The Hilliard Ensemble Asko|Schönberg Clark Rundell – dirigent

advertisement
The Hilliard Ensemble
Asko|Schönberg
Clark Rundell – dirigent
Anoniem (Frankrijk, 13e eeuw)
Vetus abit littera
Procurans odium
Deus misertus
Giya Kantsjeli (1935)
Magnum ignotum (1994)
Perotinus (c. 1160-1230)
Viderunt omnes (jaartal onbekend) (bewerking: John Casken)
John Casken (1949)
The Dream of the Rood (2008)
Middeleeuwse sferen
Na veertig jaar loepzuivere samenzang vindt het Hilliard Ensemble het welletjes. Eind 2014 zet
het wereldberoemde Britse viertal een punt achter een loopbaan die onvermoeibaar heen en
weer pendelde tussen de oudste en de nieuwste noten. Van gregoriaans tot Goebbels, van Van
Bingen tot De Bondt, van Rore tot Rihm en van Palestrina tot Pärt, het heeft in de afgelopen
vier decennia allemaal op de lessenaars van de Hilliards gestaan. Voordat in december
definitief het doek valt, heeft het kwartet nog een afscheidstournee in petto. In de koffer,
volgens beproefd recept, een mengelmoes van zowel oud als nieuw repertoire.
Meerstemmige nieuwlichterij
Omstreeks 1200 woei er een frisse wind door Parijs. Niet alleen maakten romaanse rondbogen
er in rap tempo plaats voor gotische spitsbogen en kruisribgewelven, gedurende de late
twaalfde eeuw werden in de Franse hoofdstad tevens de fundamenten gelegd voor de westerse
meerstemmige muziek. Decor voor die revolutionaire ontwikkeling (zonder meerstemmigheid
immers geen Bach, Beethoven, Beatles of Basie) was de gloednieuwe Notre-Dame, die met
haar prestigieuze kathedraalschool een uitgelezen laboratorium vormde voor de vroegpolyfone nieuwlichterij.
Dat we vandaag de dag überhaupt een beeld hebben van het reilen en zeilen binnen de
vooruitstrevende Notre-Dame School, is grotendeels te danken aan een zekere Anonymus IV.
Naar alle waarschijnlijkheid was hij een Engelse theologiestudent die in de late dertiende eeuw
verzeild raakte aan de Universiteit van Parijs en er een verhandeling schreef over het
plaatselijke muziekleven.
In zijn traktaat maakt hij onder meer gewag van twee componisten die rond de voorgaande
eeuwwisseling een prille meerstemmige stijl ontwikkelden door nieuw gecomponeerde
melodieën toe te voegen aan het eenstemmige gregoriaans. Zo voorzag 'magister Leoninus'
bestaande noten van directe tegennoten of sierlijke melodische arabesken. Zijn opvolger
'Perotinus magnus' voerde deze zogenaamde organum-stijl (klemtoon op de eerste
lettergreep) een stap verder door traditionele gregoriaanse gezangen als kapstok voor
driestemmige (triplum) of zelfs vierstemmige (quadruplum) composities te gebruiken.
Viderunt omnes fines terrae, vanavond te horen in een arrangement van John Casken,
illustreert treffend hoe Perotinus daarbij te werk ging. Hij plaatste de gelijknamige
gregoriaanse melodie in de tenor, al rekte hij de noten zodanig op dat het origineel nauwelijks
nog herkenbaar is. De muzikale nadruk ligt dan ook op de drie nieuw gecomponeerde
bovenstemmen die, georganiseerd volgens repetitieve ritmische patronen (zogenaamde
ritmische modi), een rudimentair contrapuntisch weefsel van kwarten, kwinten en octaven
vormen.
Als men Anonymus IV mag geloven, had Perotinus eveneens een aandeel in de ontwikkeling
van een ander middeleeuws genre: de conductus. In tegenstelling tot zijn organumcomposities
gaat het hier om geheel nieuw gecomponeerde zettingen. Bovendien van niet-liturgische
Latijnse poëzie, al was de inhoud doorgaans wel van een religieuze aard. Hoewel van de drie
conductussen die vanavond op het programma staan niet bekend is of de noten daadwerkelijk
uit Perotinus' ganzenveer vloeiden, is de invloed van diens triplum- en quadruplumtechnieken
duidelijk hoorbaar.
