1 DE ONTWIKKELING VAN HET JODENDOM IN OOST EN WEST EUROPA Inleiding Op 25 mei 2016 vertelde Jits van Straten over zijn visie op de ontwikkeling van het Jodendom in Europa. Over dit onderwerp is reeds ontzettend veel geschreven en Jits houdt zich dan ook al meer dan twintig jaar met dit onderwerp bezig. Hij heeft hierover een eigen theorie ontwikkeld en er in 2009 een boek over gepubliceerd: ISBN 978-90813773-2-4-NUR689. Het hier volgende is mijn verhaal, o.a. gebaseerd op wat hij te berde heeft gebracht. Het jodendom en de diaspora Het jodendom is net als het christendom een culturele, godsdienstige en sociale gemeenschap. Het wordt gekenmerkt doordat men slechts één god aanbidt, men volgt reinheids- en spijswetten, heeft zijn hoogtijdagen en riten en volgt een eigen, op de maanstanden gebaseerde kalender. Als basis dient de thora (het oude testament) en de talmoed, de in de eeuwen gevormde uitleggingen en commentaren daarop. De godsdienst ontstond in het eerste millennium voor Christus in het Land van Israël aan de oostkust van de Middellandse Zee. Later ontstond daar het koninkrijk Judea; dit werd een vazalstaat binnen het Romeinse Rijk en houdt op te bestaan als een zelfstandige staat in het jaar 70 n. Chr., wanneer Titus Jeruzalem verovert en de Tweede Tempel vernietigt als antwoord op Judeïsche opstanden. Er worden gevangenen weggevoerd naar Rome en de bevolking vertrekt gedeeltelijk naar andere delen van het Romeinse Rijk en daarbuiten, zoals Mesopotamië en Armenië. Maar ook al gedurende de eeuwen daar aan voorafgaande hadden zich Judeeërs gevestigd in de kuststeden van Egypte (Alexandrië), Griekenland en zijn koloniën (West Anatolië en Sicilië). Vervolgens vestigden zij zich overal in het Romeinse Rijk: Italië, Noord Afrika, Spanje, Gallië, Duitsland, de Balkan, de noordkust van de Zwarte Zee, de Krim, maar ook daar buiten: Perzië, Centraal Azië, India en Afrika. Het aantal aanhangers van het judaïsme buiten Judea nam sterk toe. Om onbekende redenen legde men na de tweede eeuw na Chr. meer nadruk op afstamming via de moeder dan op die van de vader. De rabbijnen telden diegenen die een joodse moeder hadden, of bekeerlingen waren, tot de joodse gemeenschap. Vanaf dit tijdstip wordt de gemeenschap niet meer judeïsch genoemd, maar joods. Aanvankelijk waren christenen Judeërs die geloofden dat de Messias was gekomen. De Romeinse overheid maakte er geen verschil tussen; beide groepen werden vervolgd omdat zij de goddelijke status van de Romeinse keizers niet erkenden. Allengs groeide de theologische kloof. Keizer Constantijn I versloeg in 312 bij Rome de laatste van zijn rivalen en schreef dit toe aan de hulp die hij hier had gekregen van de god der christenen. Dit leidde ertoe dat in de loop van vierde eeuw het christendom tot staatsgodsdienst van het Romeinse rijk werd verheven. Daarmee begint de nauwe verwevenheid van de staat met de christelijke kerk, die pas tijdens de Franse revolutie formeel is verbroken. De joden waren sindsdien voor hun veiligheid en rechterlijke bescherming afhankelijk van een overheid die ambivalent stond tegenover deze bevolkingsgroep. Perioden van tolerantie en bescherming wisselden af met pogingen tot gedwongen bekering, extra belastingen, verjagen, moordpartijen. 