Psychose - Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde

advertisement
Stand van zaken
K L I NI SCH E PR AK TI JK
Psychose
van diagnose tot syndroom
Jim van Os en Shitij Kapur
• Psychotische stoornissen zoals schizofrenie gaan gepaard met ernstig psychisch lijden voor de patiënt en hoge
kosten van de zorg.
• De eerste symptomen treden gewoonlijk op tijdens de adolescentie of bij jongvolwassenen.
• De incidentie varieert sterk van plaats tot plaats en onder groepen immigranten. De symptomen, het beloop en
de reactie op behandeling variëren per individu.
• De genetische basis van kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen vertoont overlap met die voor een bipolaire
stoornis. Recent moleculair-genetisch onderzoek gaf ook aanwijzingen voor overlap met ontwikkelingsstoornissen zoals autisme.
• Bij patiënten met de diagnose ‘schizofrenie’ zijn veranderingen aantoonbaar in de hersenstructuren en in de
dopaminerge neurotransmissie; dit laatste houdt verband met wanen en hallucinaties.
• Antipsychotica, die abnormale dopaminerge neurotransmissie blokkeren, zijn effectief tegen wanen en hallucinaties, maar heffen de cognitieve beperkingen niet op.
• Een beter begrip van het biologische mechanisme en de psychosociale factoren bij psychotische stoornissen zal
mogelijk bijdragen aan nieuwe behandelingen.
Universitair Medisch Centrum Maastricht,
afd. Psychiatrie en Psychologie, Maastricht.
Prof.dr. J. van Os, psychiater
(tevens: Zuid-Limburg Mental Health Research
and Teaching Network en Institute of Psychiatry,
Division of Psychological Medicine, Londen).
King’s College London, Institute of Psychiatry,
Division of Psychological Medicine, Londen.
Prof.dr. S. Kapur, psychiater.
Contactpersoon: prof.dr. J. van Os
([email protected]).
Zijn psychotische syndromen classificeerbaar? Het vaststellen van wanen en hallucinaties, de symptomen van
psychose, is meestal niet moeilijk. De classificatie van
stoornissen die gepaard gaan met psychose is echter verre
van eenvoudig. Psychose is niet exclusief voor de diagnose ‘schizofrenie’ en komt voor in een reeks van diagnostische categorieën van psychotische stoornis (tabel).1
Om deze categorieën van elkaar te onderscheiden
gebruikt men criteria die zijn gebaseerd op de duur van
de stoornis, de mate van disfunctie, met de stoornis
samenhangend gebruik van middelen, bizarheid van
wanen en de mate van affectieve dysregulatie (symptomen van depressie of manie). De verschillende diagnostische categorieën vertonen echter dezelfde genetische
kwetsbaarheid,2 die weer overlap vertoont met de genetische kwetsbaarheid voor bipolaire stoornis.3 Dit doet
vermoeden dat er een gemeenschappelijke onderliggende
oorzaak is voor alle categorieën van psychotische stoornis in de tabel, inclusief bipolaire stoornis.
Uit de statistische analyse van de symptomen van de
verschillende psychotische stoornissen in de tabel kwamen de volgende 5 hoofdcategorieën van symptomen
naar voren.
• psychose: wanen en hallucinaties – ook wel de positieve
symptomen genoemd;
• motivationele beperkingen: gebrek aan motivatie, verminderen van spontane spraak en sociale terugtrekking – ook wel de negatieve symptomen genoemd;
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1874
1
K L I NI SCH E PR AK TI JK
TABEL De belangrijkste diagnostische categorieën van psychotische
stoornissen volgens DSM-IV.*
niet-affectieve psychotische stoornissen
schizofrenie
schizoaffectieve stoornis
schizofreniforme stoornis
waanstoornis
kortdurende psychotische stoornis
psychotische stoornis niet anders omschreven
affectieve psychosen
bipolaire stoornis met psychotische kenmerken
depressieve stoornis met psychotische kenmerken
door middelen veroorzaakte psychotische stoornis
veroorzaakt door alcohol
veroorzaakt door een andere stof
psychotische stoornis ten gevolge van een medische conditie
* Deze classificatie is gebaseerd op diagnostische principes waarbij rekening
is gehouden met de duur van de stoornis, disfunctie, met de stoornis
samenhangend gebruik van middelen, bizarheid van wanen, aanwezigheid
van depressie of manie en aanwezigheid van een somatische stoornis.
