CAT-2012-2013

advertisement
Tentamenbespreking B2 hematologie & oncologie 2013, CAT afname 24 mei 2013
Een patiënt presenteert zich met een leucocytose (150x10E9/l) en een ernstige trombopenie en
ernstige anemie.
Stelling: Er is waarschijnlijk sprake van een maligne hematologische aandoening gekenmerkt door
een maturatiedefect.
a. juist
b. onjuist
Bij een patiënt is bij bloedonderzoek een pancytopenie vastgesteld.
Stelling: Een botbiopt is van toegevoegde waarde voor het stellen van een diagnose
a. juist
b. onjuist
Een patiënte van 78 jaren oud is al langere tijd bij de hematoloog onder behandeling in verband
met herhaaldelijk bacteriële infecties. Haar leucocytenaantal is 40x10E9/l en in de perifere
bloeduitstrijk zijn 88% afwijkende lymfocyten, 10% neutrofielen en 2% monocyten aanwezig. Zij
wordt niet behandeld met chemotherapie.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak voor de recidiverende infecties?
a. een tekort aan immunoglobulinen
b. een ernstige neutropenie
c. een ernstige mucositis
c.
d.
Een patiënt met een AML en een trombopenie krijgt een trombocytentransfusie van 5 donoren in
AB plasma. Zijn eigen bloedgroep is O positief. Na ongeveer 2 uur wordt hij zeer kortademig. Bij
het lichamelijk onderzoek ziet de arts op de eerste hulp een kortademige man met een hoge
ademhalingsfrequentie. De bloeddruk is normaal 120/80 mmHg. Over de longen hoort hij
crepiteren.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de kortademigheid?
een door anti-A antilichamen van de patiënt geïnduceerde cellysis
een door donor-antistoffen tegen granulocyten van de patiënt geïnduceerde adhesie van
granulocyten aan endotheel van de pulmonale vaten
een anafylactische shock door allergenen in het plasma van de donor
een bacteriële besmetting van het bloedproduct
a.
b.
c.
d.
Een patiënt met bloedgroep O Rh-positief krijgt abusievelijk bloedgroep B Rh-negatief bloed. Hij
plast enige tijd later rode urine.
Waardoor wordt dit veroorzaakt?
acute nierinsufficiëntie
nierstenen door kalkneerslag
vrij hemoglobine door intravasculaire hemolyse
hypotensie bij anafylactische shock.
a.
b.
Een vrouw van 80 jaren oud die al enige jaren in het verzorgingshuis leeft, is bleek en is licht
icterisch. De verpleeghuisarts laat onderzoek verrichten en vindt een Hb van 5.2 mmol/l, een
trombocytenaantal dat licht verlaagd is (110x10E9/l) en een leucocytenaantal dat licht verlaagd is
a.
b.
c.
d.
a.
b.
c.
d.
(3.0 x 10E9/l). Het MCV is 108 (verhoogd) en het reticulocytenaantal is normaal. Het LDH is hoog
1100 U/l en het haptoglobinegehalte verlaagd.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
een ijzergebreksanemie door een voedingsdeficiëntie
hemolyse door auto-antistoffen
een vitamine B12-deficiëntie
een myelodysplasie
Een jonge vrouw van mediterrane afkomst heeft een microcytaire anemie met een normaal
reticulocytenaantal. De huisarts vermoedt het bestaan van een heterozygote β-thalassemie. Zij
vraagt de huisarts welke consequenties dit kan hebben voor eventuele kinderen.
De huisarts kan een aantal mogelijkheden schetsen. Welke is juist?
