Vliegen - WordPress.com

advertisement
Flies
http://bugguide.net/node/view/55
Diptera
Horse-fly
Rhingia
Crane fly
Dung fly

http://waynesword.palomar.edu/redmite6.htm 
Diptera1.jpg
http://www.diptera.info/photogallery.php
http://nl.wikipedia.org/wiki/Tweevleugeligen
Voor het laatst bijgewerkt op: 6 februari 2012
Vliegen
Bromvliegen (Calliphoridae)
Boorvliegen - (Tephriditae)
Dansvliegen (Empidae)
Dazen of paardenvliegen (Tabanidae)
Horzels (Oestridae)
Huisvliegen (Muscidae)
Roofvliegen (Asilidae)
Slakkendoders (Sciomyzidae)
Sluip- of parasietvliegen (Tachinidae)
Vleesvliegen (Sarcophagidae)
zweefvliegen (Syrphidae)
http://en.wikipedia.org/wiki/Fly
tijgervlieg
tsetse-fly.jpg
Tsé tsé vlieg / kenya
http://en.wikipedia.org/wiki/Brachycera
http://en.wikipedia.org/wiki/Hippoboscoidea
http://world.mongabay.com/dutch/travel/07_11_17/p17720p.html
Tsetseevlieg is een algemene aanduiding voor een aantal vliegen uit het geslacht Glossina, die zich
met bloed voeden. Ze komen voor in Afrika. Hun betekenis is vooral gelegen in hun rol als vector
(overbrenger) van verschillende vormen van trypanosomiasis bij mensen en bij vee. Deze parasieten
veroorzaken bij de mens de gevreesde slaapziekte, bij vee een ziekte die nagana heet.
http://en.wikipedia.org/wiki/Tsetse_fly
Bromvlieg,Bromvliegen (Calliphoridae)
http://www.gardensafari.net/dutch/vliegen.htm
Rhagoletis_pomonella.
http://evodisku.multiply.com/journal/item/408/SPECIATIE
Tephritidae
http://bugguide.net/index.php?q=search&keys=rhagoletis+&search=Search
rhagoletis_pomonella
http://evodisku.multiply.com/journal/item/408/SPECIATIE
Tephritidae
rhagoletis_pomonella-aile.JPG
rhagoletis_pomonellaevodisku. SPECIATIE
Tephritidae
Rhagoletis Lonicera fly.JPG
screwwormfly
Screw worm fly // Cochliomyia hominivorax
http://anticreato De_wrede_natuur_
http://bugguide.net/node/view/36835
ciclo.jpg
Levenscyclus schroefworm
Cochliomyia hominivorax
ars_usda_screwworms.jpg
Screw worm fly
Cochliomyia hominivorax
6701713f1th.jpg
Severe and horrible Screw worm fly deformation
blpupa1b.jpg
Adult bot fly (Cuterebra sp.) after emerging from its puparium. The end of the puparium (top center)
was broken off as the larva pushed out.
Bot Flies (Oestridae and Cuterebridae)
Two views of the puparium of a bot fly (Cuterebra sp.). This may be the rabbit bot fly because of
nearby cottontail rabbits; however, there are also wood rat nests within 50 meters of where the larva
was collected.
botfly4b.jpg
Adult bot fly (Cuterebra sp.) after emerging from its puparium. The underside of adult fly is covered
with fuzzy white hairs. It has no mouthparts and does not feed.
http://bugguide.net/index.php?q=search&keys=botfly&search=Search
botfly6b.jpg
face of an adult bot fly (Cuterebra sp.).
botfly5b.jpg
botfly1b.jpg
Larva of a human bot fly that emerged from an opening in the skin.
[Photograph by Christopher S. Boykin. Adult fly courtesy of USDA.]
botfly :Dermatobia hominis
When it has penetrated the epidermal and dermal layers of the skin, it is firmly held in place by anal
hooks and rows of barbs on its body (see image to the left). It takes about five to ten weeks for the
larva to complete its development. During this time it feeds on blood tissue within its subcutaneous
burrow.
Overige vliegen (en muggen)
Deze prachtige vlieg zie ik op allerlei
bloemen, waaronder munt, marjolein en
peterselie, foerageren. Dit is een
mannetje van de Graphomya maculata.
In het najaar zijn ze ook dikwijls te zien
op bloeiende klimop. Deze vliegen
behoren tot de huisvliegen (Muscidae).
De larven leven in modderpoelen en
natte plekken met bladafval. De vrouwtjes
hebben niet de oranje kleuren op het
achterlijf maar zijn zwart-wit getekend.
Hier zijn nog wat recentere foto's (betere
kwaliteit) van deze vliegen: foto 6 (vr.), foto 7 vr.), foto 8 (vr.), foto 9 (man), foto 10 (man), foto
11 (man), foto 11 (man).
Een ander mooi huisvliegje is de Morellia
aenescens. Ze foerageren bij mij in de
tuin graag op Eryngium-bloemen. Ze
vallen op door het metallic goudkleurig
glimmend achterlijf. De soortnaam
'aenescens' of 'aeneum' komt bij veel
insectengenera voor als er koper- of
bronskleurige delen te zien zijn. Deze
vlieg heeft opvallende haarborstels op
het achterlijf die wat doen denken aan
sluipvliegen. Het dier van de foto is een
mannetje; bij vrouwtjes staan de ogen
veel wijder uit elkaar. Hier zijn nog foto's
van de achterkant en de voorkant.
Veel van de tot de bloemvliegen
(Anthomyiidae) behorende soorten
kunnen we vinden op bloemen, waarop
ze foerageren. Ze planten zich voort in
rottend materiaal en mest. Er zijn veel
soorten en ze zijn moeilijk
determineerbaar. Dit exemplaar is
waarschijnlijk de Hylemyza partita. Er zijn
echter soorten van dit genus die er sterk
op lijken. Deze vlieg is maar klein en zit
op madeliefje.
Van de bloemvliegen (Anthomyiidae) zijn
in Nederland ongeveer 30 geslachten
aanwezig met samen meer dan 100
soorten. Dat zijn er dus heel wat. Ze
hebben veel gemeen met de huisvliegen
(Miscidae). Deze Anthomyia procellaris
is lichtgrijs van kleur en heeft opvallende donkere vlekken. De vleugels komen verder dan de
achterlijfpunt. Het is een prachtig vliegje van ongeveer 4 à 5 mm, zoals hier op een
bovenaanzicht op millimeterpapier te zien is. Deze soort schijnt zich voort te planten in
vogelnesten. De larven eten dan de vervuilde restanten van de jonge vogels, zoals
veerschubben en uitwerpselen. Andere soorten bloemvliegen kunnen schadelijk zijn door
vraat aan plantenwortels door de larven, zoals bijv. de koolvlieg dat doet. Koolvliegen (genus
Delia) behoren ook tot de familie der Anthomyiidae.
De huisvliegen zijn in soorten vrij talrijk. Ik
tref ze dikwijls aan in de buurt van mijn
huis of in de tuin. Deze Musca
autumnalis-vliegen doen hun best om te
zorgen voor nageslacht. Ze zitten op de
leuning van een tuinstoel.
In de buurt van woningen komt ook de
huisvlieg Muscina stabulans veelvuldig
voor. Dit is een vrouwtje. De ogen staan
iets wijder uit elkaar dan bij een
mannetje. Het is in detail een mooi
vliegje: leuke kleuren en fraaie
haarborstels. Het dier wordt ook wel
stalvlieg genoemd. Ze komen voor in
grote delen van de wereld. De larven
leven in kadavers en organisch afval.
Hier zijn nog wat aanvullende foto's,
waaronder een deatail van de kop: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5.
De meest bekende huisvlieg is de
gewone huisvlieg (Musca domestica).
Het is een soort die qua kleur veel lijkt op
Musca autumnalis, maar iets slanker is.
Ze zijn wereldwijd verspreid en komen veel voor in de omgeving van woningen, zeker als er
ook wat mest en ander organisch afval aanwezig is. Het is een soort die ook graag
binnenshuis vertoeft. Ze hangen dan aan lanpen en andere wat hogere objecten en poepen
daar ook op. Dat wordt meestal niet zo gewaardeerd. Het is een soort die binnen niet sterk
naar het licht vliegt. Ze hebben geen behoefte om naar buiten te vertrekken. Ze zijn ook te
herkennen aan het vlieggedrag: ze vliegen met hoekige wendingen in driehoekjes. Het is de
soort waarvoor men vroeger ook wel plakstrips in de woning ophing om ze te vangen. Het was
niet zo'n smakelijk zicht met al die aangeplakte vliegenlijkjes. Hier zijn nog wat aanvullende
foto's, waaronder een detail van de kop van dit mannetje: foto 2, foto 3.
Ik geef ook nog wat foto's van een vrouwtje (de ogen staan veel wijder): foto 4; foto 5; foto 6;
foto 7; foto 8; foto 9.
Een vliegje dat ook binnenshuis voorkomt
is de kleine kamervlieg (Fannia
canicularis), ook wel kleine huisvlieg of
hondsdagenvlieg genoemd. Het genus
Fannia behoort tot de familie der
Latrinevliegen (Fanniidae). Deze soort is
een flinke slag kleiner dan de vorige en
meet ruim 6 mm. Het is een zeer
algemeen voorkomend vliegje met
soortgelijk gedrag als de gewone
huisvlieg. Hier is een exemplaar te zien
met een oranje mijt op het lijf.
Deze prachtige vlieg zat in oktober 2010
te zonnen op een muurtje in mijn tuin.
Het is een verwant van de huisvliegen
(familie Muscidae), van het geslacht
Phaonia, dat in Nederlnad ongeveer 25
soorten kent. Een kenmerk van deze
vliegen zijn de dorsale haarborstels op de
achterscheen, dus op de bovenkant (foto
5). Dit is een vrouwtje Phaonia valida die
prachtige goudkleurige beharing heeft
achter de kop (foto 4 en 6). Pas op
enkele foto's werd dit zichtbaar, want in
het veld is dat niet te zien. Het scutellum
(schildje) heeft in de punt een roodbruine
kleur. Opvallend zijn de poten die
roodbruin zijn, behalve de tarsen die zwart van kleur zijn. Bij deze soort lijken de aders van de
vleugels roodbruin omrand. De sprietborstels zijn opvallend lang behaard (foto 4).
Hier zijn wat nadere foto's van deze vlieg: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.
Hier zijn nog 2 foto's van een mannetje van deze soort: foto 7, foto 8.
Van hetzelfde geslacht (Phaonia) kwam enkele dagen na de vorige vlieg een soortgenoot
tegen. Het bleek een mannetje Phaonia tuguriorum te zijn. Hier zijn er wat foto's van: foto 1,
foto 2, foto 3.
Een grote vlieg, die ook tot de
huisvliegen behoort is de schorsvlieg
(Mesembrina meridiana). Die zag ik
echter nooit in mijn buurt. Ik kwam deze
vlieg tegen in het natuurgebied
Braakman-Noord te Terneuzen. Het is
een mannetje. Deze vliegen hebben
oranje kleuren op de vleugels en de
voorkant van de kop en vallen daarmee
wel wat op. De vliegen foeageren op
bloemen voor de nectar. Vrouwtjes
hebben koeienvlaaien nodig om er een
eitje in te leggen. De sprietborstel (arista)
van vliegen is een instrument om ondere
andere geuren mee waar te nemen.
Sommige hebben onbehaarde sprietborstels; bij andere zoals deze vliegensoort is die arista
sterk behaard. Ze kunnen er dan meer mee waarnemen. Het vrouwtje zal er koeienvlaaien
mee kunnen opsporen; het mannetje zal er waarschijnlijk een vrouwtje mee kunnen vinden
om mee te paren.
In die uitwerpselen van koeien zitten altijd veel larven van andere insecten en dat is het
voedsel van de schorsvlieglarve. Ze vreten ze allemaal op. De vrouwtjesvliegen van deze
soort leggen in hun leven maar zeer weinig eitjes. Bij veel insecten kan dat gemakkelijk
oplopen tot vele honderden. Bij deze vlieg schijnt het maximum ongeveer 5 eitjes te zijn. Die
verdelen ze dan goed over verschillende vlaaien, zodat een optimaal voortplantingsresultaat
bereikt wordt, dus slechts 1 eitje per vlaai.
Hierna worden de vleesvliegen
(Calliphoridae) getoond en beschreven.
Zeer bekende en talrijke soorten zijn de
groene vleesvliegen van het genus
Lucilia. Enkele vliegen van het genus
Muscidae (huisvliegen) lijken er op het
eerste gezicht sterk op. Dat is ook het
geval met Neomyia cornicina. ze
hebben een even fraai groen-metallic
uiterlijk, maar missen veel haarborstels
op de bovenkant van de thorax. Ze zijn
daar dus veel kaler en zijn daaraan te
herkennen.
Een verwante soort (Muscidae, huisvliegen) is de Dasyphora cyanella. Deze vlieg is te
herkennen aan de afwijkende vleugelbeadering (4e lengte-ader heeft geen scherpe, maar een
geleidelijke bocht). De jonge vlieg is eerst groen en verkleurt bij het ouder worden ook naar
koperkleurig.
De vleesvliegen (Calliphoridae), zijn
talrijk in soorten. Het zijn meestal wat
grotere vliegen, die nectar op bloemen
zuigen en zich voortplanten op dood
dierlijk materiaal, waarin en waarvan de
larven leven. Ze hebben een waaier van
haarborstels bij de halters en lijken
daardoor een beetje op sluipviegen. Het
postscutellum (metanotum) van de
sluipvliegen ontbreekt merendeels bij de
vleesvliegen en dat onderscheidt ze dus
ook.
De blauwe vleesvlieg (Calliphora
vomitoria) is een zeer algemeen insect,
dat zijn eitjes graag legt op vis of vlees.
De maden leven dan van dit voedsel en er blijft weinig meer van over dan de graten of botten.
De vliegen zitten graag op muren om te zonnen. Dit exemplaar zit op een klimopblad van een
haag in mijn tuin.
De roodwangbromvlieg (Calliphora
vicina) lijkt heel veel op de blauwe
vleesvlieg, maar heeft in plaats van
donkergrijze wangen zalmkleurige
wangen. De kleur van het borststuk is wat
meer grijsachtig dan blauwzwart. Het zijn
mooie vliegen en even algemeen als
genoemde soortgenoot. Ze hebben
dezelfde levenswijze. Hier zijn nog wat
andere foto's van deze fraaie vlieg
(vrouwtje), o.a. met een kopportret: foto
2, foto 3.
En hier nog soortgelijke foto's van een
mannetje: foto 4, foto 5.
Een zeer forse vlieg die wat op de
roodwangbromvlieg lijkt, is de lijkenvlieg
(Cynomya mortuorum). De kop is echter
duidelijk anders gekleurd. Niet alleen de
wangen (gena) zijn oranjegeel, maar ook
het gehele gebied tussen de wangen en
de kruin. De inplant van de antennen is
meer roodachtig. Het achterlijf is fraai
blauwgroen.
De soortnaam (mortuorum) doet vermoeden dat deze vlieg op kadavers te vinden zal zijn om
de eitjes af te zetten. Ze zijn veel minder talrijk dan de eerder genoemde soorten vleesvliegen.
Hier zijn nog enkele foto's van deze mooie vlieg: foto 2, foto 3.
Er zijn ook een groene vleesvliegen
(Lucilia caesar), die zeer algemeen zijn,
maar er zijn sterk gelijkende soorten
zoals L. caesar en L. sericata. Opvallend
zijn bij deze vliegen de mooie ogen en de
metaalachtige kleuren. De groene
vleesvlieg varieert in kleur van groen,
goudkleurig tot blauwgroen-achtig. Oude
exemplaren van de groene vleesvliegen
zijn prachtig roodkoperkleurig. Deze
vliegen leggen hun eitjes op kadavers
van allerlei dieren. Deze dode huismuis
wordt geheel opgevreten door de
vliegenlarven. Het is niet zo'n smakelijk
gezicht, maar zo zorgt de natuur zelf voor
opruiming. Deze Lucilia sericata zit op
een dood konijn om daarop haar eitjes af te zetten. Bij L. sericata is de basicosta (voorste deel
van de vleugelschub) geelachtig; bij L. caesar is dat deel donker, maar er zijn nog meer
verschillen.