• neurocognitieve beperkingen: verminderd geheugen,
aandacht en executieve functies – de cognitieve symptomen;
• en (e) affectieve dysregulatie in de vorm van (d) depressieve en (e) manische of bipolaire symptomen.
Er is een verband tussen de negatieve symptomen en
neurocognitieve beperkingen, maar positieve symptomen en affectieve dysregulaties variëren onafhankelijk
van cognitieve beperkingen;4 positieve en negatieve
symptomen vertonen tevens een verschillend beloop in
de tijd, grotendeels onafhankelijk van elkaar.5 De cognitieve veranderingen zijn al aanwezig bij het begin van de
eerste episode.4 Ze worden weinig beïnvloed door de
huidige geneesmiddelen, verbeteren nauwelijks, zelfs als
de psychotische symptomen effectief zijn behandeld,6 en
hebben een negatieve impact op de mate van functioneel
herstel en sociale participatie.7
Binnen de cluster van diagnostische categorieën gebruikt
men de term ‘schizofrenie’ voor een syndroom dat wordt
gekarakteriseerd door een lange duur, bizarre wanen,
prominente negatieve en neurocognitieve symptomen en
weinig affectieve symptomen; men noemt dit ‘niet-affectieve psychose’ (figuur 1). Patiënten met een psychotische
stoornis met minder negatieve symptomen en prominente affectieve symptomen – dit zijn symptomen van
depressie en manie – krijgen meestal de diagnose ‘psychotische depressie’ of ‘bipolaire stoornis’ (affectieve
psychose, zie figuur 1).
2
Diagnostiek en classificatie
DSM-IV, de 4e versie van het Diagnostic and statistical
manual of mental disorders, wordt in Nederland gebruikt
om psychotische stoornissen zoals schizofrenie te diagnosticeren. De verschillende werkgroepen die de volgende generatie van DSM aan het ontwikkelen zijn –
DSM-V, verwacht rond 2013 – moeten echter oplossingen
vinden voor verschillende moeilijke diagnostische kwesties. Bijvoorbeeld: hoeveel stoornissen moet men onderscheiden in het huidige cluster aan categorieën (zie de
tabel)? En moet daarbinnen een specifieke categorie van
schizofrenie worden gedefinieerd of kan een ouderwets
en mystificerend concept van ‘gespleten geest’ beter worden geschrapt?
Het staat inmiddels vast dat de huidige diagnosen in de
tabel geen valide nosologische entiteiten zijn.8 Bovendien
blijken wanen en hallucinaties ook regelmatig voor te
komen bij niet-patiënten; meta-analyse van onderzoek in
de algemene bevolking heeft aangetoond dat symptomen
die voorheen alleen in verband werden gebracht met schizofrenie en aanverwante psychotische diagnosen – zoals
paranoïde wanen en gehoorshallucinaties – in een lichte
vorm worden waargenomen bij ongeveer 10% van de
gezonde bevoking.9 Er is bewijs dat dergelijke subklinische
uitingsvormen van psychose, het zogenoemde ‘extended
phenotype’, kunnen worden beschouwd als marker van de
onderliggende genetische en niet-genetische kwetsbaarheid voor schizofrenie en aanverwante stoornissen, net
zoals bloeddruk een marker is die de kans op hart- en
vaatziekten lineair doet toenemen bij hogere waarden.
