Instroom, uitval en rendement 1997/98-2009/10

advertisement
UvA-DARE (Digital Academic Repository)
Presteren op vreemde bodem: Een onderzoek naar sociale hulpbronnen en de
leeromgeving als studiesuccesfactoren voor niet-westerse allochtone studenten in het
Nederlandse hoger onderwijs (1997-2010)
Wolff, R.P.
Link to publication
Citation for published version (APA):
Wolff, R. P. (2013). Presteren op vreemde bodem: Een onderzoek naar sociale hulpbronnen en de
leeromgeving als studiesuccesfactoren voor niet-westerse allochtone studenten in het Nederlandse hoger
onderwijs (1997-2010)
General rights
It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s),
other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Disclaimer/Complaints regulations
If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating
your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask
the Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,
The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.
UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl)
Download date: 18 Jul 2017
2
2.1
Instroom, uitval en rendement 1997/98-2009/10: een
eerste verkenning
Inleiding
Dit hoofdstuk is een eerste verkenning naar de positie van niet-westerse
allochtone studenten in het Nederlandse hoger onderwijs. Voor deze verkenning
wordt gebruik gemaakt van hoger onderwijs gegevens die door het Centraal
Bureau voor de Statistiek (het CBS) beschikbaar zijn gesteld in de openbare
databank StatLine. StatLine bevat instroom-, uitval- en rendementsgegevens van
groepen studenten. Deze gegevens zijn gekoppeld met gegevens uit de
gemeentelijke basisadministratie (GBA), waardoor studentengroepen kunnen
worden onderscheiden naar etnische herkomst. Onder niet-westerse allochtonen
verstaat het CBS personen van wie tenminste één ouder in Afrika, LatijnsAmerika, Azië (met uitzondering van Indonesië en Japan) of Turkije is geboren.
De vragen die in dit hoofdstuk centraal staan zijn:
1. Levert een analyse van door het CBS beschikbaar gestelde gegevens in
de openbare databank StatLine aanwijzingen op dat niet-westers
allochtone studenten en autochtone studenten van elkaar verschillen wat
betreft a) samenstelling van de instroom, b) studie-uitval en c)
afstudeerrendement?
2. Welke indicaties zijn er dat instroomkenmerken van diverse etnische
groepen samenhangen met verschillen in studie-uitval en rendement?
In tabel 2.1 staan de gegevens weergegeven die in StatLine beschikbaar zijn
gesteld met betrekking tot herkomstgroeperingen in het hoger onderwijs. Er kan
bijvoorbeeld worden nagegaan hoe een bepaalde etnische groep (bijvoorbeeld
‘studenten van Surinaamse herkomst’) is samengesteld naar geslacht en wat
voor deze groep de uitval en rendementen van mannen zijn in vergelijking met
die van vrouwen.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de instroomcohorten 1997/98 tot en met
2009/10, dus in totaal 13 cohorten (instroomcohort 2009/10 was het meest
recente instroomcohort op het moment dat de gegevens zijn verzameld).
Aangezien in de analyses ook een onderscheid is gemaakt naar zeven etnische
herkomstgroepen (autochtonen, niet-westerse allochtonen, Turken, Marokkanen
Surinamers, Antillianen/Arubanen), worden omwille van de leesbaarheid alleen
de hoofdontwikkelingen geschetst. Gedetailleerde gegevens zijn terug te vinden
in bijlage 1. Vanwege diezelfde leesbaarheid is de bestudeerde periode in drie
tijdvakken ingedeeld: a) de periode voor de invoering van het bachelor-master
13
systeem (cohorten 1997/98 tot en met 2001/02), b) de beginperiode van het
BAMA-stelsel en c) de jaren daaropvolgend.
Tabel 2.1
Beschikbare gegevens
herkomstgroeperingen*
Algemeen
Generatie
Sekse
Studierichting
Vooropleiding
Instroom
x
x
x
x
x
in
CBS-StatLine
Uitval
x
x
x
x
met
betrekking
tot
Rendement
x
x
x
x
*
autochtonen, niet-westerse allochtonen, Turken, Marokkanen Surinamers, Antillianen/Arubanen, overig nietwesterse allochtonen
In de volgende paragraaf wordt gekeken of de verschillende etnische groepen
evenredig vertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs en of instromers uit
deze groepen zich in dezelfde mate hebben verspreid over het hoger beroeps- en
universitaire onderwijs. Paragraaf 2.3 heeft betrekking op instroom, uitval en
rendementen in het hoger beroepsonderwijs, paragraaf 2.4 op het universitaire
onderwijs. In paragraaf 2.5 worden de conclusies geformuleerd.
2.2
Het hoger onderwijs aan de poort: groei, evenredigheid en
verdeling naar hoger onderwijssoort
Een grote meerderheid van de studenten heeft zich toegang verschaft tot het
Nederlandse hoger onderwijs met een mbo-, havo- of vwo-diploma. Is er een
verschil tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen in de doorstroom
vanuit het middelbaar naar het hoger onderwijs? Een indicatie hiervoor zijn de
gegevens over de directe doorstroom van geslaagde leerlingen van verschillende
etnische groepen naar het hoger onderwijs (gegevens over de indirecte
doorstroom – bijvoorbeeld vo/mbo geslaagden die een gap year nemen –
ontbreken). Uit tabel 2.2 blijkt dat niet-westerse allochtone leerlingen vaker dan
autochtone leerlingen vanuit middelbaar onderwijs doorstromen naar het hoger
onderwijs. Vooral het verschil in doorstroom op het mbo-niveau springt in het
oog. Het aandeel gediplomeerde niet-westerse allochtone mbo-leerlingen dat
doorstudeert is over de periode 2005-2010 gemiddeld 15 procentpunten hoger
dan onder gediplomeerde autochtone mbo-leerlingen.
Deze doorstroomverschillen vanuit het mbo kunnen verschillende achtergronden
hebben. Eén mogelijkheid is dat de groep niet-westerse allochtone geslaagden
uit een meer selecte groep leerlingen bestaat dan de groep autochtone
geslaagden. Volgens deze veronderstelling vindt selectie onder niet-westerse
allochtone jongeren in een eerder stadium en meer ingrijpend plaats en kan de
grotere doorstroom van niet-westerse allochtone mbo’ers verklaard worden
14
doordat voor veel niet-westerse allochtone jongeren het mbo de weg is om het
hoger onderwijs binnen te komen. Bij deze groep is ‘hun talent niet herkend op
de basisschool’ (Crul, Pasztor & Lelie, 2008, p.7). Zij zitten daarom vaker dan
hun autochtone klasgenoten op het mbo met een hogeronderwijsambitie. Ook de
arbeidsmarktpositie kan een rol spelen. CBS-cijfers laten zien dat onder 20–23jarige mbo-niveau 4 gediplomeerden die in de periode 2005-2008 de
arbeidsmarkt op zijn gegaan, autochtonen vaker werk hebben dan niet-westerse
allochtonen (87 versus 75 procent). Het is voorstelbaar dat gezien dit gegeven
niet-westerse allochtone mbo’ers eerder kiezen voor een hbo-opleiding dan voor
de arbeidsmarkt.
Tabel 2.2
Directe doorstroom van geslaagde niet-westerse allochtone en
autochtone leerlingen naar het hoger onderwijs (gemiddelde periode
2005-2010)
Doorstroom van leerlingen
vanuit:
Mbo
Havo
Vwo
Niet-westerse allochtone
leerlingen
54%
83%
87%
Autochtone
leerlingen
39%
78%
85%
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Het Nederlandse hoger onderwijs heeft de afgelopen dertien jaar een groei
doorgemaakt: het aantal studenten dat jaarlijks instroomt op hogescholen en
universiteiten is in deze periode toegenomen (zie tabel 2.3). Het aantal
autochtone instromers is met 30 procent toegenomen, van 71.000 in het
studiejaar 1997/98 tot bijna 93.000 in het jaar 2009/10. Het aantal instromers
van niet-westerse afkomst is in relatieve zin sneller gegroeid: van een kleine
7.200 studenten in 1997 tot meer dan 20.000 in 2009. Dit is bijna een
verdrievoudiging van het aantal studenten. Procentueel is het aandeel nietwesterse allochtone studenten in de totale instroom bijna twee keer zo groot
geworden (van acht naar 15 procent).
Wanneer instroomaantallen als aandeel worden beschouwd van de totale
bevolking in de leeftijdsgroep van 17 tot 25 jaar, een grens om ook studenten
mee te nemen die via een omweg in het hoger onderwijs terechtkomen, dan
blijken de groepen niet-westerse allochtone en autochtone eerstejaars vrijwel
evenredig vertegenwoordigd (tabel 2.4) .1
Tabel 2.4 toont tevens dat er bij de groep 17–25-jarigen in relatieve zin
een toename is van het aandeel personen dat aan een hogeronderwijsopleiding
begint. Deze toename is het grootst bij de groep niet-westerse allochtonen. Het
1
StatLine bevat geen leeftijdsgegevens van HO-instromers. Om toch een indicatie te
krijgen van de mate van doorstroom is per etnische groep het aantal instromers gedeeld
door het aantal personen in de leeftijdscategorie 17-25 jarigen.
15
aandeel eerstejaars is in de periode 1997-2009 meer dan verdubbeld van drie
naar zeven procent.
Tabel 2.3
HO-instroom naar herkomstgroepering cohorten 1997-2006 (absolute
aantallen, aandeel van de totale instroom en groeipercentages van
cohort 2009/10 t.o.v. cohort 1997/98)
Autochtonen
NW-allochtonen
Abs.
% van totale instroom
Abs.