Andere groene vliegen die op het eerste gezicht wat lijken op Lucilia zijn de vliegen van het
genus Bellardia. Hier is een dergelijke vlieg te zien in het voorjaar op appelbloesem.
Deze parende vliegen (Pollenia sp.) behoren ook tot de vleesvliegen. Dat het vleesvliegen
van dit genus zijn is onder andere te zien aan de vorm van de vlieg en de golvende (oranje)
beharing op de zijkanten van de thorax. De naam is niet gemakkelijk vast te stellen door de
vele gelijkende soorten.
Al deze vliegen zijn in de buurt van bijna iedere woning te vinden. Een mooie Pollenia-soort is
de Pollenia rudis. Een mannetje van die soort zit hier op een bezemsteel naast mijn
keukendeur.
Een algemene vlieg in de buurt van
huizen is ook deze dambordvlieg
(Sarcophaga carnaria). Ze planten zich
voort op aas en behoren evenals de
vorige soort tot de vleesvliegen. Op het
achterlijf hebben ze een zwart-witte
tekening. Opvallend zijn de bruinrode
ogen en de grote voetjes. Hier zijn ze
parend te zien. Een bijzonderheid is dat
de vrouwtjes geen eitjes leggen, maar larven baren. Hier is de achterkant van de vlieg met de
dambordtekening wat beter te zien. Of dit echter allemaal dezelfde soort dambordvliegen
betreft is twijfelachtig. Er zijn enkele tientallen soorten die sterk op elkaar lijken. Ze zijn alleen
op het genitaal van de mannetjes te determineren.
De familie der Sarcophagidae
(dambordvliegen) heeft 17 geslachten
(totaal ruim 70 soorten). Het geslacht
Brachicoma heeft slechts 1 soort
Brachicoma devia. Het is een fraaie
vlieg die ik in mijn tuin zag terwijl deze
vermoedelijk net was uitgekomen. Het
dier was erg traag en dat lag niet aan de
temperatuur, want die was prima op 29
mei 2011. Deze vlieg heeft een
grijsblauw uiterlijk met 3 strepen op de
thorax en het achterlijf is geblokt, zoals bij
veel dambordvliegen het geval is. Deze
soort heeft kale sprietborstels (arista's). Vliegen die hierop lijken - en dat zijn er wel wat hebben dikwijls behaarde sprietborstels en zijn dan van een andere soort. Deze vliegen
parasiteren op het broed van hommels.
Hier zijn nog enkele aanvullende foto's: foto 2; foto 3; foto 4.
Eerst dacht ik met een sluipvlieg te
maken te hebben, maar die parasiteren
niet op wespen en bijen. Deze zit op een
nestblok voor solitaire bijen en wespen
en zoekt er naar broed om haar eitje te
leggen. Het is de in/uitgang van een
nestpijpje.
In Nederland komt van dit geslacht maar
1 soort voor: Amobia signata. Dit is een vrouwtje en zekerheid voor determinatie geeft alleen
het mannetje (genitaliën). Determinatie geschiedde op foto door dr. Theo Zeegers. Wel zeker
is, dat het een Amobia is. Het geslacht Amobia is een onderdeel van de familie der
dambordvliegen (Sarcophagidae) waarvan er tientallen soorten zijn binnen diverse
geslachten.
Volgens Theo Zeegers is deze waarneming bij de gastheerinsecten bijzonder, omdat deze
vlieg niet dikwijls wordt gezien en dus bepaald niet algemeen is. Het succes van aangeboden
nestmateriaal (holle stengels van kaardenbol) geldt dus niet alleen voor de diverse solitaire
wespen en bijen die er gebruik van maken, maar ook voor diverse broedparasieten. Ook in
jaren na 2007 zag ik deze vlieg bij de nestholtes van de bijen.
Veel solitaire bijen worden geparasiteerd
door koekoeksbijen en sluipwespen;
sommige ook door vliegen, zoals de
eerder vermelde Amobia signata. Van
metselbijen als Osmia rufa en O. cornuta
zijn geen koekoeksbijen bekend. Ze
hebben wel kans nog geparasiteerd te
worden door kleine sluipwespjes
(bronswespen) en vliegen. Het
parasiteren door koekoeksinsecten,
waarbij de parasiet haar eitjes legt in de
voedselcel van de gastheer, noemt men
ook wel een cleptoparasiet. Ze gebruiken
dus het verzamelde voedsel dat voor de
gastheerlarve bestemd was.
De fruitvlieg (genus Drosophilidae) Cacoxenus indagator parasiteert bij mij in de tuin op de
nesten van Osmia rufa. De vliegjes zijn voor een fruitvlieg vrij groot met een lengte van 4,3
mm. Van deze vliegjes zag ik er minstens 30 tegelijk, dus ze zijn vrij talrijk. De Osmia's zijn
dat ook, met minstens 10 nestelende vrouwtjes. De vliegjes zoeken de nestelplaatsen af tot
de broedcel van de metselbij voldoende gevuld is met stuifmeel en nog niet afgesloten is. Dan
leggen ze er snel enkele eitjes in en de larve van de bij vist mogelijk achter het net en heeft
dan geen of te weinig voedsel, want het is dan al merendeels opgegeten door de
vliegenlarven die dat snel doen. Op deze plaatjes is de vlieg te zien op de nestelplekken: foto
2, foto 3. Dat ze de cellen bezoeken is goed te zien aan de stuifmeelresten op het lichaam, die
niet afkomstig zijn van bloembezoek: foto 4.
Ook de zogenaamde satellietvliegen
behoren tot de koekoeksvliegen, die hun
eitje in het nest van een ander leggen.
De vlieg Leucophora obtusa heeft als
waard enkele zandbijsoorten. Ze zijn
bekend van onder andere Andrena fulva
en A. nitida. Dit vrouwtje vond ik
middenin een kolonie van Andrena
clarkella. Het genus Leucophora behoort
tot de familie Anthomyiidae
(bloemvliegen). De Leucophora's hebben een opvallend afgeplat voorhoofd. Om het nest van
de gastheerbij te vinden vliegen ze op beperkte afstand achter het thuiskomende vrouwtje aan
en zo vinden ze de nestingang. Daarom heten ze satellietvliegen.
Dazen behoren tot de paardevliegen en
de wijfjes van deze vliegen hebben
scherpe monddelen, waarmee ze bloed
kunnen zuigen. Het bloed hebben ze
nodig als voedsel voor de aanmaak van
eitjes. Dit is een zeer algemene soort, die
je dikwijls zonnend ziet op door de zon
opgewarmde plekken, zoals muren en
boomstammen, maar ook op bijvoorbeeld
auto's kun je ze aantreffen. Dit is de
grijze runderdaas (Tabanus
autumnalis), die ongeveer 20 mm lang is.
De larven zitten vooral in vochtige grond
of modder. Deze soort zuigt bloed bij
koeien en paarden, maar er zijn ook
beten bij mensen bekend. Paarden kunnen er zeer onrustig van worden, want het zijn
venijnige beten met nadien bultvorming en jeuk. Op nevenstaande foto zijn de 2 lichtkleurige
naar beneden gebogen monddelen de messcherpe instrumenten die ze nodig heeft bij het
bloedzuigen. Eerst prikt ze het slachtoffer aan en daarna zuigt ze het bloed op. Achter de
'messen' is de donkerkleurige tong te zien. Daarboven, nog tussen de ogen, staan de korte
puntige antennen, die ze nodig hebben om geuren waar te nemen. Zo kunnen ze elkaar
(mannetje en vrouwtje) en de slachtoffers gemakkelijk vinden.
De grijze runderdaas heeft evenals veel soortgenoten driehoekige lichte vlekken op het
achterlijf, zoals bij dit vrouwtje goed te zien is. Ook het mannetje heeft deze tekening. Het zijn
indrukwekkend dieren. Hier is nog een foto, waarop een vrouwtje te zien is, dat zit op de
bloem van heelblaadje. Het mannetje mist de snijdende monddelen en bij hem staan de ogen
tegen elkaar aan; bij het vrouwtje is er een kleine ruimte tussen de facetogen. Opmerkelijk is
dat het midden-bovendeel van het oog van een mannetje veel grotere facetten heeft dan de
rest van het oog. Er ligt als het ware een
zadel overheen.
Een kleine daas die erg hinderlijk kan zijn
is de regendaas (Haematopota pluvialis).
De dieren kunnen met vele tientallen
tegelijk een zoogdier (ook de mens)
aanvallen. Ze gaan op de huid zitten met
de bedoeling (vrouwtjes) om bloed te
zuigen als voedsel voor de aanmaak van
eitjes. Ze doen dat razend snel en je
voelt ze pas als ze geniepig in de huid
prikken. Je komt ze tegen in veel
natuurgebieden tegen omstreeks juliaugustus en dan is het daar niet echt
leuk meer. Kleding met lange mouwen en
een lange broek is gewenst, ook om
teken minder kansen te geven. Na de beet van een daas onstaat een vervelende bult die nog
enkele dagen jeuk geeft, ook als het dier maar heel kort heeft gestoken. Hier zit een vrouwtje
regendaas op mijn arm en dit exemplaar is bezig op mijn hand te steken en bloed te zuigen.
Het zijn bij vergroting mooie vliegen met een kleurig oog, prachtig gevlekte vleugels, vrij
stevige puntige antennen, een grote grijze tong en messcherpe lichtkleurige monddelen. De
tekening in de ogen is bij alle exemplaren iets verschillend. Hier is nog een ander vrouwtje te
zien.
Een andere kleine daas, die net zo
vervelend is als de vorige is de
goudoogdaas (Chrysops relictus).
Omstreeks eind juli-begin augustus zijn
het vliegen die de bezoeker van
natuurterreinen het leven zuur maken.
Deze soort is ook maar klein en de ogen
zijn heel bijzonder, zoals bijna alle dazen
die hebben: opvallend kleurig. De
vleugels van de goudoogdaas hebben
iets donkerder vlekken dan de
regendaas. De larven leven in vochtig
rottend plantenmateriaal van andere
insectenlarven die daar ook leven. De
volwassen insecten foerageren ook wel
op schermbloemen als pastinaak en
wilde peen. Ik kwam op zo'n bloem ook een mannetje tegen. De ogen van mannetjes raken
elkaar en de dieren zijn geheel onschuldig. Alleen de vrouwtjes hebben bloed nodig van
grotere zoogdieren om eitjes aan te maken en daarom steken ze. Dit vrouwtje heeft mijn hand
uitgekozen om bloed te zuigen. Dat heeft overigens niet zo lang geduurd. Het was een van de
vele die het probeerde. Ze kunnen in augustus zeer hinderlijk zijn bij massaal optreden.
Sommige insecten kunnen zeer veel kou
verdragen. Deze strandvliegsoort
Heterocheila buccata zag ik eind
november 2010 in redelijke aantallen op
het strand van valkenisse (Koudekerke,
Walcheren). Het was fris weer en 's
nachts vroor het licht. De vliegjes waren
gewoon aanwezig en nog actief, want ik
zag ook enkele parende stellen. Ze ziten
graag op aangespoeld blaaszeewier
(Fucus vesiculosus). Vermoedelijk
worden daarop ook de eitjes afgezet en
leven de larven daarin. De adulte vliegen
zijn ongeveer 7-8 mm lang, waarbij de
vleugels voorbij de achterlijfpunt uitsteken. De vrouwtjes hebben een soort legboortje; bij de
mannetjes is de punt van het achterlijf meer rond van vorm. De vliegjes behoren tot de familie
Heterocheilidae, waaronder slechts 1 genus (Heterocheila) behoort met alleen deze ene soort.
Hier zijn nog enkele andere foto's van dit
vliegje:
mannetjes: foto 4; foto 5; foto 6; foto 7;
foto 8; foto 9.
vrouwtjes: foto 10; foto 11; foto 12.
Aan de rand van mijn vijver is een klein
moerasje. In de buurt daarvan trof ik deze mooie kleine wapenvlieg. aan. Het vliegje meet
ongeveer 6 mm en heet Oxycera trilineata naar de 3 zwarte strepen op het borststuk. De
larven leven graag in met water doordrenkte grond of nat mos. Misschien is het vliegje dus
afkomstig uit mijn eigen tuin. Ze schijnen niet zeldzaam te zijn, maar ik zie ze uiterst zelden.
In mijn tuin zie ik frequenter een ander
wapenvliegje, waarvan de larven in het
water leven. Dat is Oplodontha viridula,
die grijsgroen met zwart is en op bloemen
foerageert. Het exemplaar van de foto is
een mannetje en dit foerageert op
Erynchium planum.
Volgens sommigen heten ze
'wapenvliegen' vanwege de mooie
kleurrijke tekening, die doet denken aan
wapenschilden. Anderen zeggen dat de
bij veel wapenvliegen voorkomende
stekels op het scutellum de aanleiding tot
de naam zijn. Niet alle wapenvliegen
hebben echter deze stekels. Een
algemeen kenmerk van de wapenvliegen
is de kleine ingesloten discale cel in de vleugels. Bij de hierna volgende soorten is dat goed
zichtbaar.
Hier zijn nog enkele andere foto's van dit vliegje en dat betreft een vrouwtje: foto 1; foto 2; foto
3; foto 4; foto 5.
Een zeer algemeen klein wapenvliegje
(zonder stekels op het schildje) is de
Chloromyia formosa. Opvallend is de
sterke beharing van de ogen en andere
lichaamsdelen. Bij de vrouwtjes is dat wat
minder. Ook de kleur van mannetjes en
vrouwtjes is verschillend. De mannetjes
hebben een goudkleurig achterlijf. Bij de
vrouwtjes is dat metaalblauw. Het
borststuk is bij beide groenachtig
gekleurd. Bij mij bezoeken ze graag
bloeiende perterselie. Daar zijn ze
overigens niet alleen, want ook veel
andere vliegen, kevers, wantsen en
solitaire bijen zijn er te vinden op de
bloemschermen. Elders zag ik ze op dille,
ook een schermbloem. Van deze soort leven de larven in bladstrooisel en vochtige grond. Hier
is nog een mannetje te zien vanaf de zijkant, zodat de grote tong ook zichtbaar is, waarmee
hij foerageert.
In de loop van de jaren zie ik steeds
meer soorten wapenvliegen in mijn tuin.
In 2007 zag ik voor het eerst enkele
exemplaren van deze soort (10 mm):
Odontomyia tigrina. Ze zijn op het
eerste gezicht niet zo spectaculair, maar
toch zijn het wel aardige vliegjes. De
onderkant van zowel vrouwtje als
mannetje is licht geelgroen. De haltertjes
zijn ook groen. Ze hebben de typische
vorm van een wapenvlieg met het brede
eind van het achterlijf en de gesloten
kleine discale cel in het midden van de
vleugels, zoals op dit bovenaanzicht van
het vrouwtje te zien is.
In de vijver trof ik in september 2005 een
larve van een veel grotere wapenvlieg
aan. Het dier is ongeveer 40 mm lang,
heeft geen poten, 10 geledingen van
chitine-achtig materiaal, niet rond maar
afgeplat en een staartje (adembuis) met
een kort pluimpje. De snuit is klein en
heeft geen direct zichtbare kaken. Het
dier eet algen en ander plantaardig
materiaal. De onderkant is ongeveer
gelijk aan de bovenkant maar iets
donkerder. Het zou de larve kunnen zijn
van een Stratiomys of Odontomyia. Deze
larve is waarschijnlijk van de langspriet
wapenvlieg (Stratiomys longicornis)
kunnen zijn. Op 8 mei 2006 vond ik
daarvan 2 exemplaren, die net waren uitgekomen. Ze zaten op het blad van sedumplanten die
in een droge schuine kant bij mijn vijver staan. Het aardige is dat het een mannetje en een
vrouwtje waren. Het vrouwtje is 16 mm lang; het mannetje een paar mm korter. Opvallend zijn
de lange sprieten en de dikke beharing. Voor wapenvliegen is dat bijzonder, want de meeste
soorten hebben weinig haren. Ook op de kop zitten er veel haren, zoals hier te zien is bij het
vrouwtje. Wapenvliegen hebben dikwijls een kleurige, contrastrijke tekening op de thorax en
het achterlijf, maar die tekening is bij deze wapenvlieg niet opvallend. Ruim een week later
zag ik opnieuw een pas uitgekomen
vrouwtje, waarvan het achterlijf iets beter
zichtbaar is.