Er zijn dus aanwijzingen uit wetenschappelijk onderzoek
voor een gemeenschappelijke genetische oorzaak bij de
verschillende diagnosen van psychotische stoornis, inclusief bipolaire stoornis. Er is bovendien bewijs voor continuïteit tussen de psychose bij patiënten en lichte psychotische verschijnselen bij gezonde individuen. Daarom is
de toevoeging van dimensionale indicatoren die kunnen
worden toegepast dwars door de diagnostische categorieën van affectieve en niet-affectieve psychotische stoornissen heen, een belangrijke verandering in DSM-V.
Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van een combinatie
van dimensionele en categoriale representaties van
symptomen voor de diagnostiek meer informatie oplevert over zorgbehoeften en prognose – het doel van diagnostiek in de geneeskunde.
Niet zeldzaam Als we ons beperken tot de diagnostische
categorie ‘schizofrenie’, zijn de prevalentie en incidentie respectievelijk 0,30-0,66% en 10,2-22,0 per 100.000 persoonsjaren.10 De cijfers variëren afhankelijk van de diagnostische
definitie van schizofrenie. Bij een strikte definitie – ziekteduur tenminste 6 maanden, patiënt jonger dan 45 jaar en
prominente negatieve symptomen – zijn deze cijfers lager
dan bij een brede definitie met minder specifieke criteria.11
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1874
sluipend begin, slechtere prognose
K L I NI SCH E PR AK TI JK
acuut begin, betere prognose
psychose:
wanen, hallucinaties
negatieve
symptomen
manie
neurocognitieve
beperkingen
depressie
affectieve disregulatie
ontwikkelingsneurologische deviatie
FIGUUR 1 Principes die ten grondslag liggen aan het belangrijkste onderscheid
tussen affectieve psychose, bijvoorbeeld bipolaire stoornis en psychotische
depressie, en niet-affectieve psychose, zoals schizofrenie en schizofreniforme
stoornis. Prominente negatieve en neurocognitieve symptomen wijzen op een
ontwikkelingsneurologische deviatie en een slechtere prognose, terwijl
prominentie manische en depressieve symptomen wijzen op affectieve
disregulatie met een gunstigere prognose.
Hanteert men een brede definitie van psychotische stoornis, inclusief diagnostische categorieën zoals ‘waanstoornis’, ‘kortdurende psychotische stoornis’ en de diagnostische restcategorie ‘psychotische stoornis niet anderszins
omschreven’, dan is het prevalentiecijfer voor schizofrenie en aanverwante diagnostische categorieën maar liefst
3,5%.12 Verhulst signaleert elders in dit nummer een vergelijkbaar fenomeen bij autisme en autismespectrumstoornissen.13 Een nog bredere definitie, die alle psychotische ervaringen meetelt waar mensen in meer of mindere
mate last van hebben, geeft een prevalentiecijfer van 10%
of meer.9 Psychose is dus niet zeldzaam.
blootstelling aan tetrahydrocannabinol (THC), de
belangrijkste psychotrope component van cannabis, een
milde en voorbijgaande psychotische toestand veroorzaakt;17,18 individuen met een kwetsbaarheid voor psychose zijn daar vatbaarder voor dan gezonde personen.19,20
In een meta-analyse van prospectief onderzoek heeft
men het verband tussen cannabisgebruik en een latere
psychotische stoornis en symptomen gekwantificeerd
(oddsratio 1,5-2,0).21
Er is een zekere specificiteit in de symptomen en stoornissen die verband houden met omgevingsfactoren. Zo
houdt verstedelijking verband met de diagnostische categorie ‘schizofrenie’ maar niet met ‘bipolaire stoornis’.
Migratie en cannabisgebruik daarentegen lijken geen
verband te houden met specifieke diagnostische categorieën van psychotische stoornissen.22 Deze relatieve specificiteit suggereert dat blootstelling aan sommige omgevingsrisicofactoren invloed heeft op specifieke causale
mechanismen die resulteren in specifieke symptomen.