Indien uw partner een sikkelcelziekte heeft is er 50% kans op een ernstige hemoglobinopathie
die gepaard gaat met sikkelcelcrises
Indien uw partner een heterozygote β-thalassemie is er geen kans op een ernstige
hemoglobinopathie
Indien uw partner een sikkelceltrait hebt is er 50% kans op een ernstige een ernstige
hemoglobinopathie die gepaard gaat met sikkelcelcrises
Indien uw partner geen hemoglobinopathie heeft, zullen de kinderen geen rekening hoeven te
houden met een kind (kleinkinderen van de vrouw uit de casus) met een ernstige
hemoglobinopathie
Een 25-jarige man van Italiaanse afkomst zonder klachten blijkt bij een keuring een Hb van 6.3
mmol/l te hebben. Nader onderzoek leert dat het een microcytaire anemie met een laag
reticulocytenaantal betreft. De huisarts vermoedt een bepaalde diagnose en verricht onderzoek
om deze diagnose te kunnen bevestigen of verwerpen.
Welke verwachte diagnose en handelswijze zijn juist?
a. De huisarts verwacht een ijzergebreksanemie en bepaalt het ferritinegehalte
b. De huisarts verwacht een heterozygote β-thalassemie en doet gendiagnostiek
c. De huisarts verwacht een sikkelcelziekte en verricht een Hb electroforese
9. Een bleke, icterische vrouw van 45 jaar heeft een Hb van 3.9x10E9/l. Het trombocyten- en
leucocytenaantal is normaal. Het aantal reticulocyten is verhoogd. Haar urine is roodachtig verkleurd.
Hemolyse wordt vermoed.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. Sferocytose
b. Auto-immuunhemolyse obv IgG warmte antistoffen
c. Paroxysmale Nachtelijke Hemoglobinurie
10 Een patiënt presenteert zich met een ernstige sikkelcelcrise en is zeer kortademig. De
ademhalingsfrequentie is verhoogd met 40 per minuut. De thoraxfoto toont afwijkingen die passen bij
een acute chest syndrome. Het bloedonderzoek toont een Hb van 6.8 mmol/l.
Welke handelswijze is juist?
a. u geeft een infuus met NaCl, geeft antibiotica en transfundeert 3 gefiltreerde eenheden
erytrocyten
b. u geeft een infuus met NaCl, dient zuurstof toe en geeft antibiotica en transfundeert 3
gefiltreerde eenheden erytrocyten
c. u geeft een infuus met NaCl, geeft antibiotica en verricht een wisseltransfusie met
gefiltreerde eenheden erytrocyten
d. u geeft een infuus met NaCl, dient zuurstof toe en geeft antibiotica en verricht een
wisseltransfusie met gefiltreerde eenheden erytrocyten
11. Een voorheen gezonde vrouw die 14 weken zwanger is heeft een microcytaire anemie. Het Hb
gehalte is 6.5 mmol/l, het ferritinegehalte is normaal.
Welke diagnose past bij bovenstaande bevindingen?
a. een ijzergebreksanemie
b. een sferocytose
c. een heterozygote β-thalassemie
12. Een 60-jarige man presenteert zich bij de hematoloog met een milde anemie (Hb 7 mmol/l),
trombopenie (trombocyten 110 x 109/l) en neutropenie (2 x 109/l). Hij heeft geen klachten. De
bevindingen werden gedaan tijdens een keuring voor een verzekering. Een beenmergonderzoek toont
een myelodysplasie, type refractaire anemie zonder een toename van het aantal blasten in het beenmerg
.
Wat is het aangewezen beleid?
a. Er is geen therapie nodig en ook geen verdere controle
b. nu geen therapie nodig, maar de patiënt moet wel onder controle blijven
c. direct intensieve chemotherapie nodig
d. vanaf nu transfusie van bloed en bloedplaatjesnodig
Casus
13. Bij een acute myeloide leukemie zijn sommige chromosomale afwijkingen geassocieerd met een
goede prognose. Een goede morfoloog kan dat reeds door de microscoop zien; te weten een AML-M4eo
en een AML-M3. Dit zijn respectievelijk monocytaire leukemie met aberrante eosinofielen en
promyelocytenleukemie met takkenbossen.
Welke chromosomale afwijking hoort bij een AML-M3?
a.
een inversie 16
b.
een translocatie 15;17
c.
een translocatie 9;22
14. Dit soort afwijkingen kunnen op de meest gevoelige wijze bevestigd worden door (een);
a. klassiek cytogenetisch onderzoek
b. polymerase kettingreactie
c. Southern blotting
d. flowcytometrie.