Een andere grote wapenvlieg is de
noordelijke kameleonwapenvlieg
(Stratiomys singularior), die begin juli 2006 bij mij in de moestuin dikwijls op bloeiende
peterselie te zien was. Beide geslachten waren aanwezig. Ze hebben vermoedelijk eenzelfde
soort levenwijze als de S. longicornis. Deze soort is echter wat fraaier van tekening. De mooie
zwart-wit vlakken op het achterlijf maken het een opvallend dier. Dit is een vrouwtje, te
herkennen aan de wijdere stand van de ogen. Dit vrouwtje was bezig op het bloemblad van
een gele lelie om het daarop gevallen stuifmeel op te likken met haar grote tong. Het zijn vrij
grote dieren, waarvan de mannetjes iets kleiner zijn dan de vrouwtjes (24 mm). Om de
verhoudingen met andere insecten weer te geven, is hier nog een plaatje van een vrouwtje
dat wordt geflankeerd door enkele spektorren. Die vallen geheel in het niet bij de wapenvlieg.
Een klein mooi wapenvliegje is de
Nemotelus pantherinus (5-6 mm),
waarvan nevenstaand het mannetje te
zien is. Het beestje foerageerde ook op
bloeiende peterselie en daarbij is de vrij
lange zuigsnuit goed te zien. De
mannetjes zijn aan de onderzijde van het
achterlijf ook wit. Op de bovenzijde
hebben ze enkele zwarte vlekken. Bij de
vrouwtjes is de onderkant van het
achterlijf bijna geheel zwart. Opvallend bij
deze soort zijn de prachtige witte
haltertjes die op deze vergrote foto goed
zichtbaar zijn.
Sommige vliegen zijn schitterend van
kleur, zoals veel wapenvliegen. Er zijn
echter nog andere soorten die er niet
veel voor onder doen. Dit is de sluipvlieg
Eriothrix rufomaculata, die in mijn tuin
op een muntsoort zat, maar ook op
andere bloemen foerageert. Sluipvliegen
zijn o.a. te herkennen aan de
haarborstels op borststuk en achterlijf en
de aanwezigheid van een postscutellum.
Dat zijn bij deze soort de witte schildjes
aan de zijkanten van het scutellum. De larven van sluipvliegen parasiteren op rupsen en
larven van andere insecten. Hier zijn nog
andere foto's van deze kleurige vlieg: foto
2, foto 3.
Niet alle soorten sluipvliegen zijn even kleurig. Deze Eurithia anthophila is merendeels
zwart, maar met roodbruine ogen en witte postscutellum-schildjes. De openingsfoto dateert
van 2006 en dat is vermoedelijk een mannetje. Ze zijn ieder jaar in mijn tuin aanwezig. In
2010 fotografeerde ik een vrouwtje. De ogen staan wat wijder en 2 extra haarborstels aan de
buitenkant van de oogkas zijn sterk naar voren gericht, wat kenmerkend is voor vrouwtjes.
Hier zijn de foto's van het vrouwtje: foto 1, foto 2, foto 3.
De sluipvlieg Mintho rufiventris lijkt wel
wat op de Eriotrix rufomaculata, maar is
iets anders van vorm. Het dier heeft ook
rode zijvlekken op het achterlijf, maar is
minder plat. Het achterlijf lijkt in de
hoogte te zijn samengeknepen. Het is
een mooie vlieg die zich af en toe laat
zien. Ze parasiteren meestal op rupsen
van de nachtvlinder Ocrasa glaucinalis
(Lepidoptera, Pyralidae), maar schijnen
ook de Maisboorder (Ostrinia nubilalis,
Crambidae) als gastheer te gebruiken. Ze
zijn dus nog nuttig ook, want die vlinder
geldt als schadelijk.
Deze mooi gekleurde sluipvlieg bezocht
mijn tuin in 2006. Het is de Leskia aurea.
Deze fraaie vlieg parasiteert op
Synanthedon-rupsen (glasvleugel- of
wespvlinders). Die vlinders zie ik maar
zeer sporadisch en daarom is het des te
opvallender dat deze vlieg te zien was op
hertsmunt. De rupsen van de vlinders
leven in hout van bessenstruiken, wilgen
en vruchtbomen. De vliegen weten deze
plekken te vinden. De larve van de vlieg
vreet de rups van de vlinder van
binnenuit geheel leeg, maar begint met
de minst kwetsbare delen, waar
reservevoedsel is opgeslagen. De
gastheer overleeft deze aantasting niet, maar het duurt dikwijls tot aan de verpoppingstijd van
de gastheerrups voordat deze doodgaat. Deze sluipvliegen zijn zeer zeldzaam en in
Nederland slechts bekend van enkele verspreide geïsoleerde gebieden. Een van die gebieden
is Walcheren, waar ik woon. De vlieg is voor mij gedetermineerd door de sluipvliegenexpert
dr. Theo Zeegers.
In 2010 zag ik deze sluipvlieg opnieuw, foeragerend op kruisdistel.
In 2011 zag ik een mannetje (nauwere ogenstand) in mijn tuin: foto 1, foto 2, foto 3.
Toen ik in 2008 probeerde de
geparasiteerde rups van een groot
koolwitje uit te kweken, had ik als
resultaat 20 kleine sluipwespjes (3 mm)
en 1 kleine sluipvlieg (5 mm). Die vlieg
herkende ik niet goed en heb de naam
gebraagd op het Diptera-forum. Theo
Zeegers wist het diertje te benoemen:
een mannetje van de sluipvlieg Phryxe
nemea. Ze staan bekend als parasiet van
koolwitjes, maar ook andere rupsen. De
vrouwelijke vlieg legt haar eitje op de
buitenkant van de rups. Als het larfje
uitkomt vreet het zich naar binnen. Omdat bij deze rups ook nog vrij veel sluipwespjes actief
waren, moest er waarschijnlijk gedeeld worden, maar er was voor ieder voedsel genoeg, want
het vliegje had de normale grootte van ongeveer 5 mm. Hier zijn nog extra foto's van deze
sluipvlieg: foto 2, foto 3. Zie ook bij de dagvlinders: groot koolwitje.
De sluipvlieg Zophomyia temula lijkt wat
op een kleine versie van de schorsvlieg.
Ze hebben dezelfde kleuren. Deze
sluipvlieg parasiteert vermoedelijk op de
rupsen van nachtvlinders.
Deze grote vlieg behoort ook tot de grote
familie van de sluipvliegen. Het is een
algemene vlieg, maar ik zie ze toch niet zo veel in mijn omgeving. Elders (Braakman-Noord)
zag ik er vele tientallen tegelijk. Het is de Tachina magnicornis, die een mooi oranjekleurig
achterlijf heeft waarop in het midden een donkere streep loopt. Ze vertoeven meestal op de
wat meer vochtige plaatsen van een terrein, zoals waterkanten, natte plekken in bossen e.d.
De vlieg legt haar eitjes op diverse planten in de buurt van vlinderrupsen. De uitgekomen
larfjes gaan daarna op zoek naar die rupsen van zowel dag- als nachtvlinders. Ze dringen
daarin binnen, vreten die helemaal leeg en verpoppen daarna. De volwassen vlieg is aan alle
kanten bezet met stekelige haren. Ook de kop is indrukwekkend om te zien. Deze soort kan
verward worden met T. fera, welke er erg veel op lijkt, maar ondermeer lichtere poten heeft.
Een sluipvliegensoort waarvan ik in de
beboste omgeving van de Braakman
(Terneuzen) enkele exemplaren
tegenkwam is de Thelaira solivaga. Dit
is een mannetje en dat is direct te zien
aan de oranjezijvlekken op het achterlijf,
die het vrouwtje mist. Het is een grotere
soort van ongeveer 11 mm lengte. Het
zijn redelijk opvallende vliegen door hun
kleur en tekening. Ze vielen ook op door
het gedrag. Er waren enkele mannetjes
op een plek steeds aan het ruziën over
de beste plekjes in de zon op brandnetels
onder bomen.
Hier zijn nog wat andere foto's van deze vlieg: foto 2, foto 3, foto 4; foto 5.
In een ander natuurgebied (de
Schotsman, Noord-Beveland) zag ik de
fraaie sluipvlieg Dexiosoma caninum.
Het beestje heeft een zwart-geel
gestreept achterlijf en een goudkleurig
borststuk. De vleugeladers zijn bij de
basis oranjekleurig. De rode ogen
completeren dit mooie beeld. De
soortnaam begrijp ik niet goed. 'Caninum'
betekent: 'op een hond lijkend' of 'van
een hond'. De vliegen parasiteren op de
larven van bepaalde bladsprietkevers.
De sluipvlieg Nemorilla floralis is een
algemene soort die in allerlei biotopen,
ook tuinen, voorkomt. Dit exemplaar is
aan de grote kant met een lengte van 9,7
mm. Meestal hebben ze een afmeting
van 4,5 tot 8 mm en ze zijn wat dat
betreft dus erg variabel. Om te foeragen
zitten ze graag op schermbloemen. De
vliegen parasiteren op de rupsen van
allerlei dag- en nachtvlinders, bijv.
gehakkelde aurelia, dagpauwoog en
gammavlinder. Het zijn fraaie dieren en ze vallen op door de bontkraag achter de kop, die op
deze foto's nog wat duidelijker te zien is: foto 2, foto 3.
In mei 2011 zag ik in mijn tuin een niet zo
algemene verschijning. Ik dacht eerst aan
een dambordvlieg-achtige vanwege de
fraaie rode ogen en de vlekken op het
achterlijf, maar het bleek de sluipvlieg
Sturmia bella te zijn. Deze vlieg is weinig
algemeen. In de sluipvliegentabel van
Theo Zeegers wordt de soort 'zeldzaam'
genoemd. Dan is het des te leuker om
die in je tuin te zien. Deze vlieg
parasiteert op dagvlinderlarven van de
vossen en verwanten zoals Vanessa atalanta. Het scutellum (schildje na de thorax) heeft een
opvallende roodachtige achterrand.
Hier zijn nog wat aanvullende foto's van deze vlieg: foto 2, foto 3.
Deze kleine sluipvlieg Subclytia
rotundiventris valt meteen op door het
oranjerode achterlijf. Het is een vliegje
dat graag foerageert op schermbloemen
als pastinaak en wilde peen. De vlieg
parasiteert op de nimfen van enkele wantsensoorten, waaronder Pizodorus literatus en
Elasmucha grisea. De vliegt haar eitjes op de nimfen en het larfje van de vlieg zal uiteindelijk
binnendringen in het lijf van de wantsnimf en deze geheel leegeten. Hier zijn nog 2
aanvullende foto's te zien: foto 2, foto 3.
Ook de snipvliegen (ook wel:
snavelvliegen, Rhagionidae) zijn prachtig
van kleur. Dit is waarschijnlijk de Rhagio
tringarius. Ze hebben een snavelachtige
snuit (op de foto niet te zien), waarmee
ze andere insecten leegzuigen. Ook de
larven van deze roofvliegen, die
ondergronds leven en verpoppen, eten
dierlijk voedsel dat ze zelf vangen.
De snipvlieg Chrysopilus cristatus doet
qua kleur niet onder voor de vorige. Deze
heeft een goudkleurig uiterlijk en
sommigen noemen hem daarom ook wel:
gouden vlieg. Het dier van de foto is een
vrouwtje.
Snipvliegen zijn meestal fraai van kleur.
Sommige hebben ook prachtige ogen.
Deze Chrysopilus asiliformis
(mannetje) is maar klein, maar heeft zeer
fraaie blauwgroene ogen en enkele
opvallende vlekken in de vleugels.
Hier zijn nog 2 vergrotingen van de ogen:
foto 2, foto 3.
Op uitwerpselen, bijvoorbeeld
hondepoep, kun je de strontvlieg
(Scathophaga stercoraria) tegenkomen.
Ze zijn zeer algemeen. Hoewel het wat
onsmakelijk lijkt, hebben ook deze dieren
een belangrijke opruimfunctie in de
natuur. Dat geldt trouwens ook voor veel
andere vliegen die hun eitjes in kadavers
leggen. De vliegen zitten soms bij
tientallen op een 'hoop' en dikwijls tref je
ze parend aan. De uitwerpselen hebben
nog voldoende voedingsmiddelen om de larven van deze vliegen te voeden. De mannetjes
zijn fraaie dieren, mooi goudgeel behaard en met een prachtig groenglanzend borststuk met
wat stekelige haren. Om aan de kost te komen vangen deze vliegen andere vliegensoorten op
de mest of elders.
Bij mij in de tuin zie ik ze soms ook gewoon op bladeren zitten. Deze vlieg zat met een aantal
andere op het blad van frambozen. Van deze vliegen is bekend dat er bijna altijd veel meer
mannetjes dan vrouwtjes zijn. Hier zijn deze vliegen parend te zien. Dit exemplaar heeft een
vrouwte van de mooie wapenvlieg Sargus bipunctatus gevangen. Dat lijkt me een flinke
maaltijd voor de strontvlieg.
Ze kunnen erg vroeg in het seizoen al actief zijn. Op 21 maart 2009 was dit vrouwtje al in mijn
tuin te vinden. Opvallend is het wat miezerige achterlijfje. Ik vermoed dat het een vrij vers
exemplaar is dat nog wat in conditie moet komen. Het achterlijf zal in omvang wat toenemen
als de eierstokken zullen groeien. Hier zijn nog enkele andere foto's van ditzelfde exemplaar:
foto 2; foto 3; foto 4, waarbij de laatste foto een close-up van de kop is die leuke details laat
zien van een facetoog en de antennen.
Blaaskopvliegen zijn te herkennen aan
de lange proboscis (soort zuigsnuit om
voedsel mee op te nemen) en de puntige
anale cel aan de achterrand van de
vleugel. Dit is waarschijnlijk de Conops
quadrifasciata. De vliegen foerageren
graag op schermbloemen en
composieten. Van die laatste familie is
vooral het mooie jacobskruiskruid in
trek bij deze soort vliegen. De rupsen van
de sint-jacobsvlinder hebben bij wijze van
toeval dezelfde geel-zwarte tekening als
de vlieg.
Blaaskopvliegen parasiteren op
hommels. De larven van Conops
quadrifasciata groeien op als endoparasiet van steenhommels. Die worden dus inwendig
geparasiteerd door de larven van deze vlieg. In de gastvrouw worden uiteindelijk ook
essentiële onderdelen opgegeten en ze sterft dan. De vliegenlarve is dan al volgroeid en
verpopt in het karkas van het dode insect. Na verloop van tijd kruipt de jonge vlieg uit deze
behuizing.
Het jacobskruiskruid (Senecio jacobaea) vervult voor zeer veel insecten (meer dan 150
soorten, waaronder diverse vliegen, vlinders, hommels en solitaire bijen) een belangrijke rol
als drachtbron van nectar en stuifmeel en zelfs voor meer dan 30 soorten als waardplant voor
de voortplanting. Ook honingbijen vliegen soms op kruiskruiden in de late zomermaanden,
omdat veel andere planten dan reeds uitgebloeid zijn, maar ze hebben een duidelijke
voorkeur voor het bezemkruiskruid en zijn op jacobskruiskruid niet veel te vinden. In 2005 is er
jammer genoeg een soort hetze tegen deze prachtige plant op gang gekomen, omdat de
gedroogde plant in hooi niet goed is voor paarden. De levende plant wordt nauwelijks door
zoogdieren gegeten. Schapen schijnen er wel eens wat van te eten en dan werkt de plant
wormafdrijvend door de in de plant aanwezige PA's (Pyrrolizidine alkaloïden).