Omgeving als risicofactor
Het risico op schizofrenie en aanverwante diagnostische
categorieën wordt sterk beïnvloed door een aantal omgevingsfactoren. Ten eerste is er een duidelijk lineair verband tussen voorkomen van schizofrenie en aanverwante
diagnostische categorieën en de mate van verstedelijking
van de omgeving waarin kinderen opgroeien; de oddsratio is circa 2.14 Ten tweede hebben migrantengroepen een
beduidend hoger risico op een psychotische stoornis dan
autochtone individuen,15 in het bijzonder wanneer ze in
een gebied wonen met een lage etnische dichtheid, zoals
elders in dit Tijdschrift is beschreven (oddsratio 2-5).16
Ten derde hebben experimentele studies aangetoond dat
Erfelijkheid
De laatste tien jaar is duidelijk geworden dat interactie
tussen genen en omgeving een prominente rol speelt bij
schizofrenie en aanverwante diagnostische categorieën.23
Tweelingenonderzoek heeft aangetoond dat de erfelijkheid van psychotische stoornis rond de 80% ligt.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1874
3
K L I NI SCH E PR AK TI JK
▼ Uitleg ▼
‘Aberrant salience attribution’ Afwijkende toekenning van belangrijkheid en persoonlijke betekenis aan omgevingsstimuli, zoals personen,
plaatsen of gebeurtenissen. Dit fenomeen kan optreden bij een
afwijkende activiteit van neuronen in het dopaminerge systeem.
Onderzoek bij tweelingen en bij eerstegraadsverwanten
van patiënten heeft bovendien aangetoond dat de genen
die bijdragen aan de kwetsbaarheid voor schizofrenie en
aanverwante diagnosen tot expressie komen in bepaalde
erfelijke karakteristieken die samenhangen met de stoornis. Dit zijn bijvoorbeeld subtiele neurocognitieve afwijkingen, veranderingen in de hersenstructuur, afwijkende
neurofysiologische informatieverwerking en gevoeligheid voor stress.24-27 Sommige van deze ‘intermediaire
fenotypen’ hebben mogelijke diagnostische relevantie.
Zo heeft het intermediaire fenotype van neurocognitieve
deviatie een hoge specificiteit voor de diagnostische categorie schizofrenie, maar niet voor bipolaire stoornis.28
Een klein deel van de incidentie van schizofrenie kan
worden verklaard door relatief zeldzame structurele variaties in het DNA, zogenoemde ‘copy number variants’; dit
zijn duplicaties, deleties of omkeringen van stukken DNA.
Elk afzonderlijk zijn deze genoomvarianten zeldzaam,
maar zij worden in een hogere frequentie aangetroffen bij
personen met autisme of met de diagnose ‘schizofrenie’
dan bij controlepersonen.29,30 Dit wijst op een mogelijk
gemeenschappelijk ontwikkelingsneurologisch mechanisme voor deze stoornissen.31 Met nieuwe genoombrede
associatiestudies is genetische variatie gevonden die consistent verband houdt met schizofrenie en gedeeltelijk
ook met bipolaire stoornis, maar die slechts een minieme
fractie van de totale erfelijkheid kan verklaren.32,33
Cerebrale mechanismen als verklaring
MRI-onderzoek bij patiënten met een psychotische
stoornis laat een subtiele, bijna universele, maar diagnostisch weinig specifieke afname in de grijze stof zien. Ook
zijn de hersenventrikels vergroot en ziet men focale veranderingen in de witte stof.34-36
Alle antipsychotica die op dit moment toegepast worden,
blokkeren dopaminereceptoren.37 Om de rol van dopamine in de pathogenese van psychotische symptomen te
toetsen heeft men neurochemisch beeldvormend onderzoek met 18F-dopa en 11C-raclopride verricht. Met dit
type onderzoek is aangetoond dat een acute psychotische
toestand verband houdt met een verhoogde dopaminesynthese, dopamineafgifte en synaptische dopamineconcentratie in de rusttoestand.38 Functionele MRI bij deze
patiënten toont afwijkingen in de cerebrale respons op
cognitieve taken, vergeleken met de reactie bij gezonde
4
vrijwilligers. Bij de patiënten treedt een abnormale respons op, die wordt gekarakteriseerd door zowel hyperactiviteit als hypoactiviteit in verschillende hersendelen,
afhankelijk van de specifieke taken.39
Alles bij elkaar leiden de resultaten van onderzoek tot de
conclusie dat de schizofrenie en aanverwante psychotische stoornissen gepaard gaan met substantiële veranderingen in de corticale informatieverwerking. Tegelijkertijd echter rijst de vraag waardoor veranderingen in de
dopaminetransmissie bij een persoon kunnen leiden tot
de overtuiging dat collega’s tegen hem samenzweren of
dat de politie hem wil oppakken.
