Psychologie Hoofdstuk 1 Contactpersoon: [email protected] Hoofdstuk 1: Psychologie als socio-wetenschappenlijke studie Wat is psychologie? Vaak foute informatie uit media, literatuur rond psychologie = (meestal) geen wetenschappelijk verantwoorde kennis Psychologie ontstaan uit filosofie Psychologie volgens Proust: De zielkundige ontleding, of het vermogen daartoe, de kennis v/h binnenste v/d mens Psychologie der sekten: Het geheel der psychische verschijnselen in een categorie, groep of tussen groep, en de leer daarvan Psychologie (definitie): Wetenschappelijke/empirische studie van - gedrag - mentale processen Erg veel verschillende disciplines (vermoeilijkt de afbakening v/h domein) APA: American Psychological Associaton = Wereldwijde beroepsvereniging van psychologen Meerdere studies bestuderen, naast psychologie, het gedrag en de mentale processen (Voorbeelden: antropologie, sociologie, rechten, economie, criminologie, ...) = studie vanuit ander gezichtspunt Verschil: onderwerp is hetzelfde, methoden anders Mensen hechten geloof aan pseudowetenschappen = poging om natuurlijke fenomenen te verklaren zonder empirische observatie of wetenschappelijk onderzoek aan de basis (Voorbeelden: telepathie, helderziendheid, extra sensory perception - toekomst voorspellen) ! Freud en Jung hielden zich ook bezig met zulke soort psychologie = weinig tot geen empirische studie en wetenschappelijk bewijs Primary effect: eerste informatie weegt belangrijk door Recency effect: wanneer men primary effect kent, hecht men meer belang aan laatste informatie Freud en psychologie: Freud was geneesheer = leidde wetmatigheden uit klinische gevalstudies af (psyc)hoanalyse) Veel tegenspraak anno 2012 Associatie psychoanalyse en psychologie is fout (Freudprobleem) Betrouwbare psychologen: - Skinner - Hubel & Wiesel (nobelprijs) - Simon (nobelprijs) - Sperry (nobelprijs) - Kahneman & Tversky (nobelprijs) Psychologen voornamelijk actief binnen: - arbeid en organisatiepsychologie - schoolpsychologie - klinische setting (therapie) - wetenschappelijk onderzoek Psychologie ≠ psychiatrie Psychiatrie: specialisatie in geneeskunde = onderzoek naar psychisch disfunctioneren vanuit somatisch gezichtspunt --> niet opgeleid voor psychotherapie Historie van de psychologie: 1878: eerste laboratorium voor experimentele psychologie = Universiteit van Leipzig, onder leiding van Wilhelm Wundt Vaak bezwaar vanuit religieus standpunt = tot een eeuw geleden geen laboratorium aan Universiteit van Cambridge "Op schaal uitdrukken van menselijke ziel" kon niet Psychologie ontstaan uit: Geesteswetenschappen - filosofie Positieve wetenschappen - fysiologie: associatie met psychologe in studie geest/psyche - neurologie Psychologische kennis op basis van: - geesteswetenschappelijke methoden (verklaring centraal) - positief-wetenschappelijk onderzoek (predictie centraal) Twee historische strekkingen Descartiaanse strekking: geest niet objectief waarneembaar - rationalisme: ratio als enig criterium voor geldige kennis met dualisme: lichaam en geest gescheiden Angelsaksische strekking: kennis enkel verkrijgbaar door onbevooroordeelde zintuigelijke kennis - empirisme met associationisme ! Voornamelijk Angelsaksische strekking heeft geleid tot wetenschappelijke psychologie = gebaseerd op empirisch onderzoek ! Positieve wetenschappen toonde aan dat Descartiaanse bewustzijn niet klopte Onderwerpen van psychologie Voor 1900 - bewustzijn centraal (via introspectie: zelfreflectie) Rond 1900 - meer interesse in onbewuste Vanaf 1920 - behaviorisme (uit Amerika): verband zoeken tussen stimulus en reactie = studie van mentale processen werd onwetenschappenlijk beschouwd ! voornamelijk studie op dieren (dierpsychologie) - overte gedrag: gedrag dat men rechtstreeks kan observeren - blackbox: men kan enkel "raden" naar de inhoud ervan, wat er gebeurd Dierenpsychologie: dierengedrag bestuderen en er vanuit gaan dat menselijk gedrag hetzelfde is maar dan complexer (maar volgens zelfde principes) Vanaf WOII - psychologie werd gedragswetenschap die enkel objectief waarneembaar gedrag mocht bestuderen = omvat studiemethoden van 1920 Vanaf 1960 - informatieverwerkingsmogelijkheden mogelijk door technologische ontwikkeling - cognitieve psychologie: studie van de manier waarop we informatie verwerken Recent - biomedische wetenschappen geven nieuwe tendens - nauwer verband tussen psychologie en neurowetenschappen Verwerven van nieuwe kennis Kwalitatieve Methoden constructie sociale realiteit, culturele betekenis focus op interactieve processen, gebeurtenissen authenticiteit waardengebonden theorie & gegevens vervlochten essentieel situationeel vaak beperkt aantal gevallen thematische analyse onderzoeker is betrokken Kwantitatieve Methoden meten van objectieve feiten focus op variabelen betrouwbaarheid waardenvrij theorie & gegevens gescheiden onafhankelijk van de context veel gevallen/proefpersonen statistische analyse onderzoeker is onafhankelijk Methodologische eisen voor wetenschappenlijk onderzoek Drie kenmerken van de psychologische wetenschappen Kennis verzamelen via systematisch empirisme = Wetenschappelijke kennis laat zich voornamelijk leiden door systematisch waarnemen werkelijkheid = sensorische ervaring = observatie als onderzoeksgegeven ≠ van de psychologie = hier zijn gezagsargumenten ! Systematisch empirisme noodzakelijk Voorbeelden van fouten: -indelen sterrenstelsel in zeven delen (7 dagen, 7 gaten in gezicht) - aderlatingen tegen koorts - psycho-analyse (volgens Freud) Kennis moet publiek verifieerbaar zijn = kennis moet repliceerbaar zijn, iedereen moet bij dezelfde studie, dezelfde resultaten bekomen Systeem vaan peer review verplicht overdragen van wetenschappelijke kennis aan andere onderzoeker, voor de publicatie van een bepaalde ondervinding controle rond: - zinvolheid v/d vraagstelling - aangewende procedures - verwerking v/d gegevens - grondigheid v/d conclusies - ethisch karakter v/h onderzoek Kennis moet toetsbaar zijn = problemen moeten oplosbaar zijn, wetenschappelijke theorieën moeten toetsbare theorieën zijn ze moeten eveneens falsifieerbaar zijn (het moet principieel mogelijk zijn om aan te tonen dat de uitspraak fout is) Voorbeeld NIET falsifieerbare vraag: - Is de mens goed of slecht? Voorbeeld niet-toetsbare theorieën: - Psycho-analyse volgens Freud - Nixon zijn drang naar falen - Veel valse verklaringen voor Gilles De La Tourette Poc Hoc verklaringen: verklaringen bedacht na het bekijken van onderzoeksresultaten (schril contrast met predictie) ! Veel dingen bleken te kloppen tot er nieuwe technieken kwamen die het omgekeerde aanwezen Theorie: relatie tussen set concepten die gebruikt worden om data/gegevens te verklaren en predicties te maken over resultaten van een empirische studie Vijf stappen proces voor wetenschappelijke methoden Ontwikkelen v/e hypothese: - Hypothese: uitspraak die resultaat van wetenschappelijk onderzoek voorspelt ! wanneer data en hypothese elkaar tegenspreken -> nieuwe theorie vinden Aanpassen theorie brengt ons dichter bij werkelijkheid ! Wetenschappelijke wet: relatie tussen variabelen is frequent confirmeerbaar - Operationele definitie: begrippen betekenis geven door verwijzing naar observeerbare gegevens (dankzij operationalisering) Voorbeeld: Intelligentie: datgene wat gemeten wordt met een bepaalde intelligentietest ! Er is een verschil tussen een operationele definitie en essentialistische definitie Operationele definitie: verklaren hoe men een begrip kan meten (zie voorbeeld) Essentialistische definitie: effectief zeggen wat een bepaald begrip is Gecontroleerde test: - Onafhankelijke variabele: variabele die door onderzoeker wordt gemanipuleerd - Randomisatie: aanbiedingsvolgorde van stimulus moet toevallig zijn Objectieve data verzamelen: - Gegevens (data): informatie verzameld voor het testen van de hypothese - Afhankelijke variabele: gemeten resultaat v/h onderzoek, responsen Analyseren v/d resultaten: = aanhouden of verwerpen v/d hypothese Publiceren, bekritiseren en repliceren v/d resultaten Onderzoeksmethoden: Mogelijke indeling volgens: - positief wetenschappelijke onderzoeksmethoden = onderzoek door het meten van variabelen - geesteswetenschappelijke onderzoeksmethoden = onderzoek door interpretatie Voornamelijke indeling volgens: - descriptieve methoden - experimentele methoden Naturalistische observatie = observatiestudie buiten laboratorium (natuurlijke habitat) Voorbeeld: 18.000 moorden op TV gezien voor volwassen worden Nadeel naturalistische observatie: gedrag kan aangepast worden nadat de geobserveerde weet dat hij effectief geobserveerd word ! niet sterk genoeg voor causale verbanden aan te tonen Gevalstudie =1 persoon of 1 voorbeeld van een fenomeen wordt zeer gedetailleerd onderzocht Voorbeeld: Psycho-analyse van Freud Staaf door hoofd bij werkman Nadeel gevalstudie: Alternatieve verklaringen niet altijd uitsluitbaar door beperking van ethiek ! niet sterk genoeg voor causale verbanden aan te tonen Interview = directe bevraging van respondenten Voorbeeld: Agressie op TV zal leiden tot meer agressie in realiteit bij kijker? Nadeel interview: Interviewer moet zo neutraal mogelijk zijn, niet zo simpel ! niet sterk genoeg voor causale verbanden aan te tonen Survey = verzamelen v/e steekproef van opinies over één of meerdere