% van totale instroom
1997/98
71 206
77%
7 127
8%
1998/99
73 292
75%
8 095
8%
1999/00
77 277
74%
9 221
9%
2000/01
76 854
73%
10 178
10%
2001/02
76 502
72%
11 503
11%
2002/03
74 349
72%
12 900
13%
2003/04
80 339
73%
14 197
13%
2004/05
82 152
73%
14 955
13%
2005/06
83 239
73%
15 075
13%
2006/07
84 065
71%
16 172
14%
2007/08
85 728
70%
17 506
14%
2008/09
87 816
70%
18 430
15%
2009/10*
Groei-%
97-09
92 703
69%
20 016
15%
30 procent
181 procent
*
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Tabel 2.4
*
Instroom hoger onderwijs als percentage van de totale 17-25 jarige
bevolking naar herkomstgroepering en cohort
Cohort
Autochtonen
NW-allochtonen
1997/98
5%
3%
1998/99
5%
4%
1999/00
6%
4%
2000/01
6%
4%
2001/02
6%
5%
2002/03
6%
5%
2003/04
6%
5%
2004/05
6%
5%
2005/06
6%
5%
2006/07
6%
6%
2007/08
6%
6%
2008/09
7%
6%
2009/10*
7%
7%
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
16
De uitkomsten liggen anders als de groep niet-westerse allochtonen wordt
uitgesplitst naar specifieke etnische groepen. In figuur 2.1 is te zien dat er meer
personen van Antilliaanse/Arubaanse afkomst en uit de groep ‘Overig nietwesters’ het hoger onderwijs instromen dan uit de groep ’Autochtonen’ (met
uitzondering van cohort 2005/06, waarin de instroom van autochtone studenten
hoger is dan van studenten van Antilliaanse/Arubaanse herkomst). Studenten
van Surinaamse herkomst zijn licht ondervertegenwoordigd in vergelijking met
de autochtonen. HO-instromers zijn daarentegen sterk ondervertegenwoordigd
onder jongeren van Turkse en Marokkaanse herkomst.
Figuur 2.1
Instroom als percentage van de totale 17-25 jarige bevolking naar
etnische groep en cohort
10%
9%
8%
7%
6%
5%
4%
3%
2%
1%
0%
Autochtoon
Turks
Marokkaans
Surinaams
Antilliaans/Arubaans
Overig niet-westers
*
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Bovenstaande gegevens hebben betrekking op het hoger onderwijs als geheel.
Het Nederlandse hogeronderwijssysteem bestaat echter uit het hoger
beroepsonderwijs en het wetenschappelijke (of universitaire) onderwijs. In
figuur 2.2 wordt per etnische groep getoond hoeveel procent van de
hogeronderwijsinstromers voor het hbo kiest.
In de eerste plaats wordt duidelijk dat een overgrote meerderheid van de
studenten naar het hbo gaat. In de tweede plaats blijkt de verdeling van
eerstejaars over het hbo en wo per etnische groep te verschillen. Ongeveer 80
procent van de autochtone instroom is een hbo-inschrijving. Het percentage
instromers van Marokkaanse afkomst ligt daar ruim boven. Zij gaan van alle
getoonde etnische groepen het vaakst – en steeds vaker – naar het hbo.
Studenten uit de groep ‘Overig niet-westers’ kiezen het minst vaak voor een
hbo-studie en dat percentage neemt bovendien af: van gemiddeld 74 procent in
17
het tijdvak 1997-2001 naar gemiddeld 64 procent in het tijdvak 2006-2009. Van
alle etnische groepen starten zij dus het vaakst op een universiteit en door de
jaren heen zijn zij dat in toenemende mate gaan doen.
Figuur 2.2
Aandeel hbo-instroom van totale HO-instroom naar etnische groep en
cohortgroep
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
1997-2001
Autochtoon
Surinaams
2002-2005
cohortgroep
Turks
Antilliaans/Arubaans
2006-2009
Marokkaans
Overig niet-westers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
2.3
Het hoger beroepsonderwijs
In deze paragraaf staan ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs centraal
op het gebied van instroom, uitval en rendementen. Deze ontwikkelingen
worden specifiek bekeken per groep en er wordt een verder onderscheid
gemaakt naar de kenmerken generatie, sekse, studierichting en vooropleiding.
2.3.1 Instroom
In tabel 2.5 worden de jaarlijkse absolute instroomaantallen voor de
verschillende herkomstgroeperingen getoond. Onderaan staat per groepering de
groei aangegeven die heeft plaatsgehad van studiejaar 1997/98 tot en met
studiejaar 2009/10. De aantallen eerstejaars zijn veel groter voor de autochtonen
dan voor de niet-westerse allochtonen, maar het aantal niet-westerse allochtone
studenten neemt veel sneller toe. Het aantal autochtone eerstejaars is van 1997
tot 2009 met 27 procent gegroeid (van 57.000 naar 72.000 studenten). Het aantal
niet-westerse allochtone eerstejaars is in deze periode met bijna 170 procent
toegenomen (van 5.600 naar 15.200 studenten), een groei die ruim zes maal
sneller is gegaan dan bij de autochtone instroom.
18
Tabel 2.5
Hbo-instroom naar herkomstgroepering cohorten 1997-2009
(absolute aantallen) en groeipercentages van cohort 2009/10 t.o.v.
cohort 1997/98
Autochtoon
NW
Antilliaans/ Overig
Turks Marokkaans Surinaams
allochtoon
Arubaans
NW
1997/98
56783
5635
762
875
1542
848
1608
1998/99
58374
6446
976
1030
1684
998
1758
1999/00
62331
7495
1138
1241
1834
1163
2119
2000/01
62308
8353
1169
1309
1908
1290
2677
2001/02
61379
9293
1293
1371
2013
1338
3278
2002/03
59944
10391
1444
1540
2079
1411
3917
2003/04
65234
11075
1447
1656
2271
1356
4345
2004/05
65721
11605
1561
1817
2393
1281
4553
2005/06
66284
11621
1665
1862
2460
1252
4382
2006/07
66750
12533
1991
2008
2596
1336
4602
2007/08
67637
13301
2101
2211
2646
1433
4910
2008/09
68485
13935
2407
2173
2582
1588
5185
2009/10*
Groei-%
97-09
72035
15165
2588
2302
2884
1695
5696
27%
169%
240%
163%
87%
100%
254%
*
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, , bewerking: RW
De snelste groei vindt plaats in de groep ‘Overig niet-westers’ die met ruim 250
procent is toegenomen. Ook het aantal studenten van Turkse afkomst is met 240
procent sterk gegroeid. Het aantal studenten van Marokkaanse studenten is met
163 procent toegenomen. Het aantal studenten van Antilliaanse/Arubaanse en
Surinaamse herkomst is in de periode 1997-20009 verdubbeld. De instroomgroei
onder studenten afkomstig uit de arbeidsmigrantengemeenschappen voltrekt
zich dus in een veel sneller tempo dan onder studenten uit de (post-)koloniale
gemeenschappen.
Behalve in absolute zin, is de groep niet-westerse allochtone studenten ook in
relatieve zin groter geworden. Uit tabel 2.6 blijkt dat het aandeel studenten van
niet-westerse allochtone afkomst zich van 1997 tot 2009 bijna heeft verdubbeld
van acht naar 15 procent. Hiermee wordt duidelijk dat de hbostudentenpopulatie sinds het einde van de 20ste eeuw in etnisch opzicht steeds
diverser is geworden.2
2
De percentages voor de groepen ’Westerse allochtonen’ en ‘Etnisch onbekend’ hebben
wij in de tabel achterwege gelaten. Daarom telt het aandeel autochtone en niet-westerse
19
Tabel 2.6
Hbo-instroom 1997-2009, aandeel autochtone en niet-westerse
allochtone studenten in de totale hbo-instroom
Cohort
Autochtonen
NW-allochtonen
1997/98
78%
8%
1998/99
76%
8%
1999/00
74%
9%
2000/01
73%
10%
2001/02
72%
11%
2002/03
73%
13%
2003/04
74%
13%
2004/05
74%
13%
2005/06
75%
13%
2006/07
73%
14%
2007/08
73%
14%
2008/09
72%
15%
2009/10*
72%
15%
*
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Binnen de groep niet-westerse allochtone eerstejaars hebben eveneens
verschuivingen plaatsgevonden. In figuur 2.3 is te zien hoe groot het aandeel
van de verschillende niet-westers allochtone groepen is in de totale niet-westerse
allochtone instroom.
De groep niet-westerse allochtone studenten bestaat sinds 2001/02 voor 35 tot
40 procent uit studenten met als herkomst ‘Overig niet-westers’, waarmee dit de
grootste niet-westerse allochtone groep is. Binnen de groep overig niet-westerse
studenten wordt de grootste groep gevormd door studenten van Iraanse afkomst,
gevolgd door studenten met als herkomst China, Afghanistan, Hongkong, Irak
of Vietnam. Deze zes groepen maken gezamenlijk 40 procent uit van de totale
groep ‘Overig niet-westers’, die uit meer dan 150 verschillende herkomstlanden
bestaat.
allochtone studenten niet gezamenlijk op tot 100 procent. Het aandeel ‘Etnisch
onbekend’ is in de periode 1997-2009 gedaald van zeven naar vier procent.
20
Figuur 2.3
Aandeel afzonderlijke niet-westerse allochtone herkomstgroepen in de
totale niet-westerse allochtone hbo-instroom 1997-2009
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
Turks
Antilliaans/Arubaans
Marokkaans
Overig niet-westers
Surinaams
*
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
De geschetste ontwikkelingen geven een beeld van groepen als geheel. De
samenstelling van deze groepen is door de jaren heen veranderd wat betreft
generatie, sekse en vooropleiding.3
De Turkse, Marokkaanse en Surinaamse studentgroepen laten een sterke groei
zien van het aandeel tweede generatie (in Nederland geboren), dat inmiddels ook
een (zeer) ruime meerderheid binnen de totale instroom vormt (rond de 80
procent). Onder Antilliaanse/Arubaanse studenten uit de groep ‘Overig nietwesters’ bestaat de meerderheid uit de eerste-generatie.
De studentgroepen van Turkse, Marokkaanse en overig niet-westerse
herkomst bestond aan het eind van de jaren negentig nog voor een minderheid
uit vrouwen. Inmiddels is het aandeel vrouwen binnen de Turkse, Marokkaanse,
Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse studentgroepen groter dan in de groep
autochtonen (vrouwen vormen in alle etnische groepen momenteel de
meerderheid).
Kijkend naar vooropleiding wordt onder autochtonen de grootste groep
gevormd door havisten. Binnen de groep Surinaamse, Marokkaanse en Turkse
instromers bevinden zich steeds meer mbo’ers: daar vormen zij inmiddels de
meerderheid. Onder Antilliaanse/Arubaanse eerstejaars waren havisten de
3
Zie voor instroomgegevens bijlage 1: Figuren a.1 t/m a.10 en Tabel a.1.
21
grootste groep, maar momenteel is het aandeel mbo’ers groter dan het aandeel
havisten. In de groep ‘Overig niet-westers’ bestaat de grootste groep uit
‘Overige vooropleidingen’, hieronder bevinden zich studenten met een
buitenlandse vooropleiding, terwijl het aandeel mbo’ers het kleinst is vergeleken
met de andere etnische herkomstgroepen.