Dat is de reden waarom velen deze plant (en de soortgenoten, die ook PA's hebben) willen
bestrijden. Het liefst zou men de plant uitroeien, want dat zou gemakkelijk zijn. Dan heb je
geen risico meer om de PA's binnen te krijgen, die de lever kunnen aantasten. Dat is echter
wel erg kort om de bocht. Men vergeet de enorme natuurwaarde van deze planten. De
oogkleppen van de paarden zijn door mensen opgezet en alle insecten die bij vernietiging
verloren gaan, worden op de koop toe genomen. Insecten hebben nu eenmaal niet de
aaibaarheid van een paard, maar voor mij zijn ze minstens evenveel waard, zo niet
waardevoller. Paarden zijn gekweekte dieren en hebben nauwelijks nog iets met natuur van
doen. Insecten daarentegen zijn voor de gehele natuur zeer waardevol, maken er een
onderdeel van uit en hebben daarom mijn voorkeur. De kruiskruiden moeten dus beschermd
en gestimuleerd worden om de vele soorten insecten die deze planten bezoeken en
gebruiken, waaronder ook zeldzame, een dienst te bewijzen.
Paardenliefhebbers moeten gewoon alert zijn op de kwaliteit van het hooi. Als dat afkomstig is
van bermen is het ook vervuild met allerlei andere stoffen en is de prijs laag. Goedkoop blijkt
dan duurkoop te zijn. Dit soort 'liefhebbers' zijn een paard niet waard, maar ze maken wel heel
veel ongenuanceerd en onkundig kabaal.
Toen ik in augustus 2007 in een buitendijks gebied in Zuid-Beveland was voor insecten, kwam
er een tractor op de dijk om het pas gemaaide gras te keren. Dat leek me een aanwijzing dat
het bestemd was voor diervoeder. Het hooi van de dijk zelf is van prima kwaliteit, maar aan de
onderkant stonden akkerdistels en jacobskruiskruid. Die planten zijn gewoon meegemaaid en
hier en daar zag ik de gele bloemen uit het hooi steken. Ook gedroogde distel lijkt me voor
een paard of koe niet zo aangenaam in de bek. Het hooi zal ongetwijfeld zijn weg vinden. Hier
was geen vervuiling van het gras door verkeer, maar een paar kilogram hooi minder door iets
nauwkeuriger (minder) te maaien was kennelijk geen optie. Zo wordt de koper van dit hooi dus
ook nog bedrogen als het verkocht is als 'schoon' dijkhooi.
Er zijn tot op heden nauwelijks wetenschappelijk aangetoonde gevallen van de dood van een
paard of ander groot zoogdier door het eten van jacobskruiskruid. Ook al zou dat wel het
geval zijn, dan nog kan dat de plant niet verweten worden, maar moet de 'paardenliefhebber'
bij zichzelf te rade gaan. Gelukkig laat deze schitterende plant zich letterlijk niet zo snel uit het
veld slaan. Ze staan vooral op wat drogere, arme gronden en zaaien zich met en zonder hulp
gemakkelijk uit. In de duinen bloeit de plant soms zonder straalbloemen. Het is een zeer
bijzondere plant vanwege zijn grote natuurwaarde, die gekoesterd moet worden. Kijk hier voor
goede neutrale informatie over jacobskruiskruid en laat u niet gek maken door opgeklopte
verhalen van enkele paardensites.
Ook deze blaaskopvlieg Myopa testacea
parasiteert op andere insecten,
voornamelijk hommels, bijen, wespen en
sprinkhanen. De volwassen insecten
bezoeken bloemen voor de nectar. Deze
2 vliegen zitten in mijn tuin op het blad
van look-zonder-look om te paren. De
vliegen hebben merkwaardige dikke
koppen met een wit aangezicht. Het
achterlijf houden ze dikwijls gekromd
naar beneden.
Een andere blaaskopvlieg, die ik ook in
mijn tuin zag, en die het achterlijf nog
meer gekromd houdt is de Sicus ferrugineus. Ook het vrowtje doet dat zelfs nog bij het begin
van de paring en dat lijkt wat minder handig. De close-up van de kop van deze vliegensoort
laat ook goed een gedeelte van de scharnierende zuigsnuit zien. Ook deze soort parasiteert
op hommels, maar ook op graafbijen.
Niet alle blaaskopvliegen houden het achterlijf zo gekromd als de vorige soorten. De
Physocephala rufipes doet dat in mindere mate en valt op door het gesteelde achterlijf. Het is
een wat grotere soort met rode poten.
De familie der Dolichopodidae heeft
ongeveer 40 geslachten en een paar
honderd soorten. Er zijn er dus vrij veel.
Deze vliegen worden in Nederland
slankpootvliegen genoemd. In mijn tuin was deze kleine vlieg (circa 7 à 8 mm) in de 2e helft
van mei 2006 aanwezig in een aantal exemplaren. De larven van deze soorten leven van
andere ongewervelden op vochtige plaatsen. Ook de meeste volwassen vliegen zijn predators
van kleine andere ongewervelden, zoals larven van steekmuggen. Ze worden meestal bij de
roofvliegen geplaatst in de insectengidsen.
Tot de slankpootvliegen behoort ook
deze bijzondere verschijning:
Poecilobothrus nobilitatus, die opvalt
door de witte vleugeltippen. Daarnaast
zijn ze geweldig mooi gekleurd: allerlei
metallic-kleuren. De ogen zijn
merendeels fel groen met een rode waas.
Dat het rovers zijn is te zien aan de
bedoornde poten. Daarmee kunnen
andere insecten gemakkelijk vangen en
vasthouden om ze leeg te zuigen.
Ook deze vlieg behoort tot een groep
vliegen die merendeels rovend aan de
kost komt. Dit is de
akkerdisteldansvlieg (Empis livida), die
een zeer lange zuigsnuit (proboscis)
heeft om prooien leeg te zuigen. Deze
soort wordt ook gezien op bloemen,
vooral akkerdistel, en eet daar ook nectar
en stuifmeel. Op deze foto is het dier met
de voorpoten de kop aan het poetsen en
is de zuigsnuit mooi zichtbaar.
Een andere wat kleinere dansvlieg is de
gele dansvlieg (Empis lutea), die ik in juli
2009 in mijn tuin zag. Het is een fraai
beestje dat ook rovend aan de kost komt.
Ze zijn in mijn omgeving (Koudekerke,
Zeeland) niet zo algemeen en worden
merendeels in het rivierengebied en in
Limburg waargenomen. Hier zijn nog
enkele foto's van dit dier: foto 2, foto 3.
Op 23 april 2009 vlogen boven mijn
tuinvijver een stuk of 10 dansvliegen
(familie Empididae; geslacht
Rhamphomyia). Ze vlogen in cirkels, laag
boven het water en sommige tipten het
oppervlak af en toe even aan.
Vermoedelijk waren dat vrouwtjes die
eitjes afzetten. Navraag leverde op dat
het de dansvlieg Rhamphomyia
crassirostris betrof. De correcte naam
kreeg ik van vliegenexpert Paul Beuk. De
volwassen dieren zijn net als de meeste
andere dansvliegen predators van
andere insecten die ze met hun zuigsnuit
leegzuigen. Relatief weinig soorten leven
ook van nectar en stuifmeel van
bloemen. Van deze soort leven de larven kennelijk in het water. Dat is voor dansvliegen niet
bijzonder, want van sommige is dat bekend; andere leven in de bovenste grondlagen. Deze
larven eten dierlijk voedsel.
Dit exemplaar van deze soort was 8,6 mm lang. De vleugels steken uit buiten het achterlijf. Op
deze dorsale foto op millimeterpapier is de afmeting goed te zien. Tevens is opvallend dat het
dier in de vleugels een zeer langgerekt pterostigma heeft. Dat is de donkere vlek langs de
voorrand van de vleugel. Ze hebben een relatief kleine kop. Bij deze close-up is de kop nog
wat beter te zien, onder andere ook de 3 puntogen (ocelli) op de kruin en de puntig uitlopende
3e antenneleden. De soortnaam 'crassirostris' duidt op de vorm van de zuigsnuit (rostrum) die
bij deze soort stevig en dik (crassus) is.
In droge zanderige gebieden kun je de
zandroofvlieg Philonicus albiceps
aantreffen. Ze houden van redelijk veel
warmte en van kale stukken in het terrein,
waaronder ook belopen paden. Deze
vlieg is vrij groot (18 mm) en vangt
merendeels vliegen als prooi, die ze met
hun zuigsnuit leegzuigen. De eitjes
worden afgezet in de grond en de larven
leven tussen wortels en wortelstokken
van grassoorten. De soortnaam 'albiceps'
betekent hier: wit gezicht en dat is
duidelijk te zien. De ruimte tussen de
ogen is licht van kleur en de indruk van
een wit kopaanzicht wordt versterkt door
de witte beharing aan de voor- en zijkanten van de kop.
Een bekende en algemene grote
roofvlieg is Machimus atricapillus. Deze
vlieg is te vinden aan bosranden en in
open plekken in het bos. Ze zitten dikwijls
op een uitkijkpost om voorbijvliegende
andere insecten (dikwijls vliegen) te
grijpen en daarna op dezelfde plek leeg
te zuigen. Ze hebben sterk bedoornde
poten en die zijn nuttig bij het vangen van
prooien. De vrouwtjes hebben een puntig
uitlopend achterlijf, een soort legboortje,
waarmee eitjes in de grond worden
gedeponeerd. De larven van deze vlieg
leven in de grond van andere insecten.
Ze overwinteren als larve en verpoppen pas in de volgende zomer.
Leuke insecten, die vanaf half maart al
actief zijn, zijn de wolzwevers. Ze hebben
een relatief lange zuigsnuit, die niet kan
worden ingetrokken. Daarmee zuigen ze
nectar uit bloemen. Dit is de grote
wolzwever (Bombylius major), die bij mij
in de tuin op diverse bloemen vliegt, zelfs
op maarts viooltje. Daarop zie je niet veel
insecten. Hier is te zien hoe de vlieg voor
het viooltje hangt met de lange snuit
helemaal naar binnen gestoken om bij de
nectar te komen. Voor de voortplanting
parasiteren deze vliegen op diverse soorten solitaire bijen en wespen. Ze leggen de eitjes in
de buurt van de gastheerbroedgangen. De larfjes hebben een sterke instinctmatige drift om zo
snel mogelijk die gangen in te kruipen. Ze vreten daar de eitjes of larven van de gastheer op
en groeien verder met het opgeslagen voedsel. Aan de bovenranden van de vleugels heeft
deze soort donkere vlekken. Dit exemplaar zit te zonnen op een houtsnipperpad in mijn tuin
en daarbij is de zuigsnuit zeer goed zichtbaar. Hier is nog een foto van een wolzwever
foeragerend op longkruid. Aan de bovenranden van de vleugels heeft deze soort donkere
vlekken.
Sommige soorten wolzwevers worden
ook wel rouwzwevers genoemd. Ze
hebben gedeeltelijk donkere vleugels. De
wolzwever Villa modesta heeft heldere
vleugels, doch de gehele voorrand is
bruinachtig. Ze hebben een korte
zuigsnuit, dus geheel anders dan de
vorige soort. Ook zijn de geslachten
duidelijk te herkenen door verschillen in
tekening. De mannetjes hebben
zilverwitte tegulaevlekken (vleugelschubben) en op de achterrand van het abdomen 2
spierwitte plukken haar. Het vrouwtje heeft die witte plekken niet, maar wel lichtgele. Ze heeft
bovendien gele dwarsstrepen op het achterlijf, die het mannetje mist. Hier is de voorkant van
de kop van een vrouwtje te zien. De larven van deze soort leven in rupsen van diverse
vlinders. De volwassen dieren foerageren graag op schermbloemen, zoals pastinaak. Hier zijn
nog wat extra foto's van dit fraaie insect: vrouwtje; vrouwtje; mannetje.
Steltvliegen zijn zo genoemd, omdat ze
relatief zeer lange poten hebben. Ze
hebben bovendien een zeer slank lijfje.
Bij mij zitten ze begin juni in de moestuin
meestal op tuinbonenplanten. Daar zaten
ze niet voor niets, want het zijn vliegen
die luizen eten. Ze zijn dus erg nuttig.
Tuinbonen staan bekend om hun
aantrekkelijkheid voor de zwarte
bonenluis. Die zitten er dan ook ieder jaar
op. Met het uitbreken van de toppen van
de planten ben je de meeste kwijt. Ook
lieveheersbeestjes en larven van
bepaalde zweefvliegen eten bijna
uitsluiten luizen en die kun je er dan ook
dikwijls op aantreffen. Dit is een vrouwtje van de steltvlieg Micropeza corrigiolata, met haar
extreem lange achterpoten.
Boorvliegen (Tephritidae) zijn te
herkennen aan de gevlekte vleugels, die
de meeste andere vliegen niet hebben. In
Nederland komen ongeveer 80
verschillende soorten voor. Het zijn
gemiddeld maar kleine vliegjes van zo'n 6
mm lengte. Ze zijn dikwijls gebonden aan
een bepaald soort plant. Zelfs op de
schorren is er deze zulteboorvlieg
(Campiglossa plantaginis) actief, die zich
op zeeaster voortplant. De vrouwtjes van
de boorvliegen hebben een korte legboor en leggen hun eitjes in de waardplant of in de
vruchten daarvan. Dat veroorzaakt bij die plant een gal waarin de larve zich ontwikkelt.
Boorvliegen hebben meestal mooi gekleurde ogen: ogen 1; ogen 2; ogen 3.
Deze mooie boorvlieg is de klitboorvlieg
(Terellia tussilaginis) die dikwijls op
gewone klit te zien is. In mijn tuin
foerageren ze ook wel eens op Eryngium planum. Er is nog een andere soort boorvlieg die
zich ook op klit heeft gespecialiseerd en dat is de Temphritis bardanae.
Op de klitbladeren zag ik ook een andere
boorvlieg ijverig stuifmeel eten, dat
daarop gevallen was. Het is de
Philophylla caesio die wat lijkt op de
hierna volgende soort. De
vlekkenpatronen op de vleugels zijn bij
alle soorten verschillend, maar soms
lijken de verschillen niet zo groot en is
het flink opletten. Ook de Anomoia
purmunda zit graag op die grote
bladeren. Het is een soort die op het
eerste gezicht wat op de Philophylla
caesio lijkt. De vleugeltekening is toch iets anders van vorm.
Op klitplanten, maar ook op andere
planten met flinke bladeren zag ik ook
een andere boorvlieg ijverig stuifmeel
eten, dat daarop gevallen was. Het is de
Euleia heraclei (Ned.: selderijvlieg).
Deze fraaie boorvlieg zal de selderijplant
dus waarschijnlijk als waardplant voor de
eitjes en larfjes gebruiken. Ik zie ze wel
regelmatig in de tuin vanaf het voorjaar.
Net als de meeste boorvliegen heeft deze
soort ook prachtige ogen. Met een kleine
legboor deponeren ze de eitjes in
bladeren of stengels van planten. Op deze foto is de legboor van deze vlieg te zien.
Boorvliegen zijn sterk aan bepaalde
planten gebonden. De
heggenrankboorvlieg (Goniglossum
wiedemanni) vind je dus alleen op
heggenrank. Ze zitten meestal op de
bloemen waar ze nectar en stuifmeel
eten. Heggenrank is tweehuizig en dat is
voor deze vliegjes van belang, want de
eitjes worden afgezet op de vruchtjes.