onderwerpen (waaruit men conclusie trekt voor gehele populatie) Voorbeeld: Stemgedrag kiezers (ref. telefoon) Bestuderen van kijkcijfers Nadeel survey: Onderzoek naar delicate dingen zal vaak leiden tot valse antwoorden Respondenten moeten representatief zijn voor de populatie Psychologische tests = wetenschappelijk verantwoorde test die variabelen meet Enkele vereisten: - standaardisatie: test afnemen op zelfde manier (externe factoren, instructies, ...) - betrouwbaarheid: nauwkeurige test waarbij meetresultaat doorheen tijd niet varieert (correlatie met zichzelf) - validiteit: de test moet effectief meten wat men wil weten (correlatie met criterium) Voorbeelden: Cognitieve tests: schoolvorderingen, intelligentietests Persoonlijkheids- en attitudetests: vragenlijken, projectieve technieken Correlationeel onderzoek = bestuderen van steekproef, karakteristieken van elk bestudeerd object noteren en verband nagaan Vaak gebruik maken van correlatiecoëfficiënt = geeft rechtlijnig verband tussen twee variabelen Altijd waarde tussen -1 en 1 Waarde = 1: perfect lineair verband, perfecte voorspelling mogelijk Voorbeeld: graden Celsius uitdrukken in Fahrenheit Waarde = -1: perfect omgekeerd verband, perfecte voorspelling mogelijk MAAR: als ene stijgt, daalt andere Waarde = 0 geen rechtlijnig verband, geen voorspelling mogelijk ! Correlationeel verband duidt NOOIT meteen ook op een causaal verband Het kan ook zijn dat twee variabelen correleren, maar dat er geen enkel verband is, omdat er een derde variabele in het spel is Voorbeeld: Meer tienerzwangerschappen bij mensen zonder broodrooster = broodrooster beschermd tegen zwangerschappen is fout, meer geld (derde variabele) wil wel hogere sociale klasse zeggen en minder kans tot Soms ook aselecte steekproef: Voorbeeld: Genezingskansen voor mensen met verslaving correleren negatief met therapie = komt omdat mensen die in therapie gaan heel erg verslaafd zijn Correlationeel onderzoek: relaties observeren tussen variabelen zoals ze op een natuurlijke manier voorkomen Experimentele studie: onderzoek creëert situatie en voert gecontroleerde observatie uit Werking experimentele studie: - representatieve steekproef op toevallig manier uitvoeren en steekproef populatie in meerdere groepen verdelen - elke groep een verschillende behandeling geven = verschillende op vlak van systematische manipulatie (van één of meerdere variabelen) ! Alle andere aspecten moeten identiek blijven voor beide groepen - wanneer resultaten verschillen, kan men deze toeschrijven aan de gemanipuleerde variabele Onafhankelijke variabele: gemanipuleerde variabele Afhankelijke variabele: variabele waar de gemanipuleerde variabele effect op heeft ! Metingen zijn echter nooit perfect betrouwbaar (probabilistische aard van psychologisch ond.) = gebruik maken van gemiddelde waarden Voorbeeld: Snelheidsmeter X meet beter dan snelheidsmeter Y, maar daardoor is snelheidsmeter X nog niet in ALLE gevallen beter dan snelheidsmeter Y. We moeten steeds nagaan of gevonden verschillen statistisch significant/betekenisvol zijn Goed experiment heeft hoge interne en externe validiteit Interne validiteit: experiment is foutloos opgezet en uitgevoerd - goede operationalisering door onderzoeker - steekproefgroep is nauwkeurig gerandomiseerd ! De proefpersonen kennen best het doel v/h onderzoek niet Externe/ecologische validiteit: veralgemening tot buiten laboratorium (dagelijks leven) moet mogelijk zijn Voorbeeld: Stel door onderzoek voelen leerlingen zich extra geëvalueerd en gaan ze beter proberen te scoren dan in het echte leven Veel kritiek op experimentele studies Manipulatie tussen proefpersonen: proefpersonen van verschillende aarde Manipulatie binnen proefpersonen: proefpersonen passen zichzelf aan = voorbeeld: handtest, randomisatie kiest wel hand van de proefpersoon Ethische kwesties in onderzoek met mensen en dieren Steeds voorleggen proef aan ethische commissies, alvorens uitvoering Informed consent: proefpersonen moeten vrijwillig meedoen Nochtans is het vooraf meedelen v/d proef vaak niet mogelijk Proefdieren kunnen geen toestemming verlenen, waarom dan zij gebruiken - studie van erfelijke factoren versus omgevingsfactoren - studie van ontwikkelingsprocessen (sneller opgroeiende dieren) - de gelijkaardigheid van processen (perceptie, leren, geheugen, ...) vergelijken met mensen - zuiver wetenschappelijk onderzoek met geen ander doel dan het weten op zich Comfortmoet gegarandeerd worden en tevens pijn zo laag mogelijk gehouden worden Psychologie Hoofdstuk 2 Contactpersoon: [email protected] Hoofdstuk 2: Sensatie en perceptie Sensatie = gewaarwording Vroeg stadium van perceptie waarin neuronen (de hersenen) in een receptor (ontvanger) een intern patroon van zenuwimplusen creëren dat de omstandigheden representeert die de stimulatie veroorzaakt (binnen of buiten lichaam) (opnemen) Perceptie = waarneming = actief proces (het gegeven dat je ziet) Proces waarbij sensorische patronen betekenisvol en ingevuld worden (verwerking) Schematisch: IMPULS -> VERWERKING in NEURONEN door ontvangst in RECEPTOR -> INTERN PATROON door ZENUWIMPULSEN -> REACTIE (omstandigheden: intern of extern) Voorbeeld: Er is een geluid Gewaarwording: geluid opnemen, opmerken Perceptie: geluid interpreteren (oorsprong zoeken, aangenaam/onaangenaam, ...) Neurale impulsen = hersenen ervaren wereld onrechtstreeks REDEN: zintuigen zetten stimulatie om in "taal enuwstelsel" Transductie = transformatie v/d ene energievorm in een andere -> stimulusinformatie in zenuwimpulsen Receptoren = gespecialiseerde neuronen die geactiveerd worden bij stimulatie -> leiden tot zenuwimpuls Sensorische banen = bundels van neuronen die informatie doorgeven v/d zintuigen aan hersenen Zintuigen en hun systeem OGEN (kijken) OREN (horen) NEUS (ruiken) TONG (smaken) HUID/BINNENOOR (voelen) Visueel systeem Auditief systeem Olfactief systeem Gustatief systeem Tactiel systeem Tactiel systeem neemt volgende zaken waar - temperatuur - druk - pijn - lichaamsoriëntatie (binnenoor) - lichaamspositie (binnenoor) Sensorische adaptie = verlies van responsiviteit in receptorcellen na langdurige stimulatie (gewoonwording) Voorbeeld: Alcohol in mijn geval Geluid van frigo op kot (na verloop van tijd niet meer storend) Psychofysica = Psychologische tak die verband bestudeert tussen - fysische variabelen van stimuli - corresponderende psychologische variabelen (stimuli) = oudste tak binnen experimentele psychologie Centrale vraag: - Hoe vertaal je fysische naar psychologische normen? = continue manipulatie van fysische impuls en zien wat het doet met continue psychologische output ! Dualisme volgens Descartes = ziel gescheiden van lichaam Absolute drempelwaarde = noodzakelijke hoeveelheid stimulatie voor detectie Differentiële drempel = kleinste hoeveelheid wijziging van stimulus waardoor verschil ervaren wordt (juist merkbaar verschil of JND just noticeable difference) Bij continue stimulusaanbieding zijn drempelwaarden afhankelijk van - interindividuele verschillen (verschilt van persoon tot persoon) - zintuig modaliteit (manier waarop zintuigen individueel werken) Signaal detectie theorie Stimulus -> neurale activiteit -> vergelijking van persoonlijke aard -> respons (of gebrek aan respons) Perceptueel oordeel = resultaat v/d combinatie van sensatie en respons (beslissing) De signaal detectie theorie laat ons toe volgende zaken te scheiden - drempelwaarde - antwoordtendensen (manier/noodzaak tot reactie) Absolute drempelwaarden = drempelwaarden die voor "iedereen" van toepassing zijn Wet van Weber = JMV (juist merkbaar verschil) is fractie van standaardstimulus JMV = (S' - S)/S = ∆/S = factie is afhankelijk van zintuigmodaliteit Voorbeeld: Geluid van "100" naar "99" = (100 - 99)/99 = 1/99 = 0,003 = geluidsfrequentie Subliminale beïnvloeding = verboden boodschap dat doorgegeven wordt zonder dat waarnemer zich ervan bewust is dat hij/zij wordt bloodgesteld aan de impuls, zouden verwerkt worden door onderbewustzijn 1957: James Vicary - drink more coke - eat popcorn Verklaarde dat door zijn reclame de omzet tijdens de pauze enorm was (reclame duurde 0,03 second en werd constant herhaalt) = verkopen zouden stijgen omdat filmkijkers "onbewust" werden beïnvloed = verzonnen => promotie van eigen reclamebureau (nooit bewijzen gevonden dat het werkte) Subliminale self-help tapes = audioteksten opzetten tijdens slaap zouden effect hebben Test: Tonen van kinderfoto's (zeer snel) = verschillende beoordeling van aangenaamheid Contra-balancering Sommige hadden voor het zien van de foto aangename impuls Sommige hadden voor het zien van de foto onaangename impuls = beoordeling van dezelfde foto's kan men daardoor vergelijken Test: Woorden laten lezen in volgende volgorde - verpleegster => boter - brood => boter = boter zal sneller herkent worden als we eerst brood lazen Priming = woord sneller herkennen als het wordt voorafgegaan door gerelateerde prime (minder snel bij voorafgaan van niet-gerelateerde prime) Onbewuste verwerking van kleine hoeveelheden informatie (woorden, eenvoudige afbeeldingen, foto's van objecten, ...) Ook van toepassing op "drink more coke" en "eat more popcorn"? Self-help tapes = worden beluistert tijdens slaap = placebo-effect Test: Zelfde tape, helft dacht dat ze er gelukkiger van gingen