Onder
niet-westerse
allochtonen
is
de
richting
Bedrijfskunde/administratie
het
meest
populair,
gevolgd
door
Gezondheidszorg/welzijn en Onderwijs. Ook bij de afzonderlijke niet-westerse
allochtone instroomgroepen zijn deze drie afstudeerrichtingen het meest in trek.
Uitzondering is de groep ‘Overig niet-westers’. Ook hier is
Bedrijfskunde/administratie ‘marktleider’, maar is de instroom relatief laag bij
Onderwijs en Gezondheidszorg/welzijn en relatief hoog bij Persoonlijke
dienstverlening, Vervoer. De groep autochtone instromers is meer dan de groep
niet-westerse allochtone instromers over de diverse studierichtingen verspreid.
2.3.2 Uitval
In deze paragraaf worden gegevens gepresenteerd over de hbo-uitval na twee
jaar. Er wordt gekeken naar de eerste twee jaar omdat in deze periode de meeste
studenten stoppen (Wolff, 2007). Een persoon wordt als uitvaller beschouwd als
hij/zij het hoger onderwijs heeft verlaten. Omzwaai (wisseling van opleiding)
wordt niet als uitval gerekend. Er worden alleen cijfers gepresenteerd met
betrekking tot de groep voltijdstudenten omdat dit de grootste groep studenten is
en omdat het aantal deeltijdstudenten uit bepaalde niet-westerse allochtone
groepen dusdanig klein is dat het CBS uitvalpercentages bij een verdere
uitsplitsing (bijvoorbeeld naar sekse of vooropleiding) niet heeft vermeld.
In figuur 2.4 staat per etnische groep het uitvalpercentage na twee jaar vermeld
voor drie cohortgroepen: 1997-2001 (de pre-BAMA periode), 2002-2004 (de
beginjaren van het BAMA-stelsel) en 2005-2007. De figuur toont dat de uitval
onder autochtone studenten structureel lager is dan onder studenten uit de vijf
niet-westerse allochtone herkomstgroepen. Er zijn geen trends te onderscheiden
in de zin dat uitval over de bestudeerde periode structureel daalt of stijgt. Het is
opvallend dat bij alle etnische groepen, met uitzondering van de groep
Antillianen/Arubanen, de uitvalpercentages dalen in cohortgroep 2002-2004 om
daarna weer te stijgen. Wellicht heeft deze ontwikkeling te maken met de
invoering van het BAMA-stelsel.
Hoewel er uitvalverschillen zijn tussen de diverse niet-westerse
allochtone groepen, is moeilijk te zeggen of de ene groep het beter doet dan de
andere. Over de gehele linie vallen Antilliaanse/Arubaanse en Marokkaanse
studenten vaker uit, en studenten van Turkse herkomst en uit de groep ‘Overig
niet-westers’ minder vaak. Het gaat echter om kleine verschillen.
22
Figuur 2.4
Uitval-% na twee jaar, hbo-voltijdstudenten naar herkomst- en
cohortgroep
25
20
%
15
10
5
0
1997-2001
2002-2004
2005-2007
cohortgroep
Autochtoon
Turks
Marokkaans
Surinaams
Antilliaans/Arubaans
Overig NW
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Hoe verhouden de diverse groepen zich tot elkaar wat betreft uitval naar sekse,
vooropleiding en studierichting?4
Vrouwen vallen in alle etnische groepen minder uit dan mannen. Autochtone
vrouwen hebben de laagste, niet-westerse allochtone mannen de hoogste
uitvalpercentages. Autochtone mannen en niet-westerse allochtone vrouwen
vormen een middengroep. Onder niet-westerse allochtone mannen is de uitval
laag bij de groep ‘Overig niet-westers’ en studenten van Turkse afkomst en hoog
bij studenten van Marokkaanse afkomst. Bij niet-westerse allochtone vrouwen is
de uitval structureel het laagst bij de groep studenten van Turkse afkomst. De
uitval onder Antilliaanse/Arubaanse en Marokkaanse vrouwen is relatief hoog.
Naar vooropleiding blijkt dat havisten minder vaak uitvallen dan
mbo’ers en studenten uit de categorie ‘Overig’. Onder havisten vallen Turkse
studenten het minste uit, bij mbo’ers zijn dat de autochtone studenten en bij de
vooropleidingcategorie ‘Overig’ zijn het de studenten uit de groep ‘Overig nietwesters’. Bij de havisten is de uitval relatief hoog onder Antilliaanse/Arubaanse
en autochtone studenten, bij mbo’ers is dat onder de Marokkaanse en
Antilliaanse/Arubaanse studenten en bij de vooropleidingcategorie ‘Overig’
geldt dit voor studenten van Turkse en Marokkaanse herkomst.
Bij de drie voor niet-westerse allochtone studenten belangrijkste
studierichtingen (Bedrijfskunde/administratie, Gezondheidszorg/welzijn en
Onderwijs) vallen niet-westerse allochtone studenten vaker uit dan autochtone
4
Zie voor de uitvalcijfers bijlage 1: Figuren a.11 t/m a.13 en Tabellen a.2 t/m a.9.
23
studenten. Het verschil is vooral groot in de sector Onderwijs (25 à 30 procent
versus 16 à 20 procent uitval), waarbij tevens opvalt dat in deze sector de uitval
onder niet-westerse allochtonen structureel is toegenomen. Er zijn ook
verschillen tussen niet-westerse allochtone groepen. Bij de studierichting
Bedrijfskunde/administratie hangt het van de periode af welke niet-westerse
allochtone groep het minst of meest uitvalt. In de sector
Gezondheidszorg/welzijn vallen Turkse studenten relatief weinig uit over de
bestudeerde periode. De hoogste uitval was er tot cohort 2005 onder
Antilliaanse/Arubaanse studenten, maar vanaf 2005 geldt dit voor de
Marokkaanse groep. Van de niet-westerse allochtone studenten Onderwijs is de
uitval het laagst onder studenten van Turkse afkomst.
2.3.3 Rendement
In deze paragraaf wordt gekeken naar hbo-rendementen na zes jaar. Deze grens
wordt gehanteerd omdat binnen vier tot zes jaar de grootste groep studenten een
diploma behaalt. De gegevens betreffen de groep voltijdstudenten omdat dit de
grootste groep studenten is en omdat het aantal deeltijdstudenten uit bepaalde
niet-westerse allochtone groepen dusdanig klein is dat het CBS bij een verdere
uitsplitsing geen rendementspercentages vermeldt. De cohorten zijn voor de
overzichtelijkheid opgedeeld in twee pre-BAMA cohortgroepen (1997/981999/00 en 2000/01-2001/02) en een BAMA-cohortgroep (2002/03-2003/04).
Figuur 2.5
Studierendement na 6 jaar, hbo-voltijdstudenten naar cohort en
herkomstgroepering in procenten
70
60
50
%
40
30
20
10
0
1997-2001
2002-2004
2005-2007
cohortgroep
Autochtoon
Turks
Marokkaans
Surinaams
Antilliaans/Arubaans
Overig NW
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Uit figuur 2.5 blijkt dat autochtone studenten veel hogere rendementen behalen
dan de niet-westerse allochtone studenten. De verschillen liggen rond de 15
procent of meer.
24
Het rendement van autochtone studenten is zeer stabiel: over alle drie de
cohortgroepen is het aandeel geslaagden na zes jaar gemiddeld 66 à 67 procent.
De groep ‘Overig niet-westers’ behaalt de hoogste rendementen van alle nietwesterse allochtone groepen en zij presteren steeds beter: hun rendementen
nemen structureel toe. Antilliaanse/Arubaanse studenten behalen de laagste
rendementen. Bovendien is hun rendement afgenomen van 45 procent in
cohortgroep 1997-1999 naar 40 procent in cohortgroep 2002-2003, zo’n 25
procentpunten lager dan onder autochtone studenten.
Hoe verhouden de diverse groepen zich tot elkaar wat betreft rendement naar
sekse, vooropleiding en studierichting?5
Naar sekse behalen in alle groepen de vrouwen hogere rendementen dan de
mannen. Zowel bij mannen als vrouwen behalen autochtonen veel hogere
rendementen dan studenten uit de niet-westerse allochtone groepen.
Antilliaanse/Arubaanse mannen en vrouwen en Surinaamse mannen scoren lage
rendementen. Marokkaanse mannen doen steeds minder goed. Onder nietwesterse allochtone mannelijke en vrouwelijke studenten zijn de rendementen
het hoogst bij de groep overig niet-westerse studenten.
Kijkend naar vooropleiding zijn er diverse verschillen tussen autochtone
en niet-westerse allochtone studenten te onderscheiden. Ten eerste behalen
onder autochtonen mbo’ers iets hogere rendementen dan havisten en zijn de
laagste rendementen voor de groep ‘Overige vooropleidingen’, terwijl onder
niet-westerse allochtonen de rendementen van mbo’ers en havisten vergelijkbaar
zijn en studenten uit de groep ‘Overige vooropleidingen’ aanvankelijk de laagste
rendementen behalen maar in cohortgroep 2002-2003 uitkomen boven het
niveau van mbo’ers en havisten. Ten tweede behaalt onder mbo’ers en havisten
de autochtone studentengroep hogere rendementen dan alle afzonderlijke nietwesterse allochtone studentgroepen. De rendementen zijn hier vooral laag bij de
Antilliaanse/Arubaanse studenten. Studenten van Marokkaanse herkomst
behalen over de gehele linie de hoogste rendementen van de niet-westerse
allochtone mbo’ers. Bij havisten zijn dit studenten van Turkse herkomst. Bij de
vooropleidingcategorie ‘Overig’ worden relatief hoge rendementen behaald door
de groep ‘Overig niet-westers’ (van 46 naar 61 procent), en (zeer) lage
rendementen door Antilliaanse/Arubaanse studenten (van 33 naar 28 procent).
Naar studierichting presteren autochtone studenten het beste; de laagste
rendementen komen voor onder Antilliaanse/Arubaanse studenten. Het varieert
per studierichting welke van de niet-westerse allochtone groepen de hoogste
rendementen behaalt. Bij Onderwijs zijn het studenten van Turkse herkomst, bij
5
Zie voor de rendementcijfers bijlage 1: Figuren a.14 t/m a.16 en Tabellen a.10 t/m
a.17.
