Preek op 29 november 2015 in de Morgensterkerk over Exodus 1 Eerste Advent Vorige week, op de laatste zondag van het kerkelijk jaar, noemden wij hier de namen van alle gemeenteleden die in het afgelopen jaar overleden waren. Veertig namen waren het. Je zou kunnen zeggen: Veel te veel, duurt eindeloos lang! Hadden we niet beter kunnen zeggen: ‘Wij gedenken gewoon alle mensen die…’ Met één kaars voor allemaal tegelijk en dan klaar. Maar nee! Nee, wij hebben de tijd genomen om ze een voor een te noemen. Want iedere naam is een mens, iedere naam is een verhaal, iedere mens wordt genoemd en mag er zijn. En zo noemen we vandaag de mensen die gedoopt zijn één voor één bij name. En dat zijn er wat minder. Maar dat doet er niet toe, vandaag niet en vorige week niet. Wie er is, wordt genoemd. Dat wij het zo hebben met namen, dat hebben we uit de Bijbel. De Bijbel heeft het nogal met namen. Dat vind ik iedere keer weer zo indrukwekkend: dat er verteld wordt, heel concreet, over echte mensen. Over namen, unieke mensen, een voor een. U herinnert zich misschien ook nog het verhaal uit Genesis, dat we hier een paar weken geleden hoorden: zo’n lange geslachtslijst. Toen zei ik ook: wij komen hier niet bij elkaar als ‘de mensheid’. Nee, wij zijn: die-en-die. Allemaal hebben we een naam en een gezicht en een eigen uniek verhaal. En wie er is, wordt genoemd. Jij mag er zijn, en daarom word je genoemd. Dit zijn de namen van de zonen van Israël, Die naar Egypte kwamen: Ruben, Simeon, Levi, Juda… En zo begint dus ook het boek Exodus. Mensen, die een voor een bij name genoemd worden. II Wie zijn dit? Wat is hun verhaal? Welnu, zij zijn vreemdelingen. Ze zijn naar het mooie Egypte gekomen, omdat ze op de vlucht waren. Dat is hun verhaal. Er was hongersnood. Waar zij woonden, daar was niks meer. En toen zijn ze op reis gegaan. En ze kwamen in Egypte terecht, want daar was genoeg, daar was graan,daar was brood, daar konden ze delen. Maar dan, na een tijdje slaat de sfeer om. Waarom? Nu ja, omdat het er zo veel worden. Omdat het niet blijft bij een paar gasten, die gezellig op bezoek komen. Nee: De zonen van Israël waren vruchtbaar, Het wemelde van hen En zij werden veel en sterk, zeer ja zeer: Het land vulde zich met hen. En dat doet iets met de koning van Egypte. Die ziet namelijk ineens niet meer mensen, namen, gezichten, verhalen, gasten, vreemdelingen, vluchtelingen. Maar: bedreiging. Vijanden. Zie, het volk van de zonen van Israël is ons te veel en te sterk. Kom, laten we er verstandig mee handelen… Als er oorlog komt, dan voegen ze zich anders bij wie ons haten… De koning van Egypte zegt: We hebben veel te lang onze grenzen opengezet. Dat is naïef beleid geweest. We hadden meteen ontmoedigingsbeleid moeten voeren. Of nog beter, we hadden gewoon hekken bij de grens moeten neerzetten. En nu is het te laat, nu zitten we ermee. Maar al die jongens die hier naar toe gekomen zijn, je zult zien, dat zijn allemaal terroristen… Ja, oei… welk verhaal sta ik hier nu eigenlijk te vertellen? Is dat het Bijbelverhaal, duizenden jaar oud? Of is dat het verhaal van vandaag? Ik weet het zelf niet meer. Ongelofelijk! Hoe actueel het is, hoe ónze tijd hier verteld en getekend wordt. Talloze mensen, miljoenen mensen zijn op pad gegaan, op de vlucht voor geweld of honger of allebei, zijn vreemdelingen in een vreemd land geworden. En dat is natuurlijk een geweldig probleem, want je moet al die mensen onderdak bieden en ze voeden, en hoe dat aangepakt moet worden, dat weet ik ook niet. Ik heb natuurlijk ook niet even gauw een oplossing bij de hand. Maar waar het om gaat, is hoe er naar de mensen gekeken wordt. Wat het beeld is. En wat de taal is. En ik moet zeggen: dat vind ik wel heel beangstigend. De taal is de taal van de angst. En het beeld is: deze vreemdelingen zijn een bedreiging. Ze komen ons opvreten. Ze komen als vreemde elementen onze cultuur binnen, ze zijn tegen ons. Dat is wat er op dit moment gebeurt, denk ik, in Nederland, in heel Europa. Mensen die anders zijn komen onze kant op. Maar zij worden niet gezien als wie ze zijn, namelijk: mensen-die-anders-zijn. Zij worden zij gezien als: bedreiging. Als vijand. En daarom moeten er maatregelen getroffen worden. Daarom moeten er hekken gebouwd worden. Dat is allemaal echt heel eng! Daarmee komt de goede menselijkheid toch echt op het spel te staan. En nogmaals, de problematiek is natuurlijk reusachtig en complex, en ik heb geen