worden, andere dat ze beter gingen kunnen denken = geen effect, maar wel effect omdat ze het doel van de tape kenden en erin geloofden Werking zintuigen Zintuigen werken allemaal zelfde = detecteren soort van informatie (afhankelijk per zintuig) en zenden door naar gespecialiseerde hersendelen (afhankelijk per zintuig) Nabeelden = sensaties die blijven na verdwijnen v/d stimulus Test: Focus op één bepaald punt in geheel, vervolgens mogelijkheid om beeld te reconstrueren Perceptie = brengt betekenis in sensatie -> resulteert in interpretatie van externe wereld ! Niet in perfecte representatie Soort van illusie = je ziet iets anders dan werkelijk weergegeven wordt Percept = betekenisvol product van perceptieproces Feature detectoren = cellen in cortex die gespecialiseerd zijn in extractie van bepaalde features v/e stimulus Bindingsprobleem = belangrijk onopgelost mysterie in cognitieve psychologie = fysieke processen v/d hersenen voor combinatie van verschillende aspecten van sensatie tot een enkelvoudig percept Het bindingprobleem is de vraag hoe in onze hersenen allerlei afzonderlijke détails van objecten die wij waarnemen, worden gebundeld tot een geheel - dank u Wikipedia Bottom-up verwerking = data driven = analyse die eigenschappen v/d stimulus beklemtoont (eerder dan interne concepten) Top-down verwerking = conceptually driven = beklemtoning van verwachtingen, herinneringen en cognitieve factoren Geheugen -> Zintuigen Zintuigen -> Geheugen (wederkerige werking) Illusies = aantoonbaar foutieve ervaringen v/d stimulus patroon door iedereen gedeeld in dezelfde perceptuele omgeving Anders waarnemen dan werkelijkheid ! Illusies tonen verschil tussen sensatie en perceptie Voorbeelden: - doortrekken van een lijn - door omgeving twee verschillende voorwerpen andere grootte geven, ondanks dat ze identiek zijn - zaken als "scheef" beschouwen, ondanks hun recht verloop EXAMENVRAAG: voorbeeld van horizontaal-verticaal illusie Twee lijnen, loodrecht op elkaar en even lang = verticale lijn lijkt langer dan horizontale lijn = Wundt-Fick illusie Laag voorwerp -> lijkt groot Hoog voorwerp-> lijkt klein Andere illusies in realiteit - Twee treinen naast elkaar, één beweegt, welke rijdt nu eigenlijk - Lichte kleuren lijken ruimer - Lichte kleuren en horizontale strepen maken dik - Hoogte wordt overschat bij horizontaal-vertikaal illusie Ambiguë figuren = beelden waarvan interpretatie verschillend kan zijn Voorbeeld: foto van berg waar je ook stippel-hond kan zien Perceptuele constantie = vaardigheid om hetzelfde object te herkennen in verschillende omstandigheden (zoals veranderingen van belichting, afstand en locatie) Voorbeeld: Auto verandert niet van kleur als die in zon/schaduw staat Grootte-constantie Voorbeeld: meisje in neergaand huis, even groot meisje, maar lijkt vele groter Oriëntatie-constantie Voorbeeld; omgedraaide kaart maakt het alsnog mogelijk die te herkennen ! Bijna nooit stabiele perceptuele informatie (voorbeeld door bewegingsperceptie) ! Complexe informatie wordt geconstrueerd in tijd (paradox = onmogelijk figuur van Escher, trappen) mensen aan binnenkant lopen naar beneden, buitenkant omhoog Probleem met dieptezicht = onleesbaar, iets met project op Retina Welke informatie gebruiken we voor dieptezicht Binoculair zicht - binoculaire dispariteit - binoculaire convergentie = we krijgen twee keer informatie, maar kan verschillend zijn Beweginsinformatie = relatieve bewegingsparallax = Parallax is het verschijnsel dat de schijnbare positie van een voorwerp ten opzichte van een ander voorwerp en/of de achtergrond varieert als het vanuit verschillende posities bekeken wordt Voorbeeld: ver zicht uit wagen lijkt mee te bewegen wanneer je uit raam auto kijkt Pictorial cues - interpositie of occlusie - relatieve grootte (voorbeeld grootte van man) - lineair perspectief (voorbeeld cilinders) - textuurgradiënt (voorbeeld graan -> textuur neemt af) Leer-gebaseerde inferentie = visie die perceptie voornamelijk gevormd wordt door leerproces (niet volledig aangeboren) Perceptuele set = bereidheid om bepaalde stimulus te detecteren in bepaalde omgeving Gestalte psychologie = visie dat groot deel van perceptie bepaald wordt door aangeboden factoren Figuurperceptie = deel van patroon dat aandacht opeist Achtergrond = deel van patroon dat geen aandacht op eist Subjectieve contouren = afgrenzingen die gepercipieerd worden (maar niet fysisch gegeven) Voorbeeld: geslotenheid = tendens om leemtes in te vullen om onvolledige figuren compleet te maken Gestaltwetten van perceptuele groepering = reactie op het structuralisme omdat daar aangenomen wordt dat perceptie bestaat uit een reeks afzonderlijke sensaties - Similariteit - Proximiteit (nabijheid) - Continuïteit - Common Fate - Prägnanz wet van gelijkenis: dingen die op elkaar lijken tot een geheel zien wet van dichtheid: elementen die dicht bij elkaar liggen, worden als eenheid beschouwd wet van continuering: onafgebroken en netjes afgewerkte figuren verkiezen boven onsamenhangende figuren wet van gemeenschappelijke bestemming: gelijkvormige objecten samenvoegen als ze een gelijke beweging of bestemming hebben wet van Prägnanz: minste cognitieve inspanning gaat voor Prägnanz-wet = figuren elkaar laten snijden en enkel buitenste lijnen gebruiken voor vorming nieuw figuur Sensorieel geheugen = onthoudt voor korte tijd, werkt niet beter naargelang men langer waarneemt Zie powerpoint Psychologie Hoofdstuk 3 Contactpersoon: [email protected] Hoofdstuk 3: Teach Your Children Bijgeloof, gokverslavingen en ratten kunnen leren om te ruiken = allen hebben een "leertraject" ondergaan Soort van conditioneringsprocessen = klassieke en instrumentele conditionering Twee vormen van leren Hond van Pavlov = reeds speekselafscheiding (zin) bij het zien van voeding = psychische reflex Hij bestudeerde fysiologische reflex (voorbeeld: afscheiden van speeksel) bij het voorafgaan van een bepaalde andere prikkel (bel, geluid, licht, ...) Resultaat klassieke of Pavloviaanse conditionering Puzzle box: kooit met klapdeur die kan geopend worden door hefboom in de kooi Test: Hongerige kat in kooi zetten en melkkommetje buiten bereik van opgesloten kat = dier ging panikeren en drukte perongeluk op hefboompje Thorndike vond wet van het effect = de dieren gingen steeds sneller het gewenst/bedoeld gedrag uitvoeren = basis van operante of instrumentele conditionering Het gedrag dat resulteert in positieve gevolgen wordt versterkt Het gedrag dat resulteert in negatieve gevolgen wordt verzwakt ! Belangrijk binnen het leerproces: beloning moet METEEN volgen op het gedrag = wanneer kooi vijf seconden later zou openen, zal het leerproces vele langer duren Temporele contiguïteit = snelle opeenvolging in de tijd tussen gedrag en beloning Klassieke conditionering Methode van Pavlov = passief proces = honden moeten geen handeling doen in hun leerproces Neutrale prikkel (rinkelen bel) wordt opgevolgd door prikken (toedienen voedsel) die reflexmatige reactie (speekselafscheiding) uitlokt Desondanks lokt de neutrale prikkel niets anders uit dan gebruikelijke oriënteringsreactie v/d hond (het spitsen van de oren, alertheid) Na herhaaldelijke koppeling van neutrale prikkel aan reflexuitlokkende prikkel zal de neutrale prikkel een reactie uitlokken = onvoorwaardelijke stimulus Voedsel: onvoorwaardelijke stimulus (prikkel) Speekselproductie: onvoorwaardelijke reactie Neutrale prikkel (bel): voorwaardelijke stimulus (prikkel) Reactie (leerproces): voorwaardelijke reactie Aversieve conditionering = onvoorwaardelijke reactie op schok verschilt van voorwaardelijke reactie ZIE SCHEMA PAGINA 42 BOEK Leerproces kan men snel afbouwen door -> voorwaardelijke stimulus geven, maar geen onvoorwaardelijke prikkel (bel luiden zonder voedsel geven) Uitdoving = proces v/h verdwijnen v/d voorwaardelijke reactie ! Uitdoven is niet vergeten = men kan veel sneller terug gedrag aanleren door voorwaardelijke prikkel te voorzien = spontaan herstel (komt ook soms onverwacht voor) Wanneer men hond eten geeft na horen van bepaald geluid en men past geluid lichtelijk aan, zal de hond nog steeds reageren = verschil tussen voorwaardelijke prikkel uit leerproces en testprikkel = prikkelgeneralisatie/prikkelveralgemening ! Maar ook vaststelling rond prikkeldiscriminatie = twee geluiden, gelijken op elkaar, beide lokken prikkel uit, slechts één belonen, hierdoor zal andere prikkel na verloop van tijd geen reactie meer uitlokken Hogere-orde conditionering Voorbeeld: lichtflits en daarna elektrische schok, hierdoor zal bij een lichtflits (niet gevolgd door schok) eveneens een angstreactie te voorschijn komen = nieuwe neutrale prikkels werden geconditioneerd Temporele contiguïteit bleek uiteindelijk niet zo noodzakelijk te zijn voor conditionering (eens het proces reeds is aangeleerd) Klassieke conditionering aversie opbouwen na slechts één negatieve impuls Voorbeeld: iets slecht eten, kan zorgen voor "degoutatie" t.o.v. bepaalde voeding Voedselaversie is ook erg robuust tegen uitdoving = gaat niet snel weg Voorbeeld: Kankerpatiënten vaak afkeer tegen "gewoon" voedsel doordat ze zich slechts voelen van chemotherapie = daarom vaak opteren voor "ongewoon" voedsel voor behandeling Geconditioneerde voedselaversie kan ook problemen oplossen Voorbeeld: lamsvlees vergiftigen waardoor dieren