25
Bedrijfskunde/administratie de groep ‘Overig
Gezondheidszorg/welzijn de Marokkaanse studenten.
niet-westers’
en
bij
2.3.4 Studieduur
In deze paragraaf wordt gekeken hoelang afgestudeerden erover hebben gedaan
om hun diploma te behalen. Het CBS berekent hoelang studenten die in een
bepaald collegejaar afstuderen, over hun studie hebben gedaan. Daarbij zijn
alleen de maanden meegerekend die een student stond ingeschreven.
De groep ‘Overig niet-westers’ doet van alle groepen het kortst over een hbostudie (gemiddeld 50 maanden), gevolgd door autochtone studenten (tabel 2.7).
Langstudeerders zijn Antilliaanse/Arubaanse studenten. Sinds 2002 doen zij er
rond de 10 maanden langer over voordat zij hun hbo-diploma behalen dan
studenten uit de groep ‘Overig niet-westers’.
Tabel 2.7
Studieduur in aantal maanden van voltijd hbo-geslaagden, naar
herkomstgroepering en collegejaargroep
Autochtoon
Turks
1997-2001
52,0
54,2
51,8
2002-2005
52,0
53,8
53,3
2006-2008
53,3
56,3
55,3
Antilliaans/
Arubaans
Overig
NW
54,8
55,6
52,0
56,3
58,5
47,0
57,3
60,7
51,3
Marokkaans Surinaams
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
2.4
Het wetenschappelijk onderwijs
In deze paragraaf is de aandacht gericht op het wetenschappelijk onderwijs. Er
wordt
een
beeld
geschetst
van
de
instroom-,
uitvalen
rendementsontwikkelingen van de diverse etnische groepen. Deze
ontwikkelingen worden nader beschouwd door per groep een verder onderscheid
te maken naar de kenmerken generatie, geslacht, studierichting en
vooropleiding.
2.4.1 Instroom
In tabel 2.8 worden de jaarlijkse absolute instroomaantallen voor de
verschillende herkomstgroeperingen getoond. Onderaan staat per groepering de
groei weergegeven die heeft plaatsgevonden van studiejaar 1997/98 tot en met
studiejaar 2009/10. De aantallen eerstejaars zijn groter voor de autochtonen dan
voor de niet-westerse allochtonen, maar de aantallen niet-westerse allochtone
26
studenten nemen sneller toe. Het aantal autochtone eerstejaars is van 1997 tot
2009 met 46 procent gegroeid (van 23.800 naar 34.800 studenten). Het aantal
niet-westerse allochtone eerstejaars is in deze periode met 220 procent gestegen
(van bijna 2.300 naar 7.350 studenten).
Tabel 2.8
Wo-instroom naar herkomstgroepering cohorten 1997-2009 (absolute
aantallen) en groeipercentages van cohort 2009/10 t.o.v. cohort
1997/98
Autochtoon
NW
Antilliaans/ Overig
Turks Marokkaans Surinaams
allochtoon
Arubaans
NW
1997/98
23763
2294
297
242
593
340
822
1998/99
24772
2477
298
243
603
379
954
1999/00
25886
2733
342
282
621
437
1051
2000/01
25532
2976
319
364
677
426
1190
2001/02
26909
3594
448
390
781
502
1473
2002/03
27257
4143
435
424
795
501
1988
2003/04
28395
4945
476
470
854
539
2606
2004/05
29462
5398
518
484
918
580
2898
2005/06
30253
5384
580
474
874
508
2948
2006/07
30259
5775
611
468
939
541
3216
2007/08
30949
6306
682
543
920
634
3527
2008/09
31978
6601
754
503
1018
585
3741
2009/10*
Groei-%
97-09
34751
7350
853
638
1036
587
4236
46%
220%
187%
164%
75%
73%
415%
*
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
De toename van het aantal studenten van niet-westerse allochtone afkomst is
niet gelijk verlopen over de verschillende groepen. Het aantal instromers uit de
groep ‘Overig niet-westers’ is explosief gestegen: hun aantal is in de periode
1997-2009 vervijfvoudigd. Ook het aantal instromende studenten van Turkse en
Marokkaanse afkomst is sterk gegroeid. De groep studenten van
Antilliaanse/Arubaanse en Surinaamse herkomst is in de periode 97-09 eveneens
groter geworden, maar deze toename blijft achter ten opzichte van de andere
niet-westerse allochtone groepen. De instroomgroei onder studenten afkomstig
uit de arbeidsmigrantengemeenschappen blijkt zich in een veel sneller tempo te
voltrekken dan onder studenten uit de (post-)koloniale gemeenschappen.
Behalve in absolute zin, is de groep niet-westerse allochtone studenten ook in
relatieve zin groter geworden (zie tabel 2.9). Het aandeel studenten van niet-
27
westerse allochtone afkomst in de totale instroom is van 1997 tot 2009
toegenomen van acht naar 14 procent. Het percentage autochtone studenten is in
deze periode met 12 procentpunten afgenomen van 78 naar 66 procent. 6 De woinstroom blijft, ondanks deze daling, voor een meerderheid bestaan uit
autochtone studenten. Maar het is duidelijk dat de wo-studentenpopulatie sinds
het einde van de 20ste eeuw steeds etnisch diverser is geworden.
Tabel 2.9
Wo-instroom 1997-2009, aandeel autochtone
allochtone studenten in de totale wo-instroom
en
niet-westerse
Cohort
Autochtonen
NW-allochtonen
1997/98
78%
8%
1998/99
77%
8%
1999/00
78%
8%
2000/01
78%
9%
2001/02
76%
10%
2002/03
75%
11%
2003/04
74%
13%
2004/05
72%
13%
2005/06
72%
13%
2006/07
70%
13%
2007/08
68%
14%
2008/09
67%
14%
2009/10*
66%
14%
*
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Binnen de groep niet-westerse allochtone eerstejaars hebben eveneens
verschuivingen plaatsgevonden. In figuur 2.6 is te zien hoe groot het aandeel
van de verschillende niet-westerse allochtone groepen is in de totale nietwesterse allochtone instroom. Uit de figuur blijkt dat studenten met herkomst
‘Overig niet-westers’ de grootste niet-westerse allochtone groep studenten
vormen en dat hun aandeel sinds de invoering van het BAMA-stelsel snel groter
is geworden. In 1997 behoorde ongeveer 35 procent van alle niet-westerse
allochtone studenten tot deze groep. Sinds 2003 geldt dit voor een meerderheid
van de niet-westerse allochtone instromers en het aandeel ‘Overig niet-westers’
gaat inmiddels richting de 60 procent. Studenten van Chinese afkomst vormen
6
De percentages voor de groepen ‘Westerse allochtoon’ en ‘Etnisch onbekend’ hebben
wij in de tabel achterwege gelaten. Hierdoor telt het aandeel autochtone en niet-westerse
allochtone studenten gezamenlijk niet tot 100 procent op. Het aandeel ‘Etnisch
onbekend’ is in de periode 1997-2009 gedaald van vijf naar drie procent.
28
de grootste groep binnen de groep ‘Overig niet-westers’, gevolgd door
studenten met als herkomst Iran, Hongkong, Afghanistan, Zuid-Afrika en Irak.
Deze zes groepen maken gezamenlijk bijna 45 procent uit van de totale groep
‘Overig niet-westers’, die uit meer dan 150 verschillende herkomstlanden
bestaat.
Figuur 2.6
Aandeel afzonderlijke niet-westerse allochtone herkomstgroepen in de
totale niet-westerse allochtone wo-instroom 1997-2009
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Turks
Marokkaans
Antilliaans/Arubaans
Overig niet-westers
Surinaams
*
voorlopige cijfers
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
De geschetste ontwikkelingen geven een beeld van groepen als geheel. Hoe is de
samenstelling binnen deze groepen naar generatie, sekse, vooropleiding en
studierichting?7
Onder wo-instromers van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse komaf
bestaat een grote meerderheid uit in Nederland geborenen (de tweede generatie).
Een meerderheid van de Antilliaanse/Arubaanse instromers en instromers uit de
groep ‘Overig niet-westers’ behoort tot de eerste-generatie migranten.
Over het algemeen bestaat de wo-instroom voor een meerderheid uit
vrouwelijke studenten. De grootste verschuivingen vinden plaats bij de groep
studenten van Turkse en Marokkaanse herkomst: vrouwen gaan een (steeds
ruimere) meerderheid vormen binnen deze groepen.
Bijna 80 procent van de autochtone eerstejaars is afkomstig van het
vwo, bij alle niet-westerse allochtone groepen ligt dit tussen de 50 en 60
7
Zie voor de instroomcijfers bijlage 1: Figuren b.1 t/m b.10 en Tabel b.1.
29
procent. De groep ‘Overig niet-westers’ onderscheidt zich van de andere
groepen in het relatief grote aandeel (tussen de 30 en 40 procent) ‘Overige
vooropleidingen’
(buitenlandse
vooropleiding,
hbo-propedeuse
of
toelatingsexamen wo). Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse
studenten bereiken vaker dan autochtonen het wo via het hbo.
Bij eerstejaarsstudenten van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en
Antilliaanse afkomst zijn Bedrijfskunde/administratie, Rechten en Sociale
Wetenschappen de belangrijkste studierichtingen. Bij eerstejaarsstudenten uit de
groep ‘Overig niet-westers’ zijn dit Bedrijfskunde/administratie, Techniek,
Industrie & Bouwkunde en Sociale Wetenschappen.
2.4.2 Uitval
In deze paragraaf wordt gekeken naar wo-uitval na twee jaar, de periode waarin
de meeste studenten uitvallen (Wolff, 2007). Een persoon wordt als uitvaller
beschouwd als hij/zij het hoger onderwijs heeft verlaten. Omzwaai (wisseling
van opleiding) wordt niet als uitval gerekend. Er worden alleen cijfers
gepresenteerd met betrekking tot de groep voltijdstudenten omdat dit de grootste
groep studenten is, maar ook omdat het aantal deeltijdstudenten uit bepaalde
niet-westerse allochtone groepen dusdanig klein is dat het CBS
uitvalpercentages bij een verdere uitsplitsing (bijvoorbeeld naar sekse of
vooropleiding) niet heeft vermeld.