15. De dienstdoende hematoloog heeft een patiënt op de eerste hulp gezien met een anemie (Hb 4.5
mmol/l), een trombopenie (10x10E9/l) en een zeer hoog leucocytenaantal (300x10E9/l).
Welke beschrijving van het bloeduitstrijkje past bij deze uitslagen?
a. een monotone populatie van rijpe lymfocyten met een Grumele patroon en Gumprechtse
schollen
b. alle voorlopervormen van de myeloide reeks [van metamyelocyt tot blast]
c. blasten met Auerse staven
d. een leucoerytroblastair bloedbeeld met traandruppelcellen
16. Een patiënte van 70 jaren oud wordt door de huisarts naar de hematolooog verwezen met een
chronisch lymfatische leukemie (CLL). Er zijn enkele klieren in de hals palpabel van 2 cm doorsnede waar
patiënte geen last van heeft. De milt is 1 cm onder de ribbenboog palpabel (dus net vergroot). Het
laboratoriumonderzoek toont een Hb van 7.4 mmol/l, een trombocytenaantal van 200x10E9/l en een
leucocytenaantal van 45x10E9/l met in de differentiatie 80% lymfocyten, 15% granulocyten en 5%
monocyten.
Welke handelswijze is juist?
De hematoloog vertelt…
a. de patiënt dat de gemiddelde levensduur 4 jaar is en dat zij nu behandeld moet worden
b. de patiënt dat er een grote spreiding is in de verwachte levensduur en dat met nader onderzoek
de verwachte levensduur beter vastgesteld kan worden
c. dat er een grote spreiding is in de verwachte levensduur en dat ter verlenging van de levensduur
behandeling nu geïndiceerd is
d. dat behandeling nu geïndiceerd is vanwege het verlaagde aantal neutrofielen
17. Een 68-jarige man consulteert de huisarts wegens een sinds enige maanden bestaande pijnloze
zwelling in de hals. Bij lichamelijk onderzoek vindt de huisarts inderdaad enkele kliertjes in de hals van 11,5 cm, daarnaast ook een paar licht vergrote klieren in de beide oksels en in de liezen. De CT-scan toont
geen afwijkingen in de thoraxholte maar wel enkele vergrote klieren in het abdomen. In de differentiaal
diagnose zet hij onder meer een lymfoom.
Welk lymfoom is het meest waarschijnlijk?
a. Burkitt lymfoom
b. Folliculair non Hodgkin lymfoom
c.
Hodgkin lymfoom.
18. Een man van 68 jaar, bekend met de diagnose Multipel Myeloom, en zijn vrouw komen bij de huisarts
op het spreekuur omdat hij sinds een week toenemend verward is. Zijn vrouw zegt dat hij tevens
geobstipeerd is en minder plast. In de loop van de middag wordt het laboratoriumonderzoek dat in het
huisartsenlab is verricht bekend en toont een BSE van 4 en een normaal Hb, trombocytenaantal en
leucocytenaantal.
Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
a. toename van osteolytische lesies in de schedel
b. een intracerebrale bloeding
c. een hypercalciemie
d. een verhoogd M-proteine
19. De JAK2 mutatie wordt bij een aantal myeloproliferatieve aandoeningen aangetoond.
Gegeven: Er bestaat een verdenking op een essentiële trombocytose. De JAK2 mutatie is niet
aantoonbaar.
Stelling: De diagnose essentiële trombocytose moet worden verworpen.
Deze stelling is;
a. juist
b. onjuist
20 Een patiënt met polycythemia vera is al jaren bij de hematoloog onder behandeling. Hij vertelt bij zijn
laatste controle last te hebben van nachtzweten en een vol gevoel in de buik. Dit had hij bij zijn laatste
controle 4 maanden geleden nog niet. Bij het lichamelijk onderzoek vindt de hematoloog inderdaad een
sterk vergrote milt. Het laboratoriumonderzoek toont een milde anemie (Hb 7.0 mmol/l) en een milde
trombopenie (130x10E9/l). Het leucocytenaantal is verhoogd (23x10E9/l).