Een recente verklaring voor dit fenomeen is gebaseerd op
het feit dat neuronen in het dopaminesysteem vuren in
respons op nieuwe beloningen uit de omgeving. De dopamine die daarbij vrijkomt, induceert een verandering in
aandacht en gedrag, gericht op de belonende situatie. Het
subjectieve effect hiervan is dat de belonende stimulus
wordt ervaren met een zekere motivationele opmerkelijkheid (‘motivational salience’).40,41 Afwijkend afvuren van
neuronen in het dopaminesysteem kan leiden tot een
afwijkende toekenning van betekenis en belang aan
objecten, personen en interacties.42 Met andere woorden:
neutrale omgevingen en interacties raken plotseling
beladen met persoonlijke betekenis, wat voor de betrokkene in eerste instantie onbegrijpelijk en beangstigend is.
De patiënt tracht deze afwijkende ervaringen te interpreteren en construeert een voor hem of haar plausibel verhaal om de veranderende situatie te begrijpen – de eerste
stap in waanvorming.
Op deze wijze kan een mengeling van dopaminedysregulatie en het afwijkend toekennen van opmerkelijkheid
(‘salience’) aan stimuli (‘aberrant salience attribution’),
samen met het cognitieve schema op basis waarvan de
patiënt tracht deze afwijkende ervaringen een betekenis
te geven, leiden tot het optreden van psychotische symptomen.43 Wijzigingen in de affectieve toestand van de
patiënt (depressie of manie) en sommige denkstijlen,
zoals de neiging om overhaast conclusies te trekken, kan
het effect van de dopaminedisfunctie versterken en zo
het risico op waanvorming vergroten.44
Psychose is te begrijpen: een syndromale benadering
In de 100 jaar dat psychose wetenschappelijk is beschreven, varieerde de omschrijving van biologische ziekte tot
psychologische disfunctie en sociaal construct. Dankzij
de vooruitgang in de genetica, epidemiologie, beeldvormende technieken en de farmacologie kunnen we deze
perspectieven samenbrengen (figuur 2).1 Er bestaat een
genetische kwetsbaarheid voor schizofrenie, schizoaffectieve stoornis en schizofreniforme stoornis zoals
gedefinieerd in de DSM-IV; wat men erft is echter niet
een DSM-IV-diagnose, maar subtiele veranderingen in
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1874
aberrant
salience
ontwikkelingsneurologische en
neurocognitieve beperkingen
ont
huidige focus
behandeling
wanen
hallucinaties
wik
ke
gen lingsn
etis eur
ch r olo
isic gisc
o
h
affectieve
dysregulatie
tisc
ene
g
f
c tie ico
affe ris
dopamine
dysregulatie
urbaniciteit
K L I NI SCH E PR AK TI JK
toekomstige focus
behandeling
h
migratie
GxE
foetaal risico
cannabis
FIGUUR 2 Een ‘consilience’-model van schizofrenie en aanverwante
psychotische stoornissen. Dit model combineert affectieve en niet-affectieve
dimensies van psychotische stoornissen en de overlap in genetische
kwetsbaarheid hiervoor tot een syndromaal geheel. Volgens dit model
induceren ontwikkelingsneurologische afwijkingen ‘bottom-up’ biologische
veranderingen. ‘Aberrant salience’ is een afwijkende toekenning van betekenis
(‘opmerkelijkheid’) aan personen, plaatsen of gebeurtenissen. Affectieve
dysregulatie draagt ‘top-down’ bij aan waanvorming als de betrokkene ‘aberrant
salience’ ervaart en cognitieve verklaringen zoekt voor de afwijkende
betekenissen. GxE = interactie tussen genen (G) en omgeving (E = environment).