Figuur 2.7
Uitval-% na twee jaar, wo-voltijdstudenten naar herkomst- en
cohortgroep
16
14
12
%
10
8
6
4
2
0
1997-2001
2002-2004
2005-2007
cohortgroep
Autochtoon
Surinaams
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
30
Turks
Antilliaans/Arubaans
Marokkaans
Overig NW
In figuur 2.7 staat per etnische groep het uitvalpercentage na twee jaar vermeld
voor drie cohortgroepen: 1997-2001 (de pre-BAMA periode), 2002-2004 (de
beginjaren van het BAMA-stelsel) en 2005-2007. De figuur toont dat uitval
onder autochtone studenten structureel lager is dan onder studenten uit de vijf
niet-westerse allochtone herkomstgroepen. Tot 2005 vallen studenten van
Antilliaanse/Arubaanse herkomst het vaakst uit, in de cohortgroep 2005-2007
zijn dat studenten van Marokkaanse herkomst, maar de Antilliaanse/Arubaanse
groep volgt op de voet. Van de niet-westerse allochtonen vallen studenten uit de
groep ‘Overig niet-westers’ het minst vaak uit. Trends zijn alleen waar te nemen
bij Marokkaanse en Surinaamse studenten waar de uitval in de gegeven periode
structureel is toegenomen.
Hoe verhouden zich de diverse groepen tot elkaar wat betreft uitval naar sekse,
vooropleiding en studierichting?8
Naar sekse vallen vrouwen minder uit dan mannen en onder mannen en vrouwen
vallen autochtonen het minst vaak uit. Autochtone vrouwen hebben de laagste,
niet-westerse allochtone mannen de hoogste uitvalpercentages. Van de nietwesterse allochtone mannelijke en vrouwelijke studenten is de uitval het laagst
bij de groep ‘Overig niet-westers’. Welke niet-westerse allochtone groep het
vaakst uitvalt, hangt bij de mannen af van de cohortgroep, terwijl bij de vrouwen
de uitval onder Antilliaanse/Arubaanse studenten het hoogst is.
Zowel binnen de groep autochtonen als de groep niet-westerse
allochtonen komt de laagste uitval voor onder vwo’ers (vier à vijf procent), de
uitval in de vooropleidinggroep ‘Overig’ is ruim tweemaal zo hoog (tien procent
of iets daarboven). Verreweg de hoogste uitval doet zich voor onder studenten
die afkomstig zijn van het hbo (rond de 20 procent voor autochtonen, rond de 30
procent voor niet-westerse allochtonen). Op het niveau van afzonderlijke
etnische groepen springt bij bijna geen enkele vooropleiding één groep eruit
waarbij de uitval over de gehele periode opvallend hoog of laag is. De enige
uitzondering is de categorie hbo’ers, waar autochtone studenten structureel
minder uitvallen dan studenten uit de vijf niet-westerse allochtone groepen.
In de bestudeerde studierichtingen vallen niet-westerse allochtone
studenten vaker uit dan autochtone studenten en het uitvalverschil neemt toe.
Het verschil is relatief groot in de richtingen Sociale Wetenschappen en
Bedrijfskunde/administratie, bij Rechten relatief klein. Van de niet-westerse
allochtone groepen blijkt bij de bestudeerde studierichtingen de uitval over het
algemeen laag te zijn bij de groep ‘Overig niet-westers’. Antilliaanse/Arubaanse
studenten vallen in vergelijking tot de andere niet-westerse allochtone groepen
vaak uit in de richtingen Sociale Wetenschappen en Bedrijfskunde/administratie.
8
Zie voor de uitvalcijfers bijlage 1: Figuren b.11 t/m b.13 en Tabel b.2 t/m b.10.
31
2.4.3 Rendement9
In deze paragraaf wordt ingegaan op wo-rendementen na zeven jaar. De worendementsgrens is een jaar verder gelegd dan in het hbo omdat een aantal wostudies minstens vijf jaar duren (bepaalde opleidingen in de sectoren
gezondheidszorg en techniek). Analyses zijn beperkt tot de groep
voltijdstudenten omdat het aantal deeltijdstudenten uit bepaalde niet-westerse
allochtone groepen dusdanig klein is dat het CBS bij een verdere uitsplitsing
geen rendementspercentages vermeldt. De cohorten zijn voor de
overzichtelijkheid opgedeeld in drie cohortgroepen: 1997/98-1998/99, 1999/002000/01 en 2001/02-2002/03.
Figuur 2.8
Studierendement na 7 jaar, wo-voltijdstudenten naar cohort en
herkomstgroepering in procenten
80
70
60
50
%
40
30
20
10
0
1997-1998
1999-2000
2001-2002
cohortgroep
Autochtoon
Turks
Marokkaans
Surinaams
Antilliaans/Arubaans
Overig NW
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Uit figuur 2.8 blijkt dat de autochtone studenten veel hogere rendementen
behalen dan niet-westerse allochtone studenten. De niet-westerse allochtone
groep met de hoogste rendementen zijn studenten uit de groep ‘Overig nietwesters’. Met name in cohortgroep 2001-2002 steken zij ver boven de andere
niet-westerse allochtone groepen uit. Het is ook de enige niet-westerse
9
Het CBS vermeldt dat het bij wo-afgestudeerden in meerderheid gaat om
afgestudeerden voor een doctoraal- of bacheloropleiding en incidenteel om
afgestudeerden voor een masterdiploma.
32
allochtone groep waar de rendementsverschillen met autochtonen in de loop der
tijd kleiner worden. Voor de andere niet-westerse allochtone groepen blijven de
rendementsverschillen met autochtonen vrijwel hetzelfde, hoewel voor alle
groepen de rendementen toenemen. Zo blijft het rendementsverschil tussen
autochtone studenten enerzijds en Marokkaanse en Surinaamse studenten
anderzijds tussen de 18 en 20 procentpunten hangen.
Hoe verhouden de diverse groepen zich tot elkaar wat betreft rendement naar
sekse, vooropleiding en studierichting?10
Vrouwen behalen hogere rendementen dan mannen en onder zowel vrouwen als
mannen behalen autochtonen hogere rendementen dan niet-westerse
allochtonen. Bij de mannen benaderen studenten uit de groep ‘Overig nietwesters’ het rendement van autochtone studenten. De laagste rendementen
worden behaald door mannen van Surinaamse herkomst. Bij de vrouwen doen
zich vergelijkbare patronen voor met als verschil dat Marokkaanse vrouwen
samen met de Surinaamse vrouwen de laagste rendementen behalen.
Kijkend naar vooropleiding worden bij de autochtonen de hoogste
rendementen behaald door vwo’ers en hbo’ers. Bij de niet-westerse allochtonen
zijn dat de vwo’ers. Onder vwo’ers behaalt de autochtone studentengroep
hogere rendementen dan alle afzonderlijke niet-westerse allochtone
studentgroepen. Onder niet-westerse allochtone vwo’ers worden de hoogste
rendementen behaald door de groep ‘Overig niet-westers’ en de laagste door
Surinaamse studenten. Bij de vooropleidingcategorie ‘Overig’ behalen studenten
uit de groep ‘Overig niet-westers’ hogere rendementen dan alle andere groepen,
met uitzondering van cohortgroep 1999-2000 waar de autochtonen de hoogste
rendementen
halen.
Surinaamse
studenten
behalen
in
deze
vooropleidingcategorie de laagste rendementen.11
In
vrijwel
alle
vier
bestudeerde
studierichtingen
(Bedrijfskunde/administratie, Rechten, Sociale Wetenschappen en Techniek,
Industrie & Bouwkunde) is een groter aandeel autochtonen dan niet-westerse
allochtonen binnen zeven jaar klaar. Het rendementsverschil is het grootste bij
Rechten en wordt groter. Bij de andere studierichtingen worden de
rendementsverschillen kleiner. De groep ‘Overig niet-westers’ behaalt van de
niet-westerse allochtone groepen de hoogste rendementen, bij de recente
cohorten Techniek, Industrie & Bouwkunde gemiddeld zelfs hoger dan bij de
autochtonen. Opvallend is dat Surinaamse studenten in de richtingen
10
Zie voor de rendementcijfers bijlage 1: Figuren b.14 t/m b.16 en Tabel b.11 t/m b.18.
Uitspraken over rendementen van studenten met een hbo-vooropleiding zijn
achterwege gelaten omdat deze gegevens in StatLine alleen beschikbaar zijn voor
autochtone en Surinaamse studenten.
11
33
Bedrijfskunde/administratie, Rechten en Sociale Wetenschappen in de periode
1997-1998 veruit de laagste rendementen behaalden (onder de 40 procent), maar
dat deze inmiddels zijn opgetrokken tot een vergelijkbaar niveau met dat van
studenten van Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse/Arubaanse herkomst.
2.4.4 Studieduur
In deze paragraaf wordt gekeken hoelang studenten hebben gestudeerd voordat
zij hun diploma behalen.
Het CBS heeft berekend hoelang studenten die in een bepaald collegejaar
afstuderen over hun studie hebben gedaan, waarbij alleen de maanden zijn
meegerekend die een student stond ingeschreven bij een instelling. Het CBS
maakt daarbij een onderscheid tussen diploma’s die zijn gehaald a) voor een
doctoraal of masteropleiding en b) voor een bacheloropleiding.
Analyses zijn beperkt tot de studieduur van de studenten met een vwoof een afgeronde hbo-opleiding als vooropleiding omdat dit tot de weinige
informatie in StatLine behoort met betrekking tot studieduur in het wo. De
geanalyseerde
collegejaren
(1997-2008)
zijn
opgedeeld
in
drie
collegejarengroepen, die ieder het gemiddeld aantal studiemaanden voor een
periode aangeven.
Bij de studieduur voor het behalen van een doctoraal- of masterdiploma doen
onder vwo’ers van niet-westerse allochtone afkomst de groep Marokkaanse
studenten relatief kort over hun studie, hooguit een maand langer en soms zelfs
korter dan autochtonen. Studenten van Surinaamse afkomst hebben de meeste
tijd nodig om een doctoraal-/masterdiploma te halen (tabel 2.10). Onder hbo’ers
doen autochtonen korter over hun doctoraal- of masterstudie dan niet-westerse
allochtonen. Het verschil is sinds collegejaar 2002 echter klein geworden (tabel
2.11) .