niet meer gaan jagen op lammeren Conditionering kan geen verband brengen tussen arbitrair gekozen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke prikkels Test: Uitgedroogde ratten drinken aanbieden wanneer er lichtflits was en geluidsignaal Vervolgens kregen ze of X-bestraling of schok (onvoorwaardelijke prikkel) Resultaat: Ratten met X-bestraling: associëren smaak met misselijkheid, niet met flits of geluid Ratten met schok: associëren smaak niet met de pijn, wel de flits of geluid Voorbeeld: Tandarts pijnvolle ervaring => dooft niet snel uit (geur van praktijk zorgt nog steeds voor angst) Voorbeeld: Reclame met mooie vrouwen zorgt dat via conditionering dat men deze likt naar arbitraire producten Voorbeeld: Seksuele foto's tonen daarna foto's van doorsnee producten Enkele weken erna enkel doorsnee producten tonen = nog steeds link met vrouwen Operante conditionering Testen van Skinner: Rat in doolhof zetten op einde van doolhof voedsel Wet van effect vond plaats: rat kon na verloop van tijd het doolhof vele sneller doorlopen Skinnerbox: hefboompje in doos, bij indrukken komt er voedsel vrij = dieren hadden dit na verloop van tijd door Positieve bekrachtiging: gedrag dat systematisch gevolgd wordt door toedienen van bepaalde prikkel in frequentie toeneemt, zorgt de prikkel voor positieve bekrachtiging (beloning) Negatieve bekrachtiging = niet omgekeerde van positieve! Ook beloning, maar beloning bestaat er nu uit iets negatief weg te nemen of aversieve prikkel verwijden. Voorbeeld: paraplu meenemen als het regent om natte kleren te vermijden Uitdoving of extinctie = wegnemen van bekrachtiging Hoe moet je iemand het best opvoeden? Skinner maakt onderscheidt tussen continue en intermittente bekrachtiging Continue bekrachtiging: steeds belonen wanneer iemand iets goed doet Nadeel: snelle uitdoving, vergeten van bekrachtiging kan leiden tot uitdoving Nadeel: bekrachtiging kan zijn "effect" verliezen (voorbeeld altijd eten geven, op duur zal er geen honger meer zijn en is het eten dus ook niets positiefs meer) ! Optimale beloningsstrategie wijzigt zodra bepaald gedrag is aangeleerd = vanaf dan kan je gedrag beter in stand houden met Partiële of intermittente bekrachtiging = minder frequent belonen van gedrag Partieel bekrachtigen kan op twee verschillende manieren - Vast ratioschema: beloning nadat gedrag zich X-keer heeft voorgedaan Voorbeeld: rat krijgt om drie keer drukken koekje = ratioschema-3 - Variabel ratioschema: beloning niet na vast aantal keer, wel gemiddeld na bepaald aantal keer Voorbeeld: iemand die huizen verkoopt en daar elke 10% in slaagt, wordt met dat percentage beloond Beloning is bijgevolg op basis van intervalschema's - Vast intervalschema: tijdsinterval is steeds identiek - Variabel intervalschema: tijdsinterval verandert van keer op keer Voorbeeld: Hond elke dag voor uitvoeren van truckje belonen (vast intervalschema) Visser die eens vis vangt (variabel intervalschema) ! Variabele schema's zorgen ervoor dat gedrag vaker voorkomt dan bij vaste schema's Bij vaste schema komt het gedrag minder tot uiting en stijgt de frequentie naargelang de beloning dichterbij komt Bij een variabel schema wordt het gedrag met constante frequentie gesteld Probleem bij gokverslaafden: variabel schema = variabel schema verhoogt weerstand tegen uitdoving Primaire bekrachtiger: prikkel die elementaire bekrachtiging bevredigt Voorbeeld: drank voor dorstig dier, seks voor "geile" duif Secundaire/geconditioneerde bekrachtigers = krijgen bekrachtigende waarde omdat ze, door klassieke conditionering, gelinkt worden aan primaire bekrachtiger Voorbeeld: geld, glimlach, studieresultaten, etc. Hoe leer je iemand een bepaald gedrag? Voorbeeld: hoe leer je een hond om op een knop te drukken? Response shaping = criterium voor bekrachtiging stapsgewijs verschuiven in richting van uiteindelijk gewenst gedrag Voorbeeld: Belonen wanneer hond in richting knop kijkt Belonen wanneer hond in richting knop wandelt (enkel dan nog belonen) Bij het aanleren van reeks handelingen, leert men van achter naar voor Eerst leren om krant bij baasje te leggen, dan om binnen te wandelen met krant, dan om krant te nemen, ... = toevoegen van voorafgaand gedrag aan de hele scène = volgend gedrag is bekrachtiger van vorige gedrag = pas op einde (primaire) bekrachtiging (al dan niet continue toegediend) Test: Skinnerbox -> duif moet op knopje drukken bij lichtflits (krijgt dan voedsel) = discriminatieve controle v/d lamp lamp = discriminatieve prikkel Voorbeeld in leven: Hond doet truckje en krijgt beloning van "mij", maar niet van mijn "partner" = hond zal truckje niet meer doen bij partner = discriminatieve prikkel Training van APOPO-ratten Ratten kunnen explosieven opzoeken - Eerst laten wennen aan klik geluid via Pavloviaanse conditionering (via geconditioneerde bekrachtiger) - Trainen op detecteren van explosieven - Trainen op discriminatie: enkel belonen wanneer kop in gat gaat met effectief enkel TNT - ... Straf Positieve straf: het toedienen van iets onaangenaams Negatieve straf: het afnemen van iets aangenaams Straf is riskante manier om gedrag te veranderen = onmiddellijke gedragsverandering, maar geen duurzaam effect Gedrag kan men minder snel aanleren via straffen - Ongewenst onderdrukken is moeilijker wanneer dreiging van straf weg is (degene die straf toekent moet steeds in buurt zijn) = discriminatieve stimulus: gedrag enkel niet stellen bij bepaalde personen Het is beter gedrag te bekrachtigen dan te straffen Bijgeloof experiment Wanneer men verschillende katten in kooi zetten en op staafje laten drukken voor deur te openen merken we dat: Elke kat zal op een bepaalde manier, toevallig, merken dat het deurtje opengaat door het staafje en zal op deze (eigen) manier blijven op het staafje drukken Elk dier krijgt bijgevolg een "eigen strategie" = ander geloof opgebouwd rond gedrag om het deurtje te openen Supersition in the pigeon = verschillende duiven in verschillende skinnerboxen, om de 15 sec komt er korrel --> blijven wachten is beste optie, maar wat doen de duiven tijdens die 15 sec? Elke duif ander gedrag = soort van bijgeloof Gedrag toont aan dat dieren causale relatie zelf bedenken tussen gedrag en verkrijgen van voedsel Distinctief bijgelovig gedrag ook door mensen Voorbeeld: kleuters tijdens wachten (lees 57) Toevalligheden die hebben geleid tot een succes willen we herhalen = zeker wanneer het weinig inspanningen kost Vaak niets te maken met verband tussen geluksbrenger en resultaat = wel met vermijden van risico Te verklaren door algemeen geldend principe van conditionering Operante conditionering en behavioristische visie op gedrag Gedrag tussen soortgenoten neemt af wanneer men chimpansee voor spiegel zetten Gedrag zoals het wegplukken van voedsel tussen tanden of onzichtbare plekken (die nu zichtbaar waren) schoonmaken nam toe = evedentie voor zelfherkenning in een spiegel Men vond dat zelfherkenning een primitieve vorm van zelfbewustzijn enkel voorkwam bij mensen en hogere apensoorten (andere apen begonnen zich niet te kuisen) MAAR: lag de reden bij zelfherkenning? Zelfde proef, maar met duiven, die beloond werden bij afkuisen Duiven slaagden erin zich af te kuisen = zelfherkenning moet niet toegeschreven worden aan zelfbewustzijn of zelf-concept Er is een niet-mentalistische verklaring in termen van gedragscontrole op basis van discriminatieve prikkels en bekrachtiging Beperkingen bij conditionering Biologische beperkingen bij conditionering = kunnen we effectief alle fysiek uitvoerbare zaken aanleren Vertrouwheid met soort-specifieke instincten zijn noodzakelijk voor het volledig begrijpen van gedrag Voorbeeld: Varkens moeten geld in spaarpot steken, maar instinctief gedrag zorgde dat ze het gingen begraven (zoals ze doen met eten) = beperking op aanleren van gedrag door instinctive drift (vermenging van aangeleerd gedrag en instictief gedrag) Andere soorten van leergedrag Leerstrategieën niet beperkt tot - Pavloviaans gedrag - Skinneriaans leren Cognitief leren = zaken aanleren zonder dat we het te leren gedrag zelf uitvoeren (zonder bekrachtiging en straf) - Observationeel leren: iets aanleren louter door observatie (of door verwerven van inzicht) Behaviorisme in de jaren 2000 = eerste labo voor experimentele psychologie --> veel zaken afgeleid uit "introspectieve waarneming" (innerlijk zelfonderzoek) = manier werd uiteindelijk "afgeschaft" Overschakelen naar studie van objectief waarneembaar gedrag Skinner stelde voorspelling en controle van extern observeerbaar gedrag op als doelstelling van wetenschappelijke psychologie (behaviorisme) Studie van cognitie werd terug opgevat = veel minder studie rond conditionering Behaviorisme is wel meer dan voetnoot in geschiedenis of verlossing van introspectie Hedendaags gebruik van conditionering - afleren van fobieën (via uitdovingsprincipe) - autistische kinderen helpen via bekrachtiging - behandeling van stotteren - behandeling van afasie - trainen van dieren Neurobiologie gebaseerd op klassieke conditionering Klinische psychologie mag enkel toegepast worden door "evidence-based" therapie = moet dus wetenschappelijk bewezen zijn dat manier effectief is = technieken vooral uit leerpsychologie Wel twijfels rond het feit in welke mate de menselijke gedachten (die ratten/duiven niet