De Wiershoeck-­‐Kinderwerktuin, maandag 7 juli 2014 Beste natuurliefhebber/-­‐ster, Omdat er voor de dinsdag erg veel regen werd verwacht en er dan misschien weinig of geen leuke foto’s zouden kunnen worden gemaakt, ging ik een dag eerder alvast naar de tuinen van De Wiershoeck en de Kinderwerktuin. Het was een mooie zomerdag en er was genoeg te zien. De bruine sprinkhaan is een insect uit de familie veldsprinkhanen. De kleur is overwegend bruin maar kan soms ook groen zijn. Het lichaam is relatief sterk gevlekt. De bruine sprinkhaan is langgevleugeld en de vleugels reiken bij beide seksen tot voorbij de achterlijfspunt. Mannetjes bereiken een lengte van 12 tot 17 millimeter, de vrouwtjes zijn 18 tot 25 mm lang. De bruine sprinkhaan is in vrijwel heel Europa algemeen en komt overal in Nederland en België voor. De habitat bestaat uit verschillende begroeide omgevingen van wegbermen in de stad tot open plekken in het bos en graslanden, er is niet echt een voorkeur en dat verklaart waarschijnlijk het grote verspreidingsgebied. De bruine sprinkhaan is als volwassen insect te zien van juni tot september en is vooral actief tussen negen uur in de ochtend en zeven uur in de avond. De zang bestaat uit losse ratels, ongeveer zes per tien seconden. Het is tot op zo'n tien meter te horen en wordt alleen voortgebracht in de zon. Het gewoon knuppeltje is een vliegensoort uit de familie blaaskopvliegen. Deze vliegen vallen op door hun tamelijk grote kop. Het achterlijf heeft vaak een wespachtige tekening en is aan de basis versmald en van achteren knotsvormig verdikt. In Nederland en België komen meer dan 30 soorten voor. De grote wolbij is een solitaire bijensoort die leeft van nectar en stuifmeel, vooral op vlinderbloemigen, en is te zien van mei tot september. Het is een niet erg algemene soort in Nederland, die in verlaten nesten van andere bijen nestelt. De vrouwtjes bekleden het nest met plantenbeharing zoals die van de lamsoor, waaraan de naam wolbij te danken is. Deze soort wordt ongeveer 14 tot 18 millimeter lang, en lijkt qua grootte enigszins op de hoornaar. De grote wolbij heeft eenzelfde vlucht als sommige zweefvliegen, het is een goede vlieger die snel en behendig is, maar aan de typische bij-­‐achtige vleugels, en vooral de ogen is te zien dat het niet om een vlieg gaat. De ogen zijn smal, en hebben een metaalachtige glans. Het mannetje (links) is iets groter dan het vrouwtje (rechts) en is duidelijk hariger. Het achterlijf van de grote wolbij heeft een overwegend zwarte kleur met smalle, gele banden die echter op het midden van de rug onderbroken zijn. Hoe dichter de streep bij de kop zit, hoe groter deze onderbreking is. De mannelijke grote wolbij speurt bloemhoofden binnen een bepaald territorium af op zoek naar een vrouwtje om mee te paren. Andere insecten die hij tegenkomt worden verjaagd. Hij is niet bang uitgevallen en valt alles aan wat op de bloem zit, ook al zijn deze insecten groter. Met drie vork-­‐achtige punten aan het achterlijf steekt de wolbij in op verstoorders of werkt ze naar de grond. Hierdoor krijgen andere insecten geen kans om het nectar te eten en blijft de nectar binnen het territorium in de bloem. Als er zich een vrouwtje aandient heeft deze genoeg te eten, waardoor het mannetje alle tijd heeft om te paren. Als het vrouwtje eitjes heeft gelegd, meestal in een oud verlaten nest van een andere bijensoort, wordt stuifmeel verzameld als voedsel voor de larven. Ook komen de larven soms in bewoonde nesten terecht, ze leven dan van het materiaal in het nest. Langpootmuggen zijn een groep van insecten die behoren tot de muggen. Veel soorten worden relatief groot in vergelijking met andere insecten. Het zijn onschuldige dieren maar hun larven (emelten) kunnen schade aanrichten bij gewassen. Langpootmuggen zijn schemer-­‐ en nachtactief en worden dan aangetrokken door licht. Ze houden zich overdag vaak op in planten. De larven zijn vraatzuchtig maar de volwassen langpootmuggen eten niet of alleen een beetje nectar en leven maar enkele dagen om te paren. Langpootmuggen zijn slechte vliegers die een zigzaggende vlucht hebben. Net als andere vliegen en muggen hebben ze slechts één paar vleugels, het achterste paar is omgevormd tot halterachtige structuren. Langpootmuggen hebben zeer lange poten. Ze kunnen de poten makkelijk af laten breken als deze worden vastgepakt. Omdat een langpootmug met poten en vleugels niet meer vervelt, groeien deze niet meer aan. Leptopterna dolabrata is een insect uit de familie van de plantenwantsen Miridae. De soort heeft een zwarte basiskleur en heeft behaarde poten en lange antennes, de voorvleugels zijn vaak rood of oranje-­‐geel en tussen de ogen bevindt zich een dwars groefje. De kleur van het mannetje wordt donkerder met de leeftijd, van zwart en geel tot zwart en oranje-­‐rood. De wants kan een lengte van 8,0-­‐8,5 mm bereiken en de mannetjes hebben