2 Duitse joden, asjkenazische joden Reeds in de Romeinse tijd woonden er al joden in Keulen. Dit blijkt uit een decreet van keizer Constantijn I uit 321 aan het stadsbestuur en uit archeologische vondsten. Tussen de 10e en de 13e eeuw waren er al veel joodse gemeenschappen langs de Rijn, de Main en de Donau en in Oost Frankrijk. In de 10e en 11e eeuw waren er beroemde talmoedleraren in Troyes, Speyer, Worms en Mainz, later ontstonden ook beroemde talmoedscholen in Regensburg en Praag. Hier ontwikkelde zich een vrome stroming die uiteindelijk maatgevend werd voor de joden in het westen van Europa. Onder de joden werd Duitsland toen Asjkenaz genoemd naar een in de bijbel genoemd koninkrijk in het oosten, vandaar de naam asjkenazisch jodendom. Het kenmerk ervan zijn het grote aantal voorschriften voor alle aspecten van het dagelijks leven. Deze stroming verbreidde zich in de komende eeuwen ook in oostelijke richting naar Polen en Litouwen. Vanaf de eerste Kruistocht in 1096 vonden in Duitsland van tijd tot tijd vervolgingen en moordpartijen plaats; soms werden vestigingsverboden uitgevaardigd. Daar wisselden gedurende de late Middeleeuwen perioden van bescherming door de wereldlijke overheid en vervolging elkaar af. In het Pools-Litouwse Gemenebest daarentegen, vonden de joden in de 15 e tot de 18e eeuw bescherming door de overheid en een betrekkelijke vrijheid. Dat veranderde na de derde Poolse deling in 1795 toen het grootste deel van deze staat in het Russische keizerrijk werd opgenomen. Toen voerde de Russische overheid een restrictief regime in met vestigingsgeboden en -verboden in, dat tot 1918 zou duren. De joden werden als het ware opgesloten in hun eigen gemeenschappen in het joods vestigingsgebied in Polen en Oekraïne, in het Engels Pale of Settlement genoemd. Niettemin beliep hun aantal, gebaseerd op de eerste volkstelling van 1897 ongeveer 6 miljoen, terwijl er in de 19e eeuw al bijna 1 miljoen naar de Verenigde Staten van Amerika waren geëmigreerd. Dit is een hoog aantal; ter vergelijking: in Nederland woonden toen 5,1 miljoen mensen. In de 19de eeuw spraken de Oosteuropese joden jiddisj, een Duits dialect. De taal is in de basis Duits, ook grammaticaal, maar bevat ook Hebreeuwse, Slavische en OudFranse of Romaanse woorden. Hij wordt geschreven met Hebreeuwse letters. Het ligt dus voor de hand te concluderen dat de Oost-Europese joden afstammen van Duitse joden die in de middeleeuwen wegens vervolgingen uit Duitsland gevlucht zijn. Dit is dan ook een veel gehuldigde opvatting. 3 4 Figure 1. Jewish population growth in the Polish-Lithuanian Commonwealth, 1500– 1650, according to Baron (1957-1976b) and Weinryb (1972, 32) and 1500–1800, according to DellaPergola (2001, 22); population growth of the Netherlands, Poland, European Russia, France, and the British Isles, 1500–1800 (1500=100 per cent; based on van Straten, 2007). Demografie Maar om tot een bevolking van 7 miljoen in 1900 te kunnen uitgroeien, moet er in de Middeleeuwen een massale emigratie vanuit Duitsland hebben plaats gevonden. In de literatuur is daarvan niets gebleken. Door verschillende auteurs wordt de joodse bevolking in dit gebied in 1500 op 10.000 tot 50.000 geschat, terwijl die in 1650 tot 200.000 tot 450.000 zou zijn aangegroeid. Dit betekent een jaarlijks groeipercentage van 1,7 tot 2,0%1. Doch het groeipercentage van de totale bevolking in Polen, Rusland en West-Europese landen ontloopt elkaar niet veel en bedraagt gedurende dezelfde periode rond 0,2%! Natuurlijke