Tabel 2.10
Studieduur in aantal maanden, geslaagde voltijd doctoraal en
masterstudenten met een vwo-vooropleiding naar
herkomstgroepering en collegejaargroep
Antilliaans/
Arubaans
Overig
NW
79,6
76,6
73,0
70,5
77,3
74,3
74,5
75,7
80,0
78,0
76,3
Autochtoon
Turks
1997/98-2001/02
71,0
70,4
71,5
2002/03-2005/06
72,8
73,3
2006/07-2008/09
74,7
78,0
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
34
Marokkaans Surinaams
Tabel 2.11
Studieduur in aantal maanden, geslaagde voltijd doctoraal en
masterstudenten met een afgeronde hbo-vooropleiding naar
12
herkomstgroepering en collegejaargroep
Autochtoon
NW allochtoon
1997/98-2001/02
40,2
48,8
2002/03-2005/06
37,5
39,0
2006/07-2008/09
39,0
41,0
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
Bij de studieduur voor een bachelordiploma doen onder vwo’ers autochtonen
gemiddeld korter over hun bacheloropleiding dan de meeste niet-westerse
allochtone studenten (tabel 2.12). De groep Overig niet-westers en studenten van
Marokkaanse herkomst hebben van de niet-westerse allochtone groepen het
minst aantal maanden nodig om het bachelordiploma te halen. Surinaamse,
Turkse en Antilliaanse/Arubaanse studenten doen langer over het afronden van
de bacheloropleiding.
Tabel 2.12
Studieduur in aantal maanden voor een bachelordiploma, geslaagde
voltijd studenten met een vwo-vooropleiding naar
herkomstgroepering en collegejaargroep
Autochtoon
Turks
2004/05-2006/07
52,3
56,0
51,0
2007/08-2008/09
53,5
60,5
57,5
Antilliaans/
Arubaans
Overig
NW
55,3
58,0
54,0
61,0
59,0
55,5
Marokkaans Surinaams
Bron: CBS-StatLine, bewerking: RW
2.5
Conclusies
In dit hoofdstuk is gekeken naar de positie van niet-westerse allochtone
studenten in het Nederlandse hoger onderwijs aan de hand van gegevens die
door het CBS beschikbaar zijn gesteld in de openbare database StatLine. Deze
database bevat gegevens met betrekking tot instroom, uitval en rendement in het
hbo en wo, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden naar etnische afkomst,
generatie, sekse, vooropleiding en studierichting. Het onderscheid naar etnische
afkomst maakt het mogelijk om het studiesucces (in termen van uitval en
rendement) van niet-westerse allochtone studenten te vergelijken met dat van de
12
Een verdere uitsplitsing naar studenten van Turkse, Marokkaanse,
Antilliaanse/Arubaanse, Surinaamse en Overig niet-westerse herkomst is niet mogelijk,
omdat het CBS de gegevens voor deze groepen niet vrijgeeft vanwege
geheimhoudingsredenen.
35
groep autochtone studenten. Op het moment dat de gegevens voor dit hoofdstuk
werden verzameld, waren data beschikbaar tot en met het collegejaar 2009/10.
2.5.1 Het voortraject en instroomkenmerken van de Nederlandse
studentenpopulatie naar etnische herkomst
De etnische diversiteit van de studentenpopulatie in Nederland is in de
afgelopen dertien jaar sterk toegenomen. Het aantal instromers van niet-westerse
allochtone afkomst is gegroeid van een kleine 7.200 studenten in 1997/98 tot
meer dan 20.000 in 2009/10. Het aandeel niet-westerse allochtone eerstejaars in
de totale instroom heeft zich in deze periode voor beide hoger onderwijssoorten
vergelijkbaar ontwikkeld: van acht procent naar vijftien procent in het hbo en
van acht naar veertien procent in het wo. De studentenpopulatie in het
Nederlandse hoger onderwijs is met andere woorden sinds het eind van de jaren
negentig van de vorige eeuw in etnisch opzicht steeds diverser geworden.
Deze groei wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door een sterke
toename van studenten uit de groep ‘Overig niet-westers’, waarbinnen
studenten van Iraanse, Chinese, Afghaanse, Iraakse, en Vietnamese herkomst en
studenten met een achtergrond in Hongkong tot de grootste groepen behoren, en
doet zich vooral in het wetenschappelijk onderwijs. Maar ook de andere nietwesterse allochtone groepen zijn in deze periode groter geworden: het aantal
Turkse en Marokkaanse eerstejaars in sterkere mate dan de Surinaamse en
Antilliaanse/Arubaanse eerstejaars.
Wat betreft de doorstroom uit het Nederlandse middelbaar onderwijs blijkt dat
niet-westerse allochtone leerlingen vaker rechtstreeks doorstromen vanuit vwo,
havo en - met name - mbo dan autochtone leerlingen. Jong-volwassenen van
Antilliaanse/Arubaanse herkomst en uit de groep ‘Overig niet-westers’ gaan het
meest frequent het hoger onderwijs in, zelfs vaker dan de autochtonen. De
andere niet-westerse allochtone groepen, met name jongeren van Turkse en
Marokkaanse herkomst, zijn ondervertegenwoordigd: zij stromen het minst vaak
het hoger onderwijs in.
De overgrote meerderheid van de studenten gaat naar het hbo. Van alle etnische
groepen starten instromers uit de groep ‘Overig niet-westers’ het vaakst op een
universiteit (35 procent). Autochtonen kiezen vaker dan studenten van
Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse herkomst voor een
wo-opleiding. Instromers van Marokkaanse afkomst gaan van alle etnische
groepen het vaakst naar het hbo (rond de 90 procent).
In het hbo bestaat de groep studenten van niet-westerse herkomst de
laatste jaren voor 35 à 40 procent uit studenten uit de groep ‘Overig nietwesters’. De Turkse, Marokkaanse en Surinaamse studentgroepen maken elk 1520 procent uit en de Antilliaanse/Arubaanse studentengroep maakt ruim 10
36
procent uit van de groep niet-westerse hbo-eerstejaars. Bijna 60 procent van de
niet-westerse allochtone wo-eerstejaars behoort tot de groep ‘Overig nietwesters’. Het aandeel van de Surinaamse groep ligt rond de 15 procent, terwijl
Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse/Arubaanse studenten elk rond de 10
procent uitmaken van de groep niet-westerse allochtone wo-eerstejaars.
2.5.2 Algemene patronen van instroomkenmerken en studiesucces
Een aantal patronen van instroom, uitval en rendement zijn algemeen van aard.
Deze zijn bij alle etnische groepen terug te zien.
Zowel in het hbo als het wo vormen vrouwen een meerderheid van de
eerstejaarsstudenten. In het wo vormen de vwo’ers een meerderheid. In het hbo
trekt de studierichting Bedrijfskunde/administratie de meeste studenten, gevolgd
door Gezondheidszorg en Onderwijs. Ook in het wo is de studierichting
Bedrijfskunde/administratie bij alle etnische groepen de studierichting met de
meeste instromers.
Uitval in het hbo blijkt voor alle etnische groepen hoger dan in het wo. Zowel in
het hbo als het wo scoren vrouwen beter dan mannen: zij vallen minder uit en
halen hogere rendementen. Naar vooropleiding zijn vwo’ers de meest
succesvolle groep. Van alle vooropleidingcategorieën behalen zij de laagste
uitvalpercentages en de hoogste rendementen. Bij de andere
vooropleidingcategorieën is een interessant patroon waar te nemen:
vooropleidinggroepen met de hoogste uitval (zogenaamde risicogroepen voor
uitval, zoals mbo’ers in het hbo en hbo’ers in het wo) kunnen uiteindelijk hogere
rendementen behalen dan andere vooropleidinggroepen (bijvoorbeeld mbo’ers
vergeleken met havisten in het hbo). Dit duidt op een sterk selectiemechanisme:
onder studenten uit ‘risicovolle’ vooropleidingen blijft een groep over die zich
kan meten met studenten uit andere vooropleidinggroepen. In feite behalen
overblijvers uit de risicogroepen meer studiesucces dan de overblijvers uit
andere vooropleidinggroepen. Er blijven na twee jaar immers relatief minder
studenten uit de risicovolle groepen over, die er vervolgens samen voor zorgen
dat de rendementen voor hun groep gelijk worden getrokken met dat van andere
groepen. Blijkbaar bestaat er binnen risicovolle vooropleidinggroepen een
tweedeling van een groep snelle afhakers en een groep zeer succesvolle
studenten.
De verschillen in studiesucces tussen studierichtingen waar veel nietwesterse allochtone studenten voor kiezen, zijn over het algemeen niet groot,
met uitzondering van de hbo-sector Onderwijs waar niet-westerse allochtone
studenten opvallend vaak uitvallen. In het wo doet zich het opmerkelijke
verschijnsel voor dat zowel uitval als rendement relatief laag is onder
37
rechtenstudenten. Hoewel zij dus minder snel stoppen dan studenten uit andere
studierichtingen, halen zij ook minder snel hun diploma.
Rendementen in het wo zijn in de loop der jaren toegenomen.
Studentgroepen die instroomden in de jaren 2001-2002 halen gemiddeld hogere
rendementen dan studenten die in de jaren 1997-1998 zijn begonnen. In het hbo
komt dit patroon niet voor.
2.5.3
Groep-specifieke patronen van instroomkenmerken en
studiesucces
Uit de instroomanalyses en analyses met betrekking tot uitval en rendement
komen dusdanige verschillen tussen de vijf niet-westerse allochtone groepen
voor dat uitkomsten voor de totale groep niet-westerse allochtonen niet als
representatief gezien mogen worden voor al deze groepen afzonderlijk. Daarom
wordt in het onderstaande gerapporteerd op het niveau van de afzonderlijke vijf
niet-westerse allochtone groepen.
Studenten van overig niet-westerse herkomst
Een meerderheid van de studenten van overig niet-westerse herkomst is in het
buitenland geboren. Vergeleken met de andere groepen heeft deze groep het
grootste aandeel studenten in de vooropleidingcategorie ‘Overig’, waar
studenten met een buitenlandse vooropleiding onder vallen. De verdeling
mannen/vrouwen is ongeveer fifty-fifty. In zowel het hbo als wo is de
studierichting Bedrijfskunde/administratie het meest in trek, in sterkere mate dan
onder autochtonen. In vergelijking met andere niet-westerse allochtone groepen
stroomt de groep ‘Overig niet-westers’ in het hbo vaker in bij Persoonlijke
Dienstverlening, Vervoer en in het wo vaker bij Techniek, Industrie &
Bouwkunde.