hebben) geen invloed hebben op de correctheid van de technieken - Ze vragen zich het doel van het onderzoek af - Ze vragen zich af hoe ze geacht worden te reageren - ... Kunnen de resultaten dus veralgemeend worden naar veel rijkere situatie in het dagelijks leven? Token economy-systeem: gedrag aanleren via geconditioneerde bekrachtigers in vorm van speelgoed geld = vaak gebruikt in psychiatrische klinieken = tokens kan men inruilen voor beloningen/privileges Psychologie Hoofdstuk 4 Contactpersoon: [email protected] Hoofdstuk 4: Hoofdstuk over geheugen Polygrafietest = leugentest Alle informatie doorloopt drie stadia voor permanente opname Zintuigelijk geheugen: beelden, geluiden, geuren of sensorische indrukken worden verwerkt door zintuigen --> bewaard in sensorisch geheugen = elk zintuig heeft afzonderlijk sensorisch geheugen Werkgeheugen: filteren van belangrijke informatie uit sensorisch geheugen en verbinden met reeds opgeslagen kennis en verbinding met informatie uit langeduurgeheugen = beperkte capaciteit, iets langer als sensorisch geheugen Langeduurgeheugen: gegevens uit werkgeheugen verdwijnen (vergeten) of worden opgeslagen in langeduurgeheugen = term die we in dagelijks leven omschrijven als "geheugen" = veel langere temporele capaciteit = onbeperkte capaciteit Langeduurgeheugen Bestaat ui twee takken Impliciet of procedureel geheugen = bevat informatie over HOE we iets moeten doen Voorbeelden: hoe fietsen, welke pedaal indrukken als hond straat oversteekt, ... Expliciet of declaratief geheugen = bevat informatie dat "intentioneel" kan opgeroepen worden - SEMANTISCH GEHEUGEN: opslag van geaccumuleerde kennis v/d wereld Voorbeeld: rekenregels, alfabet, ... - EPISODISCH GEHEUGEN: herinneringen van specifieke, autobiografische gebeurtenissen Episodisch geheugen Doorloopt alsook drie stadia - inprenten van informatie bij waarneming - bewaren van informatie (meestal lange tijd) - (her)oproepen van de informatie = bij een fout in het proces kan de informatie vertekend zijn = falend geheugen Kwaliteit ooggetuigenverklaring is vaak niet zo goed, onbetrouwbaar --> vaak foute verklaringen, ondanks erg grote zekerheid, dit door foutief opslaan Besluit: indificatie door lineup of fotocollage niet waterdicht = DNA-tests helpen voor bepalen onschuld Ooggetuigen worden nochtans vaak erg serieus genomen = mensen overschatten kwaliteit v/h geheugen --> zaken werden niet gefilmd opgeslagen en zijn niet altijd volledig juist herafspeelbaar Laboexperimenten via manipulatie kunnen dit aantonen MAAR: vaak moeilijker in natuurlijke omstandigheden Ecologische validiteit van studies in realiteit is groter dan die van laboratoriumexperimenten = resultaten wel vertekend door storende variabelen (hebben we niet onder controle) Voorbeeld: in winkel iets kopen, paar minuten later foto's voorleggen, vragen wie klant was = kan verstoort worden door aandachtsniveau van de winkelier op moment van verkoop Vertekening van suboptimale waarnemingen - eigenschap v/d geobserveerde gebeurtenis gevolgen voor de kwaliteit v/d herinnering - karakteristieken v/d observerende persoon ook invloed ! Vooral zijn "verwachtingen" hebben invloed op de herinnering Test: Ondervraging laten zien, gevolgd door gemeenschappelijke scène Ene groep ziet gewelddadige ondervraging, andere normale ondervraging = herinneringen over laatste scène zijn beperkter bij zij die gewelddadige ondervraging zagen Geweldconditie heeft invloed op herinnering = waarschijnlijk door stresverhoging Conclusie: ooggetuigverklaringen over gewelddadige zaken zijn minder betrouwbaar Objectiviteit ook heel belangrijk = vooroordelen en verwachtingen mogen geen invloed hebben Voorbeeld:beoordeling van voetbalwedstrijd Voorbeeld: 12 azen tonen, maar in verschillende kleuren (voorbeeld schoppen in het rood) = ze verwachten schoppen aas in het zwart te zien, daarom lagere herinnering en minder schoppen gezien Beïnvloeding van bewaring Tijd zorgt ervoor dat we bepaalde zaken vergeten Voorbeeld: ontbijt van vorige week Komt door wat gebeurt tijdens het tijdsverloop - we krijgen nieuwe informatie over bepaalde gebeurtenis Voorbeeld: na overval krantartikel lezen, kan eigen herinnering van overval veranderen Bij het vermelden van iets in de vraagstelling, onthouden we langer Zie voorbeeld pagina 82 Voorbeeld: Fragment met 12 demonstranten, twee vragen: - Was de leider van de vier demonstranten een man? - Was de leider van de twaalf demonstranten een man? Week later zal personen met tweede vraag beter kunnen antwoorden op de vraag - Hoeveel demonstranten waren er? Bij proeven moet de cruciale vraag goed verborgen = bootst reële leven zo goed als mogelijk na (aandacht mag niet op de manipulatie vallen) Ook geen verwijzingen naar informatie verkregen tussen observatie en bevraging Proefpersonen maken compromis tussen werkelijk geobserveerde informatie en wat ze nadien waarnemen Misleidende informatie kan geheugen aanpassen ! Zelf creatie van onbestaande voorwerpen is mogelijk Wanneer mensen, ter goeder trouw, ervan overtuigd zijn dat ze iets "hadden kunnen zien", gaan ze zich een herinnering vormen die niets met de realiteit te maken heeft Geheugen is niet zo passief als camera die beelden vast legt Herinnering bijgevolg beïnvloedbaar door: - tijd tussen gebeuren en bevraging - informatie tussen gebeuren en bevraging Conclusie: ondervragingen beter zo snel mogelijk na voorval Oproepen van herinneringen Omstandigheden van het oproepen zijn belangrijk Als je op strand iets hoort, kan je meer heroproepen op strand dan in water = beter ophalen van informatie in zelfde omstandigheden dan opslaan Vraagstelling is van belang Voorbeeld: - Heeft u VAAK hoofdpijn op schaal 1/10 zal beantwoord worden met +- 2.2 - Heeft u SOMS hoofdpijn op schaal 1/10 zal beantwoord worden met +- 1 Probleem: welk woord lokt het meest accurate antwoord uit? = suggestieve vragen zijn bijgevolg niet toegelaten in rechtbanken (moeilijk te controleren, onderscheiden van andere vragen) Weten we wat we weten Menselijk geheugen verschilt van andere geheugens (bibliotheek, computer) door metakennis metakennis: we hebben een tamelijk goed idee van wat we weten en niet weten LEES PAGINA 88 ONDER en 89 BOVEN Inplanten van herinneringen (INCEPTION) Wanneer je iets hoort over je eigen leven, maak je er soms een visuele herinnering van Bij kinderen is inplanten mogelijk, maar ook bij volwassenen? = ja Mensen die zich levendige voorstelling maken v/e mogelijke gebeurtenis nadien de dat deze gebeurtenis zich echter zal voordien hoger inschatten dan anderen ! Ook mogelijk voor emotioneel sterke situaties om die in te planten Iemand die beter mentale beelden kan voorstellen, is meer gevoelig voor inplanting Iemand met dissociatieve tendens ook (stoornissen in normale integratie van bewustzijn, denken, geheugen en persoonlijkheid) Verdrongen herinneringen Verdrongen herinneringen = herinneringen die we lang niet voor de geest kunnen halen, maar ineens wel terug Voorbeeld: Na 20 jaar een bepaalde situatie kunnen inbeelden als "verklaring" voor iets = zijn deze herinneringen wel correct? Therapeuten hebben als argument verdringing = men wil zich het niet herinneren tot bepaald moment Retractors: verdrongen herinneringen bovenhalen maar later ontkennen = zijn verdrongen herinneringen allemaal inplanten? PAGINA 95 - 96 Psychologie Hoofdstuk 5 Contactpersoon: [email protected] Hoofdstuk 5: Hoofdstuk over externe invloed op ons Eten minder alleen dan met anderen Sociale belemmering Passieve, toekijkende persoon belemmert het uitproberen van bepaalde gedragingen in een probleemsituatie Within-subjects design Sommige woordenlijsten in alleen situatie, andere in situatie met "toekijkend oog" ! Woorden waren gecontrabalanceerd over leersituaties = eenzelfde woordenlijst werd gebruikt voor helft proefpersonen in alleen-situatie en helft in situatie met passief publiek Toch niet altijd belemmering van aanwezigheid soortgenooot Voorbeeld: tijdritten steeds trager dan ploegritten betere podiumprestaties met een publiek Negatief versnelde leercurven = veel verbetering in het begin, maar na verloop van tijd neemt grootte van verbeteringseffect af Sociaalfacilitatie-effect <-> belemmeringseffect Socialfacilitatie-effect: beter presteren met passief publiek Bellmeringseffect: slechter presteren met passief publiek Treden beide op bij zowel proefpersonen als dieren = zowel in passieve als co-actieve aanwezigheid Zajonc' integratiehypothese = sociale facilitaie en belemmering komt niet door wat men moet doen, maar wel door hoe moeilijk/gemakkelijk de uit te voeren taak is Bij makkelijke taken: facilitatie Bij moeilijke taken: belemmering Facilitatie en belemmering kan men terugbrengen tot één psychologisch proces Sociale aanwezigheid -> verhoogde activering/opwinding -> dominante respons = wekken responscompetitie op (wat gaan we doen?) Voorbeeld: als iemand ons beledigd kunnen we verbaal of fysiek reageren ! MAAR: sommige reacties onverenigbaar = we kunnen niet negeren en agressief worden op hetzelfde moment ! Dominante respons is de reactie die met grootste waarschijnlijkheid zal worden vastgesteld = dominante respons is respons die, in een gegeven situatie, de grootste kans heeft om het in de responscompetitie te winnen Zajonc's sociale activeringshypothese Bij gemakkelijke