NRC-Handelsblad, Wetenschap & onderwijs, 11 december 2004 Waarom een baby huilt Door logisch redeneren en proefjes doen ontwikkelen kinderen een wetenschapelijke neus voor ‘taalkunde’. Jacqueline Kuijpers Hoe leren kinderen taal? Over die vraag buigen zich vanochtend de leerlingen in 4 vwo van het Bertrand Russell College in Krommenie onder leiding van gastdocent Ewald Vervaet. Hij bedacht zeven ‘doordenkers’ over taalverwerving, die ter gelegenheid van de Taalverwervingsweek eind oktober op de internetsite van Levende Talen (vereniging van docenten Nederlands en moderne vreemde talen) werden gepubliceerd (www.levendetalen.nl/activiteiten). Vervaet is van huis uit natuurkundige en klinisch psycholoog. Zijn bevindingen over taalverwerving ontdekte hij bij toeval tijdens zijn onderzoek naar de psychologische ontwikkeling van nul- tot driejarigen, zoals beschreven in zijn boek ‘Groeienderwijs’. Daarvoor deed Vervaet verschillende testjes proefjes met in totaal 28 zuigelingen en dreumesen. De proefjes herhaalde hij elke zes weken. De gesprekjes met de peuters nam hij consequent op band op. Zo ontdekte hij een verband tussen vaardigheden die de kinderen vanaf een bepaalde leeftijd beheersten en de veranderingen in hun taalgebruik. Vervaet: “In een prentenboek vol poezen benoemen dreumesen aanvankelijk iedere poes apart: ‘Wat is dit?’ ‘Poes.’ ‘Wat is dit?’ ‘Poes.’ Maar vanaf een jaar en tien maanden zijn ze in staat verbindingen te maken. Dan krijg je antwoorden als ‘ook poes’ en ‘nog poes’. Vanaf die tijd kunnen peuters ook fysiek verbindingen maken. Dan kunnen ze voor het eerst twee ‘noppers’ (soort bouw-speelgoed) aan elkaar vast maken.” In de klas presenteert Vervaet zijn eerste doordenker aan de leerlingen: ‘Janna zet haar allereerste stapje op het lange moeizame pad van de taalverwerving vrijwel meteen na haar geboorte, namelijk door te huilen. Wat zou daar achter kunnen zitten?’ Het groepje van Youssef (15), Nick (16) en Mattanja (15) twijfelt tussen de antwoorden ‘a’ - Door te huilen wordt Janna gewaar dat ze klanken kan produceren en dat daar kennelijk op gereageerd wordt, met voeding en dergelijke - en ‘c’ - We kunnen alleen op uitademen goed spreken. In Janna’s huilen stemt ze haar klankproductie en ademhaling op elkaar af -. “Het moet ‘c’ zijn,” zegt Mattanja. “Want als een baby geboren wordt kijken ze meteen of hij huilt, want dan is zijn ademhaling goed.” “Ik vind ‘a’het meest logisch”, zegt Youssef. “Als ze gaat huilen, krijgt ze eten.” “Ja, hallo, maar dat weet ze toch niet meteen als ze geboren wordt?” reageert Nick. Youssef schudt zijn hoofd. “Nee, dat staat er ook niet. Je moet de zin goed begrijpen. Er staat: ze wordt gewaar dat ze dan aandacht krijgt. Het wordt haar dus langzaam duidelijk.” De groep wordt het niet eens, en gaat voor beide antwoorden. Het juiste antwoord is overigens ‘c’. Vervaet: “Het is niet ‘a’ omdat dat een verband veronderstelt tussen huilen en weten dat je daardoor bijvoorbeeld eten krijgt. Maar een baby is alleen toegerust met reflexen.” Voor Youssef, Nick en Mattanja is het de eerste keer dat ze iets horen over taalverwerving. Want taalverwerving, of in ruimere zin taalkunde, behoort niet tot het reguliere curriculum. Maar daar gaat verandering in komen, vertelt Kees de Glopper, hoogleraar Taalbeheersing aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). “Neerlandici maken zich er al jaren sterk voor dat er binnen het schoolvak Nederlands, net als bij de exacte vakken, ruimte wordt gemaakt voor een kennismaking met de wetenschappelijke kant van het vak, de taalkunde. Recentelijk is het ministerie aan die wens tegemoet gekomen, en staat men toe dat taalkunde wordt opgenomen in het curriculum voor de schoolexamens.” In opdracht van het ministerie zijn De Glopper en Anke Herder van het ETOC (Expertisecentrum taal, onderwijs en communicatie van de RUG) bezig met de ontwikkeling van lesmateriaal hiervoor. De Glopper: “Dat doen we met scholen voor voortgezet onderwijs hier in de buurt, die het materiaal testen. De bedoeling is dat volgend schooljaar het lesmateriaal verschijnt.” De Glopper en Herder willen met hun lesmateriaal de wetenschappelijke neus van de leerlingen prikkelen, bijvoorbeeld door hen zelf onderzoekjes te laten doen. En dat is ook precies wat Ewald Vervaet deze ochtend doet op het Bertrand Russell College. “Ik wil ze aan het denken zetten”, zegt hij. En dat lukt. Youssef bijvoorbeeld probeert de vraagstukken op te lossen door te vergelijken hoe zijn kleine nichtje in een vergelijkbare situatie zou reageren. Opvallend is dat de leerlingen zeer analytisch omgaan met de doordenkers: gevoed door de logica komen ze tot het meest waarschijnlijke antwoord. Een andere doordenker: vanaf ongeveer twee jaar en zeven maanden gaat een kind samengestelde zinnen zeggen (‘mama zegt dat jij niet mag komen’) én vanaf die tijd kan het voor het eerst plaatjes uitsorteren, bijvoorbeeld vogels bij vogels leggen en olifanten bij olifanten. ‘Bestaat er een verband tussen sorteren en het maken van samengestelde zinnen? ‘Bestaat er een verband tussen sorteren en het maken van samengestelde zinnen?’ De meeste leerlingen denken dat het een schijn-verband is, omdat olifanten en vogels veel concreter zijn dan de delen van een zin. Youssef: “Een kind begrijpt sneller wat een leeuw is dan wat liefde is.” Maar hoe poëtisch Youssef het ook verwoordt, het is fout. Dat blijkt uit het proefje dat Vervaet laat zien. Op tafel legt hij twee vellen papier en de betreffende plaatjes. “Ik deed de peuters eerst voor hoe ze moesten sorteren”, zegt Vervaet, terwijl hij de daad bij het woord voegt. “Vervolgens vroeg ik hen of zij het ook konden. Dan zei zo’n kindje braaf ‘ja’en legde vervolgens alle plaatjes op één vel papier, of alles door elkaar op twee vellen. Niks sorteren dus. Maar op een gegeven moment, na een aantal keer, zag ik de ogen van zo’n kind heen en weer schieten van het ene vel naar het andere. Dan viel het kwartje en kon hij het ineens wel. Dat was steeds vanaf ongeveer twee jaar en zeven maanden. En vanaf dat moment hoorde ik ook dat het kind samengestelde zinnen ging maken. Dat is namelijk ook een vorm van sorteren. Ze moeten vooruit lopen op wat er komen gaat. Als ze jonger zijn is die structuur er nog niet in hun hersentjes.” Ewald Vervaet, Groeienderwijs.Uitgeverij Ambo ISBN 90 263 17646, €17,95.