de cerebrale ontwikkeling, die voor een deel overeenkomen met veranderingen bij ontwikkelingsstoornissen
zoals autisme en voor een deel met veranderingen bij
affectieve stoornissen zoals een bipolaire stoornis.
De uiting van deze genetische kwetsbaarheid blijft
gewoonlijk beperkt tot subtiele veranderingen in cognitie, enige achterdocht of affectieve dysregulatie. In het
algemeen leidt dit niet tot belangrijke functionele beperkingen. Echter, bij een minderheid van de personen die
de kwetsbaarheid erft, kan abnormale dopamineafgifte
optreden die, zoals gezegd, een toestand van ‘aberrant
salience’ veroorzaakt. Dit fenomeen kan optreden na
interactie tussen genetische kwetsbaarheid en omgevingsrisicofactoren en werkt op zijn beurt symptomen
van psychose in de hand.
De belangrijkste behandeling voor psychotische stoornissen zijn antipsychotica, die echter noch de kwetsbaarheid, noch de omgevingsrisicofactoren aanpakken, maar
alleen de effecten van een abnormaal dopaminesysteem
blokkeren. Zolang de patiënten de antipsychotische
medicatie nemen, worden de symptomen gewoonlijk
afgezwakt. Als de medicatie wordt gestopt, kan de pri-
maire kwetsbaarheid zich opnieuw uiten en kan een
recidief van de psychotische episode optreden.
In de laatste 50 jaar hebben nieuwe ontwikkelingen
vooral bijgedragen aan het behandelen van de symptomen van het syndroom. In de volgende decennia zullen
mogelijk behandelingen ontwikkeld worden die de
onderliggende neurobiologische kwetsbaarheid verminderen en bescherming bieden tegen omgevingsrisico’s.
Tot dan dient de samenleving personen die lijden aan
psychose te behandelen met respect, hoop en waardigheid in plaats van met stigma, pessimisme en uitsluiting.
Dit artikel is een ingekorte versie van een artikel dat in Lancet
(2009;374:635-45) verscheen onder de titel ‘Schizophrenia’.1
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 19 maart 2010
Citeer als: Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154:A1874
>Meer op www.ntvg.nl/klinischepraktijk
●
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1874
5
K L I NI SCH E PR AK TI JK
Literatuur
1
van Os J, Kapur S. Schizophrenia. Lancet. 2009;374:635-45.
2
Kendler KS, McGuire M, Gruenberg AM, Spellman M, O’Hare A, Walsh
D. The Roscommon Family Study. II. The risk of nonschizophrenic
3
Lichtenstein P, Yip BH, Bjork C, et al. Common genetic determinants of
catechol-o-methyltransferase Val158Met moderation of delta-9-
schizophrenia and bipolar disorder in Swedish families: a population-
tetrahydrocannabinol-induced effects on psychosis and cognition.
Neuropsychopharmacology. 2006;31:2748-57.
De Gracia Dominguez M, Viechtbauer W, Simons CJ, van Os J,
orthogonal? A systematic review of their associations. Psychol Bull.
Eaton WW, Thara R, Federman B, Melton B, Liang KY. Structure and
course of positive and negative symptoms in schizophrenia. Arch Gen
Szoke A, Trandafir A, Dupont ME, Meary A, Schurhoff F, Leboyer M.
