2015-05-25 De Wiershoeck-Kinderwerktuin, 19 en 21 mei 2015

advertisement
De Wiershoeck-­‐Kinderwerktuin, dinsdag 19 en donderdag 21 mei 2015 Beste natuurliefhebber/-­‐ster, Nee, het was dinsdag nou niet wat je noemt een aangename lentedag. Er stond een stevige wind en de neerslag bestond niet alleen uit (veel) regendruppels maar ook uit kleine hagelstenen. De excursie werd daardoor grotendeels schuilend doorgebracht en eerder dan gebruikelijk afgesloten met een kop koffie / thee. Zoals gebruikelijk bleef ik ook na de koffie nog een ‘tijdje’ op de tuinen rondscharrelen in de hoop toch nog een paar leuke foto’s te kunnen maken. Uiteindelijk bleef de oogst zeer beperkt. Donderdag was het aanzienlijk beter weer en ging ik in de herkansing. Ik zag minder insecten dan verwacht / gehoopt, maar al met al leverde het weer voldoende materiaal op voor dit fotoverslag. De zwartkopvuurkever (13 tot 20 mm) wordt ook wel zaagsprietkever genoemd. Door de vuurrode kleur is het een zeer opvallende kever. Zowel het halsschild als de dekschilden zijn afgerond en de gehele bovenzijde heeft een fluweelachtige beharing. De kever heeft een plat lichaam en de voelsprieten van het mannetje zijn gekamd, die van het vrouwtje (foto) gezaagd. De lange poten hebben, net als de rest van het lichaam, een zwarte kleur. De kever komt voor op open bosplekken en langs bosranden waar hij te vinden is op boomstammen en onder schors op zoek is naar kleine insecten, maar ook voedt hij zich met stuifmeel van bloemen, zoet berkensap en honingdauw van bladluizen. Dit is zeer waarschijnlijk een mannetje van de azuurwaterjuffer, maar een belangrijk kenmerk (de U-­‐vormige zwarte tekening op het tweede segment van het achterlijf) is helaas niet zichtbaar. De azuurwaterjuffer is de blauwste waterjuffer en hij is (vooral op zandgronden) zeer algemeen. Zoals zo vaak in de natuur zijn er nu ook weer een paar andere blauwe juffers die sterk lijken op de azuurwaterjuffer, met name de variabele waterjuffer en de watersnuffel. Dit vliegje op de boterbloem is klein, maar het is een (te) groot probleem om hem op naam te brengen. Ik heb uiteraard weer driftig gezocht op het net en kwam een paar kleine vliegen tegen die er (volgens mij) sterk op lijken, zoals het platbekje en een gitje. Maar ‘mijn vliegje’ heeft niet echt een plat bekje. En het gitje dat ik tegenkwam had zwart-­‐gele pootjes. Volwassen gitjes zijn vrij onopvallende zwarte zweefvliegen. Voor ongetrainde ogen zijn ze moeilijk te onderscheiden van andere vliegen. En gitjes zijn er in soorten: wollig gitje, tweekleurig gitje, wilgengitje, tuingitje, bosgitje, vetplantgitje, kruiskruidgitje, paddenstoelgitje, kervelgitje, kustgitje, gewoon weidegitje. Een week geleden fotografeerde ik o.a. de eenstijlige meidoorn (rechts). Afgelopen dinsdag zag ik een mooi, nog niet geheel geopend bloemetje (links). Ik heb donderdag een tijdje gezocht naar nog zo’n bloemetje waarvan de meeldraden (nog) naar binnen gebogen rond de stamper liggen. Maar ik heb geen tweede exemplaar gevonden en betwijfel daarom of dit het normale groeiproces is. Op de gele morgenster zag ik deze andoornwants (Eysarcoris fabricii). Deze wants wordt 6 – 7 mm lang en is overwegend grijs met kleine puncties. Het schild is breder dan de kop en aan de voorzijde bevindt zich een paarsig gekleurde driehoek. De zichtbare zijranden van het achterlijf zijn afwisselend licht en donker gevlekt. De wants voedt zich graag met witte dovenetel en andere lipbloemigen. Er bestaat ook een andoornschildwants (Rubiconia intermedia). Volgens de beschrijving lijkt die behoorlijk veel op de andoornwants. De foto die er bij staat is echter nogal vaag. Het is daardoor onduidelijk of het hier om twee verschillende soorten gaat of niet. Dat de wetenschappelijke naam niet gelijk is, zegt ook niet zo veel. Namen van insecten worden soms aangepast aan nieuwe inzichten. De andoornschildwants zou in ons land echter zeldzaam zijn en hoofdzakelijk voorkomen in Overijssel en Gelderland. De andoornwants kom ik echter regelmatig tegen op De Wiershoeck-­‐Kinderwerktuin. Hij wordt vooral op andoorn gevonden, maar zit ook wel op andere planten uit de lipbloemenfamilie. De volwassen wants overwintert. Ik kwam diverse parende insecten tegen. Ook deze dambordvliegen doen hun best om de soort in stand te houden. De gelderse roos bloeit in mei en juni met witte bloemetjes die in platte tuilen voorkomen. De randbloemen zijn steriel, de overige bloemen zijn fertiel (vruchtbaar). De bloem wordt door insecten bezocht vanwege de honing. De randbloemen (schijnbloemen) hebben de functie om insecten te lokken. Na de bloei komen er trosjes met hangende bessen. De rode giftige vruchten worden door vogels weinig gewaardeerd, ze blijven lang in de winter hangen. Krabspin met prooi. Krabspinnen hebben lange, wijd uitstaande poten en wandelen soms zijwaarts, net als krabben. Ze maken geen web, maar klemmen hun prooi vast als deze dichtbij komt. Het gif van de krabspinnen is voor insecten erg zwaar: ze gaan heel erg snel dood. Dit is de gewone (struik)krabspin (Xysticus cristatus). Het vrouwtje wordt 6 tot 8 mm groot, het mannetje 3 tot 5 mm. Het kopborststuk heeft aan de donkere zijden een zwarte driehoek zitten. De mannetjes zijn over het algemeen donkerder. De spin leeft in open gebieden in het Palearctisch gebied (grofweg geheel Europa, Noord-­‐