taken is de dominante respons de gewenste respons Bij moeilijke taken is de dominante respons niet de juiste of de ongewenste respons (anders zou de taak niet moeilijk zijn) Test: Geheel zinloze woorden aanbieden aan gecontrabalanceerde frequentie = door manipulatie frequentie krijg je verschillende relatieve dominante responsen Men registreerde de woorden aan hoge frequentie (dominante woorden) (frequentie 8-16) en de woorden met lage frequentie (ondergeschikte woorden) (frequentie 1-2-4) = dominante woorden werden meer vermeld in publiek-conditie = ondergeschikte woorden werden meer vermeld in alleen-conditie Pseudoproefpersonen = medewerkers v/d proefleider Is er verschil tussen "toekijkend" en "niet-toekijkend" publiek? JA: niet-toekijkend publiek is hetzelfde als een alleen-conditie ! Sociale activering enkel bij toekijkend publiek ? = nodig voor opwekken evaluatievrees of faalangst (waardoor sociale activering of belemmering ontstaat) Echter ook tegenbewijs van Zajonc (juist) = louter sociale aanwezigheid is voldoende voorwaarde ! Faalangst of evaluatievree is geen noodzakelijke voorwaarde voor het optreden van sociale activering Eten doen we elke dag = niet moeilijk = sociale facilitatie (diëten dus beter niet in gezelschap) Psychologie Hoofdstuk 6 Contactpersoon: [email protected] Hoofdstuk 6: Hoofdstuk over gedrag afstemmen, gehoorzaamheid en hulp Sociale psychologie = studie v/d sociale beïnvloeding op het gedrag Sociale beïnvloeding: verandering in oordelen, opinies of attitudes als gevolg v/e confrontatie met oordelen, opinies of attitude van anderen (die al dan niet beargumenteerd worden Vaak is het gedrag van anderen een bron van informatie Voorbeeld: - eerste les in universiteit - eten op restaurant in vreemd land - ... Informationele sociale invloed = afstellen van eigen gedrag aan dat van anderen in niet vertrouwde situaties Door te conformeren vertrouwen we erop dat gedrag van anderen nuttig/gepast is Gebruik autokinetisch effect voor vaststellen van wederzijdse afhankelijkheid in oordeelvorming = perceptuele illusie, die optreedt wanneer een klein stabiel lichtpunt te zien is in een volledig verduisterde ruimte, en waarin er bijgevolg geen ruimtelijk referentiekader aanwezig is (het lijkt alsof het lichtpunt beweegt) Men wou proefpersonen in situatie brengen waar correct gedrag ongekend is Bij proefpersonen in groep werd er een groepsnorm gevormd -> later ook als persoonlijke norm in alleen-conditie Bij proefpersonen in alleen-conditie werd er persoonlijke norm gevormd Innerlijke acceptatie = mekaars schattingen gebruiken als informatiebron = mensen gaan er vanuit dat het oordeel (gedrag) v/d groep als geheel het "juiste" oordeel is Openlijke volgzaamheid (public compliance) Het kan ook zijn dat mensen blijven bij hun persoonlijke norm, maar toch luidop de groepsnorm aanvaarden = maar was niet in dit experiment: groepsnorm werd uiteindelijk persoonlijke norm Informationeel conformisme kan leiden tot innerlijke acceptatie Test: Stad indelen in vier groepen -> drie v/d vier groepen mailen over belang van energiebesparing -> één groep mailen dat buren aan energiebesparing doen Resultaat: groep die te horen krijgt van buren, gaat effectief aan energiebesparing doen, rest niet ! Informationele sociale invloed kan ook tot ongewenste interpretaties leiden Voorbeeld: Enkele mensen voelen zich ziek na het drinken van Coca-Cola, zien verband = andere mensen worden ook "zogezegd ziek" van die Coca-Cola of gaan ook dit verband - onnodig maken --> voornamelijk bij minder standvastige mensen Massale ziektemeldingen = vaak fysieke symptomen door stresssituatie --> wordt verband gelegd met foute oorzaak die ook anderen kon beïnvloeden --> wanneer nieuwe mensen zich ziek gaan voelen, verspreidt de besmetting --> verband wordt geloofwaardiger Een relatief ongestructureerd situatie, een persoonlijk kader wordt gevormd, er komt door invloed van anderen al snel een gemeenschappelijk referentiekader tot stand Conformisme-experimenten = individu moet makkelijke taak uitvoeren, maar wordt geconfronteerd door unanieme meerderheid, die een andere mening heeft dan het individu zelf Volgen we nu nog? We volgen vaak voor acceptatie of het beschermen van zichzelf (zich niet belachelijk maken) Test: Lijnstukken vergelijken --> Alleen-conditie: 35 proefpersonen v/d proefpersonen alles juist --> conditie waarbij proefpersoon als 6de mening geeft: veel meer fouten Groep had sterke normatieve druk op proefpersoon, ondanks dat de andere "pseudoproefpersonen" voor de eigenlijke proefpersoon onbekend was en er ook geen straf hing aan zijn antwoord Mensen willen niet opvallen in negatieve zin --> bij groep horen Vaak geven we zelfs antwoord dat "fout" is, zelfs wanneer we dit weten, gewoon om niet op te vallen ! Normatieve druk is anders dan informatieve sociale beïnvloeding Normatieve druk leidt tot openlijke volgzaamheid MAAR: niet tot innerlijke acceptatie Druk wordt kleiner wanneer er geen rechtstreekse confrontatie is met andere die mening uiten = minder geconformeerde situatie ! Conformisme sterk bepaald door normatieve beïnvloeding Normatieve beïnvloeding kan men opkrikken Voorbeeld: geldbeloning uit reiken aan groep wanneer ze weinig fouten hebben = leidt tot bijna verdubbeling van conformistische antwoorden Ook status van belang: - Iemand met hoge status kan zich veroorloven af te wijken - Iemand met lage status heeft niets te verliezen, kan ook afwijken - Iemand met middelmatige status gaat het sterkste conformeren Grootte van meerderheid ook van belang = vanaf drie proefpersonen geen toename meer Belangrijk voor normatieve druk - grootte van de meerderheid - beloning of niet - status Toch ook evidentie aan te halen voor informatieve beïnvloeding van experimenten met Aschparadigma --> meer neutrale beurten tussen experimentele beurten zorgt voor meer vertrouwen --> meer conformisme bij moeilijkere taak (proefpersonen voelen zich namelijk minder zeker over hun zintuigelijke informatie, hierdoor gaan ze meer vertrouwen in oordeel v/e unanieme meerderheid Het hebben van een bondgenoot doen het conformisme dan weer dalen Stel: voor dat de proefpersoon antwoord, antwoord één iemand anders altijd met hetzelfde antwoord als de proefpersoon (bondgenoot) --> proefpersoon is zekerder van zijn stuk (hij staat niet alleen) ! Ook wanneer de bondgenoot een nog ander antwoord geeft, ook niet hetzelfde als de groep, maar ook niet hetzelfde als de proefpersoon, treedt er een vorm van bondgenootschap op = niet van toepassing als je opinies moet uitbrengen (ander persoon kan nl. nog meer afwijken van je eigen standpunt) Wanneer de bondgenoot wegvalt, blijft het effect wel bestaan MAAR: wanneer bondgenoot mee gaat doen met meerderheid, verdwijnt het effect Conformisme sterker in collectivistische landen (Azië) dan in individualistische landen (EU/USA) Gewenste en ongewenste effecten van normatieve sociale invloed Voorbeeld van negatief effect van normatieve sociale invloed = schoonheidsideaal wordt vastgelegd door culturele waarden, niet door biologische zaken Zo overschatten we de aantrekkelijkheidsperceptie in reclame Zo vinden vrouwen zichzelf vaak dikker dan ze eigenlijk zijn Afslanking = normatieve sociale invloed Kunnen we mensen ook conform aanzetten om zich te gedragen naar algemeen belang? Injunctieve normen = normen gebaseerd op wat we denken dat andere mensen goedkeuren en afkeuren Voorbeeld: afval op straat gooien is ongewenst Descriptieve normen = ons idee hoe mensen zich werkelijk gedragen, ongeacht over de wenselijkheid van dat gedrag Voorbeeld: afval op grond smijten is "normaal" op festivals Injunctieve normen en descriptieve normen Test: Parkeerterrein dat vuil is en één dat proper is --> iemand loopt voorbij en raapt zakje op (injunctieve norm) --> iemand loopt voorbij en smijt zakje op de grond (descriptieve norm) Vervolgens komt de persoon in kwestie aan auto waar folder steek --> bij waarnemen van injunctieve norm: 7% smeet op proper terrein, 4% op vuil terrein --> bij waarnemen van descriptieve norm: 11% smeet op proper terrein, 30% op vuil terrein Observeren van goed gedrag heeft bijgevolg goede invloed op mensen, ongeacht de omgeving Injunctieve normen zijn krachtiger dan descriptieve normen bij het bevorderen van positief gedrag Innovatie, of hoe een minderheid toch invloed kan uitoefenen Effect van meerderheid is aangetoond --> kan gereduceerd worden door aanwezigheid van bondgenoot Kan een individu ook de meerderheid beïnvloeden? = minderheidsbeïnvloeding/innovatie Voorbeelden: Christus, Galilei, Darwin, ... = stonden eerst alleen, kregen bijna iedereen mee Minderheidsbeïnvloeding voornamelijk afhankelijk van eigen gedragstijl = individu moet een duidelijk standpunt innemen en zich daar zeer consequent aan vasthouden Consequentheid heeft twee uitingen - diachronische consequentheid: intra-individuele consequentheid = stabiliteit over tijd - synchronische consequentheid: inter-individuele consequentheid = consequentheid over de verschillende personen die de minderheid uitmaken Voorbeeld: Allemaal blauwtinten laten zien, twee man antwoord steeds groen = diachronisch en synchronisch consequent, bijna 8.5% v/d dia's worden ook groen genoemd door proefpersonen Bij afwezigheid van diachronische consequentie is dit slechts 1.25% Bij