Ontheemde emigré
De bloedige burgeroorlog die na de ineenstorting van de Sovjet-Unie uitbrak in Georgië, deed
componist Gija Kantsjeli begin jaren negentig besluiten om naar het Westen te vluchten. Echt
aarden deed hij er niet: zowel in Berlijn als in zijn latere woonplaats Antwerpen bleef hij naar
eigen zeggen een vreemdeling, een eenzame emigré.
Zo bezien is het niet vreemd dat in veel van zijn partituren de melancholische ziel van een
ontheemde rondwaart. Composities als Trauerfarbenes Land, Karit datirebuli (Vomd Winde
beweint) of Nach dem Weinen spreken boekdelen, niet alleen vanwege hun sombere titels.
Stuk voor stuk zijn het in onheilspellend mineur gebeitelde klankschappen, waarin nostalgische
flarden volksmuziek herinneringen oproepen aan verlaten Kaukasische valleien. In koorwerken
als Styx en Little Imber zoekt de componist soelaas in een neospiritueel idioom dat een
duidelijke affiniteit met Arvo Pärt en John Tavener verraadt.
In Magnum ignotum brengt Kantsjeli weemoedig heimwee en sacrale vertroosting samen in
een twintig minuten durend betoog voor blazersensemble, contrabas en tape. Op band klinken
Byzantijnse gebedsformules en geïmproviseerde volkszang in een spookachtig mezza voce.
Houtblazers en hoorns vinden elkaar in kregelige treurmuziek, al laat zich in vederlichte
majeurakkoorden soms een glimp van het raadselachtige Grote Onbekende vermoeden.
Oudengelse kruisvisioenen
Het had niet veel gescheeld of de Britse componist John Casken had rond zijn twintigste niet
voor de muziek maar voor de schilderkunst gekozen. Op de valreep werd het toch een
compositiestudie aan de Universiteit van Birmingham, waarna hij zich in Warschau de fijne
kneepjes van het vak eigen maakte bij Witold Lutosławski.
Caskens voorliefde voor de beeldende kunst vormt echter nog altijd een belangrijke
inspiratiebron voor zijn werk. Even gemakkelijk put hij trouwens uit poëzie. Zoals hij het
onlangs in een interview voor het Engelse Hallé Orchestra verwoordde: 'Natuurlijk vormt klank
het eigenlijke vertrekpunt voor een componist, maar de vraag die ik mijzelf vaak stel is: “wat
fluistert mij die klanken in?” Mijn verbeelding wordt vaak geprikkeld door beeldende kunst of
poëzie. Een schilderij of een gedicht heeft voor mij een imaginaire resonantie. Soms lukt het
om die resonantie te vertalen in een concreet klankmatig equivalent. Een timbre, een textuur,
of zelfs een idee over de muzikale vorm.'
Toen Casken in 2007 instemde met de opdracht om een nieuw stuk voor het Hilliard
Ensemble te schrijven, verliep het compositieproces langs soortgelijke lijnen. Zoekend naar
een beeldende en dramatische tekst, die eveneens aansloot bij de muzikale achtergrond van
de Hilliards, stuitte hij op The Dream of the Rood. Casken: 'Het betreft een religieus
Angelsaksisch gedicht uit een tiende-eeuws manuscript, al werd de tekst vermoedelijk al in de
achtste eeuw geschreven. De verteller beschrijft hoe het kruis van Christus in een droom aan
hem verschijnt, eerst stralend en bedekt met goud en juwelen, later druipend van het bloed,
waarna het begint te spreken en verslag doet van Christus' kruisiging en kruisdood.'
Voor de vorm van de muziek liet Casken zich leiden door de Oudengelse tekst, al stond hem
tegelijkertijd een structuur van 'losse motetten met vocale en instrumentale tussenspelen' voor
ogen. Wat in ieder geval tot de verbeelding spreekt: de flonkerende instrumentaties, waarop
verre stemmen deinen als echo's van een oude gebedszang.
Joep Christenhusz
Download