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose ?
a. Een transformatie naar acute leukemie
b. Een transformatie naar een myelofibrose
c. Een transformatie naar een chronische myeloide leukemie
21 Een jonge judoka van 40 jaar komt bij de hematoloog nadat bij een keuring een trombocytose is
vastgesteld. Het laboratoriumonderzoek toont een normale BSE en leucocytenaantal. Het Hb is verlaagd
6.8 mmol/l en het MCV is 68. Het trombocytenaantal is 660x10E9/l.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak voor de trombocytose?
a. essentiële trombocytose
b. chronische inflammatie
c. ijzergebrek
d. Een foliumzuurtekort
22 Een jonge vrouw is 10 jaar geleden behandeld in verband met de ziekte van Hodgkin. Zij kreeg
chemotherapie en radiotherapie op het mediastinum. De hematoloog ziet haar jaarlijks. Met name om te
horen hoe het haar in het leven vergaat.
Op welke aandoeningen heeft de jonge vrouw een verhoogde kans?
a. non Hodgkin lymfoom, coronarialijden, pancreaskopcarcinoom en longkanker
b. leukemie, coronarialijden, mammacarcinoom en longkanker
c. non Hodgkin lymfoom, coronarialijden, pancreaskopcarcinoom en longkanker
d. non Hodgkin lymfoom, coronarialijden, mammacarcinoom en longkanker
23 Een jonge vrouw die tot voor kort gezond was komt op het spreekuur van de huisarts met koorts,
moeheid en blauwe plekken. De huisarts laat direct bloedonderzoek verrichten teneinde de diagnose die
hij vermoedt op basis van deze klachten te bevestigen.
Welk combinatie moet de huisarts kiezen om:
1. ernstige ziektes die deze klachten kunnen veroorzaken en die tot een directe verwijzing naar het
ziekenhuis moeten leiden uit te sluiten, dan wel aan te tonen.
2. de diagnose al in zijn verwijsbrief te kunnen noemen.
a. Hb, trombocyten en calcium
b. Hb, trombocyten en een automatische leucocytendifferentiatie
c. Hb, trombocyten en leucocyten
d. Hb, trombocyten en een bloeduitstrijkje
24. Een patiënte van 63 jaren oud heeft een indolent non Hodgkin lymfoom. Er is lymfadenopathie in
hals, oksels en liezen. De maximale grootte van de klieren is 1 cm. Er is geen hepatosplenomegalie.
Wat is het aangewezen beleid?
a. behandeling met chemotherapie starten
b. behandeling met chemotherapie in combinatie met een monoclonale antistof tegen CD20
(rituximab) starten
c. geen behandeling starten en beloop afwachten
25. Bij een man van 70 jaren oud wordt per toeval een M-proteine, type IgG kappa, gevonden met een
lage concentratie van 5 gram/l. Het aantal plasmacellen in het beenmerg is <10%.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. multipel myeloom
b. monoclonale gammopathie van onzekere betekenis
c. amyloidose
26. Bij een patiënte van 81 jaren oud, die volop geniet van het leven en iedere dag een gevarieerd dieet
deelt met familie en vrienden, wordt een pernicieuze anemie vastgesteld.
Wat is de juiste behandeling?
a. Foliumzuur oraal
b. intramusculair vitamine B12 gedurende het hele leven
c. Intramusculair vitamine B12 gedurende 3 maanden en gaat dan over op orale suppletie
d. Prednison
27. Een patiënt heeft een actueel verzoek tot euthanasie.
Wat geldt met betrekking tot de wettelijke verplichting aangaande een "eigen verklaring" van de patiënt?
a. wettelijk verplicht en moet handgeschreven en ondertekend zijn.
b. wettelijk verplicht en moet minimaal ondertekend zijn
c. wettelijk verplicht en hoeft niet ondertekend te zijn
d. niet wettelijk verplicht.
28. Een patient met sikkelcelziekte heeft naast acute crise kans op lange termijn complicaties ten gevolge
van recidiverende
infarcering en chronische hemolyse.