eenvoudig antwoord paraat. Maar het zit hem in hoe er over de mensen gedacht wordt. Hoe het beeld is. Hoe de taal is, hoe er over andere mensen gesproken wordt. Dat is waar de tekst over gaat. En dat is het punt… waar alles misgaat. De kinderen van Israël zijn vreemdelingen in een vreemd land. Mensen die anders zijn. Maar de koning van Egypte ziet hen niet als wie ze zijn, mensen-die-anders-zijn. Hij ziet: bedreiging. En hij spreekt de taal van de vijandschap. En daarom treft hij maatregelen. De slavernij is geboren. III En dan zijn daar ineens die twee vrouwen. Twee vrouwen die zich verzetten tegen de onmenselijkheid. Twee vrouwen die samen het ondergronds verzet vormen. Zij worden weer bij name genoemd! Midden in die wereld van beeldvorming, van wij tegenover zij, van vijand tegenover vijand: twee vrouwen, met namen, Sifra en Pua. En laten we er vooral ook even op letten dat het vrouwen zijn die hier de hoofdrol krijgen. Vrouwen die daarmee schouder aan schouder komen te staan met Tamar, Mirjam, Rachab, Ruth, Maria. Dat is prachtig. En revolutionair. De Bijbel is weliswaar grotendeels een mannenboek, maar heeft tegelijk toch genoeg zelfkritiek, om op die heel cruciale momenten juist vrouwen naar voren te schuiven, om juist hun verhaal te vertellen. Hun bevrijdende, reddende rol uit te lichten. De twee vrouwen Sifra en Pua, twee vrouwen als het ondergronds verzet. Die niet meegaan in het vijanddenken, die niet meegaan in de onmenselijkheid. Die zich verzetten tegen de moordplannen van mannen met macht. Ik vind dat geweldig inspirerend. Dat de Bijbel zo’n vertrouwen heeft in de enkeling. Ja, ik denk dat je moet zeggen: de Bijbel verwacht álles juist van de enkeling. Alle kaarten worden gezet op die ene mens, die helemaal niet in de positie lijkt om het verschil te maken. Zoals deze vroedvrouwen ook helemaal niet in de positie lijken om grootse dingen te doen. Maar ze doen het. Het beslissende: toekomst mogelijk maken. Wij hier in Heemskerk, in ons uithoekje van West-Europa, wij voelen ons misschien ook vaak genoeg machteloos – ik wel tenminste –: wat kun je doen? Wat voegt het nu helemaal toe, wat ik vind of doe of zeg? Maar tegen die machteloosheid, en tegen die berusting, en tegen dat cynisme in, vertelt dit verhaal: Het doet ertoe! Misschien maak je wel ineens het verschil. En zo was het misschien wel twee weken geleden, toen hier ineens 135 mannen en vrouwen en kinderen uit Syrië en Eritrea in Heemskerk verschenen: toen waren er toch ineens de mensen die zeiden: Wat er ook aan naars op tv gezegd wordt, en wat er ook aan lelijks op Facebook gescholden wordt… schrijf mij maar op. Ik wil wel helpen… IV Het is Advent. En Advent is de tijd in het jaar die ons weer terugbrengt bij de verwachting. Advent, dat is dus niet zozeer de dagen aftellen tot – oneerbiedig gezegd – de verjaardag van Jezus. Maar het is weer terugkomen bij de verwachting, de hoop: dat er een komt. Dat onze gesloten werkelijkheid opengebroken zal worden. Onze realiteit die zo vaak getekend wordt door mannenmacht, door vijandschap, door allerlei vormen van slavernij: dat die realiteit opengebroken wordt. En dat het anders wordt. Dat is Advent: dat de verwachting weer in ons wakker wordt dat er één zal komen, die… Tja, wat? Wie is hij? Hoe zal hij zijn? Dat is wat wij hier voor ogen krijgen, in het verhaal van deze twee vrouwen, de vroedvrouwen Sifra en Pua. Wie is hij? Hoe zal hij zijn? Nu, zo: opstand tegen de onmenselijkheid. Verzet tegen het vijanddenken. Tegen alles in toekomst mogelijk maken, leven geven. Je niet neerleggen bij de bestaande orde. Niet berusten in dat de wereld aan alle kanten kapot en verrot is. Die ene die komen zal: zo is hij. Zo krijgen wij hem voor ogen. Zo is hij te verwachten. En tegelijk: de Advent, dus die verwachting, dat is niet iets van het innerlijk. Niet iets wat je maar moet geloven en dan, nu ja, dan heb je in ieder geval een fijn geloof. Nee, de Advent zet ons ook op de juiste plaats in de wereld. De Advent leert ons hopen, maar leert ons ook leven. Hoe? Als Sifra en Pua. De houding van het verwachten is alles behalve een afwachtende houding. Wij horen hier iets. Namelijk iets over een ongekende, bevrijdende toekomst: één die deze wereld anders en nieuw zal maken. Wij bidden erom, wij zingen ervan. En dan gaan we naar buiten, dan doen we hier het licht uit en gaan we onze levens in. Om precies die toekomst hier en nu al te doen. Lof zij u, Christus!