Antwoorden Hoofdstuk 1 Oriëntatie Opdracht 1 a. Eigen uitwerking. b. Eigen uitwerking. c. Eigen uitwerking. Opdracht 2 a. Over de begindatum bestaan veel verschillende opvattingen. Creationisten tellen vanaf de schepping; aanhangers van de evolutietheorie vanaf de eerste mensen/mensachtigen. b. Als einddatum voor het tijdvak wordt 3300 v. Chr. gegeven, omdat rond deze datum het schrift is ontstaan. Hiermee kwam de Prehistorie tot een einde. c. Met de Protohistorie bedoelen we de geschiedenis van een groep mensen die zelf nog geen schrift gebruikt, maar waarover door anderen al wel werd geschreven, of de periode uit de geschiedenis van een volk waaruit de schriftelijke bronnen zo schaars zijn, dat een goede reconstructie van het verleden niet mogelijk is. d. Het klopt dat Prehistorie en Historie streekgebonden begrippen zijn, want op een bepaald tijdstip kan het ene volk in een bepaald gebied het schrift al gebruiken (Historie), terwijl een ander volk in een ander gebied in dezelfde tijd nog geen schrift kent (Prehistorie). Opdracht 3 Bron 1 geeft een betrouwbare en objectieve reconstructie van het leven van Neanderthalers, omdat bij maken van een dermoplastic gebruik wordt gemaakt van gegevens uit opgravingen van skeletten van Neanderthalers. De lichaamsbouw is dus historisch juist. Bron 1 geeft geen betrouwbare en objectieve reconstructie van het leven van Neanderthalers, omdat uit opgravingen van Neanderthalers niets bekend is geworden over lichaamskleur, beharing en mimiek. Deze kenmerken van de dermoplastic zijn dus persoonlijke interpretaties van de makers. Bron 7 geeft een betrouwbare en objectieve reconstructie van het leven van Neanderthalers, omdat het een verslag is van een wetenschappelijk archeologisch onderzoek naar de vondst van een graf van een Neanderthaler in het huidige Irak. Bron 7 geeft geen betrouwbare en objectieve reconstructie van het leven van Neanderthalers, omdat Solecki een subjectieve interpretatie verbindt aan de vondsten. Het bijvoorbeeld absoluut niet zeker dat de groep individuen is teruggekeerd om te zien wat er is gebeurd, of dat de gehandicapte Neanderthaler door anderen werd geaccepteerd en geholpen. Dit zijn interpretaties die niet direct uit de vondsten blijken. Opdracht 4 a. Een vraag die past bij het onderzoek van de archeologen zou kunnen zijn: Hoe valt te verklaren dat er rondom het skelet veel stuifmeelresten van bloemen gevonden zijn? b. Wellicht vormden de bloemen een onderdeel van een begrafenisritueel, zoals we tegenwoordig ook nog bloemen bij graven leggen. c. Eigen antwoord. Opdracht 5 a. Op welke wijze moeten de vondsten in het Neanderthalergraf te Shanidar worden geïnterpreteerd? Waardoor, wanneer en waar precies ontstond de Neolithische Revolutie? b. Eigen uitwerking. c. Eigen uitwerking. Een zwervend bestaan Opdracht 1 a+b Middelen van bestaan van de bewoners: ja, pijlpunten en vuistbijlen zijn typische werktuigen van jagers-verzamelaars. Taakverdeling tussen de bewoners: nee, want je kunt niet afleiden wie deze artefacten hebben gebruikt. Wanneer bepaalde voorwerpen (bijvoorbeeld vuistbijlen) meestal in graven van mannen worden gevonden, kun je iets zeggen over de taakverdeling. Het bestaan van handel: ja, wanneer de werktuigen zijn gemaakt van materiaal dat niet aanwezig was in de directe omgeving van de kampen, mag je veronderstellen dat men er via handel is aangekomen Het nederzettingenpatroon: nee, je zult hierbij vondsten op andere plekken moeten bestuderen. Bij uiterlijke overeenkomsten kun je eventueel een nederzettingenpatroon reconstrueren. De ouderdom van het kamp: ja, op basis van de stijl van de vondsten en de diepte van de bodemlaag waarin ze zijn gevonden, kun je de ouderdom van het kamp achterhalen. Opdracht 2 a. Aan het eind van de negentiende eeuw werden veel publicaties over de evolutietheorie verboden, omdat de christelijke waarden, normen en opvattingen toen nog strikt werden nageleefd. In onze huidige tijd (in Nederland) gebeurt dit niet meer; er bestaat