Die zitten uiteraard alleen aan de
vrouwelijke planten. Ze boren er een
gaatje in om een eitje te leggen en die
actie doet op het vruchtje een gal
ontstaan, waarin de larve van de
boorvlieg leeft en groeit. De Engelse
benaming voor een boorvlieg (Gall fly) wijst op deze gallen. In mijn tuin laat ik heggenrank een
beetje woekeren op bepaalde plaatsen. Het is een plant die aantrekkelijk is voor veel soorten
insecten. Ik zag er naast deze vliegjes ook honingbijen, enkele Andrena's waaronder de
heggenrankbij, Lasioglossum-bijen en andere kleinere bijen, enkele wespen en diverse
andere vliegen op foerageren.
Dat de vliegjes van plan waren om zich er ook voort te planten bleek uit de aanwezigheid van
enkele parende stellen; hier een paar gezien vanaf de bovenkant. Ze zijn niet zo groot (5 mm)
maar zeer fraai getekend en gekleurd, ook weer met prachtige ogen. Soms zijn ze in de
paringsdrift wat onoplettend en vallen ze ten prooi aan een zebraspinnetje.
De meidoornboorvlieg (Anomoia
purmunda) is algemeen in tuinen
aanwezig. Ze zijn echter maar klein en
vallen niet op. De eitjes worden gelegd in
de vruchtjes van meidoorns, diverse
bessen en cotoneasters. Als ze op
bloemen foerageren wenken ze steeds
met de vleugels. Hier is nog een detail
van de kop van deze soort.
Deze borstelbekboorvlieg is nog maar sedert omstreeks 2000 bekend in Nederland. Het is
een soort waarvan weinig bekend is. Ik zag deze vlieg op kamperfoelie (Lonicera) in mijn tuin
in april 2011. Deze plant wordt genoemd als mogelijke waardplant van deze boorvlieg. De
mannetjes zijn zeer opvallend en hebben zeer lange vooruitstekende haarborstels op de
mondrand. Bij het vrouwtje zijn deze wel aanwezig maar veel korter en op bijgaande foto niet
te zien. Helaas heb ik maar 1 foto van dit dier en kijk ik uit naar een volgend exemplaar en
dan liefst een mannetje om de borstelbek in close-up te kunnen tonen.
Een zeer algemene boorvlieg is de
akkerdistelboorvlieg (Xyphosia miliaria),
die in de buurt van akkerdistels te zien is.
Dat is de waardplant voor de larven. De
vrouwtjes bezitten een legboor die
gebruikt wordt om de eitjes in de
bloemhoofdjes van de plant te
deponeren. Daar vormen ze een gal,
waarin de larve zich bevindt. Ze zijn
overigens ook aangetroffen op diverse
andere distelsoorten, zoals wollige distel,
speerdistel, kale jonker en nog enkele
andere. Van dit vrouwtje zijn hier nog enkele extra foto's: foto 2, foto 3.
Een mannetje van deze soort heeft uiteraard geen legboor en heeft dus een iets anders
gevormd achterlijf.
Van veel vliegenfamilies is meer bekend
dan van andere. De Pallopteridae betreft
zo'n familie, waarvan niet zo veel bekend
is. Dat kan komen door de schaarsheid
van de insecten of de verborgen
levenswijze. Mogelijk zijn beide
argumenten van toepassing. De dieren
hebben een geringe grootte, net zoiets
als boorvliegjes en daar lijken ze ook wat
op. De meeste soorten hebben ook
gevlekte vleugels en mooi gekleurde
ogen. De larven van sommige soorten
predateren op larven van schorskevers
en boktorren; andere leven op en in
plantenstengels, maar of die fytofaag
(plantenetend) zijn of ook carnivoor (dieren etend) is tot op heden onbekend.
Deze Palloptera muliebris wordt reglematig binnenshuis aangetroffen, zo ook met mijn
exemplaar. Wat het beestje in mijn huis te zoeken had weet ik niet, maar ze willen na verloop
van tijd weer naar buiten en dan vind je ze tegen het vensterglas. Het is een fraai beestje met
een opvallend donkere omlijsting van de vleugels. Ze lopen dikwijls met de vleugels zeer
breed gespreid.
Een vliegenfamilie, waarin ook
geslachten voorkomen met gevlekte
vleugels, betreft de Lauxaniidae (12
geslachten). De vlieg van de foto is de
Meiosimyza decempunctata (vertaald
dus: met 10 vlekken) en zat bij mij op een
vensterbank. Het beestje is ongeveer 8
mm lang. Van het genus Meiosimyza
komen in Nederland 8 soorten voor. De
larven van dit soort vliegen schijnen te
leven in vochte beschaduwde plekken,
bossen e.d. en ze leven dan van microorganismen in paddenstoelen, schimmels
in de bovenste bodemlaag en rottend
plantenmateriaal. Andere leven in
vogelnesten of als bladmineerder.
Een vliegje dat qua kleur wel op de
vorige lijkt is de wortelvlieg (Psila
fimetaria). Dat is dan ook alles, want het
dier is van een andere familie, de
Psilidae. Ze hebben ook geen gevlekte
vleugels. Ik kwam het beestje tegen,
zonnend op een blad van look-zonderLook in een binnenduinbos (Valkenisse)
bij mij in de buurt. Het is waarschijnlijk
een mannetje.
De wortelvliegen worden als schadelijk
gezien voor wortelgewassen. Ze leggen
hun eitjes op de wortelhals van de plant
en de maden (larven) vreten gangen in
de wortel, die daardoor niet meer
verkoopbaar is. De larven verpoppen in
de grond op een diepte van 10 - 15 cm. In Nederland zijn er 3 generaties per jaar. Ze zijn dus
het gehele groeiseizoen van de wortels een lastige vlieg. De vliegen zelf (imago) worden
slechts enkele weken oud. De poppen van de laatste generatie overwinteren en komen pas in
het voorjaar uit.
Veel huisvliegen en andere soorten zijn in de herfst niet veilig voor de parasitaire schimmel
Entomophthora muscae. De sporen van die schimmel zijn kleverig en de vlieg moet door
poetsen de buitenkant van zijn lijf schoonhouden. Je ziet vliegen dat ook vaak doen: met de
poten ontdoen ze het lijf en de vleugels van allerlei stof en andere ongerechtigheid. De sporen
van de schimmel zijn echter zeer klein en groeien snel. Een overgebleven spore vormt een
schimmeldraad (hyfe) en die weet zich dan een weg te banen langs het chitinepantser. Daarin
zitten veel delen die redelijk gemakkelijk toegang tot het lijf van de vlieg bieden, bijvoorbeeld
via de scheidingen van achterlijfsegmenten (tergieten en sternieten). Zodra de schimmel zich
heeft genesteld in de vlieg vermenigvuldigt deze zich in het vliegenbloed (hemolymfe).
Uiteindelijk tast de schimmel ook de hersenen van het insect aan en de vlieg gaat zich dan
vreemd gedragen. Ze willen meestal wat omhoog lopen. Ze proberen zich met de zuigsnuit
(proboscis) op de ondergrond vast te zuigen, maar dat helpt ze niet en na wat stuiptrekkingen
gaan ze daar uiteindelijk dood en blijven daar hangen. De dode vliegen hebben dikwijls een
houding met gespreide vleugels, die op het eerste gezicht aan een nog levende vlieg doet
denken. Na verloop van enige tijd zijn er dan witachtige banden van sporendragende hyfen op
het achterlijf te zien. Die hyfen hebben zich uit het dode lichaam van de vlieg naar buiten
gewerkt. De rijpe sporen worden krachtig weggestoten en zullen zo weer nieuwe slachtoffers
vinden.
De vlieg van de foto is vermoedelijk een vleesvliegsoort (Calliphoridae) van het genus Pollenia
en ik vond deze in mijn tuin.
Ook binnenshuis kan deze schimmel optreden en dan met name bij de kamervlieg (Musca
domestica). Die zal soms het licht opzoeken en tegen de binnenkant van een raam omhoog
lopen. Daar plakt ze zich vast en kun je de schimmelsporen op het raam vinden rondom de
vlieg. Alles uiteraard alleen als de ramen niet te dikwijls worden schoongemaakt.
Muggen
De muskieten en muggen hebben niet
zo'n goede naam. We kennen ze immers
vooral van het steken en de
muggenbulten na afloop. Toch zijn het
niet allemaal stekers. Deze mug is vooral
in de winter te zien. Bij rustig weer en wat
zon zie je de manntejes soms met vele
tientallen tegelijk paarzwermen vormen.
Dit is de de zogenaamde wintermug,
maar die naam wordt gegeven aan een
groep soortgelijke muggen. Dit is het
vrouwtje van de Trichocera annulata,
die een mooi geel-zwart gebandeerd
achtelijfje heeft. Veel van deze soorten
worden mede gedetermineerd op de
vleugelbeadering. De vleugels zijn
aanzienlijk langer dan het achterlijf. Een zeer algemene familiegenoot is de Trichocera
relegationis, die echter wat minder kleurig is. Deze muggen hebben wel een zuigsnuit
(proboscis), maar gebruiken die voor ander voedsel dan bloed. De larven leven niet in water
maar in rottend bodemmateriaal. De bekende muggenlarven in stilstaand water zijn meestal
van de algemene steekmug Aedes punctor, die een stevige lange steeksnuit hebben om
bloed mee op te zuigen.
Mannetjesmuggen hebben dikwijls sterk geveerde antennen. Daarmee kunnen ze zeer goed
ruiken. Hier is een mannetje te zien van de Chironomus plumosus op bloeiende peterselie,
doch deze soort gebruikt als volwassen insect nauwelijks voedsel. De soort behoort tot de
zogenaamde 'dansmuggen', waarvan de rode larven in water leven. Opvallend bij deze mug is
dat de vleugels het achterlijf slechts voor een deel bedekken.
Dit kleine mugje lag dood binnen op mijn vensterbank. Het is slechts 5 mm lang. Het heeft ook
geveerde antennen en ongeveer dezelfde vleugeladers. Daarom denk ik dat het ook een
mannetje van een Chironomus-soort is.
Omstreeks eind april-begin mei is er
dikwijls een explosie van de zwarte vlieg
(Bibio marci). Bij het vliegen laten ze de
vrij lange achterpoten hangen en zijn
daarmee direct herkenbaar. Ze behoren
tot de zg. rouwvliegen, die zijn ingedeeld
bij de muggen. De korte antennen staan
onder de ogen ingeplant. Zoals bij veel
insecten zijn de ogen van de mannetjes
groter en deze staan tegen elkaar aan.
Bij de vrouwtjes staan deze gescheiden
van elkaar. Aan de voorschenen hebben
ze een opvallend dikke scherpe spoor.
De vlieg van dit plaatje lag in mijn glazen
regenmeter en zweefde onder water. Ik
vond het wel een bijzonder plaatje, waarop bepaalde kenmerken goed zijn te zien. In de korte
tijd dat ze er zijn kun je ze ook dikwijls parend aantreffen. De larven leven in de grond in
rottend plantaardig materiaal. Hier is nog een ander paartje.
Ze heten ook wel maartse vlieg, naar de naam 'marci'. Die naam slaat echter niet op de
maand maart, maar op de heilige Sint Marcus, wiens dag gevierd wordt op 25 april.
Omstreeks die datum verschijnen de vliegen meestal.
Een andere rouwvlieg, die meestal ook
vrij massaal optreedt is de Dilophus
febrilis (Ned.: koortsvlieg), die veel
kleiner is dan de vorige (4 - 8 mm). Dit
exemplaar zat in september op een ruit
van mijn woonhuis. Evenals de andere is
dit ook een vrouwtje. Het is
gefotografeerd vanaf de binnenkant, door
de ruit dus, zodat de onderkant te zien is.
De larven van deze soort leven in de
grond en vreten aan wortels, vooral van
grassen. Ze gedragen zich als een soort
kleine emelten (larven van
langpootmuggen) en zien er ook zo uit,
maar dan veel kleiner. Ze kunnen behoorlijk schadelijk zijn.
De langpootmuggen leven in het
larvestadium in de grond. Als het er veel
zijn kunnen ze voor tuinliefhebbers een
plaag zijn. Dit is het vrouwtje van de
Nephrotoma appendiculata. Dat het
een vrouwtje is, is te zien aan het eind
van het achterlijf. Dat eind is erg puntig
en dat is dus een soort korte legboor om
eitjes af te zetten. De volwassen dieren gebruiken weinig voedsel, hooguit wat nectar. De
larven leven van afval in de grond. Het is een mooi getekend dier, ook het achterlijf dat hier
schuil gaat onder de vleugels in ruststand. De lange poten breken bij aanraking, zeker bij
vastgrijpen, gemakkelijk af. De mannetjes zijn veel kleiner dan de vrouwtjes. Zoals bij veel
mannelijke insecten zijn ook bij deze soort de antennen van de mannetjes groter dan die van
de vrouwtjes. Hier zijn de dieren parend te zien, waardoor het verschil goed zichtbaar is. De
poten van de mannetjes lijken relatief nog langer te zijn dan die van de vrouwtjes. Let eens op
de zg. haltertjes, die bij het mannetje zeer fraai te zien zijn.
Op de buitenmuren en ramen van mijn
huis zitten veel langpootmuggen van de
Tipula familie, vooral in het najaar. Deze
langpootmug is waarschijnlijk de zeer
algemene Tipula oleracea (Tipola,
subgenus tipola), de enige
voorjaarssoort, die echter ook later in het
jaar te zien is. Deze soort heeft antennen
bestaand uit 13 segmenten, hier in een
close-up te zien. De segmenten 3 t/m 13
zijn samen de zogenaamde flagel (11
flagellomeren). De verwante soort T.
palludosa heeft 14 leedjes en heeft dus
12 flagellomeren. Ze lijken erg veel op
elkaar en zijn in het veld moeilijk te
onderscheiden. De vrouwtjes hebben een
puntig achterlijf. Ze leggen eitjes waaruit de bekende emelten komen, die aan de wortelhalzen
van planten vreten en zeer schadelijk kunnen zijn. Voor veel vogels, bijvoorbeeld spreeuwen
en kauwen zijn emelten overigens belangrijke voedselbronnen in de broedtijd. Sommige eten
nauwelijks iets anders. Op deze foto is de achterkant van een emelt te zien en die is best
bijzonder, want het lijkt de kop, maar is het dus niet. Hier zijn 2 tracheale openingen
(adembuizen, stigma's) te zien met er omheen wat uitsteeksels. Hier is er een uitvergroting
van.
De mug van deze foto had groene ogen (waarvan er slechts één te zien is) doch ook
donkerbruine ogen komen voor, zowel bij mannetjes als vrouwtjes. Mogelijk is de reflectie van
het licht op de facetten van de ogen ook een factor. In close-ups van de ogen zijn allerlei
kleuren te zien. Het exemplaar van de foto zat aan de buitenkant van een venster en is van
binnenuit gefotografeerd. De onderkant is dus te zien. De spikkels op de foto zijn het vuil op
de ruit.
Hier is nog een close-up van een andere grote langpootmug, zeer waarschijnlijk een
exemplaar van het Tipula subgenus pterelachisus, waarbij de ingewikkelde structuren van kop
en snuit te zien zijn. Met dank aan de expert dr. Pjotr Oosterbroek voor commentaar en
nadere informatie. Deze foto laat de mooie vleugelstructuur zien van een Pterelachisus-soort,
waarvan dit een groot exemplaar (23 mm) is van april 2008. In april 2009 maakte ik deze
close-up van de kop en deze dorsale foto
van de vleugels.
De langpootmug Dictenidia bimaculata
heeft in iedere vleugel 2 donkere vlekken.
Daar heeft het dier zijn soortnaam
(bimaculata) aan te danken. De vrouwtjes
hebben heel andere antennen dan de
mannetjes. Opvallend bij de antennen
van de vrouwtjes is dat de leedjes naar boven toe steeds korter worden, maar wel bijna overal
even breed zijn. Bij de mannetjes zijn er per segment van de antennen 2 uitsteeksels om het
oppervlak te vergroten, zodat de waarneming van geuren via de antennen optimaal is. Hier
zijn de antennen van een mannetje van deze langpootmug nog eens te zien vanaf de
bovenkant. Het is een prachtige indrukwekkende verschijning, maar hij heeft wel wat minder
kleur op het lijf dan het vrouwtje. Als je ze parend tegenkomt is het verschil tussen man en
vrouw goed te zien.