De groep ‘Overig niet-westers’ is de meest succesvolle niet-westerse
allochtone groep studenten. Zij vallen het minst uit. Ook behalen zij de hoogste
rendementen, die bovendien het snelst stijgen in zowel het hbo als het wo. In het
hbo hangt het succes samen met verhoudingsgewijs lage uitval en hoge
rendementen onder studenten uit de vooropleidinggroep ‘Overig’ en mannen, en
met hoge rendementen onder vrouwen en in de studierichting
Bedrijfskunde/administratie. Daarnaast is de groep ‘Overig niet-westers’ de
snelst afstuderende groep in het hbo. In het wo is de uitval relatief laag en het
rendement relatief hoog onder zowel mannen als vrouwen in alle bestudeerde
studierichtingen. Er zijn verhoudingsgewijs hoge rendementen onder vwo’ers en
in de vooropleidingcategorie ‘Overig’. Studenten uit de groep ‘Overig nietwesters’ behoren tot de snelle wo-afstudeerders.
38
Studenten van Antilliaanse/Arubaanse herkomst
Studenten van Antilliaanse/Arubaanse herkomst zijn voor de meerderheid niet in
het Europese deel van Nederland geboren. Onder wo-instromers zijn studenten
met een hbo-vooropleiding oververtegenwoordigd ten opzichte van de
autochtone groep. Vrouwen zijn sterk vertegenwoordigd en vormen een grotere
meerderheid onder eerstejaars dan bij andere groepen. In zowel het hbo als het
wo is de studierichting Bedrijfskunde/administratie het meest in trek, in sterkere
mate dan onder autochtonen. Verder zijn in het hbo Gezondheidszorg/welzijn en
Onderwijs, en in het wo Rechten en Sociale Wetenschappen populaire
richtingen.
Antillianen/Arubanen boeken over het algemeen relatief weinig
studiesucces. De hbo- en wo-uitval is hoog. Bij hbo’ers komt dit naar voren
onder havisten, mbo’ers en mannen, bij wo-studenten onder vrouwen en bij alle
bestudeerde studierichtingen. Daarnaast scoren Antilliaanse/Arubaanse
studenten de laagste rendementen in het hbo. Dit is te zien bij mannen en bij alle
vooropleidingcategorieën (vooral bij de categorie ‘Overig’) en alle bestudeerde
studierichtingen. Bovendien doen Antilliaanse/Arubaanse studenten het langst
over het behalen van hun hbo-diploma. Verder is opvallend dat in de loop der
tijd de hbo-rendementen afnemen, terwijl de wo-rendementen juist een stijgende
lijn laten zien. De positie van Antilliaanse studenten is dus niet over de gehele
linie weinig succesvol te noemen.
Studenten van Surinaamse herkomst
Surinaamse eerstejaarsgroepen laten een sterke stijging zien van het aandeel
studenten dat in Nederland is geboren (de tweede generatie). Zowel in het hbo
als het wo behoort een ruime meerderheid tot deze groep. Onder hbo-instromers
van Surinaamse herkomst zijn mbo’ers inmiddels (zeer) sterk
oververtegenwoordigd ten opzichte van de autochtone groep, terwijl onder woinstromers relatief veel studenten afkomstig zijn van het hbo. Vrouwen zijn sterk
vertegenwoordigd in de instroom en vormen een grotere meerderheid dan bij
andere groepen. In zowel het hbo als wo is de studierichting Bedrijfskunde/administratie het meest in trek, in sterkere mate dan onder autochtonen. Verder
zijn in het hbo Gezondheidszorg/welzijn en Onderwijs, en in het wo Rechten en
Sociale Wetenschappen populaire richtingen.
Studenten van Surinaamse afkomst nemen een tussenpositie in als het
gaat om studiesucces van niet-westerse allochtone groepen. Zowel wat betreft
hbo- en wo-uitval als hbo-rendement springen zij er in positieve noch negatieve
zin uit. Wel halen zij in het wo, samen met studenten van Marokkaanse
herkomst, de laagste rendementen, maar de verschillen met de Turkse en
Antilliaanse/Arubaanse groepen zijn niet groot.
Studenten van Turkse herkomst
Turkse eerstejaarsgroepen laten een sterke stijging zien van het aandeel
studenten dat in Nederland is geboren (de tweede generatie). Zowel in het hbo
39
als het wo behoort een ruime meerderheid tot deze groep. Onder hbo-instromers
van Turkse herkomst zijn mbo’ers inmiddels (zeer) sterk oververtegenwoordigd
ten opzichte van de autochtone groep. Het aandeel vrouwen onder eerstejaars is
in de loop der tijd van een minderheid naar een meerderheid gegaan. In zowel
het hbo als wo is de studierichting Bedrijfskunde/administratie het meest in trek,
in sterkere mate dan onder autochtonen. Verder zijn in het hbo Gezondheidszorg/welzijn en Onderwijs en in het wo Rechten en Sociale Wetenschappen
populaire richtingen.
Het studiesucces onder studenten van Turkse herkomst verschilt tussen
het hbo en het wo. In het hbo behoren zij tot de succesvollere niet-westerse
allochtone groepen. Zo vallen havisten van Turkse herkomst het minste uit van
alle etnische groepen (ook vergeleken met autochtonen) en is de uitval onder
Turkse vrouwen en mannen, en studenten in de studierichtingen
Gezondheidszorg en Onderwijs lager dan bij de andere niet-westerse allochtone
vergelijkingsgroepen. Verder nemen de hbo-rendementen gestaag toe – in
tegenstelling tot de ontwikkelingen bij de Marokkaanse, Surinaamse en
Antilliaanse/Arubaanse groep – en halen zij de hoogste rendementen onder nietwesterse allochtone studenten met een havo-vooropleiding en in de sector
Onderwijs. In het wo nemen studenten van Turkse herkomst een tussenpositie
in. Zij springen er in positieve noch in negatieve zin uit in vergelijking met de
andere niet-westerse allochtone groepen.
Studenten van Marokkaanse herkomst
Marokkaanse eerstejaarsgroepen laten een sterke stijging zien van het aandeel
studenten dat in Nederland is geboren (de tweede generatie). Zowel in het hbo
als het wo behoort een ruime meerderheid tot deze groep. Onder hbo-instromers
van Marokkaanse herkomst zijn mbo’ers inmiddels (zeer) sterk
oververtegenwoordigd ten opzichte van de autochtone groep, terwijl onder woinstromers relatief veel studenten afkomstig zijn van het hbo. Het aandeel
vrouwen onder eerstejaars is in de loop der tijd van een minderheid naar een
meerderheid gegaan. In zowel het hbo als het wo is de studierichting
Bedrijfskunde/administratie het meest in trek, in sterkere mate dan onder
autochtonen. Verder zijn in het hbo Gezondheidszorg/welzijn en Onderwijs en
in het wo Rechten en Sociale Wetenschappen populaire richtingen.
Studenten van Marokkaanse herkomst boeken minder studiesucces dan
de meeste andere groepen. De hbo- en wo-uitval is relatief hoog en neemt over
de bestudeerde periode toe. Daarnaast scoren Marokkaanse studenten lagere worendementen dan de meeste andere groepen. Daarentegen behalen Marokkaanse
studenten in het hbo de hoogste rendementen van alle groepen niet-westerse
allochtone mbo’ers. Hetzelfde geldt voor de sector Gezondheidszorg/Welzijn.
Opvallend is dat Marokkaanse wo-afstudeerders kort over hun studie doen, soms
zelfs korter dan de autochtonen. Dit wijst op een tweedeling binnen de groep
Marokkaanse wo-studenten: een deel is zeer succesvol en heeft snel een wodiploma binnen, een ander deel valt uit of loopt grote studievertraging op.
40
2.5.4 Autochtone en niet-westerse allochtone studenten vergeleken naar
instroom en studiesucces
Wanneer niet-westerse allochtone groepen worden vergeleken met de groep
autochtone studenten dan blijkt dat etnische groepen tot op zekere hoogte een
eigen specifiek onderwijstraject bewandelen om zichzelf toegang te verschaffen
tot het hoger onderwijs. Zo komen Turkse, Marokkaanse en Surinaamse
studenten veel vaker dan autochtonen het hbo binnen met een mbovooropleiding en komen Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse
studenten vaker het wo binnen met een hbo-vooropleiding. De groep ‘Overig
niet-westers’ onderscheidt zich door een groot aandeel ‘Overige
vooropleidingen’. Verder zijn steeds meer niet-westerse allochtone vrouwen
ingestroomd met als gevolg dat het aandeel vrouwen in de meeste niet-westerse
allochtone groepen sinds enige tijd groter is dan bij de autochtonen. Ook op het
gebied van studiekeuze zijn er verschillen. Niet-westerse allochtone groepen
kiezen bijvoorbeeld vaker Bedrijfskunde/administratie en Rechten dan
autochtone studenten.
Van alle etnische groepen zijn autochtone studenten het meest succesvol. Zij
zijn na twee jaar minder vaak uitgevallen en halen na zes (hbo) of zeven (wo)
studiejaren hogere rendementen dan de vijf allochtone groepen. Enkele zaken
vallen op. Ten eerste zijn de uitvalverschillen tussen de groep autochtonen en de
vijf allochtone groepen klein (enkele procenten), maar kunnen de verschillen in
rendement aanzienlijk zijn, oplopend tot 20 procentpunten of meer. Dit roept de
vraag op wat er na de eerste twee studiejaren gebeurt waardoor verschillen in
rendement zo groot worden. Is de uitval onder de vijf allochtone groepen ook in
de hoofdfase groot, lopen zij meer studievertraging op of is het een combinatie
van beide? En wat zijn hiervan de oorzaken?
Ten tweede boeken niet-westerse allochtone studenten minder succes
dan autochtone studenten in vergelijkbare (sub)groepen. Zo behalen autochtone
vrouwen, mannen, vwo’ers, havisten en mbo’ers beduidend hogere rendementen
dan niet-westerse allochtone vrouwen, mannen, vwo’ers, havisten en mbo’ers.
Hetzelfde is het geval naar studierichting. Verschillen in studiesucces tussen
etnische groepen vallen dus niet weg wanneer niet-westerse allochtone en
autochtone studenten met eenzelfde (achtergrond)kenmerk met elkaar worden
vergeleken.