groei, dus het verschil tussen geboorte en sterfte kan onder de Joden niet veel anders geweest zijn dan onder de rest van de bevolking. Van massale immigratie vanuit het westen, i.c. Duitsland is niets bekend, dus een herkomst uit Duitsland is eigenlijk niet mogelijk. Ook grootschalige bekering van de toen reeds christelijke bevolking wordt noch in de christelijke, noch in de rabbijnse geschriften genoemd. Gemengde huwelijken met christenen zijn evenwel niet uit te sluiten. Als derde mogelijkheid blijft over het toetreden van reeds aanwezige joden tot de asjkenaziem door huwelijk of anderszins. Dan rijst de vraag: waar kwamen die niet-asjkenazische joden dan vandaan? De zuidelijke route Er is historisch/archeologisch bewijs dat Judeërs al vanaf de 3e eeuw vóór Chr. in Anatolië woonden. Ook is bekend dat Judeërs al vóór en na het begin van de jaartelling in de Griekse kolonies rond de Zwarte Zee woonden, en aan de oostkust van het Griekse vasteland. Zij waren gehelleniseerd, zij spraken Grieks, de thora was 1 Ter vergelijking: de bevolkingsgroei in Nederland bedroeg tussen 1900 en 1950 1,5% (JPK). 5 in het Grieks vertaald. Tot begin 5e eeuw is er bewijs voor een joodse aanwezigheid op de Krim. Tussen de 7e en de 10e eeuw bestond er in Zuid Rusland aan de noordkust van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee het rijk van de Chazaren. De Chazaren waren waarschijnlijk een Turks nomadenvolk afkomstig uit Centraal Azië. Hun hoofdstad was Itil aan de benedenloop van de Wolga. Het rijk is ons bekend uit de archieven van de keizers van het Oost Romeinse of Byzantijnse Rijk, omdat zij daarmee verdragen sloten of conflicten hadden. In 861 bekeerde Koning Bulan van de Chazaren zich tot het jodendom. De reden is niet bekend. Mogelijk wenste hij zijn onafhankelijkheid te bewaren door niet tot het christendom of de islam over te gaan en dan afhankelijk te worden van respectievelijk Byzantium of de Kalief van Bagdad. Het is niet bekend of en zo ja hoeveel van de Chazaren tot het jodendom overgingen, het is wel een indicatie dat er een aanzienlijk aantal joden in dit gebied woonden. Verscheidene Oost Romeinse ofwel Byzantijnse keizers hebben pogingen ondernomen om de joden in hun rijk dat zich toen nog uitstrekte tot Zuid Italië, met geweld te bekeren. Ik noem Leo III rond 726, Basileus I rond 873 en Romanus ongeveer 940. Er zijn berichten dat vluchtelingen uit Griekenland (b.v. Saloniki), Constantinopel, West Anatolië en Zuid Italië naar Chazarië zijn gevlucht, al is er over aantallen niets bekend. Aanwezigheid van Judeërs en joden rond en ten noorden van de Zwarte Zee afkomstig uit Griekenland (en koloniën) en Italië is dus historisch aantoonbaar. Genetisch onderzoek Waar documenten niet voorhanden zijn en de archeologie ook geen antwoorden geeft, kan wellicht de genetica inzicht geven in de biologische afkomst van de asjkenaziem. Nu wonen er bijna geen asjkenaziem meer in Oost Europa. Het DNA-onderzoek is voornamelijk gedaan op askenaziem die naar de Verenigde Staten of naar Israël zijn geëmigreerd 2. Omdat het jood-zijn volgens de rabbijnen door de moeder wordt overgedragen op haar kinderen, dus de overdracht is matrilineair, is er onderzoek gedaan naar het mitochondriaal DNA, dat eveneens via de moeder op haar kinderen wordt overgedragen. Niet alleen in de celkern, maar ook in het cytoplasma bevindt zich DNA en wel