Motmuggen zijn kleine insecten (3 mm)
die behoren tot de Psychodidae. Dat is
een aparte familie onder de vliegachtigen
(Diptera). De motmuggen leggen hun
eitjes in vervuild water. Binnenhuis zijn ze
soms aanwezig als er toegang tot riolen
is. In moderne huizen met stankafsluiters
op waterafvoeren hebben ze minder
kansen. De volwassen mugjes hebben
afgerondere vleugels met wat haren en
soms schubben erop. De cyclus van ei
toto volwassen mug duurt erg kort:
maximaal 3 weken. Schadelijk zijn ze
niet.
Insects in the Diptera family Asilidae are commonly called robber flies. The family Asilidae contains
about 7,100 described species worldwide. All robber flies have stout, spiny legs, a dense moustache
of bristles on the face (mystax), and 3 simple eyes (ocelli) in a characteristic depression between their
two large compound eyes. The mystax helps protect the head and face when the fly encounters prey
bent on defense. The antennae are short, 3-segmented, sometimes with a bristle-like structure called
an arista. The short, strong proboscis is used to stab and inject victims with saliva containing
neurotoxic and proteolytic enzymes which paralyze and digest the insides; the fly then sucks the
liquefied meal through the proboscis. Many species have long, tapering abdomens, sometimes with a
sword-like ovipositor. Others are fat-bodied bumblebee mimics. Adult robber flies attack other flies,
beetles, butterflies and moths, various bees, ants, dragon and damselflies, Ichneumon wasps,
grasshoppers, and some spiders.
Family Asilidae - Robber Flies
roofvliegen / Asilidae
http://waynesword.palomar.edu/redmite6.htm
Two species of robber flies: The right fly is called the bumble bee robber fly.
robfly1b.jpg
Bumble bee robber fly clinging to a fence while it feeds on a honey bee.
Mallophora orcina,
Southern Bee Killer, Mallophora orcina, a species of Robber Fly that is a very convincing bumblebee
mimic.
Souther Bee Killers prey on insects, including bees. Its proximity to flower bed can be explained if that
flower bed is frequented by bees.
Genus Mallophora - Bee Killers
Classification · Explanation of Names · Numbers · Size · Identification · Range · Habitat · Season ·
Food · Life Cycle · See Also · Print References · Internet References · Works Cited
Classification
Kingdom Animalia (Animals)
Phylum Arthropoda (Arthropods)
Class Insecta (Insects)
Order Diptera (Flies)
No Taxon ("Orthorrhapha" (Brachycera excluding Aschiza and Schizophora))
Superfamily Asiloidea
Family Asilidae (Robber Flies)
Subfamily Asilinae
Genus Mallophora (Bee Killers)
http://bugguide.net/node/view/6695
Nederlandse roofvliegen I.JPG
Nederlandse roofvliegen II.JPG
plummer.promachus_and_vespula.jpg
Robber fly (possibly Promachus rufipes, red-footed cannibalfly) eating a wasp that it has caught in
flight, by Nicholas Plummer.
http://www.insectimages.org/browse/subthumb.cfm?sub=20329
http://en.wikipedia.org/wiki/Vespula
http://bugguide.net/node/view/3027
http://www.hiltonpond.org/ThisWeek070901.html
Ommatius sp
Ommatius sp., robber fly, by Pete Moulton — with a leafhopper for breakfast,
confluence of Rio Verde and Rio Salado north of Mesa, Arizona.
1.jpg
evodisku. SPECIATIE
Asilidae /http://en.wikipedia.org/wiki/Asilidae
If you find a robber fly in Tenerife, you will be face to face with an insect that is found nowhere else
– and whose evolution may be a direct consequence of the great wealth of species on the Canary
Islands,
according to new research.
http://creatures.ifas.ufl.edu/beneficial/flies/robber_flies.htm
http://news.bbc.co.uk/2/hi/science/nature/4461827.stm
roofvlieg.JPG
canarische eilanden
Speciation event
Classification · Pronunciation · Explanation of Names · Numbers · Size · Identification · Habitat ·
Season · Food · Life Cycle · Remarks · See Also · Internet References
http://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=Qx-1HLyAc7Q
Insects in the Diptera family Asilidae are commonly called robber flies. The family Asilidae contains
about 7,100 described species worldwide. All robber flies have stout, spiny legs, a dense moustache
of bristles on the face (mystax), and 3 simple eyes (ocelli) in a characteristic depression between their
two large compound eyes. The mystax helps protect the head and face when the fly encounters prey
bent on defense. The antennae are short, 3-segmented, sometimes with a bristle-like structure called
an arista. The short, strong proboscis is used to stab and inject victims with saliva containing
neurotoxic and proteolytic enzymes which paralyze and digest the insides; the fly then sucks the
liquefied meal through the proboscis. Many species have long, tapering abdomens, sometimes with a
sword-like ovipositor. Others are fat-bodied bumblebee mimics. Adult robber flies attack other flies,
beetles, butterflies and moths, various bees, ants, dragon and damselflies, Ichneumon wasps,
grasshoppers, and some spiders.
Classification
Kingdom Animalia (Animals)
Phylum Arthropoda (Arthropods)
Class Insecta (Insects)
Order Diptera (Flies)
No Taxon ("Orthorrhapha" (Brachycera excluding Aschiza and Schizophora))
Superfamily Asiloidea
Family Asilidae (Robber Flies)
http://news.bbc.co.uk/2/hi/science/nature/4461827.stm
Tachinidae
Paradejeania rutiliodes ?
zionfly1.jpg
Tachinids are second only to parasitic wasps in controlling insect populations.
pamphiliidae_tachinidae01.gif
Tachinidae,imago komt uit haar dode gastheer een Pamphiliiden-Larve , te voorschijn
fly and caterpillar.JPG
sluipvlieg
http://www.gardensafari.net/dutch/vliegen.htm
photo :Arentsen
http://anticreato.multiply.com/journal/item/202/De_wrede_natuur_
sluipvlieg,
http://www.gardensafari.net/dutch/vliegen.htm
H_lineata-lte.jpg
De_wrede_natuur_
Danaus plexippus pupa/lateral_m_09.jpg
Monarch (Danaus plexippus) - Parasitized by Tachinidae Flies
Horse Flies (Order Diptera: Family Tabanidae)
Paardenhorzels / DAZEN
http://en.wikipedia.org/wiki/Horse-fly
Chrysops relictus.JPG
http://micropolitan.org/
Wim Van Egmond
Fly eyes I.JPG
Fly eyes II.JPG
Crane Flies (Order Diptera: Family Tipulidae)
Tipula planicornis
cralar1b.jpg
The brown larva of a crane fly.
Bee Flies (Order Diptera: Family Bombyliidae)
This little hump-backed bee fly belongs to genus Geron. It is roughly the size of a mosquito with a
long, rigid proboscis and pair of short antennae typical of bee flies (Bombyliidae). Its flight is erratic
with short up and down movements. It was identified by Dr. Neal Evenhuis of the Bishop Museum,
Hawaii.
beefly3c.jpg
A species of bee fly in the very large family Bombyliidae. It belongs to the genus Villa. This interesting
fly is about the size of a honey bee with a fuzzy body similar to many bees.
beeflylar1b.jpg
Bee fly pupal cases within or near the burrows of solitary bees.
beefly4b.jpg
Bee fly pupal cases within or near the burrows of solitary bees.
beefly5b.jpg
http://bugguide.net/node/view/185
beefly01b.jpg
beefly03b.jpg
beefly3b.jpg
SYRPHIDAE
Syrphid Flies (Order Diptera: Family Syrphidae)
http://nl.wikipedia.org/wiki/Zweefvliegen_(dieren)
Syrphid Flies (Order Diptera: Family Syrphidae)
Cactus Fly (Copestylum mexicana). The larva feeds on rotting cacti.
chrysotoxum_cautum_3th.jpg
http://www.bloggen.be/evodisku/archief.php?ID=87
chrysotoxum_cautum_3th.jpg
http://www.bloggen.be/evodisku/archief.php?ID=87
Toxomerus marginatus.JPG
zweefvlieg (Syrphidae)
http://www.gardensafari.net/dutch/vliegen.htm
Menuetzweefvlieg. (Syrphidae)
http://www.gardensafari.net/dutch/vliegen.htm
Blinde Bij(genus Eristalis )
(Syrphidae)
http://www.gardensafari.net/dutch/vliegen.htm
Arctophila superbiens
Cheilosia albitarsis
Chrysotoxum fasciatum
Epistrophe eligans
Episyrphus balteatus
Eristalinus sepulchralis
Eristalis horticola
Eristalis interrupta
Eristalis intricaria
Eristalis pertinax
Eristalis sp.
Eristalis tenax
Fagisyrphus cinctus
Gewone Citroenzwever
Grote fopwesp
Grote narcisvlieg
Helophilus hybridus
Helophilus pendulus
Helophilus trivittatus
Leucozona lucorum
Melanostoma mellinum
Meliscaeva cinctella
Microdon mutabilis
Myathropa florea
Parasyrphus punctulatus
Rhingia campestris
Scaeva pyrastri
Scaeva selenitica
Sericomyia silentis
Sphaerophoria scripta
Sphaerophoria sp.
Syrphus ribesii
Syrphus torvus
Syrphus vitripennis
Temnostoma bombylans
Temnostoma vespiforme
Terrasjeskommazwever
Tropidia scita
Volucella bombylans
Volucella pellucens
Xanthogramma festivum
Xylota sylvarum
http://www.biopix.nl/Family.asp?Family=Syrphidae&Category=Insekter
Voor het laatst bijgewerkt op: 20 januari 2012
Zweefvliegen
Enkele zweefvliegen uit het geslacht
Helophilus zijn vrij algemeen. Het zijn
prachtig getekende dieren. Dit is een
mannetje van citroenpendelzweefvlieg
(Helophilus trivittatus). Het genus
Helophilus is herkenbaar aan de
lengtestrepen op de thorax. Vele
hebben een zwarte vertikale streep op
het midden van het gezicht. De andere
soorten van dit genus hebben dus ook
de pyjama-tekening op het borststuk,
maar een andere tekening op het
achtelijf of anders gekleurde
kopstreep en/of poten. Helophilus
trivittatus heeft een geelkleurige
kopstreep, is meer citroengeel
gekleurd en wat forser van formaat. Ze onderscheiden zich daarmee van de andere
soorten. Bij de pendelzweefvlieg (Helophilus pendulus) is de kopstreep (onder de
antennen) donker en het lijf meer oranjegeel. Ze zijn ook wat kleiner. Verder is bij die
zweefvlieg eenderde deel van dij 3 geel aan de top en scheen 3 is vanaf de basis ook
meer geel. Het zijn kenmerken, die in het veld moeilijk zijn vast te stellen. Een foto biedt
dan soms uitkomst zonder het dier er voor te moeten vangen. Hier zijn deze
zweefvliegen parend te zien. De vrouwtjes zijn iets anders getekend dan de mannetjes.
De larven van deze insecten leven in verontreinigd water, waaruit zij bacteriën zeven.
Op de volgende fotos van H. trivittatus is te zien dat de tekening op het achterlijf niet
steeds exact gelijk is. Er is ook enig verschil in de geslachten. Bij de mannetjes van de
meeste soorten zweefvliegen (voorbeeld: Volucella zonaria) staan de ogen dichter bij
elkaar (echter niet bij het genus Helophilus) en is het achterlijf meer torpedovormig. Op
foto 1 staan de twee exemplaren van Helophilus trivittatus, die op de foto's 2 en 3
afzonderlijk te zien zijn, beide vrouwtjes; op foto 5 staat een mannetje: foto 1, foto 2,
foto 3; foto 4; foto 5.
Zweefvliegen (en andere vliegen) hebben slechts één paar vleugels, in tegenstelling tot
bijvoorbeeld alle bij-achtigen en hebben geen angels. De vleugel van een bij is een
samengestelde vleugel, waarbij de voor- en de achtervleugel in elkaar haken tijdens de
vlucht. Ook bij vlinders kun je goed de voor- en achtervleugel onderscheiden. Bij
libellen zie je twee vleugelparen los functioneren. Zweefvliegen zijn met één paar
vleugels sneller en wendbaarder dan de meeste bijen. Ook libellen zijn echter met hun
dubbel vleugelstel zeer wendbaar.
In mijn tuin zie ik ieder jaar in de
zomer enkele exemplaren van de
zweefvlieg Volucella zonaria. Het is
een prachtig getekend dier en vrij
groot, nl. ca. 20 à 25 mm. Het is
waarschijnlijk een trek-zweefvlieg die
zich niet in Nederland voortplant en
zich slechts als zomergast vertoont.
Daarover zijn de meningen echter
verdeeld. De voortplanting van deze
insecten is bijzonder: Volucella
zweefvliegen laten hun larven in
wespennesten opgroeien. Zij leven
daar van de restjes van dierlijk voedsel en dode wespenlarven onderin het wespennest.
Het is een wonder dat deze zweefvliegen (zonder angel) bij de wespen kunnen
binnendringen om hun eitjes te leggen zonder te worden herkend als vreemden. De
Volucella zonaria zou er een territorium op na houden. Bij mij in de tuin zie ik er echter
wel meerdere tegelijk, zodat ze elkaar verdragen. Ze vliegen bij mij steeds opnieuw naar
bepaalde plekken in de tuin. Ze foerageren graag op bloeiende liguster maar ook
bijvoorbeeld op marjolein en gulden roede. Dat zijn planten die op zeer veel insecten
aantrekkingskracht uitoefenen, want het wemelt er van de soorten. De Volucella zonaria
laat zich gemakkelijk fotograferen. Het zijn fantastische vliegers: zeer snel met vlugge
wendingen. Ze eten nectar en stuifmeel. Door dat laatste zijn veel zweefvliegen ook
goede bestuivers. Voor de nectar hebben ze een lange tong beschikbaar. Een verschil
tussen de geslachten zijn de ogen. Bij de mannetjes staan de facetogen tegen elkaar
aan. Hier is nog een ander mannetje te zien. Op dit plaatje van een vrouwtje is het
bijvleugeltje en het zg. haltertje (ook wel: kolfje) goed te zien. Dat laatste zou een
overblijfsel zijn van de achtervleugel uit de tijd dat deze vliegen nog dubbele vleugels
hadden. Ze werken nu tijdens de vlucht als een soort stabilisator. Als de kleur van de
bloem en die van de zweefvlieg complementair zijn, is de vlieg op zijn mooist, zoals
deze op Aster frikartii.
Een hele mooie Volucella is de
ivoorzweefvlieg (Volucella pellucens).
Ik zie ze meestal vrij vroeg in het jaar,
maar nooit in grotere aantallen. Het
eerste deel van het achterlijf is
ivoorwit en de rest zwart. Een fraai
contrastrijk dier. De ogen van de
vrouwtjes staan net los van elkaar,
terwijl die van de mannetjes elkaar
raken. Hier zit het vrouwtje samen met
een snorzweefvlieg (Episyrphus
balteatus) op de bloem van watermunt
en hier is ze vanaf de zijkant te zien.
Van deze soort leven de larven in de
nesten van de gewone en Duitse wesp.
Veel zweefvliegen bootsen andere,
meer gevaarlijker, insecten na om zo
aan predatie te ontkomen. Veel
insecten etende vogels en andere
dieren laten de insecten met bepaalde
kleurcodes met rust, omdat ze weten
dat er een steek kan volgen.
