Lees als pdf bestand

advertisement
De Wiershoeck-­‐Kinderwerktuin, dinsdag 15 en woensdag 16 juli 2014 Beste natuurliefhebber/-­‐ster, Ondanks het tegenvallende weer, het was bijna de hele dag bewolkt en het miezerde af en toe, was het toch meteen raak. Op de hedera langs de zuidmuur van de boerderij zat weer een populierenpijlstaart. Ik ontdekte hem om elf uur en hij zat er nog toen ik om vijf uur weer naar huis ging. Gelukkig scheen laat in de middag af en toe nog even de zon en kon ik de vlinder goed fotograferen. Maar verder was de oogst zeer beperkt en “dus” ging ik woensdagmiddag nog even weer op onderzoek. Nu was het bijna tropisch warm en veel insecten waren erg actief. Vooral vlinders waren vaak al weer vertrokken voordat ik dicht genoeg bij was om ze te kunnen fotograferen. In ons land komen 7 soorten stippelmotten (spinselmotten) voor, wereldwijd ruim 700. Na de paring legt het vrouwtje een eipakket op de tak van een boom of struik. Bijna een jaar later, in het begin van de lente, als er inmiddels weer blaadjes aan de boom zitten, komen de rupsen uit het ei en beginnen te eten. Ondertussen maken ze ook enorm veel spinsels, zodat ze goed beschermd zijn tegen vijanden zoals vogels en sluipwespen. Je ziet deze spookachtig ingepakte bomen vooral in mei en juni. Halverwege juni, als de rupsen helemaal volgevreten zijn, vormen ze een cocon waarin hun gedaanteverwisseling plaats zal vinden. In juli komen de motten uit de cocon en gaan op zoek naar een partner om mee te paren. De door de stippelmotten bezette bomen kunnen er vrij surrealistisch uitzien. De bomen herstellen echter vrij goed als de rupsen eenmaal weg zijn. De rupsen eten alleen de blaadjes en tasten de boom verder niet aan. Vaak krijgen de bomen eind juni, begin juli weer blaadjes. Geheel toevallig fotografeerde ik twee keer een bont zandoogje. Achter de computer viel het me op dat ze ongelijk getekend waren. Ook de vleugelvorm is niet precies gelijk. Ik denk dat het linker bont zandoogje een mannetje is en de rechter een vrouwtje. Het bont zandoogje komt voor in twee ondersoorten; de pararge aegeria aegeria, met oranje vlekken, voorkomend in Zuid-­‐Europa, Noord-­‐
Afrika en Libanon, en de pararge aegeria tircis, met flets-­‐gele vlekken. Deze tweede ondersoort komt dus bij ons voor. De vlinder geeft de voorkeur aan gemengde bossen en naaldbossen als leefgebied. Het bont zandoogje kwam vroeger alleen in bossen voor, maar is nu ook in tuinen en wegbermen te vinden. De spanwijdte is 32 tot 42 mm. Het mannetje is iets kleiner dan het vrouwtje, heeft rondere vleugeltippen en een vagere tekening. De vliegtijd is van februari tot en met oktober. Ze vliegen in twee tot drie generaties per jaar. De mannetjes zijn vrij fel tegenover soortgenoten en jagen andere mannetjes van dezelfde soort weg. De gewone wapenvlieg wordt ook wel prachtwapenvlieg genoemd. Mannetjes hebben een goudgeel glanzend achterlijf (en ogen die elkaar raken), bij vrouwtjes is het achterlijf metallic blauwgroen (en de ogen staan ver uitelkaar). De poten zijn zwart met gele knieën. De gewone wapenvlieg is 7-­‐9 mm lang en vliegt in de periode april-­‐augustus. Het is één van de algemeenste soorten in vochtige bossen, hagen en tuinen. Vliegt vaak op schermbloemen. Larve leeft in vochtige bodem en bladstrooisel en voedt zich met rottende plantendelen. De heterotoma planicornis is een slank donker wantsje met vreemd gevormde antennes. Het tweede antennesegment is breed en plat. De poten zijn licht groen. De volwassen wantsen zijn er van juli tot half september. Het diertje jaagt op luizen en andere kleine insecten, maar zuigt ook plantensap op. Lengte: 5 mm. De eitjes overwinteren. Drie weken geleden fotografeerde ik een populierenpijlstaart met gerafelde vleugels. Op ongeveer de zelfde plek zat nu een gaaf exemplaar. Het is een vrij forse vlinder, de vleugeltekening van de populierenpijlstaart varieert nauwelijks. Kenmerkend zijn de kastanjebruine vlekken tegen de binnenrand van de achtervleugel (op de foto niet zichtbaar). In rusthouding steekt de achtervleugel soms een heel eind onder de voorrand van de voorvleugel uit (zoals op de foto). De familie van de pijlstaarten omvat wereldwijd ruim 1460 soorten, waarvan het grootste deel in de tropen leeft. In Nederland komen 