Welke van de onderstaande complicaties is de meest levensbedreigende?
a. pulmonale hypertensie
b. retinopathie
c. botnecrose
d. groeivertraging
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------29. Welke tumor is benigne?
a. Mesothelioom
b. Seminoom
c. Chondroom
d. Melanoom
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------30. Welk familiair kankerpredispositiesyndroom is het gevolg van defectieve DNA-repair?
a. Adenomateuze polyposis coli
b. Xeroderma pigmentosum
c. Familiair retinoblastoom
d. Familiair melanoom
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------31. Welk eiwit zorgt voor binding van epitheelcellen aan elkaar en remt tevens proliferatie, door binding
van β-catenine?
a. Cytokeratine
b. ICAM-1
c. Desmoplakine
d. E-cadherine
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------32. Oncogene HPV virussen produceren twee eiwitten, E6 en E7, die twee belangrijke
tumorsuppresoreiwitten remmen.
Welke tumorsuppresoreiwitten worden door E6 en E7 geremd?
a. P53 en RB
b. P16 en ARF
c. APC en β- catenine
d. VHL en HIF-1 a
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------33. Welke oncogen komt in sommige tumoren door genamplificatie hoog tot expressie?
a. RAS
b. RAF
c. N-MYC
d. VHL
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------34. Tumoren kunnen geassocieerd zijn met virussen.
Welke combinatie is juist?
a. hepatitis B virus (HBV) - Kaposi sarcoom
b. humaan immunodeficientie virus (HIV) - nasopharynxcarcinoom
c. humaan papillomavirus (HPV) - cervixcarcinoom
d. Epstein-Barr-virus (EBV) levercelcarcinoom
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------35. Bij sommige maligniteiten is een erfelijke factor medeverantwoordelijk voor het ontstaan ervan.
Welke bewering is juist?
a. vrouwen met een BRCA1-genmutatie hebben een lagere kans op het ontstaan van ovariumcarcinoom
t.o.v. BRCA2-genmutatiesdraagsters.
b. vrouwen met een BRCA1- of BRCA2-genmutatie hebben een grotere kans op een bilateraal
mammacarcinoom.
c. de kans dat de dochter van een man met een coloncarcinoom bij het syndroom van Lynch ook een
coloncarcinoom zal krijgen is 100%
d. het eenzijdige retinoblastoom is altijd erfelijk bepaald.
36. In Nederland vindt bevolkingsonderzoek plaats voor het cervix- en mammacarcinoom, en vanaf 2013
ook voor het coloncarcinoom.
Welke bewering met betrekking tot bevolkingsonderzoek is JUIST?
a. door het screeningsonderzoek naar coloncarcinoom is de behandeling van coloncarcinoom verbeterd
b. het effect van een bevolkingsonderzoek is onafhankelijk van de leeftijd waarop het plaatsvindt
c. een bevolkingsonderzoek is vooral effectief bij een verhoogd risico op kanker
d. door het screeningsonderzoek naar borstkanker is de incidentie van dit tumortype gedaald.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------37. Tumoren kunnen zowel lymfogeen als hematogeen metastaseren.
Welke combinatie van tumor en metastaseringslocalisatie komt het meeste voor?
a. basaalcelcarcinoom van de huid - lever
b. mammacarcinoom - botten
c. coloncarcinoom - hersenen
d. prostaatcarcinoom – bijnier
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------38. Een 45-jarige man met een slokdarmtumor wordt behandeld met chemoradiatie gevolgd door
oesofagusresectie met buismaagreconstructie.
Hoe heet de chemoradiatie in deze setting?
a. een neo-adjuvante behandeling
b. een adjuvante behandeling
c. een palliatieve behandeling
d. een curatieve behandeling
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------39. Welke bewering met betrekking tot het gebruik van cytostatica is juist?
a. Wanneer patienten behandeld worden met cytostatica treedt altijd alopecia op
b. bij adjuvante chemotherapie wordt er na 2-3 kuren gekeken of de tumor reageert op de therapie
c. bij palliatieve chemotherapie wordt bij optredende toxiciteit vaker besloten tot dosisreductie
of uitstel van de kuur
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------40. Welke combinatie van cytostatica en bijwerkingen is juist?
a. doxorubicine - alopecia
b. cisplatin - cardiomyopathie
c. taxoiden/taxanen - pneumonitis/longfibrose
d. bleomycine- neuropathie
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------41. Tamoxifen wordt gebruikt in de behandeling van borstkanker.