Zweefvliegen hebben geen angel en
kunnen dus niet steken, maar het
nadoen (in kleur) van wespen en
hommels helpt en komt veel voor. Veel zweefvliegen hebben de geel-zwarte
wespentekening doch deze zweefvlieg ziet er uit als een aardhommel. Het is de grote
zweefvlieg Volucella bombylans var. plumata. Deze vlieg is hier iets meer vanaf de
zijkant te zien. Van V. bombylans komen meerdere kleurschakeringen voor. Er zijn nog
minstens 2 variaties van deze soort die hommels met een rode achterlijfpunt
nabootsen. Deze Volucella bombylans var. bombylans bootst de steenhommel na. Ook
andere en kleinere soorten zweefvliegen doen hetzelfde en bootsen hommels na,
bijvoorbeeld de Merodon equestris, de Eristalis intricaria en het fraaie kleine wollig gitje
(Cheilosia illustrata).
Een zweefvlieg die zich ieder jaar laat
zien is de grote narcisvlieg (Merodon
equestris). Ze zijn er meestal pas in de
loop van mei, als de narcissen zijn
uitgebloeid. Ze vallen op door het
uiterlijk maar ook door de sterke
zoemtoon bij het vliegen. Deze
zweefvlieg komt voor in minstens 7
variaties en imiteert daarmee
verschillende hommelsoorten. Wat het
nut daarvan is, is niet geheel duidelijk,
want deze vliegen parasiteren op
narcisbollen. Deze zweefvlieg lijkt dus op het eerste gezicht op een hommel, maar de
antennen zijn korter en geheel anders en ook de enkele vleugels zijn die van een vlieg.
De eitjes worden gelegd waar de narcisplanten uit de grond komen. De larven vreten de
bollen aan. Er staan bij mij honderden narcissen en ik heb er nooit schade van enige
omvang van gezien. De vlieg is dus welkom in de tuin. Hier zijn nog wat aanvullende
foto's: foto 3, foto 4, foto 5, foto 6, foto 7, foto 8.
Een zeer algemene zweefvlieg is de
blinde bij (Eristalis tenax). De
benaming blind is zeker niet bedoeld
als weinig of niets ziend, maar in de
betekenis van onbestemd of
onbekend, want de dieren hebben
grote facetogen waarmee ze goed
kunnen zien. De E. tenax heeft twee
verticale donkere rijen haren op de
ogen. Wellicht is dat de verklaring
voor 'blind'. Een andere uitleg zou zijn,
dat deze zweefvlieg, die op een bij lijkt,
uiteraard geen angel heeft en dus niet
kan steken. De benaming 'bij' is
mogelijk afkomstig van het geluid dat
deze zweefvlieg maakt. Het lijkt op de zoemtoon van bijen, maar ook het totale uiterlijk
kan een verklaring zijn. Er zijn meerdere Eristalis-soorten, die alle wat op elkaar
gelijken. De larven van de Eristalis-soorten leven in stilstaand verontreinigd water. Het
zijn de zogenaamde rattenstaart-larven. Het exemplaar van de foto zwom bij mij in de
dakgoot en is vermoedelijk de larve van Eristalis arbustorum.
Hier nogmaals de Eristalis tenax op de
bloem van Aster frikartii. Dat is een
astersoort die veel vroeger (al begin
augustus) bloeit dan de gewone
herfstasters, grotere bloemen geeft,
wat lager blijft, weinig steun nodig
heeft en niet woekert. Een ideale
tuinplant die zeer veel insecten
aantrekt en gemakkelijk te
vermeerderen is met zomerstek. Hier
is nog een close-up van de kop van
een vrouwtje Eristalis tenax; deze is
van een mannetje.
De Eristalis pertinax lijkt veel op de E.
tenax, maar is gemiddeld iets kleiner
en is herkenbaar aan de geelachtige leedjes van de eerste 2 paar poten. Dit exemplaar
vond ik foeragerend op appelbloesem in april. De mannetjes hebben een kegelvormig
achterlijf. De vleugels hebben soms een donkere vlek. Ze zijn dus wat variabel in
tekening. Over het gezicht loopt een verticale brede donkere streep. Hier is nog een
vrouwtje op appelbloesem en nog wat close-ups van een mannetje : foto 3, foto 4, foto
5, foto 6.
De Eristalis arbustorum is een mooie
kleine zweefvlieg die bij mij meestal
pas in augustus massaal te zien is,
maar ook al vroeg in het jaar aanwezig
kan zijn. Ze hebben geen zwarte streep
over het gezicht zoals de E. interrupta,
die er verder veel op lijkt. Er kan wél
een dun streepje aanwezig zijn. De
sprietborstel van de E. arbustorum is
langbehaard, zoals op de close-upfoto van dit vrouwtje te zien is. De
Nederlandse naam voor deze vlieg is
'kleine bijvlieg'. Hier is een compleet
vrouwtje te zien op heelblaadje en dit
is nog een mannetje met kop close-up.
Dit is een foto van de rattenstaart-larve van vermoedelijk deze soort. Dit insect kwam
ongeveer een week na de verpopping tevoorschijn.
Zweefvliegen hebben slechts een
enkel paar vleugels. Aan de
achterkant, aan de lichaamszijde heeft
de vleugel een bijvleugeltje (alula). Het
is geen aparte vleugel maar een
onderdeel van het geheel. Het kan wel
een andere stand hebben dan de
vleugel zelf heeft. Op deze foto van
een Eristalis interrupta is dat te zien.
Deze insecten vliegen bij mij de gehele
zomer. Ze hebben een smalle zwarte
streep over het gezicht (E. lineata en
E. similis
een brede streep).
Op de foto's van zweefvliegen is dikwijls het bijvleugeltje (alula) te zien. Het gebruik zou te maken
hebben met de stabiliteit van het insect tijdens het vliegen. Het bijvleugeltje wordt in ruststand
opgeklapt als de vleugels het achterlijf raken.
De Eristalis interrupta (syn. E. nemorum) heeft de Nederlandese naam 'puntbijvlieg'. De punt van het
achterlijf van een vrouwtje heeft voor deze naam vermoedelijk gezorgd. Op de laatste foto komt
ook net een honingbij langs om te storen. Zo is ook enige gelijkenis met een bij te zien.
Bij deze soort is dikwijls opmerkelijk baltsgedrag te zien. Een of zelfs twee mannetjes hangen
boven een vrouwtje om te proberen ermee te paren. Soms 'vergist' een mannetje zich en laat
hij dit gedrag ook zien boven een ander mannetje.
Bij zweefvliegen van het genus Eristalis wordt
voor de determinatie een aantal
hoofdkenmerken gebruikt: de vorm van het
stigma in de vleugel, de kleur van delen van
de poten, een al of niet aanwezige
gezichtsstreep (breed of smal), de beharing
van de antenneborstel en nog wel enkele, die
redelijk te zien zijn zonder microscoop. Bij de
bosbijvlieg (Eristalis lineata) zijn dit de
belangrijkste kenmerken: vleugels vaak met
zigzagband, het gezicht met een brede
middenstreep en de dij van de achterpoot met
een gele basis (bij het vrouwtje veel langer
dan bij het mannetje) en de top is ook weer
geel.
De kruisdistels (eryngium-soorten) zijn een
zeer goede insectenplanten. In mijn tuin
behoren deze tot de top tien. Zowel hommels,
bijen, kevers als zweefvliegen kun je er veel
op zien. Het getoonde zweefvliegje heeft als
Nederlandse naam: bessenzweefvlieg. Er
wordt nog onderscheid gemaakt tussen de
echte (Syrphus ribesii) en de valse (Syrphus
vitripennis) bessenzweefvlieg. Kleine
verschillen in pootbeharing zijn bepalend. De
mannetjes van de S. ribesii hebben korte zwarte haren op de buitenkant van de top van dij 3.
Bij de S. vitripennis zijn deze haartjes geel, meestal met nog enkele zwarte haren er tussen. Bij
de vrouwtjes van S. vitripennis is dij 3 voor meer dan de helft zwart vanaf de basis. Beide
soorten hebben onbehaarde ogen. Het zijn mooie zweefvliegjes met een wespachtig achterlijf.
De larve eet bladluizen. De bessenzweefvlieg zit overigens op allerlei bloemen. Bijvoorbeeld dit
vrouwtje op boerenwormkruid en dit mannetje op een teunisbloem.Hier zit een vrouwtje S.
vitripennis op een blad. Het donkere deel van de achterdij is goed zichtbaar. Hier is nog een
ander vrouwtje van deze soort.
Een syrphus-soort die veel op lijkt op de ribesii en de vitripennis, maar die behaarde ogen
heeft (het mannetje veel duidelijker dan het vrouwtje) is de Syrphus torvus (mannetje). Bij het
vrouwtje moet je echt goed kijken, want de haartjes zijn erg klein, maar zitten er wél. De closeup van de kop van een dergelijk insect vind ik
nog steeds zeer indrukwekkend.
Mijn vrouw vond op een blad van klimop
tegen een muur van het woonhuis op 1,50
meter hoogte een cocon (7 mm lengte),
waarvan we niet wisten van welk dier deze
was. We hebben deze in een geventileerd potje laten uitkomen en tot onze verrassing kwam er
een zeer mooi zweefvliegje uit. Het is de Syrphus vitripennis, die op deze foto net uit de pot is
losgelaten en even de kop poetst met de voorpoten. Direct daarna vloog de vlieg weg.
Soms kom je zweefvliegen tegen van iets
groter formaat die wat op de syrphus-soorten
lijken, maar met een andere vlekkentekening
op het achterlijf. Dan kan het gaan om bijv.
een Eupeodes-soort, maar ook een
Epistrophe is mogelijk. De enkele bandzwever
(Epistrophe eligans) ziet er schitterend
goudkleurig uit en heeft minder gele banden
op het eind van het achterlijf. Het is een
prachtige opvallende zweefvlieg.
In mei 2008 zag ik enekele zweefvlieglarven
op klimopblad. Die plek is niet toevallig, want
het wemelt er van de bladluizen en dat is voor
veel zweefvlieglarvan het enige voedsel. De
larven heb ik in een geventillerde pot gedaan,
af en toe het blad ververst en wat vocht toegevoegd. Pas in maart 2009 was er een larve bezeig
met verpoppen. De pop en de andere larve, die inmiddels ongeveer 10 maanden was, zijn op
deze foto beide te zien. Na een dag of 10 was de zweefvlieg al uitgeslopen. Het popstadium
duurde dus erg kort t.o.v het larvestadium. Het bleek een mannetje Epistrophe eligans te zijn:
foto 1, foto 2.
Het loont soms de moeite om een larve uit te kweken, omdat dan tevens de naam van de larve
en pop correct zijn. Veel larven en poppen van zweefvliegen lijken op elkaar en zijn niet
gemakkelijk op naam te brengen.
Hier zijn 2 foto's van een vrouwtje (mei 2010): foto 1, foto 2.
De gewone kopermantel (Ferdinandea cuprea)
is een zweefvlieg die ook tot de Syrphidae
behoort, maar een iets andere levenswijze
heeft. Deze fraaie vlieg is te zien langs
zonnige bosranden, waar ze foerageren op
diverse bloemen. Ze zitten ook graag te
zonnen op de bast van bomen. Veel larven
van Syrphidae leven van bladluizen. De larven
van deze soort leven van de sapstromen van
diverse boomsoorten.
Een klein zweefvliegje dat overal voorkomt is
de Episyrphus balteatus. Als Nederlandse
naam van dit zweefvliegje wordt wel
'snorzweefvlieg' gebruikt. Of deze naam op
het uiterlijk of geluid betrekking heeft weet ik
niet. De 2 snorachtige tekeningen op het
achterlijf zijn misschien de aanleidng. Ook
heet het diertje soms pyjamazweefvlieg. Ze
kunnen vrij lang verkennend stilhangen in de
lucht. De larven van de Episyrphus-soorten
eten bladluizen. Het is dus een nuttig diertje.
Ze kunnen zeer talrijk zijn tijdens massale trekbewegingen. Bij veel wind vouwen ze de
vleugels op de rug als ze stil zitten; normaal houden ze de vleugels in een V-vorm gespreid. De
relatief grote kop bestaat voor het grootste deel uit de facet-ogen. Ze bezoeken allerlei
bloemen, ook om uit te rusten. Een mannetje van deze soort is hier te zien. Een bijzondere
waarneming was die van een vrouwtje, dat eitjes afzette op de vruchtkapsels van fluitenkruid.
Deze eitjes hebben een mooie netwerkachtige structuur op de buitenkant. Ze zijn zeer klein en
hier dus sterk vergroot. Het zg. puparium is iets anders van vorm dan bij de Syrphus
vitripennis, namelijk met een soort flessehals.
Het hier getoonde zweefvliegje rust even uit
op een jong blad van fluitenkruid. Het was op
9 april 2006 tamelijk guur weer en de zon
zorgt in de beschutting voor wat extra
warmte. Het is een zogenaamd 'variabel elfje'
(mannetje), de voorjaarsvorm van Episyrphus
auricollis var. maculicornis (ook wel
Meliscaeva), met dank aan Han Endt voor de
determinatie. Opvallend zijn de rode ogen en
het geel gekleurde schildje. Ik heb er ook al
eerder in het seizoen gezien, dus ze zijn er
vroeg bij.
Een andere kleurvariëteit (var. auricollis) van deze Episyrphus is in mijn tuin minder algemeen,
maar ook een vroege verschijning. Deze Episyrphus auricollis var. auricollis is hier te zien op
de vroeg bloeiende Amandelwolfsmelk.
Een soort die op het eerste gezicht wat op de
vorige lijkt is het schaduwplatvoetje
(Platycheirus scutatus). De tarsen van de voorpoten van deze soort zijn verbreed, vandaar de
naam 'platvoetje'. Deze soort heeft echter een donker schildje dan wel met een kleur gelijk aan
die van de bovenkant thorax. Ze zijn wel ongeveer even groot (10 mm) en bezoeken diverse
bloemen. Op nevenstaande foto is dat speenkruid. Hier bezoekt een mannetje de bloeiwijze van
groot hoefblad.
Het vrouwtje van de slanke
driehoekszweefvlieg (Melanostoma scalare)
heeft op het achterlijf 'uitgeholde' gele
vlekken. Opvallend zijn de groengekleurde
haltertjes. Het is een kleine zweefvlieg die van
voor- tot najaar te zien is. De volwassen
vliegen foerageren op bloemen voor nectar en
stuifmeel. De larven eten luizen. Bij dit
exemplaar zijn de vlekken minder hol, maar
niet duidelijk bol, zodat dit ook M. scalare is.
De vrouwtjes van de gewone
driehoekszweefvlieg (Melanostoma mellinum)
hebben op het achterlijf vlekken die niet hol maar bol zijn langs de buitenkant. De mannetjes
van beide soorten hebben rechthoekige vlekken op het achterlijf, maar M. scalare is veel
slanker.
In mijn tuin komt een klein zweefvliegje voor
dat opvallend verdikte achterdijen heeft met
rode vlekken. Het is maar een klein vliegje,
maar met bijzondere kenmerken. Het is de
menuetzweefvlieg (Syritta pipiens) die in die
familie de enige soort is. Hier zijn ze ook te
zien op Eryngium en parend op bloeiende
peterselie. Van het laatste paar is hier nog een
foto van het poetsend mannetje na de paring.
Dit vrouwtje groot langlijfje (Sphaerophoria
scripta) zit op de bloem van Eryngium
planum, een aantrekkelijke tuinplant voor zeer
veel soorten insecten. Het is een mooie kleine algemene zweefvlieg met een nabootsing van
een wespenachterlijf. Hier is nog een foto van een mannetje, maar helemaal zeker zijn
mannetjes Sphaerophoria zonder genitaal onderzoek niet op naam te brengen, dus het is
onzeker, maar hij lijkt er in elk geval wel heel erg veel op. Je kunt ze ook veel parend
aantreffen. Hier een stel op een blad en deze twee verkozen de leuning van een tuinstoel. Bij
deze soort reiken de vleugels van het vrouwtje ongeveer tot het eind van het achterlijf, terwijl
die van het mannetje wat korter zijn.