Ten derde doen zich naar vooropleiding enkele verrassende patronen
voor. Gedacht vanuit het onderwijssysteem mag verondersteld worden dat een
gelijke vooropleiding ook vergelijkbare kansen biedt op het behalen van
studiesucces. Bij een vergelijking tussen etnische herkomst naar vooropleiding
blijkt dit echter niet het geval. Zo vallen in het hbo Turkse havisten minder uit
dan autochtone havisten. Op basis hiervan zou men verwachten dat Turkse
havisten uiteindelijk ook op de langere termijn meer studiesucces boeken, maar
de rendementen van autochtonen zijn uiteindelijk toch hoger dan die van
41
studenten van Turkse herkomst. In het wo springt er geen enkele etnische groep
vwo’ers of ‘Overige vooropleidingen’ uit wat betreft hoge of lage uitval. Men
zou op basis van dit gegeven dan ook verwachten dat de wo-rendementen van
verschillende groepen elkaar ook niet veel zullen ontlopen. Onder vwo’ers
scoren autochtonen echter de hoogste rendementen van alle etnische groepen en
bij de categorie ‘Overige vooropleidingen’ zijn dit de autochtonen samen met
studenten uit de groep ‘Overig niet-westers’. Ook deze ontwikkelingen roepen
de vraag op wat zich afspeelt in de hoofdfase waardoor deze (grote) verschillen
kunnen ontstaan.
2.5.5 CBS/StatLine-gegevens: wat heeft het opgeleverd?
Dit hoofdstuk werd geopend met een tweetal vragen die nu beantwoord worden.
Daarbij komt ook naar voren wat de analyse van de CBS/StatLine gegevens
heeft opgeleverd.
1. Levert een analyse van door het CBS beschikbaar gestelde gegevens in
de openbare databank StatLine aanwijzingen op dat niet-westerse
allochtone studenten en autochtone studenten van elkaar verschillen wat
betreft a) samenstelling van de instroom, b) studie-uitval en c)
afstudeerrendement?
De CBS/StatLine-gegevens laten inderdaad verschillen zien: de samenstelling
van de niet-westerse allochtone studenten verschilt van die van de autochtone
groep en niet-westerse allochtone studenten boeken structureel minder
studiesucces: zij vallen vaker uit en behalen lagere rendementen. De analyses
maken ook duidelijk dat er binnen de groep niet-westerse allochtone studenten
verschillen zijn. De samenstelling van de vijf onderscheiden allochtone groepen
verschilt van elkaar en de ene groep niet-westerse allochtone studenten boekt
structureel meer studiesucces dan de andere.
Bovenstaande vraag blijkt te algemeen geformuleerd en een analyse op het
niveau van afzonderlijke groepen doet meer recht aan de hogeronderwijspositie
en ontwikkelingen van deze groepen, dan een analyse waarbij alleen
onderscheid wordt gemaakt tussen autochtone en niet-westerse allochtone
studenten.
2. Welke indicaties zijn er dat instroomkenmerken van diverse etnische
groepen samenhangen met verschillen in studie-uitval en rendement?
Deze vraag is met behulp van de CBS/StatLine-gegevens in beperkte mate te
beantwoorden. Het mindere studiesucces van de verschillende niet-westerse
allochtone groepen en verschillen tussen deze groepen zouden deels te verklaren
zijn door een groter aandeel ‘risico’-studenten (bij uitval bijvoorbeeld het
42
aandeel mbo’ers onder hbo-studenten en het aandeel hbo’ers onder wostudenten). Echter: verschillen in studiesucces vallen niet weg wanneer
risicogroepen worden geïsoleerd. Autochtone mbo’ers in het hbo en autochtone
hbo’ers in het wo vallen bijvoorbeeld minder uit en behalen hogere rendementen
dan de niet-westerse allochtone studenten met dezelfde vooropleiding.
Algemene risicogroepen blijken met andere woorden risicovoller binnen nietwesterse allochtone groepen dan onder autochtonen.
Dit maakt duidelijk dat verschillen in studiesucces niet alleen worden
bepaald door de kenmerken die in StatLine voorkomen. Aanvullende informatie
is nodig om het verband tussen etnische afkomst en studiesucces te
interpreteren. Zo hangt het succes van de groep ‘Overig niet-westers’ mogelijk
samen met een relatief groot deel studenten dat afkomstig is uit hoger opgeleide
milieus. Een eerste aanwijzing zijn secundaire analyses van Wolff, Rezai &
Severiens (2010) die uitwijzen dat deze studenten veel vaker ouders met
hogeronderwijservaring hebben dan studenten van Turkse, Surinaamse of
Marokkaanse herkomst. Een tweede aanwijzing is de grote groep studenten
‘Overig niet-westers’ die in het buitenland is geboren. Een deel van deze
studenten behoort tot vluchtelinggemeenschappen. Deze bestaan in veel
gevallen uit migranten die tot de intellectuele elite in het land van herkomst
behoorden en hun land om politieke redenen zijn ontvlucht. Het SCP (2011)
constateert dat het aandeel hoger opgeleiden binnen bijvoorbeeld de Iraanse,
Iraakse en Afghaanse vluchtelinggemeenschappen in Nederland hoog tot zeer
hoog is. Het aandeel personen met een diploma op hbo/wo niveau is onder
Irakezen en Afghanen op een vergelijkbaar niveau als onder autochtonen, bij
migranten uit Iran is dit aandeel zelfs significant hoger. Een ander deel van de
eerste-generatie ‘Overig niet-westers’ komt voor studiedoeleinden naar
Nederland (internationale studenten). Aangezien deze studenten afkomstig zijn
uit minder welvarende delen van de wereld, maar blijkbaar toch over de
middelen beschikken om in Nederland te studeren, is het aannemelijk dat een
groot deel van hen afkomstig is uit de bovenlagen van de samenleving van
herkomst.
De genoemde migratieachtergronden van de groep ‘Overig niet-westers’
zijn heel anders dan die van arbeidsmigranten vanuit Marokko en Turkije, die
grotendeels lager opgeleid waren. Dit blijkt consequenties te hebben op de
langere termijn voor het opleidingsniveau van de Turkse en Marokkaanse
bevolking in Nederland. In de verschillende leeftijdscategorieën tussen de 25 en
64 jaar is dit veel lager dan onder autochtonen, maar ook lager dan onder
Surinamers en Antillianen/Arubanen (SCP, 2010). Het aandeel studenten uit
gezinnen met lager opgeleide ouders is hierdoor hoogstwaarschijnlijk ook groter
in de studentenpopulaties van Turkse en Marokkaanse herkomst, en dit zou
deels kunnen verklaren waarom zij minder studiesucces boeken dan studenten
uit de groep ‘Overig niet-westers’. Bij deze groepen zou tevens het
vooropleidingtraject een rol kunnen spelen. Zij komen relatief vaak via een
43
omweg het hoger onderwijs binnen (met name studenten van Marokkaanse
herkomst), hetgeen een groter risico op bijvoorbeeld uitval met zich meebrengt.
De mindere prestaties van Antilliaanse/Arubaanse studenten in het hbo
hangen waarschijnlijk samen met de migratieachtergrond. Uit de StatLinegegevens komt naar voren dat de groep Antilliaanse/Arubaanse hbo-studenten
voor een groter deel bestaat uit de eerste-generatie dan de Marokkaanse, Turkse
en Surinaamse groep. Uit onderzoek van Wolff (2007) blijkt dat in het hbo het
rendement onder Antilliaanse/Arubaanse studenten veel lager is voor de eerste
dan de tweede generatie en het rendement van de eerste-generatie
Antillianen/Arubanen is het laagste van alle niet-westerse allochtone eerste- en
tweedegeneratie groepen. Het is aannemelijk dat onder hbo’ers eerste-generatie
Antilliaanse/Arubaanse studenten meer dan de eerste-generatie uit andere
allochtone groepen moeite hebben met een combinatie van a) maatschappelijke
transities als gevolg van migratie, en b) transities van een middelbare naar een
hogere onderwijsomgeving, waarbij ook kan meespelen dat het middelbaar
onderwijs op de Antillen/Aruba is genoten. Deze factoren spelen wellicht ook
een rol bij de relatief hoge uitval in het wo. Dat Antilliaanse/Arubaanse wostudenten betere rendementen scoren dan de meeste andere niet-westerse
allochtone studentgroepen is mogelijk te verklaren door een sterker
selectiemechanisme in deze groep: de niet uitgevallen groep
Antilliaanse/Arubaanse studenten presteert relatief sterk.
Met de CBS/StatLine-gegevens zijn verschillen in instroom, uitval en rendement
voornamelijk bekeken aan de hand van studentkenmerken. Verschillen in
studiesucces kunnen echter ook een achtergrond hebben in het (Nederlandse
hoger) onderwijssysteem. Observaties op het nationale niveau maken
bijvoorbeeld duidelijk dat er tussen het hbo en wo verschillen zijn in
instroomkenmerken (bijvoorbeeld naar vooropleiding en tussen niet-westerse
allochtone groepen), in mate van uitval, hoogte van rendementen en verschil in
studiesucces tussen autochtone en niet-westerse allochtone studenten. Blijkbaar
gaat het hier om twee eigenstandige onderwijssystemen met ieder hun eigen
dynamiek. Het is aannemelijk dat binnen deze systemen ook institutionele
kenmerken op het instelling- en opleidingsniveau een rol spelen bij verschillen
in studiesucces. In hoofdstuk 6 wordt hier op teruggekomen.
Dit hoofdstuk wordt afgesloten met enkele methodologische opmerkingen ten
aanzien van de CBS/StatLine-gegevens. Uitspraken op basis van StatLinegegevens kunnen niet verder gaan dan het niveau van (voorzichtige) indicaties
voor verklaringen van verschillen in studiesucces. De gegevens zijn geschikt
voor exploratieve doeleinden, om een eerste indruk te krijgen van de positie van
niet-westerse allochtone studenten en van studentkenmerken die waarschijnlijk
een rol spelen in de mate van studiesucces. Er zijn echter beperkingen. Ten
eerste is het bestand een gegeven: er kunnen geen variabelen van buitenaf aan
worden toegevoegd, waardoor er geen verdieping mogelijk is om bepaalde
44
vragen te beantwoorden (bijvoorbeeld waarom vrouwen of vwo’ers de laagste
uitval en de hoogste rendementen behalen). Ten tweede kan niet gecontroleerd
worden voor variabelen op het individuele niveau omdat het bestand gegevens
bevat op groepsniveau. De vraag in hoeverre de variabele etnische afkomst
bijdraagt aan de resultaten, bij gelijkhouding van andere variabelen, blijft
daarom onbeantwoord. Een meer geëigende manier om de ‘geïsoleerde’
samenhang tussen etnische afkomst en studiesucces te onderzoeken is door
gebruikmaking van een bestand dat gegevens bevat op het niveau van
individuele studenten. In het volgende hoofdstuk zal een dergelijke analyse
uitgevoerd worden, waarbij gebruik gemaakt zal worden van een door de
voormalige Informatie Beheer Groep (thans Dienst Uitvoering Onderwijs)
aangemaakt bestand.
45
Download