vrijheid van meningsuiting en door onder andere de secularisatie, speelt het christelijk geloof een veel minder prominente rol in het dagelijks leven. b. Eigen uitwerking. Opdracht 3 a. Eigen antwoord. b. Geheel van voortbrengselen van een gemeenschap. Of: de makers van voorwerpen van eenzelfde groep mensen, noemen we een cultuur (culturele groep). c. Eigen antwoord. d. Eigen antwoord. e. De Ohalo-cultuur. Voor het overige: eigen antwoord. Opdracht 4 a. Volgens de New Archeology moeten archeologen niet alleen culturen beschrijven aan de hand van vondsten. Archeologen moeten ook ontwikkelingen uit het verleden (in dit geval de Prehistorie) achterhalen en deze proberen te verklaren. Bij het verklaren van veranderingen zouden de natuurlijke omstandigheden een rol kunnen hebben gespeeld. b. De archeologen die onderzoek doen naar de Ohalo-cultuur beschrijven niet alleen de culturele kenmerken van deze groep. Ze proberen ook te verklaren waarom deze jagers-verzamelaars zich voor een langere tijd op een vaste plek vestigden. De oorzaak daarvoor zoekt men in het klimaat dat dit mogelijk maakte. c. Eigen uitwerking. Opdracht 5 a. Eigen uitwerking. Je zou kritiek kunnen hebben op het ‘zwervend bestaan’, omdat uit recent onderzoek van archeologen zou blijken dat niet alle jagers-verzamelaarsculturen volledig nomadisch waren; sommige waren al tamelijk (semi-)sedentair. b. Eigen antwoord. Opdracht 6 Jagers-verzamelaarsculturen waren tamelijk egalitair omdat de oorzaak voor verschillen in aanzien en status (een groot privébezit) niet voorkwam. Veel privébezit was niet mogelijk bij een nomadisch bestaan. Opdracht 7 a. Jagers-verzamelaars kenden nog geen schrift. Sociale kenmerken en religieuze opvattingen kun je het beste vaststellen doordat ze zijn beschreven (informatie over rolpatronen, religieuze verhalen, et cetera). Uit vondsten kunnen deze kenmerken en opvattingen niet direct worden vastgesteld. Hooguit kunnen ze indirect worden afgeleid. b. Eigen uitwerking. Opdracht 8 a. Eigen uitwerking. b. Eigen uitwerking. c. Eigen uitwerking. Opdracht 9 Eigen uitwerking. Opdracht 10 Eigen uitwerking. Maak gebruik van de materialen op de internetsite. De ontdekking van de landbouw Opdracht 1 a. De Oase Theorie van Gordon Childe: de Laatste IJstijd zorgde ervoor dat het klimaat in het Nabije Oosten droger werd. Mensen (en dieren) trokken naar plaatsen waar water voorradig was. Daar gingen zij over op het domesticeren van gewassen en dieren om te kunnen overleven. b. De verklaring van Hillman: jagers-verzamelaars werden gedwongen om zelf granen te gaan verbouwen, omdat deze door het droger worden van het klimaat nauwelijks meer in het wild groeiden. c. Volgens Childe trok de mens onder invloed van het klimaat naar plaatsen waar water voorradig was; volgens Hillman was dit niet het geval. Opdracht 2 Twee punten van kritiek op de Oase Theorie zijn: De eerste landbouwnederzettingen bevonden zich vaker op berghellingen dan langs het water. De mensen werden niet pas na de Neolithische Revolutie sedentair. Veel jagers-verzamelaars hadden al een (semi-)permanente woonplaats voordat de landbouw werd uitgevonden/geïntroduceerd. Opdracht 3 Eigen uitwerking. Gebieden waar de landbouw tot ontwikkeling kwam zijn: China (7500 v. Chr.), MiddenAmerika (3000 v. Chr.), het Andesgebied (3500 v. Chr.). Opdracht 4 a. Megalithische culturen zijn culturen waarvan de mensen grote (monumentale) bouwwerken van zwerfkeien (megalieten) maakten. b. Bijvoorbeeld het volk dat Stonehenge heeft gebouwd of de Hunnebedbouwers. c. Na de Neolithische Revolutie waren er voldoende mensen en was er genoeg tijd voor het bouwen van dergelijke bouwwerken. Bovendien heeft het meer nut om zoveel tijd en energie te steken in het bouwen van een megalithisch bouwwerk, wanneer men ook nabij deze plek blijft wonen. Opdracht 5 1. Aardewerk: dit past bij een landbouwsamenleving, omdat aardewerk werd gebruikt om grote hoeveelheden voedselvoorraden in op te slaan. Aardewerk is te kwetsbaar voor jagers-verzamelaars. 