in de mitochondriën. Aangezien bij de bevruchting van de eicel het mtDNA van de spermatozoïde de eicel niet binnenkomt, wordt alleen het mtDNA van de moeder aan de kinderen doorgegeven. Eens in de paar duizend jaar treedt daar een mutatie in op, die dan weer aan volgende geslachten wordt doorgegeven. Men heeft een soort stamboom van al die mutaties opgezet en die teruggevoerd tot één oorspronkelijk type, dat dan zou hebben toebehoord aan de genetische Eva van de mensheid. Het oorspronkelijke mtDNA zou 140.000 tot 200.000 jaar geleden in Afrika zijn ontstaan. De leeftijd van de daarop volgende mutaties zijn ook grofweg gedateerd en uitgezet op een tijdas. Vanuit Afrika heeft de mensheid zich in alle richtingen over de aarde verspreid en gaandeweg hebben zich die mutaties voorgedaan. De mens trok aanvankelijk in kleine groepjes over de aarde voort en zo konden er stammen ontstaan waarin een bepaalde mutant in hoge mate aanwezig was. Wanneer deze groep zich in een bepaalde streek vestigt, kun je die streek als het ware met die mutant verbinden. Wanneer later een vrouwelijk lid van deze stam emigreert kun je aan haar nazaten zien waar zij oorspronkelijk vandaan gekomen is. 2 Costa e.a. (2013) in Nature Communications 6 Jits stelt dat uit het onderzoek van Costa is gebleken dat de bij askenazische joden vier meest voorkomende typen mtDNA (K1a1b1a, K1a9, K2a2 en N1b2) alle vier Europese typen zijn. Van de minder frequent voorkomende typen, blijkt de meerderheid ook Europees te zijn. Meer dan 80 procent van de askenazische vrouwen blijkt dan van Europese afkomst. Met andere woorden, Judeïsche en joodse mannen zijn eeuwen vóór het begin van de jaartelling, maar ook tijdens het 1 e millennium getrouwd met vrouwen, die een Europese oermoeder hebben gehad. Een ander interessant resultaat is dat de verdeling van de hoofdtypen en de meeste minder frequente typen niet hetzelfde is bij West- en Oost-Europese asjkenaziem. Ook dit is een aanwijzing dat de Oost-Europese askenaziem niet afstammen van de Duitse joden, en dat de theorie van de zuidelijke route niet wordt tegengesproken door de uitkomsten van het mtDNA onderzoek.3 Het jiddisj Blijft er één probleem over: waarom zouden Oost-Europese asjkenaziem jiddisj spreken als zij niet uit Duitsland komen. Als de zuidelijke route klopt, zou dat betekenen dat de voorouders van de OostEuropese asjkenaziem eerst Grieks en vervolgens een Slavische taal moeten hebben gesproken. Het jiddisj als Duits dialect moet ontstaan zijn in een gebied waar Duits werd gesproken. De taal is waarschijnlijk ontstaan rond de 12e eeuw in Zuidoost Duitsland 3 Om dit te kunnen beweren moet er bij het onderzoek nagegaan zijn of de (over-)grootouders van de onderzochte personen uit West of Oost Europa afkomstig waren. Ik heb dit in het artikel niet gevonden. Ook het aantal onderzochte personen wordt niet genoemd; ik krijg de indruk dat het er enige tientallen waren. De juistheid van de genoemde percentages hangt af van de grootte van de steekproef t.o.v. de onderzochte groep. Ik denk dat je veel meer personen moet onderzoeken om tot een statistisch betrouwbaar kwantitatief resultaat te geraken (JPK). 