Wat wordt geremd door tamoxifen?
a. de productie van oestrogenen postmenopausaal
b. de productie van prostagenen postmenopausaal
c. de binding van oestrogenen aan de oestrogeenreceptoren
d. de ovariele functie
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------42. De behandeling van het lokaal uitgebreid cervixcarcinoom of carcinoom van het hoofdhalsgebied
bestaat vaak uit chemoradiatie. De reden om gelijktijdig chemotherapie te geven tijdens de bestraling, is
a. om de lokale bijwerkingen te beperken
b. om de kans op een lokaal recidief te verminderen
c. om metastasen op afstand te voorkomen
d. om de behandelduur te verkorten
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------43. De indicatie voor adjuvante systemische therapie bij borstkanker is NIET afhankelijk van:
a. de grootte van de tumor
b. de okselklierstatus
c. de leeftijd
d. voorafgaande radiotherapie
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------44. Bij een 44-jarige vrouw wordt een invasief ductaal adenocarcinoom van de rechterborst vastgesteld,
diameter 2,1 centimeter, graad II, oestrogeen- en progesteronreceptor en Her2Neu-receptor positief. Zij
ondergaat een lumpectomie met sentinel node procedure, waarbij de tumor radicaal verwijderd wordt.
Eén van de twee sentinel node lymfklieren toont metastasen.
Wat adviseert de Nederlandse richtlijn als adjuvante behandeling?
a. radiotherapie, chemotherapie, trastuzumab
b. chemotherapie, hormonale therapie
c. radiotherapie, chemotherapie, trastuzumab en hormonale therapie
d. radiotherapie en hormonale therapie
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------45. Een 49-jarige vrouw meldt zich bij de huisarts met klachten van vermoeidheid en buikklachten sinds
enkele maanden. Voorheen was zij altijd fit, maar nu gaat ze hijgend de trap op en heeft ze soms last van
hartkloppingen. De buikpijn is niet continue aanwezig, het is een zeurderige pijn. Zij menstrueert nog, al
is het niet meer heel regelmatig. De ontlasting komt dagelijks. De huisarts-assistente heeft met een
vingerprik een Hb-gehalte vastgesteld van 5.6 mmol/l.
De huisarts houdt rekening met een maligniteit uitgaande van de tractus digestivus of
urogenitalis.
De huisarts stelt additionele vragen aan de patiënte en verricht een lichamelijk onderzoek.
Welke van onderstaande suggesties helpen de huisarts het MINST verder in het opstellen van
uw differentiaal diagnose naar de oorzaak van deze anemie?
a. Vragen naar het dieetpatroon van de patiente, of ze rookt en of zij bekend is met hart- en
vaatziekten in de familie.
b. Vragen naar de consistentie van de ontlasting, of er mogelijk sprake is van bloedbijmenging.
Daarnaast onderzoek van de buik om te kijken of er palpabele afwijkingen zijn.
c. Vragen naar het voorkomen van kwaadaardige aandoeningen in de familie, en dan met
name darmtumoren, borstkanker of eierstokkanker.
d. Vragen naar loze aandrang of incontinentie voor de ontlasting. Daarnaast het uitvoeren van een rectaal
toucher.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------46. Targeted therapy verschilt van de klassieke chemotherapie onder andere wat betreft de optredende
bijwerkingen.
Welke bijwerking komt vaker voor bij targeted therapy dan bij de klassieke chemotherapie?
a. Vermoeidheid
b. Alopecia
c. Diarree
d. Hypertensie
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------47. Tumoren kunnen door productie van stoffen bepaalde symptomen veroorzaken, zoals bijvoorbeeld
hypercalciemie.