altijd volledige vleugels. Dit in tegenstelling tot de vrouwtjes die meestal maar kleine vleugeltjes hebben. Het dier wordt vaak gevonden in grasrijke gebieden in Noord-­‐Amerika en Europa en is in Nederland ook niet zeldzaam. De wants voedt zich met zaden van een verscheidenheid aan grassen, waardoor zaadjes en knoppen verschrompelen en voortijdig afsterven. De volwassen dieren zijn te vinden van juni tot september. Ook nu weer kwam ik de roestbruine kromlijf tegen. Deze vlieg behoort tot dezelfde familie als het gewoon knuppeltje. Het is dus ook een blaaskopvlieg. De steenrode heidelibel (35-­‐40 mm) behoort tot de familie korenbouten. Het is een algemeen voorkomende soort. De libel heeft zwarte poten met gele strepen. Mannetje (boven): achterlijf met een subtiele, maar meestal duidelijke knotsvormige verbreding aan het uiteinde. Uitgekleurde mannetjes krijgen een rood achterlijf: meestal iets donkerder dan de bruinrode heidelibel, maar lichter dan de bloedrode heidelibel. De zijkant van het borststuk verkleurt naar bruin, met vage lichtere delen. Jonge mannetjes lijken qua kleur op vrouwtjes. Vrouwtje (onder): achterlijf geel, later verkleurend tot bruin. Aan de zijkant van het achterlijf staan zwarte streepjes, die geen doorlopende streep vormen. Legschede in zijaanzicht haaks van het achterlijf afstaand: opvallend zichtbaar. Deze libel vliegt van begin juni tot half november, met een piek van eind juli tot half september. De steenrode heidelibel heeft een eenjarige levenscyclus en overwintert als ei. De eieren komen in het voorjaar uit, waarna de larven zich snel ontwikkelen. Uitsluipen vindt plaats van begin juni tot eind september, met een piek van eind juli tot begin september. Een belangrijk kenmerk is de zogenaamde “hangsnor”, het zwarte streepje op het voorhoofd (tussen de ogen) loopt langs de oogranden naar beneden. Maar dat is op deze foto’s uiteraard niet goed te zien. Een paar weken geleden fotografeerde ik de eitjes van de smalle randwants. Uit zo’n eitje komt uiteraard een e kleine wants. Waarschijnlijk is de wants linksboven een nimf van de 1 instar, het beestje was slechts enkele millimeters “groot”. Bij de nimfen van de smalle randwants zijn de antennes opvallend groot in verhouding tot het lichaam. Na vijf vervellingen zal deze nimf er uiteindelijk net zo uitzien als het volwassen exemplaar rechts. Ook de weidevlekoog kom ik nu weer regelmatig tegen. Vlekogen zijn gemakkelijk te herkennen. Maar in ons land komen twee soorten voor; de weidevlekoog (foto) en de kustvlekoog. Beide soorten hebben een lange vliegtijd van (maart) april tot in oktober. De weidevlekoog is een algemene soort die door het hele land kan worden gevonden, vooral op wat vochtiger plaatsen. In tegenstelling tot de kustvlekoog zijn de achterlijfssegmenten niet geheel glimmend maar dof in het midden. Op het borststuk bevinden zich vijf grijzige lengtestrepen, die vooral bij het vrouwtje erg opvallen. De kustvlekoog heeft een zwak tot ongestreept borststuk en een geheel glimmende achterlijf. Mannetjes verschillen ook doordat de ogen van de kustvlekoog elkaar bij het voorhoofd raken, terwijl bij de weidevlekoog de ogen gescheiden zijn net zoals bij de vrouwtjes van beide soorten. De terrasjeskommazweefvlieg heeft drie paar gele komma's op het achterlijf, die doorlopen tot de zijnaad van het lichaam. Deze zweefvlieg meet 7 tot 11 mm en komt voor van april tot november in tuinen, zelfs tot op balkons van appartementsgebouwen. De ogen zijn niet behaard. De larven eten bladluizen. De zwarte heidelibel (29-­‐34 mm) is de kleinste echte libel van Nederland en behoort ook tot de familie korenbouten. Deze libel is altijd herkenbaar aan de zwarte band op de zijkanten van het borststuk, waarin drie kleine gele vlekjes staan. Poten geheel zwart. Zijkanten van het achterlijf tenminste met een brede zwarte baan. De hoeveelheid zwart op het lichaam is afhankelijk van geslacht en leeftijd. Mannetje: uitgekleurde mannetjes krijgen een uitgebreid zwart gekleurd achterlijf, waarin meestal nog enige gele vlekken te zien zijn. Oude mannetjes worden nog donkerder: bijna geheel zwart. De borststuktekening blijft echter ongewijzigd: op de zijkanten geel, met een brede zwarte band waarin drie gele vlekjes staan. Jonge mannetjes lijken op vrouwtjes. Vrouwtje (foto): minder uitgebreid zwart dan mannetjes. Met name de bovenzijde van het achterlijf blijft grotendeels geel. Legschede in zijaanzicht haaks van het achterlijf afstaand. De zwarte heidelibel komt voor van eind mei tot en met eind oktober, met een vliegpiek van de tweede helft van juli tot en met de eerste helft van september. De zwarte heidelibel overwintert als ei. De larven verschijnen in het voorjaar en ontwikkelen zich snel; in de zomer van hetzelfde jaar sluipen de imago’s uit. Uitsluipen gebeurt vanaf eind mei tot in september, maar vooral in juli en augustus. Groetjes, Luit