afwezigheid van beide consequenties, alleen-conditie, is dit 0.25% Sommige groepen lieten zich beïnvloeden door minderheid en anderen niet ! Minderheidseffect treedt pas op na enige tijd (meerderheidsinvloed komt meteen tot stand) Zodra iemand zich liet beïnvloeden door de minderheid = steeds meer die dit lieten doen Proef werd verder uitgebreid - Toevalsconditie: bij helft antwoorden men groen bij andere helft blauwgroen, patroon werd per toeval bepaald - Gecorreleerde conditie: bij helft antwoorden men groen bij andere helft blauwgroen, patroon was op basis van lichtintensiteit Meer afwijkingen (zelfde antwoorden) van proefpersonen bij gecorreleerde conditie = ze pikken op wanneer ze groen en blauwgroen moeten zeggen Meerderheidsbeïnvloeding is vaak gevolg van sociaal vergelijkingsproces = proefpersonen vergelijken antwoord met dat van anderen (uitzondering van onzekere situaties) = men vergelijkt met andere, zonder veel belang te hechten aan de correctheid v/h antwoord of de vraag Meerderheidsinvloed is daarom voornamelijk te wijten aan publieke instemming = vanaf de meerderheid wegvalt, richt hij zich terug op de vraag en de correctheid Minderheidsbeïnvloeding is vaak gevolg van valideringsproces = poging tot het begrijpen waarom minderheid afwijkt van meerderheid = proefpersonen richten zich op onderwerp zelf, geeft aanleiding tot overtuiging van standpunt minderheid MAAR: proefpersoon gaat dit niet altijd uiten als, soms is hij overtuigd v/d minderheid maar kan hij niet fout antwoorden door normatieve druk van meerderheid Meerderheidsbeïnvloeding -> meer bekering zonder instemming Minderheidsbeïnvloeding -> meer instemming zonder bekering LEES VOORBEELD 128 - 129 Minderheidsbron heeft effect op nabeeld Meerderheidsbron heeft GEEN effect op nabeeld Gehoorzaamheid aan autoriteit Gehoorzaamheid neemt chaos weg Voorbeeld: rechts rijden, stoppen bij rood licht, ... MAAR: gehoorzaamheid heeft limieten = we zullen ons eigen geweten volgen in situaties waarbij bevelen ons immoreel lijken Voorbeeld: bevelen in concentratiekampen Testen van Milgram = gelijkaardig aan Asch en Moscovici, maar beïnvloedingsbron had hoge status Men gaf expliciet bevel en keek naar uitvoering Proef waar men schokken toedient bij foutief antwoord = 63% ging tot 450V (normaal dodelijk, maar uiteraard gespeeld, zonder weten proefpersonen) Desondanks wouden de proefpersonen niet zo hoog gaan = extreem hoge normatieve sociale beïnvloeding en beïnvloeding van de situatie Invloed: - nabijheid v/h slachtoffer is situationele variabele (hoe dichter de proefpersoon, des te lager de schokken) - druk vanwege medeproefpersonen (pseudoproefpersonen) (wanneer andere "leerkrachten" stoppen, zal de proefpersoon ook sneller stoppen) Voornamelijk verklaring in situationele determinanten MAAR: ook informationele beïnvloeding = situatie was heel ongewoon, proefpersonen zochten "antwoord" bij onderzoeker die hen aanzette tot het geven van de schokken --> aanwezigheid proefleider zorgde voor meer schokken --> bevelen via telefoon deed aantal schokken dalen en zelfs enkelen zeiden dat ze schokken gaven, maar deden dit niet Proef van Milgram is uiteindelijk "onethisch" verklaard Het effect van situationele factoren bij het helpen van mensen in nood Gehoorzaamheid van bevelen gaat veel verder dan we eigenlijk denken => veel mensen in staat iemand anders te doden indien de omstandigheden ons daartoe aanzetten We merken sneller bepaald gebeurtenissen op als we alleen zijn = bij meerdere mensen daalt de kans aanzienlijk dat iemand reageert In een alleen situatie reageren we sneller en bieden we sneller hulp Zelfs in een niet-alleen conditie met vrienden is het reageren ook minder Nog groter verschil is situatie waar verschillende potentiële hulpverleners niet kunnen communiceren = anonieme situatie Voorbeeld: iets zien gebeuren uit het raam, maar niet weten of je buur, die het ook ziet, reeds belde Aantal omstanders wel degelijk belemmerend effect op reacties - Gebeurtenis opmerken - Gebeurtenis interpreteren als noodsituatie - Uitmaken of je zelf verantwoordelijk bent om hulp te verlenen - Overgaan tot het al dan niet verlenen van hulp Omstandereffect is verklaarbaar door mechanisme van informationele sociale beïnvloeding = mensen vragen zich af wat de anderen doen, waardoor reactie uitblijft of zelfs wegblijft Voorbeeld: Hulp vragen in chatroom --> aan één persoon specifiek: nagenoeg meteen hulp --> aan hele groep ineens: amper tot geen hulpverlening Psychologie Hoofdstuk 7 Contactpersoon: [email protected] Hoofdstuk 7: De vraag naar de reden voor iemands gedrag Voorbeelden inleiding: Worden pedofielen priesters of worden priesters pedofielen? -> pedofielen, laag zelfbeeld, nood aan aanzien = gaan in onderwijs, kerk, ... -> priesters, celibaat, nood aan seks zonder verantwoording = worden pedofiel Voetbalwedstrijd -> verlies WK = fout bij scheidsrechter -> verliezen twee jaar later = fout bij eigen ploeg Causale attributie of de vraag waarom iemand zich zo gedraagt Attributietheorie = psychologische theorie over hoe mensen dergelijke causale attributies maken Verklaart hoe mensen eigen gedrag en gedrag anderen verklaren en was aan de basis ligt van successen en mislukkingen Theorie Fritz Heider: mensen zijn amateurwetenschappers, zoeken informatie tot ze "redelijke" verklaring hebben volgens hun eigen normen Interne attributie =gedrag toeschrijven aan de persoon zelf Externe attributie = gedrag toeschrijven aan situatie dat gedrag uitlokt We kiezen interne attributie boven externe attributie = aandacht wordt getrokken door mensen die als figuur verschijnen op een achtergrond gevormd door een situatie Voorbeeld: Bij tevreden partners: - positieve zaken worden interne attributie (ligt aan persoon) - negatieve zaken worden externe attributie (ligt aan situatie) Bij ontevreden partners - positieve zaken worden externe attributie (ligt aan situatie) - negatieve zaken worden interne attributie (ligt aan persoon) Kelley zocht normatieve theorie = een ideale theorie over hoe mensen zouden moeten te werk gaan bij het zoeken naar oorzaak gedrag Covariatiemodel (analysis of variance framework) = laat ons toe menselijk gedrag in termen van drie mogelijke oorzaken te plaatsen - de persoon - de situatie - het moment (specifiek voorval dat toch gedrag kan geleid hebben) Drie mogelijke attributies kunnen we afleiden door volgende bronnen van informatie - consensus: gedragen anderen zich op dezelfde manier in deze situatie? - kenmerkendheid: lokken andere situaties bij deze persoon hetzelfde gedrag uit? - consistentie: gedraagt deze persoon zich steeds op deze manier? Voorbeeld: Kennis maakt ruzie met cafébaas, essentiële vragen: - consensus: maken veel mensen ruzie met de cafébaas? -kenmerkendheid: maakt de kennis vaak ruzie met de cafébaas, ongeacht hoeveel hij dronk/moe/druk hij is? - consistentie: maakt deze kennis veel ruzie met mensen in andere situaties? Interne attributie = consistentie is hoog = consensus en kenmerkendheid is laag = "kennis is een ruziezoeker" Externe attributie = consistentie is laag = consensus en kenmerkendheid zijn hoog = "in dit café wordt vaak ruzie gemaakt" Specifieke omstandigheden = consistentie en consensus zijn laag = kenmerkendheid is hoog = "het heeft te maken met het bepaald moment, de man was moe of dronken" ! attributies moeten volgens dit model op een rationele en logische manier worden gemaakt Model heeft ook enkele uitzonderingen Gebrek aan consensus Vaak weinig belang aan consensusinformatie --> afleiden van Kelley's model Voorbeeld: Bij proef van Milgram, toch vaak link leggen met "ziekheid" van personen die schok leveren Informatie rond consistentie en kenmerkendheid wordt wel opgezocht zoals covariatiemodel MAAR: consensusinformatie nagenoeg geen effect op beoordeling van attributie ! Ook bij de vraag "hoe we zelf zouden reageren" houdt men geen rekening met consensusinformatie Dit is een gevolg van ! Grotere opvallendheid (saliency) van consistentie-informatie en kenmerkendheid in vergelijking met consensus Opvallendheid Verband tussen opvallendheid en oorzakelijkheid is er Test: Gesprek twee studenten (pseudoproefpersonen) werd geobserveerd door zes proefpersonen = 2 proefpersonen zagen beide sprekers goed = 2 zagen achterhoofd ene spreker, aangezicht andere spreker = 2 zagen achterhoofd andere spreken, aangezicht ene spreker --> zelfde conversatie ENKEL verschil in visuele opvallendheid Resultaat: = 2 proefpersonen die beide zagen, zeiden dat beide sprekers zelfde invloed hadden in gesprek = 2 proefpersonen achter spreker schreven meer invloed tot aan spreker die ze konden zien Test: Gesprek laten horen en steeds foto laten zien van spreker = bij zes blanken gelijke verdeling = drie blanken en drie zwarten gelijke verdeling = 5 blanken en 1 zwarte, meer invloed bij zwarte (hij sprong meer in het oog) ! Verband tussen opvallendheid en causale attributie Voorbeeld: iemand met opvallendere kleding heeft meet invloed Fundamentele attributiefout Bij observatie van persoon = persoon is figuur die op achtergrond gevormd door situatie ! Meer aandacht aan persoon, dan aan achtergrond = negeren van consensusinformatie is daarvan spreken voorbeeld Correspondence bias of fundamentele attributiefout = neiging om gedrag tot de schrijven aan personen en