Bij welke tumor komt hypercalciemie zelden voor?
a. prostaatcarcinoom
b. hoofdhalscarcinoom
c. coloncarcinoom
d. niercelcarcinoom
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------48. Palliatieve zorg vormt een belangrijk onderdeel in het totale behandelingstraject van patienten met
kanker.
Wat is het primaire doel van palliatieve zorg?
a. Adequate psycho-oncologische ondersteuning bieden
b. De kwaliteit van leven zo lang mogelijk goed te houden
c. De patient zo lang mogelijk te laten leven
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
49. Een jongeman met een non-seminoma testis stadium I wordt in het eerste jaar na de orchidectomie
maandelijks
terug gezien door de oncoloog. Na 9 maanden is het AFTP en b-HCG verhoogd.
Welke bewering is juist?
De oncoloog dient:
a. de jongeman te vragen om volgende maand opnieuw bloed (tumormarkers) te laten prikken
b. er bij lichamelijk onderzoek met name op te letten of er sprake is van lymfadenopathie, hepatomegalie
of pumonale afwijkingen
c. indien er op de CT uitzaaiingen zichtbaar zijn in lever en longen, de patient te vertellen dat hij niet
meer zal genezen
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------50. Welke van onderstaande patienten is het meest waarschijnlijk?
a. man, met speekselkliertumor, 50 jaar oud, rookt
b. man, met speekselkliertumor, 70 jaar oud, alcohol-gebruiker en rookt
c. man, met plaveiselceltumor, 70 jaar oud, rookt
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------51. Een 45-jarige vrouw is bij de huisarts bekend met een melanoom met uitgebreide metastasen in
longen, lever en botten. Zij is behandeld geweest met achtereenvolgens tyrosine kinase remmers,
ipilimumab en dacarbazine maar heeft enkele weken geleden te horen gekregen dat er progressie was
van de ziekte en dat er geen andere therapeutische opties meer zijn.
In verband met snel progressieve pijnklachten, diffuus verspreid over het lichaam, is de fentanylpleister
recent opgehoogd van 50 naar 100 ug/uur.
Haar dochter belt nu omdat zij zich zorgen maakt; patiënte gaat achteruit en is toenemend misselijk en
braakt. De huisarts gaat bij patiënte langs. Er is geen sprake van hoofdpijn, verwardheid of
zenuwuitvalsverschijnselen. De peristaltiek is spaarzaam, maar klinkt normaal. Bij rectaal toucher voelt
de huisarts zachte ontlasting in de ampul.
Wat is het middel van eerste keuze voor de symptomatische behandeling van de misselijkheid en het
braken?
a. Ondansetron (zofran)
b. Aprepitant (emend)
c. Metoclopramide (primperan)
d. Haloperidol (haldol)
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------52. Een patient met bilateraal retinoblastoom:
a. heeft de niet-erfelijke vorm van retinoblastoom
b. heeft een CT scan nodig voor diagnostiek
c. heeft een verhoogde kans op een osteosarcoom
d. heeft geen verhoogde kans op broers of zussen met retinoblastoom
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------53. Een 85 jarige ex-militair, die als jongeman in de tropen heeft gediend, komt op het spreekuur van
de dermatoloog met sinds een jaar een niet genezend, pijnloos groeiend glanzend bultje op zijn neus.
Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
a. aktinische keratose
b. basaalcelcarcinoom
c. plaveiselcelcarcinoom
d. dermale naevus
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------54. Bij welk tumortype wordt in de meeste gevallen pre-operatieve radiotherapie gegeven?
a. coloncarcinoom
b. mammacarcinoom
c. ovariumcarcinoom
d. rectumcarcinoom
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------55.Ruim een derde van de patiënten die de diagnose kanker krijgen hebben last van verhoogde distress.
Een groot deel van de distress bestaat uit een depressieve stoornis.
Hoe komt het dat deze depressieve stoornis vaak niet herkend wordt door artsen?
a. Gebrek aan kennis over depressie
b. Invoelbaarheid van de depressie
c. Gebrek aan een meetinstrument
d. Verwijzen naar een psycholoog is een taboe
Download