2. Beeldjes van vrouwenfiguren: deze werden waarschijnlijk gebruikt in de verering van de vruchtbaarheid. Dit verschijnsel was voor landbouwers erg belangrijk, omdat ze afhankelijk waren van de vruchtbaarheid van de grond. 3. Stenen funderingen van bouwwerken: dit past bij een landbouwsamenleving, omdat men zich permanent op één plek vestigde. Hierdoor kon worden ‘geïnvesteerd’ in stevigere huizen. 4. Grafvelden met in het ene graf meer grafgiften dan in het andere: dit past beter bij landbouwsamenlevingen (ook al kwam dit een enkele keer voor bij jagers-verzamelaars) omdat hieruit grotere sociale verschillen blijken. Een landbouwsamenleving was hiërarchisch opgebouwd. Opdracht 6 Eigen uitwerking. Op de lijst van kenmerken zouden de volgende zaken kunnen terugkomen: vaste woonplaats bevolkingsgroei gebruik van aardewerk stenen huizen grotere hiërarchie in de samenleving introductie van landbouwgereedschappen aandacht voor het verschijnsel ‘vruchtbaarheid’, wat blijkt uit godsdienstige (vrouwen)beeldjes toepassing van landbouw en veeteelt Opdracht 7 Het begrip ‘revolutie’ geeft aan dat een grote verandering in de samenleving zich in korte tijd voltrok. Bij de Neolithische Revolutie was dat niet het geval. De ontdekking van de landbouw was een grote verandering, maar de overgang van jagen en verzamelen naar landbouw nam duizenden jaren in beslag. Bij een geleidelijke ontwikkeling past de term ‘evolutie’ beter. Opdracht 8 Eigen uitwerking. Opdracht 9 Eigen uitwerking. Mesopotamië: van grotten tot steden Opdracht 1 a. Door het warmer worden van het klimaat ontstond volgens Nick Brooks de landbouw en werden mensen sedentair. Op de plaatsen waar men ging wonen, moest goed worden samengewerkt om te kunnen overleven. Hierdoor ontstonden de grote beschavingen. b. De Egyptische beschaving, die ontstond en opbloeide langs de Nijl. Opdracht 2 a. Ur, Eridu, Uruk, Jericho. b. Door de irrigatielandbouw steeg de landbouwopbrengst en kon de bevolking in Soemerië groeien. Door de groeiende bevolking, groeiden de steden. De samenleving werd complexer; stedelijke samenlevingen waren ontstaan. c+d Een stedelijke samenleving had de volgende kenmerken: Hiërarchische opbouw van de samenleving: de bevolking bestond uit verschillende groepen. Elke groep had bepaalde (voor)rechten en plichten. Bovenaan stond een vorst. De eerste verschillen tussen de mensen waren ontstaan door successen in de landbouw. Godsdienstig centrum: middenin de stedelijke samenleving bevond zich een tempelcomplex (ziggurat) waar de belangrijkste goden werden aanbeden en waar ook de redistributie plaatsvond. Pas na de uitvinding van de landbouw waren er voldoende mensen en was er genoeg tijd om dergelijke centra te bouwen en te onderhouden. Taakverdeling in de samenleving: door de succesvolle irrigatielandbouw kon een deel van de beroepsbevolking zich specialiseren in andere werkzaamheden, zoals ambachtslieden, kunstenaars en schrijvers. Schrift: een stedelijke samenleving was een complexe organisatie. Om belangrijke besluiten bij te houden, belastinggegevens te registreren, et cetera, werd het schrift ontwikkeld. Opdracht 3 a. Stedelijke gemeenschappen waren groot, zowel qua oppervlakte als wat betreft het aantal inwoners. Ook ontstonden er nieuwe activiteiten, bijvoorbeeld handel. De organisatie van een stad was ook complex. Hierdoor werd het onmogelijk om alle afspraken et cetera, te onthouden en mondeling door te geven. Het was noodzakelijk om zaken vast te gaan leggen en hiervoor bood het schrift een oplossing. b. Boekhoudingen, regels en wetten, religieuze verhalen en historische gegevens over het bestuur. Opdracht 4 Aan de volgende beeldelementen valt af te leiden dat de kleitablet past bij een stedelijke samenleving in Mesopotamië: Er wordt gebruikgemaakt van spijkerschrift. Op de plattegrond is de organisatie van de irrigatielandbouw te zien. Opdracht 5 a. De vorst heeft de macht over het gebied Mesopotamië. Dit wordt verbeeld doordat Gudea de twee rivieren