Longitudinal studies of cognition in schizophrenia: meta-analysis. Br J
Green MF, Kern RS, Braff DL, Mintz J. Neurocognitive deficits and
functional outcome in schizophrenia: are we measuring the “right stuff ”?
Linscott RJ, Allardyce J, van Os J. Seeking verisimilitude in a class: a
systematic review of evidence that the criterial clinical symptoms of
schizophrenia are taxonic. Schizophr Bull. 7 september 2009
Psychiatry. 2007;64:297-304.
25 Bramon E, McDonald C, Croft RJ, et al. Is the P300 wave an
Neuroimage. 2005;27:960-8.
26 Toulopoulou T, Picchioni M, Rijsdijk F, et al. Substantial genetic overlap
between neurocognition and schizophrenia: genetic modeling in twin
samples. Arch Gen Psychiatry. 2007;64:1348-55.
(e-publicatie, ter perse).
Van Os J, Linscott RJ, Myin-Germeys I, Delespaul P, Krabbendam L. A
systematic review and meta-analysis of the psychosis continuum:
evidence for a psychosis proneness-persistence-impairment model of
27 Myin-Germeys I, Van Os J, Schwartz JE, Stone AA, Delespaul PA.
Emotional reactivity to daily life stress in psychosis. Arch Gen Psychiatry.
2001;58:1137-44.
28 Arts B, Jabben N, Krabbendam L, van Os J. Meta-analyses of cognitive
psychotic disorder. Psychol Med. 2009;39:179-95.
10 McGrath J, Saha S, Chant D, Welham J. Schizophrenia: a concise
overview of incidence, prevalence, and mortality. Epidemiol Rev.
functioning in euthymic bipolar patients and their first-degree relatives.
Psychol Med. 2008;38:771-85.
29 Sebat J, Lakshmi B, Malhotra D, et al. Strong association of de novo copy
2008;30:67-76.
11
Schizophr Bull. 2008;34:1066-82.
24 Boos HB, Aleman A, Cahn W, Hulshoff Pol H, Kahn RS. Brain volumes in
endophenotype for schizophrenia? A meta-analysis and a family study.
Schizophr Bull. 2000;26:119-36.
9
Psychiatry. 2003;60:1209-15.
23 Van Os J, Rutten BP, Poulton R. Gene-environment interactions in
relatives of patients with schizophrenia: a meta-analysis. Arch Gen
Psychiatry. 2008;192:248-57.
8
schizophrenia: the role of cannabis use. Schizophr Bull. 2005;31:608-12.
22 Mortensen PB, Pedersen CB, Melbye M, Mors O, Ewald H. Individual and
schizophrenia: review of epidemiological findings and future directions.
Psychiatry. 1995;52:127-34.
7
21 Henquet C, Murray R, Linszen D, van Os J. The environment and
familial risk factors for bipolar affective disorders in Denmark. Arch Gen
2009;135:157-71.
6
psychosis, and addiction. Biol Psychiatry. 2005;57:594-608.
20 Henquet C, Rosa A, Krabbendam L, et al. An experimental study of
Krabbendam L. Are psychotic psychopathology and neurocognition
5
tetrahydrocannabinol effects in schizophrenia: implications for cognition,
nonaffective psychoses in relatives. Arch Gen Psychiatry. 1993;50:645-52.
based study. Lancet. 2009;373:234-9.
4
19 D’Souza DC, Abi-Saab WM, Madonick S, et al. Delta-9-
Castle DJ, Wessely S, Murray RM. Sex and schizophrenia: effects of
diagnostic stringency, and associations with and premorbid variables. Br J
number mutations with autism. Science. 2007;316:445-9.
30 Stefansson H, Rujescu D, Cichon S, et al. Large recurrent microdeletions
associated with schizophrenia. Nature. 2008;455:232-6.
Psychiatry. 1993;162:658-64.
12 Perala J, Suvisaari J, Saarni SI, et al. Lifetime prevalence of psychotic and
bipolar I disorders in a general population. Arch Gen Psychiatry.