7 en in Bohemen en Moravië waar het Beiers dialect werd gesproken. In Bohemen en Moravië werd ook Oud-Tsjechisch gesproken, en de oudste vormen van de Slavische woorden in het jiddisj zijn Oud-Tsjechisch. Oud-Tsjechische woorden komen zelfs voor in Hebreeuwse bijbelcommentaren vanaf de 11de eeuw in Duitsland en Frankrijk. Het is aannemelijk dat rabbijnen de eersten zijn geweest die een vroeg soort jiddisj spraken omdat zij zowel Duits (Beiers), Hebreeuws als Oud-Tsjechisch kenden. De taal was in eerste instantie waarschijnlijk verbonden met de godsdienst. De Romaanse component kan de taal ingekomen zijn door de contacten met rabbijnen in Frankrijk. Zonder joodse massamigraties zijn degenen die het meest in aanmerking komen om het jiddisj naar Oost Europa gebracht te hebben, rabbijnen en godsdienstleraren die uit het westen kwamen waar beroemde rabbijnenscholen waren. Oost Europa was een vruchtbaar terrein voor rabbijnen. Het is inderdaad bekend uit de rabbijnse literatuur en ook uit gegevens van een joodse historicus dat tot midden 1600 in grote gebieden van Oost Europa door joden nog geen jiddisj werd gesproken, maar uitsluitend een Slavische taal. De omschakeling van een Slavische taal naar jiddisj moet geleidelijk zijn verlopen. Doch zij moeten tweetalig gebleven zijn om met hun niet-joodse buren te kunnen communiceren. Er zijn verscheidene verklaringen mogelijk voor de omschakeling. Het onderwijs aan de jeugd was onlosmakelijk verbonden aan het godsdienstonderricht4. Je moest de bijbel, de talmoed en andere godsdienstige geschriften kunnen lezen. Daartoe moest je dus het Hebreeuwse schrift leren en de taal waarin de tekst geschreven was, kunnen begrijpen. Als lesmateriaal werden ongetwijfeld godsdienstige geschriften gebruikt; vele daarvan waren in het jiddisj gesteld. Basisonderwijs van staatswege bestond niet tot ver in de 19 e eeuw, dus ook geen taalonderwijs in het Russisch! Het jiddisj was ook het communicatiemiddel met joodse familie- en handelsrelaties in Duitstalige gebieden. Een andere verklaring is: een aparte taal of eigen dialect benadrukt de saamhorigheid binnen een groep. Juist in de 19e eeuw, onder de Russische heerschappij, werden zij als het ware in zichzelf opgesloten. In die tijd ontstond er ook wereldlijke literatuur. Zo kan verklaard worden waarom de Oost-Europese Joden op jiddisj zijn overgestapt, zonder uit Duitsland gekomen te zijn. Conclusie De Oost Europese asjkenaziem zijn voortgekomen uit joden uit het oostelijke Middellandse Zee gebied. Deze stammen oorspronkelijk af van jonge mannelijke emigranten uit Judea, die met inheemse vrouwen gezinnen hebben gesticht. Vervolgens is veel vermenging met de lokale bevolking opgetreden. Door Duitse en anders westerse rabbijnen, zijn zij tot het asjkenazisch jodendom "bekeerd" en hebben daarbij het jiddisj overgenomen. Dit proces heeft enige eeuwen geduurd. Commentaar Ik begrijp uit het bovenstaande dat de betekenis van de term "asjkenazisch jodendom" in de loop van de tijd verandert. Aan het eind van de middeleeuwen duidde het de joden in "Asjkenaz" aan, dat is het verspreidingsgebied in Midden Europa, d.w.z. Duitsland en omliggende gebieden. Het had dus een topografische betekenis. Met de uitbreiding van het asjkenazisch jodendom in Oost Europa, lijkt het een religieus te onderscheiden groep binnen het wereldwijde jodendom te zijn geworden. 4 Het is opmerkelijk dat het jiddisje woord voor synagoge (Grieks voor [huis van] samenkomst) sjoel ( Duits voor Schule) luidt. Dit duidt mijns inziens op het grote belang dat de askenazische rabbijnen aan onderwijs hechtten.