in zijn handen heeft. b. De vorst had een godsdienstige functie/taak. Hij werd beschouwd als een god en was een belangrijke priester. Ook was hij verantwoordelijk voor het bestuur van de stad en de rechtspraak. Daarnaast had hij een militaire functie: hij was opperbevelhebber. Opdracht 6 Eigen uitwerking. Opdracht 7 Eigen uitwerking. Opdracht 8 Eigen uitwerking. Afsluiting Opdracht 1 a. Eigen uitwerking. b. Eigen uitwerking. Opdracht 2 a. De verklaringen voor het ontstaan van de landbouw die in de tekst worden genoemd, zijn: – De Oase Theorie van Gordon Childe: de Laatste IJstijd zorgde ervoor dat het klimaat in het Nabije Oosten droger werd. Mensen (en dieren) trokken naar plaatsen waar water voorradig was. Daar gingen zij over op het domesticeren van gewassen en dieren om te kunnen overleven. – De verklaring van Hillman: jagers-verzamelaars werden gedwongen om zelf granen te gaan verbouwen omdat deze door het droger worden van het klimaat nauwelijks meer in het wild groeiden. b. Eigen uitwerking. Opdracht 3 a. Waarschijnlijk wel, want pas na de introductie van de landbouw werd de voedselvoorziening beter, groeide de bevolking, kon men zich permanent op een plek vestigen en konden sommige bewoners zich toeleggen op andere werkzaamheden/ambachten. b. Ja, zie antwoord a. c. Eigen uitwerking. Opdracht 4 d. Eigen uitwerking. a. Voordelen van jagen-verzamelen zijn dat er geen grote verschillen tussen de mensen bestaan, de natuurlijke hulpbronnen en de grond niet permanent worden uitgeput en dat er een kleinere kans was op infectieziektes. b. Voordelen van landbouw zijn een vaste woonplaats en een betere voedselvoorziening, ook al twijfelen sommige archeologen eraan of dit ook in alle gevallen wel zo was. Opdracht 5 Er is sprake van continuïteit, omdat de natuurlijke omstandigheden (klimaat, landschap) bepalend waren voor het leven van de mensen. Er is sprake van continuïteit, omdat zowel de jagers-verzamelaars als de in dit hoofdstuk beschreven boeren het schrift nog niet kenden. Er is sprake van verandering, omdat de meeste jagers-verzamelaars nomaden waren en de boeren sedentair leefden. Er is sprake van verandering, omdat de jagers-verzamelaars betrekkelijk eenvoudige onderkomens en weinig persoonlijke bezittingen hadden. Boeren leefden in stevig gebouwde onderkomens (van leem) en hadden meer persoonlijke bezittingen, zoals aardewerk. Opdracht 6 Eigen uitwerking. Opdracht 7 Eigen uitwerking. Opdracht 8 a+b Jagen op wild: dit hoort thuis bij jagers-verzamelaars; de andere aspecten horen bij landbouwsamenlevingen. Pijl en boog: dit zijn werktuigen van jagers-verzamelaars; de andere voorwerpen horen bij landbouwers. Boer: de andere drie zijn kenmerken van jagers-verzamelaars. Grotten: de andere gebouwen horen bij een agrarische samenleving. Egalitair: de andere kenmerken horen bij een agrarische samenleving. c Eigen uitwerking. Opdracht 9 Eigen uitwerking. Opdracht 10 a. De zin waaruit de tijd- en plaatsgebondenheid van de archeoloog blijkt is: ‘Altijd speelt in archeologisch onderzoek onze hedendaagse samenleving een rol’. b. In de jaren zestig en zeventig (van de vorige eeuw) speelde de emancipatie van de vrouw een belangrijke rol; het feminisme kwam op. Actuele thema’s in de toenmalige samenleving speelden dus een herkenbare rol in het archeologisch onderzoek van toen. Opdracht 11 a. Bij gebrek aan geschreven bronnen en schaarste aan archeologische vondsten, bestudeert men hedendaagse vergelijkbare culturen. Hierdoor zou men meer te weten kunnen komen over sociale en religieuze opvattingen, die wellicht vergelijkbaar zijn met prehistorische jagers-verzamelaarsculturen. b. Een argument voor zou kunnen zijn: bij gebrek aan bronnen is dit bruikbaar, waarschijnlijk zijn er overeenkomsten tussen hedendaagse en prehistorische jagers-verzamelaarsculturen. Een argument tegen zou kunnen zijn: een volledige vergelijking tussen prehistorische en hedendaagse culturen is niet waarschijnlijk. Je kunt dus niet met zekerheid conclusies trekken.