31 O’Donovan MC, Kirov G, Owen MJ. Phenotypic variations on the theme
of CNVs. Nat Genet. 2008;40:1392-3.
32 O’Donovan MC, Craddock N, Norton N, et al. Identification of loci
2007;64:19-28.
13 Verhulst FC. Autismespectrumstoornissen: het woord is geen ziekte. Ned
associated with schizophrenia by genome-wide association and
follow-up. Nat Genet. 2008.
Tijdschr Geneeskd. 2010;154:A1748.
14 Krabbendam L, van Os J. Schizophrenia and urbanicity: a major
33 Moskvina V, Craddock N, Holmans P, et al. Gene-wide analyses of
environmental influence--conditional on genetic risk. Schizophr Bull.
genome-wide association data sets: evidence for multiple common risk
2005;31:795-9..
alleles for schizophrenia and bipolar disorder and for overlap in genetic
15 Cantor-Graae E, Selten JP. Schizophrenia and migration: a meta-analysis
risk. Mol Psychiatry. 2008.
34 Ellison-Wright I, Bullmore E. Meta-analysis of diffusion tensor imaging
and review. Am J Psychiatry. 2005;162:12-24.
16 Veling W, Susser E, van Os J, Mackenbach JP, Selten JP, Hoek HW.
Incidentie van psychotische stoornissen bij immigranten hangt samen
met etnische dichtheid van wijken. Ned Tijdschr Geneeskd.
studies in schizophrenia. Schizophr Res. 2009.
35 Glahn DC, Laird AR, Ellison-Wright I, et al. Meta-analysis of gray matter
anomalies in schizophrenia: application of anatomic likelihood estimation
and network analysis. Biol Psychiatry. 2008;64:774-81.
2010;154:A1767.
17 D’Souza DC, Perry E, MacDougall L, et al. The psychotomimetic effects
of intravenous delta-9-tetrahydrocannabinol in healthy individuals:
implications for psychosis. Neuropsychopharmacology. 2004;29:1558-72.
18 Morrison PD, Zois V, McKeown DA, et al. The Acute Effects of Synthetic
Intravenous Δ9-Tetrahydrocannabinol on Psychosis, Mood, and
36 Hulshoff Pol HE, Kahn RS. What happens after the first episode? A
review of progressive brain changes in chronically ill patients with
schizophrenia. Schizophr Bull. 2008;34:354-66.
37 Kapur S, Agid O, Mizrahi R, Li M. How antipsychotics work-from
receptors to reality. NeuroRx. 2006;3:10-21.
Cognitive Functioning. Psychol Med. (ter perse).
6
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1874
38 Laruelle M. Imaging dopamine transmission in schizophrenia. A review
42 Kapur S. Psychosis as a state of aberrant salience: a framework linking
biology, phenomenology, and pharmacology in schizophrenia. Am J
39 Fusar-Poli P, Perez J, Broome M, et al. Neurofunctional correlates of
vulnerability to psychosis: a systematic review and meta-analysis.
Psychiatry. 2003;160:13-23.
K L I NI SCH E PR AK TI JK
and meta-analysis. Q J Nucl Med. 1998;42:211-21.
43 Kapur S. How antipsychotics become anti-“psychotic”--from dopamine
to salience to psychosis. Trends Pharmacol Sci. 2004;25:402-6.
Neurosci Biobehav Rev. 2007;31:465-84.
40 Schultz W. Multiple dopamine functions at different time courses. Annu
44 Fine C, Gardner M, Craigie J, Gold I. Hopping, skipping or jumping to
conclusions? Clarifying the role of the JTC bias in delusions. Cogn
Rev Neurosci. 2007;30:259-88.
41 Berridge KC, Robinson TE. Parsing reward. Trends Neurosci.
Neuropsychiatry. 2007;12:46-77.
2003;26:507-13.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1874
7
Download