Afrika, het Midden-­‐Oosten en Noord-­‐, Centraal-­‐ en Oost-­‐Azië). Dit vrouwtje gewone sachembij bezoekt de juiste kleur bloem. Bloemetjes van gevlekt longkruid zijn eerst rood, maar worden later blauw en dan produceren ze nog maar weinig (of geen) nectar en stuifmeel. Insecten kunnen kleuren onderscheiden en als ze een paar keer een blauwe bloem hebben bezocht en daar geen voedsel hebben gevonden, dan bezoeken ze later alleen nog maar de rode bloemetjes. (Bron: Niet zonder elkaar – Bloemen en insecten) De pinksterbloemlangsprietmot heeft vleugels met een spanwijdte tussen de 10 en 12 millimeter. De vleugels hebben een metallische roodpaarse glans. In ons land is het een algemeen voorkomende vlinder. De waardplanten zijn pinksterbloem en look-­‐zonder-­‐look. De vlinder vliegt van mei tot en met juni. De rupsen leven in de zaden van de pinksterbloem. De vlinder overwintert als pop. Op het vergeet-­‐me-­‐nietje zag ik ook deze mij onbekende mug met lange poten. Het zal een langpootmug zijn. Langpootmuggen zijn te herkennen aan hun slanke, fragiele lichaam, lange vleugels en lange, draderige poten. Hun lichaam is bruin, zwart of grijs, vaak met een gele, oranje of lichtbruine tekening. Ik zag twee van deze kleine groene kevers. Ze vallen niet op en misschien heb ik wel een veelvoud over het hoofd gezien. Het is de muntschildpadtor, maar is ook bekend onder de namen muntschildpadkever, groene schildpadkever/-­‐tor, distelschildpadtor en groene schildkever/-­‐tor. Het is een keversoort uit de familie bladhaantjes. De muntschildpadtor heeft een lengte tot 10 mm. In rust zijn de sprieten en de poten verborgen onder het halsschild en de dekschilden. Deze soort komt vooral voor op lipbloemigen. Het vrouwtje legt de eitjes in groepjes van 8 tot 15 op de bladeren. Deze eitjes zijn door een secreet beschermd (secreet = afscheidingsproduct van klieren). De larve heeft dezelfde kleur als de kever en is voorzien van doornige uitsteeksels. Ze verpopt zich op een blad. Na een week komt de kever uit en hij overwintert. Dit solitair bijtje heeft een hele kluif aan de meeldraden van de jacobsladder. De jakobsladder is een kruidachtige, vaste plant uit de vlambloemfamilie. De bloeiwijze is een pluim. De bloemkroon is 0,8-­‐2 cm lang en blauw of wit van kleur. Uit de bloem steken de meeldraden en de stamper. De plant komt van nature voor in delen van Noord-­‐Europa, Midden-­‐Europa, Oost-­‐Europa, Noord-­‐Azië en West-­‐Azië. In Nederland komt de soort niet van nature voor, maar is deze als sierplant verwilderd. Volgens mij is dit een vrouwtje terrasjeskommazweefvlieg (terrasjeszwever). De terrasjeskommazweefvlieg bereikt een lichaamslengte van zeven tot tien millimeter. Het mannetje heeft een overwegend bruine lichaamskleur met drie paar gele vlekken tot banden op het achterlijf, bij vrouwtjes zijn dit altijd drie paar komma-­‐vormige vlekken. De vlekken lopen altijd tot over de zijnaad van het lijf, wat een onderscheid is met gelijkende soorten. Het borststuk is donkerder tot zwart, de clypeus (de voorzijde van de kop) is vrijwel geheel geel. Mannetjes zijn makkelijk te onderscheiden van de vrouwtjes, de ogen van de mannetjes raken elkaar op de bovenzijde van de kop terwijl er bij de vrouwtjes een duidelijke tussenruimte is. De ogen van deze soort zijn nooit voorzien van beharing, ook dit is een belangrijk verschil met veel gelijkende zweefvliegen. De terrasjeskommazweefvlieg is een van de meest algemene zweefvliegen in Europa. In ons land komen meerdere soorten soldaatjes (weekschildkevers) voor. Ze zijn 7 tot 15 mm groot. Bij een aantal soorten zijn de verschillen in kleur en tekening duidelijk, maar zoals zo vaak in de natuur zijn er ook veel soldaatjes die sterk op elkaar lijken. Ze zijn bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk zwart, rood, oranje, geel of bruin. Soldaatjes hebben zachte (weke) dekschilden. De dekschilden zijn de verharde voorvleugels waaronder de echte (achter)vleugels veilig worden opgeborgen. De naam ‘soldaatje’ danken deze kevers aan hun uiterlijk, ze zouden lijken op ouderwetse soldatenuniformen. Dit is een zwartpootsoldaatje (Cantharis fusca), hij is te herkennen aan de zwarte poten en de zwarte vlek op het oranjerode halsschild. Het achterlijf is meestal niet zichtbaar, maar is grotendeels geelrood van kleur. Het zwartpootsoldaatje zie je vooral in de periode mei tot en met juli. Het is één van de meest algemene soldaatjes van Nederland en ook algemeen in bijna heel Europa. De lengte is tussen 10 en 15mm. Groetjes, Luit 
Download