18 soorten voor. Pijlstaarten zijn indrukwekkende, middelgrote tot grote, vaak opvallend gekleurde nachtvlinders. Populierenpijlstaat, lindepijlstaart en pauwoogpijlstaart behoren tot de onderfamilie Smerinthinae, ze hebben een sterk gereduceerde roltong en kunnen dus geen voedsel opnemen. De vrouwtjes hebben een dikker achterlijf dan de mannetjes en zijn ook iets groter; de mannetjes rusten met het uiteinde van het achterlijf omhoog gebogen. De meeste rupsen hebben een hoornachtige stekel op het uiteinde van het achterlijf. Dit is de karakteristieke “pijl” waaraan deze familie haar Nederlandse naam ontleent. De gewone driehoekzweefvlieg (8 mm) is een in ons land algemeen voorkomend zweefvliegje. De larven zijn rovers en aaseters in de strooisellaag. Er is ook een slanke driehoekszweefvlieg, maar die is iets smaller en iets groter (9 mm). Dit is geen nimf, ook geen subimago maar waarschijnlijk een pas vervelde volwassen imago van een haft. Wereldwijd komen er ongeveer 2000 soorten voor, in Midden-­‐ en Noordwest Europa zo’n 70 en in Nederland vinden we zo’n 40 soorten. Ze zijn meestal in grote getale vlak bij water te vinden. Erg groot hoeft dat water niet te zijn, een kleine vijver is al voldoende voor de aanwezigheid van dit tere insect. De nimfen vervellen heel vaak, tot zo’n 45 keer. Dat is meer dan welke insectengroep dan ook. De ontwikkeling van de nimfen is uniek voor insecten. Als enige insectenorde kennen ze een vervelling in een gevleugeld stadium. Een volledig en interessant artikel over haften / eendagsvliegen vind je via deze link: https://ivn.nl/afdeling/gooi-­‐en-­‐omstreken/insecten/haften-­‐eendagsvliegen De witte bloem links wordt bezocht door een akkerhommel en de witte bloem van de akkerwinde heeft duidelijk de aandacht getrokken van een aardhommel. De akkerhommel is in Nederland en België zeer algemeen en heeft een oranje-­‐bruin gekleurd borststuk en een bruin-­‐ tot geelrood gekleurde achterlijfspunt. Deze hommel is zeer vriendelijk en zal niet gauw steken. De aardhommels komen in heel Nederland voor en bestaan uit verschillende soorten; onder andere de gewone aardhommel, de grote aardhommel, de wilgenhommel en de veldhommel of kleine aardhommel. De soorten zijn onderling moeilijk van elkaar te onderscheiden. Allemaal hebben ze een borststuk waarvan het voorste deel geel en de rest zwart behaard is. Het voorstuk (tweede rugplaat) van het achterlijf is geel behaard, het tussenstuk zwart en het einde van het achterlijf is wit behaard. Het landkaartje heeft een voorjaarsvorm en een zomervorm die uiterlijk veel van elkaar verschillen. Bij vlinders van de voorjaarsgeneratie is de bovenkant van de vleugels oranjebruin met een zwart vlekkenpatroon. De vlinders van de zomergeneratie (foto) hebben zwarte bovenvleugels met langs de achterrand een oranjerode gevlekte band en over het midden van de vleugel een witte band. De vlinders van de zomergeneratie zijn ook iets groter. De onderkant van de vleugels vertoont altijd een karakteristiek landkaartpatroon. Het is een algemene standvlinder die verspreid over het hele land voorkomt. Dit is niet de eerste foto van een rozenbladwesp die bezig is met het afzetten vaar haar eitjes in de stengel van een rozenstruik. Maar nog niet eerder was dit zo duidelijk te zien. De rozenbladwesp vliegt in het voorjaar. Afhankelijk van weer en temperatuur vanaf maart tot in juni. De vrouwtjes hebben zoals alle bladwespen een zaagje in hun achterlijf. Daarmee zagen ze een opening in een jonge loot van de rozenplant. De opening is langwerpig en is rond aan boven en onderzijde. In de opening worden een aantal eieren gelegd. De larven komen vrij snel uit en verplaatsen zich naar de jonge blaadjes. Jonge larven blijven gezellig bij elkaar. Ze kunnen nieuwe loten geheel opeten. Oudere larven leven meer op zichzelf en eten ook van oudere blaadjes. Dit zou een knoopwesp kunnen zijn. Deze wespen hebben een karakteristieke bouw van hun achterlijf; elk segment is aan de voor-­‐ en achterkant trapsgewijs versmald, zodat het achterlijf op regelmatige afstanden ingesnoerd lijkt. In ons land komen (waarschijnlijk) acht soorten knoopwespen voor. Op de Kinderwerktuin staan de zonnebloemen weer uitbundig te bloeien, maar niet alleen de zonnebloemen. Groetjes, Luit 
Download