In mei 2011 vond ik een zweefvliegpop op een aardbei in mijn moestuin. Die heb ik uitgekweekt
en het bleek een pop van het groot langlijfje. Groot was dit vrouwtje overigens niet want het
had een afmeting van slechts 7,6 mm. Voor determinatie van vrouwtjes van deze soort is de
beharing van de onderzijde van de achterdij van belang.
Als je op een blad van een tuinplant een vlieg
zenuwachtig rond ziet lopen is het meestal
deze Xylota segnis. Als Nederlandse naam
wordt wel gebruikt: gewone rode bladloper.
Ze zitten nauwelijks stil en voor een fotograaf
is dat lastig. Ze speuren de bladeren af naar
voedsel en worden tot de zweefvliegen
gerekend, hoewel ze dat zweefgedrag niet
vertonen. Ze leven van pollenkorrels die via
verstuiving op de bladeren terecht komen en
zijn bij mij talrijk aanwezig vanaf begin mei.
De vlieg meet 12 à 13 mm lengte. Het prachtig
goudkleurig borststuk valt het meest op bij de vrouwtjes. De mannetjes zijn een fractie kleiner
en donkerder.
Dit mooie zweefvliegje, de Tropidia scita,
heeft oranje-rode vlekken op het achterlijf, die
goed zichtbaar zijn als ze vliegen. Het is vrij
klein (7 tot 11 mm) en ze zitten bij mij vooral
op bloemen met een lip, waar ze in kunnen
kruipen, zoals nepeta en gele lis. In mijn tuin
zijn ze vrij talrijk. Voor de determinatie is bij
deze soort de vleugelbeadering van belang.
Deze heeft een ondiepe bocht in ader 3 ter
hoogte van cel 2. Op de foto is dat goed
zichtbaar. Als die bocht diep is, is het de T.
fasciata. De Tropidia heeft een verdikte 3e dij
en aan de onderkant daarvan zit een
driehoekige tand, die op de foto net zichtbaar is. Hier is nog een ander plaatje waarop de tand
op de achterdij goed zichtbaar is. Tot slot nog wat diverse foto's van dit fraaie vliegje: kop van
een vrouwtje, een parend stel en een mannetje .
Het geven van namen aan insecten is dikwijls
ingegeven door herkenbare tekeningen op het
lijf of bepaald gedrag. Hier zijn de
halvemaanvormige vlekken op het achterlijf
bepalend geweest voor de Nederlandse naam
van de witte halvemaanzweefvlieg (Scaeva
pyrastri). De maantjes van de S. pyrastri zijn
wit. Vanaf de zijkant gezien heeft het dier een
tamelijk plat achterlijfje. De larve van dit
aardige insect eet bladluizen. Hier zijn nog
foto's van deze zweefvlieg van latere datum
(2008): vrouwtje; vrouwtje; mannetje
In onze omgeving zijn er nog enkele andere
Scaeva-soorten. De gele halvemaanzweefvlieg
(Scaeva selenitica) heeft geelachtige
maantjes, waarvan de punten aan beide zijden
even ver naar voren steken. Deze vliegjes
zweven steeds langdurig voor een bloem
voordat deze wordt bezocht. Hier is een foto
van een mannetje die enkele jaren later (2008)
is gemaakt.
Er zijn nog veel meer van dit soort
kommazwevers, vooral van het geslacht
Eupeodes. Deze terrasjes-kommazweefvlieg
(Eupeodes corollae) is daar een voorbeeld
van. De soort is vrij algemeen. Hier is een
mannetje te zien op heelblaadje. De vlekjes
(komma's) op het achterlijf zijn anders van
vorm en kleur dan bij een vrouwtje. Voor
beide geldt dat de gele vlekken op het
achterlijf over de naad (tussen onder- en
bovenkant van het achterlijf) heen gaan. Bij
Eupeodes luniger raken de gele vlekken de
zijnaad niet, zoals hier te zien is.
Ook de grote kommazweefvlieg (Eupeodes luniger) is algemeen in tuinen te vinden. De larven
van deze soorten eten bladluizen en zijn dus erg nuttig. Van die laatste soort zijn hier nog
foto's van een vrouwtje en een mannetje. De vrouwtjes zijn het gemakkelijkst herkenbaar aan
het zwarte 'vorkje' op het voorhoofd.
Een wat kleinere kommazwever is deze gele
kommazwever (Eupeodes latifasciatus), die
wat minder algemeen is. Ze zijn ongeveer 8
mm lang. Dit mannetje heeft op het achterlijf
oranje gekleurde maantjes, behalve het eerste
paar dat geel is. De vrouwtjes van deze soort
hebben een opvallend glimmend voorhoofd.
Een bijzondere vorm van de kop heeft de
zogenaamde snuitvlieg (Rhingia campestris).
Aan de kop zit een opvallend ver naar voren
uitstekende snuit. Deze zweefvlieg plant zich
voort in mest van koeien en andere grote
dieren. Ze lijken verder op Syrphus-soorten.
De doodshoofdzweefvlieg (Myathropa florea)
is een mooi gekleurde zweefvlieg. Ze zijn bij
mij redelijk talrijk. Wat mij opvalt is dat ze nog
al verschillend in grootte zijn. De larven van
deze soort zouden in kleine stilstaande
watertjes opgroeien, bijvoorbeeld in holtes
van bomen. Ik vermoed dat een vochtig milieu
ook voldoende is, want op 17 mei 2006 zag ik
2 vrouwtjes van deze zweefvliegen eitjes
leggen in de molm van een gat in een
walnotenboom in mijn tuin. Daar staat denk ik
nooit water in, maar het is wel vochtig. Bij de mannetjes staan de ogen tegen elkaar aan, zoals
bij veel mannelijke vliegen het geval is.
De meeste zweefvliegen hebben ogen die
slechts één kleur hebben. Deze weidevlekoog
(Eristalinus sepulchralis) is juist op de
afwijkende oogtekening gemakkelijk
herkenbaar. Poot 3 is sterk gekromd en de
vleugelbeadering is ook bijzonder. De ogen
hebben duidelijke vlekken en zijn behaard.
Toch is het een onopvallend vliegje door het
geringe formaat. Dit mannetje is ongeveer 8
mm lang. Dit vrouwtje is ongeveer even groot
en zat op dezelfde plek in mijn tuin op
heelblaadje. Hier zijn nog wat aanvullende
foto's van 2010: foto 3, foto 4, foto 5, foto 6,
foto 7 (man).
De soort die aan de kust voorkomt is wat groter en wordt kust-vlekoog (Eristalinus aeneus,
vrouwtje) genoemd. De mannetjes van de E. aeneus hebben ogen die elkaar raken op de frons.
Bij het mannetje van de E. sepulchralis blijven de ogen daar los van elkaar, zoals op mijn foto
te zien is.
Het determineren van vliegen is lastig, omdat
er erg veel soorten zijn en relatief weinig
determinatiewerken. Voor het onderscheid
tussen zweefvliegen en andere vliegen is een
aantal kenmerken van belang. Dat zijn de
vleugelbeadering, de vorm van de sprieten en
het meestal onbehaard zijn van de bovenkant
van de thorax. Het lijf van het vliegje van deze
foto is ongeveer 8 à 9 mm lang. De vleugels
steken voorbij het achtereind van het
achterlijf. De achterkant van het borststuk
heeft bij het haltertje witte vlekken en er zijn
haarborstels aan de rand van het schildje. De
scheen en de tars van de voorpoten zijn
verdikt waar ze een gewricht vormen. De ogen
lijken onbehaard. Op de foto's zijn nog wel enkele kenmerken te ontdekken. Het is een
Cheilosia-soort, maar daarvan zijn er erg veel en zijn meer kenmerken nodig. Het is
waarschijnlijk een vrouwtje van Cheilosia albitarsis, maar Ch. ranunculi wijkt daar niet veel van
af en vrouwtjes zijn niet te onderscheiden van elkaar. De zweefvliegjes van deze soorten
worden ook wel 'gitjes' genoemd en dit zou dan het weidegitje zijn. Het is een leuk zweefvliegje
dat bij mij fanatiek alle boterbloemen afvloog, vermoedelijk om stuifmeel te eten. Hier is nog
een andere foto van dit aardige zweefvliegje.
De mannetjes van de 2 genoemde soorten zijn aan diverse kenmerken van elkaar te
onderscheiden, waarvan er een de vorm van het laatste segment van de voortarsen is: bij Ch.
ranunculi trapeziumvormig; bij Ch. albitarsis met ongeveer rechte zijkanten, zoals hier te zien
is.
Hier zijn nog wat foto's van mannetjes: foto 1, foto 2, foto 3.
Het tuingitje (Cheilosia caerulescens) is nog
maar sedert de jaren 80 van de vorige eeuw
bekend in Nederland. Voor het eerst zag men
het op de Sint-Pietersberg in Limburg. In de
jaren daarna is het gehele land bevolkt
geraakt door dit gitje. Ze zijn gebonden aan
huislook (Sempervivum). Dat is de waardplant
waarop de eitjes worden gelegd en de larven
eten dus van de plant. Ze overwinteren als
pop en in het voorjaar is er dan weer een
nieuwe generatie. Het zijaanzicht van deze
vlieg is bijzonder: een zeer sterk uitgehold
gezicht. Hier zijn nog wat foto's van dit vliegje: foto 2, foto 3.
De meeste gitjes hebben weinig beharing. Dat
geld niet voor dit wollig gitje (Cheilosia
illustrata). Ook het kruiskruidgitje (Cheilosia
bergenstammi) is sterk behaard, maar de
haren zijn wat korter. Ook is opvallend dat het
achterlijfje dunner is dan je zou denken, wat
op deze foto 'en profile' goed te zien is.
Het tweekleurig gitje (Cheilosia albipila) is een
prachtig vosrood gekleurde zweefvlieg met de
typische knobbelvormen aan de voorkant van
de kop, vanaf de zijkant gezien. Deze vormen
zijn bij veel van de gitjes net iets anders en
dienen dikwijls als determinatiekenmerk. Ze
zijn vrij groot en zien er uit als een forse
honingbij, maar missen uiteraard de
bijenantenne en de samengestelde vleugels.
Ze zijn al zeer vroeg in het jaar actief. De
dieren van dit item zag ik in de laatste week
van maart. Ze zonnen graag en vliegen op
vroegbloeiende heesters als sleedoorn en
wilgen. De eitjes worden afgezet op
distelsoorten. De larven vreten in de wortels en stengels van de plant. Zodra ze volgroeid zijn
verpoppen ze in de grond. Er is 1 generatie per jaar. Hier zijn nog wat aanvullende foto's van
deze fraaie zweefvlieg, waarbij de foto's 4 t/m 6 het mannetje tonen:
foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.
Veel kleine insecten in mijn tuin laat ik
meestal met rust met de camera. Het is
moeilijk om er een redelijk plaatje van te
maken. Dit platbekje (vrouwtje) van ongeveer
7 mm zit op de stamper van een klokjesbloem
en staat er nog redelijk op. Het is een klein
zweefvliegje van het genus Pipizella of
Heringia die sterk op elkaar lijken. Van deze
vliegjes zijn er diverse soorten. Ze zijn niet
gemakkelijk op naam te brengen. Bij de
meeste van deze soorten moet microscoop-onderzoek van de genitaliën van de mannetjes
uitkomst bieden.
De grote narcisvlieg heet zo vanwege de
aantasting van bollen door de larven. Voor
bollenkwekers is dit niet de enige zweefvlieg
waarvan de larven in bloembollen en uien
leven. Ook de knobbelbollenzweefvlieg
(Eumerus funeralis) legt haar eitjes in of op
bollen. De toevoeging 'knobbel' heeft te
maken met de verdikking op de onderkant
basis van de achterdij van deze vlieg. Bij
mannetjes is die knobbel prominenter
aanwezig dan bij vrouwtjes. Het dier van de
foto's is een mannetje. Het is 6,4 mm lang.
De ogen raken elkaar middenvoor en zijn
opvallend groot. Dit vliegje is prachtig bronskleuring. Enkele andere soorten van dit genus
hebben rood op het achterlijf. Er zijn in Nederland ongeveer 10 soorten.
Hier zijn nog wat extra foto's van dit mannetje: foto 2, foto 3, foto 4, foto 5, foto 6.
Terug naar HOME
HORZELS Superfamily: Oestroidea http://en.wikipedia.org/wiki/Chrysomya
GODDIDIT
Screw-worm flies ( Chrysomya, bezziana, Cochliomyia hominivorax)
Cochliomyia
hominivorax
http://www.mcharts.be/artsen/Documenten/infectieziekten/200501_01.pdf MYASIS
http://www3.ha.org.hk/idctc/document/Fact_Sheet_on_Chrysomya_bezziana_200501Final.pdf
Chrysomya bezziana
Groene Vleesvlieg, Vleesvliegen (Sarcophagidae)
http://www.gardensafari.net/dutch/vliegen.htm
Fly phylogeny
http://friedrichlab.googlepages.com/researchinterests
Are strepsipterans related to flies?
http://mesquiteproject.org/mesquite2.5/Mesquite_Folder/docs/mesquite/studies/study002/index.html
http://by162w.bay162.mail.live.com/default.aspx?rru=inbox#n=1514997530&rru=inbox&fid=1&fav=
1&mid=10bd30f7-6030-11e2-bb24-002264c1c78c&fv=1
 http://whyevolutionistrue.wordpress.com/2013/01/16/endless-flies-mostbeautiful/By Matthew Cobb
A Hedgehog fly, aka Adejeania – a Peruvian caterpillar parasitoid. “Groucho fly” would be
better. The “cigar” is a pair of enlarged palps, probably used to detect prey. (c) Stephen
Marshall
“Flies” shows us that flies also bite other flies: Here’s a biting midge taking a meal from
a crane fly:
Here Forcipomyia biting midges suck the
blood from the wing veins of a lacewing. (c)
Stephen Marshall
One of things that soon becomes clear is that apart from biting and eating crap, many flies are cunning
kleptoparasites – they steal predator’s food. Here are a couple of dramatic photos.
First, “Adults of milichiid genus Desmometopa are often specialized kleptoparasites, swiftly attracted to
Honey Bees captured by other arthropods such as robber flies or spiders, like the Cuban lynx spider
shown here.” (c) Stephen Marshall
These Olcella flies (can you see both of them?) are getting a quick meal from some hapless ant that is being
snarfed by a spider (that’s my caption, not Steve’s):
(c) Stephen Marshall
The Diversity is divided in three main grouping , corresponding to the current
classification of the order (this has changed a number of times!)
1.- the Lower Diptera (includes mosquitoes, crane flies and lots and lots of midges),
2.- the Lower Brachycera and Empidoidea (the former includes Horse flies and Bee flies,
the later are the “Dance flies”),
3.- the Higher Brachycera or what I still call the Cyclorrapha, which includes almost half
of identified fly species, including Drosophila melanogaster.
“The genus Drosophila, with some 1,500 species, is larger and more diverse than most
families of living things.”
Members of the Rachicerus genus looks like they have multi-segmented comb-like
antennae. Why? Their larvae live under the bark of trees where they eat other larvae:
(c) Stephen Marshall
A male Lindneromyia – found in soft fungi throughout the world (NO IT HAS NOT BEEN
PHOTOSHOPPED). The eyes of the female are small and separated. Presumably either
the male has to track the female for mating, or he is subject to some specific natural
selection pressure that means he needs what looks like 360 degree vision.
(c) Stephen Marshall
Bromophila caffra from Africa. This species, like others in its genus, “has the startling
habit of ejecting yellow fluid from its mouth”. Note it does not have any ocelli – the three
tiny extra eye-patches on the top of the head that are used for detecting polarised light.
Even Lindneromyia has them.
(c) Stephen Marshall
And finally, can you guess what is weird about this Ornia fly? (Answer below the photo)
(c) Stephen Marshall
It’s nocturnal. Very few flies fly in the dark. These parasitise crickets, using speciallyenlarged structure to detect the vibrations produced by their prey. Look at those long
legs!
Stephen A Marshall (2012) Flies: The Natural History and Diversity of Diptera. Firefly
Books. ISBN-13: 978-1770851009
Download