situationele invloeden onderschatten Voorbeeld: Essay over Castro gelezen door proefpersonen Ze krijgen informatie - student MOEST een positie innemen (voor/tegen) - student KOOS zelf bepaalde positie bij de vraag: "was de student tegen/voor Castro" = in beide gevallen geen verschil, men keek enkel naar inhoud, niet naar informatie gegeven voor lezen Met de fundamentele attributiefout wordt de neiging bedoeld om gedragingen van anderen toe te schrijven aan de persoonlijkheid of het karakter van die ander. Situationele factoren (factoren die buiten een persoon liggen) worden onderschat, terwijl dispositionele factoren (factoren die binnen een persoon liggen) worden overschat. Culturele verschillen in attributie Centrale vraag: In welke mate is de cultuur waarin iemand zich bevindt en die eigenlijk een situationele variabele is op een zeer abstract niveau, het gedrag beïnvloedt? Europa en Noord-Amerika Individuele autonomie centraal = persoon is onafhankelijke en opzichzelfstaande entiteit = gedrag wordt gezien als weerspiegeling van persoonsgebonden trekken, motieven en waarden Oost-Aziatische cultureren Belang van groep = individu ontleent zelf-gevoel aan de sociale groep waar men zich in bevindt Resultaat: Mensen uit collectivistische culturen --> voorkeur aan situationele disposities = oorzaken door een welbepaalde situatie = sociale psychologen Mensen uit individualistische culturen --> voorkeur aan dispositionele attributies = oorzaken bij karaktereigenschappen van mensen = persoonlijkheidspsychologen ! Minder fundamentele attributiefout bij collectivistische culturen Verschil tussen actor en observator Bij "observator" --> persoon staat centraal als figuur met bepaalde achtergrond gevormd door de situatie MAAR: Bij "actor" (persoon die centraal staat) --> veel aandacht aan de situatie waarin men zich bevindt ! Actoren ook meer informatie over zichzelf dan observatoren Ze weten hoe ze zich gewoonlijk gedragen Ze weten welke tijdelijke condities een invloed hebben op hun humeur ... Actoren bevatten veel meer informatie over consistentie en kenmerkendheid Hierdoor: - Eigen gedrag vaak extern attribueren (actor) - Andere zijn gedrag vaak intern attribueren (observator) Die toekennen van attributie is vooral toe te schrijven aan verschil is perspectief LEES PAGINA 156 Taak van een psychotherapeut Mensen schrijven gedrag toe aan oorzaak die het meest opvallend is --> voor observator is actor opvallend -> interne attributie --> voor actor is situatie opvallend -> externe attributie ! Gevaarlijk, voorbeeld bij assisenzaken Psychotherapie = interne vs. externe attributie staat centraal Behandeling hangt af v/d oorzaak v/h probleem -> slechte situatie geeft andere behandeling dan problemen met persoon in kwestie Probleem: verschillend van "opleiding" -> Psychoanalysten: voornamelijk persoonskarakteristieken -> Gedragstherapeuten: voornamelijk situationele verklaringen of combinatie beide -> Niet-therapeuten: voornamelijk situationele verklaringen of combinatie beide Psychoanalysten schreven gedrag van vrienden of cliënten ook meer toe aan psychische redenen Eigen gedrag wel aan fysische oorzaken Therapeuten (medische achtergrond - psychiaters) = vaker fysische verklaringen en minder vaak psychologische verklaringen dan psychologen Selectie van therapeut is bijgevolg heel belangrijk Verklaring die het best in jouw kraam past Fundamentele attributiefout Actor-observator-verschillen = niet enige vertekeningen op de manier waarop we naar oorzaak van gedrag zoeken Successen schrijven we liever toe aan interne attributie Mislukkingen schrijven we liever toe aan externe attributie = zelfdienende (self serving) vertekening = bescherming v/h zelfwaardegevoel ! Ook cultureel verschillend Psychologie Hoofdstuk 8 Contactpersoon: [email protected] Hoofdstuk 8: Vooringenomenheid en fraude H-factor van n = betekent dat een wetenschapper "n" artikels heeft gepubliceerd waarnaar te minste "n" keer verwezen wordt in andere wetenschappelijke publicaties Een wetenschappelijk onderzoeker heeft index h als h van zijn of haar in totaal N publicaties ten minste h maal geciteerd zijn in andere publicaties, en de andere (N-h) publicaties minder dan h maal geciteerd zijn. Vaak vervalsingen --> publicaties worden terug getrokken Problemen want: - geld gebruikt voor onderzoek - slechte naam voor universiteit - gegevens gebruikt bij andere doctoraten - reputatie van onderzoeksdomein kapot - mensen hun wetenschappelijke loopbaan kan kapot gaan (coauteurs) Het tipje van de ijsberg Wetenschappelijke wereld niet gespaard van vals spelen Bij publicatie in tijdschrift moet data beschikbaar zijn (verklaard ook wetenschapper) = slechts 3/4 biedt deze informatie ook aan Vaak geen vrijgave uit schrik dat er fouten gevonden zullen worden Meta-analyse = statistische techniek waarbij gegevens v/e groot aantal studie worden samengevoegd en geanalyseerd om op die manier betrouwbare, samenvattende conclusies te kunnen trekken Vaak gebruiken onderzoekers - foutieve informatie (waarvan ze op de hoogte zijn) - houden ze informatie achter - stellen ze gegevens in gunstiger daglicht - ... Wel onderscheidt tussen echte fraude en lichte vervalsing = veel meer lichte vervalsing dan fraude Milgram zijn elektronische schokken tonen hier een reden voor aan - beginniveau is relatief klein en men gaat steeds omhoog met kleine vermeerdering = progressieve val Fraudeurs beginnen met verwaarloosbare overtredingen = verwijderen van gegevens van proefpersonen, afwijkende bijkomende meting weglaten, ... --> steeds groter, progressieve val Effecten van vooringenomenheid Vervalsing probleem voor wetenschap --> kennis bouwt verder op reeds gevonden zaken Ook veel fouten zonder kwaad opzet - beperking in technologie - vooringenomenheid - ... Voorbeeld: Jongen in coma, kan niets meer horen en voelen MAAR: na 23 jaar blijkt hij in status "locked" = verlamd, maar nog wel bewustzijjn Logopediste begint met facilitated communication = soort van toewijzen wat hij wil zeggen via computer Uiteindelijk bleek de man te kunnen praten nog/te kunnen denken Autisme = ernstige ontwikkelingsstoornis die gekaraktiseerd wordt door het onvermogen om normale sociale interactief aan te gaan, soms gepaard gaande met vertraagde taalontwikkeling en met beperkt activiteitenrepertoire en vernauwde interesses MAAR: onderzoek van Wouters bleek niet te kloppen = als men vragen stelde en vervolgens facilitated communication toepasten, kreeg men geen antwoorden --> onzeker of hij effectief in "locked"-toestand zit Altijd controle doen op storende variabelen --> zo kan men niet-intentionele beïnvloeding vermijden Vooringenomenheid bestudeerd: De Roenthalexperimenten Probleem: onderzoekers verwachten bepaalde zaken van geobserveerde gegevens Test met ratten: Helft slimme ratten, helft domme ratten = kregen beloning bij keuze van witte gang = slimme ratten zouden dit sneller leren dan domme ratten Er waren echter geen slimme/domme ratten = toch vonden de studenten meer succes bij de slimme ratten Resultaat: studenten noteerden andere gegevens dan ze zagen, door de verwachtingen van hun professor = foute verklaring, ontkent door Rosenthal Er was externe controle op de studenten = ze deden foute registraties, maar niet "slecht" voor het onderzoek Waarom deden de slimme ratten het dan beter? = de proefdieren werden "onbewust" verschillend behandeld = meer beloning voor slimme rat dan voor domme rat Voorbeelden pagina 175 - 176 Intelligentie en erfelijkheid: vooringenomenheid en fraude ten top Wetenschap is niet volledig rationele activiteit = onderzoekers zijn emotioneel betrokken bij hun onderzoek (ze streven naar succes, publicaties, verwijzingen, ...) Polemieken = betwistingen tussen wetenschappers bij meningsverschillen Voorbeeld: Is intelligentie erfelijk? Conservatieve politiek: mensen die het nu goed hebben, in toekomst ook Progressieve politiek: mensen die nu kansarm zijn, kunnen meer bereiken als ze kansen kregen Lees proef van Mortons pagina 178-179 Jarenlang werden maten gebruikt voor het meten van cognitieve capaciteiten (slimheid) Intelligentie was een niet-meetbaar concept gedurende 19de eeuw Rond eeuwwisseling werden er intelligentietests ontwikkelt Vooral testen van - mentaal functioneren - mentaal redeneren - gevolgtrekkingen maken - oordelen - begrip Minder belang aan sensorische functies Testen ontwikkelde voor speciale leeftijdsgroepen = mentale leeftijd mogelijk Drie bedenkingen van Binet zelf - scores weerspiegelen geen unitaire capaciteit die permanent is - schaal is hulpmiddel voor indentificatie en hulpverlening voor kinderen met leerproblemen ! niet goed voor meten cognitieve capaciteit van "normale kinderen" - lage scores wijzen niet op aangeboren gebrek aan intelligentie Idee werd overgenomen in Amerika = oprichting van mentaledeficiëntieschaal = ging volledig in tegen principe van Binet (reële intelligentie werd hier wel teruggedrongen tot eenvoudige score) Goddard, die test in Amerika introduceerde, vond ook dat "dommere mensen" zich niet mochten voortplanten en het logisch dat ze zich moesten laten leiden door slimmere Verfijning door Terman = introduceerde ook intelligentiequotiënt = deling "mentale leeftijd" door "kalenderleeftijd" Probleem: invloed omgevingsfactoren op intelligentie = gaf vertekend beeld