Geschiedenis Caprolactam (1952) en ACN (1969) op het Chemelot Industrial Park Historisch overzicht ontwikkelingen op Chemelot terrein Sittard-Geleen “In tien jaar tijd is de Chemelot locatie veranderd van het DSM-terrein, waar “elke grasspriet” eigendom van DSM was, in het huidige Chemelot waar meerdere bedrijven wereldleiders zijn in hun markten in de sectoren Materials Sciences en Life Sciences.” Gedurende de jaren 50 en 60 investeerde het DSM-management zwaar in onderzoek. DSM moest bijblijven, anders zou de concurrentie een te grote voorsprong krijgen. Dit sloot aan bij de trend in de chemische- en elektronische industrie. De onderzoeksactiviteiten werden tot ongekende schaal uitgebreid, waarbij de nadruk lag op wetenschappelijk en fundamenteel onderzoek. DSM zocht daarbij een balans tussen onafhankelijk onderzoek en de beperkingen die de context van een onderneming met zich meebrengen. De voorbeelden voor DSM waren DuPont, BASF en ICI, toen de koplopers in de chemie. Het onderzoek richtte zich concreet op drie belangrijke onderwerpen, namelijk ureum (een kunstmest), caprolactam (een grondstof voor nylon, polyamide) en het aminozuur lysine. Bovendien begon DSM met de productie van polyetheen, EPDM synthetisch rubber en melamine. Daarbij bleef DSM nog lang afhankelijk van kolen als grondstof, want de omschakeling naar aardgas en olie bleek lastig te zijn. In de jaren zestig werd het cokesovengas als grondstof voor ammoniak vervangen door aardgas, dat in het Groningse Slochteren rijkelijk voorhanden bleek na de vondst, op 22 juli 1959, in het bietenveld van boer Boon. Het DSM-management besloot om zich te richten op de ontwikkeling van een grondstof voor synthetische vezels. De keuze viel op caprolactam, een grondstof voor polyamide (PA), een voor DSM nieuw product voor een nieuwe – aantrekkelijke – markt. Er zijn verschillende soorten polyamiden en in 1938 was DuPont begonnen met de productie van een polyamide onder de merknaam Nylon, die inmiddels tot soortnaam is verworden, IG Farben volgde korte tijd later. Het Centraal Laboratorium baseerde caprolactam op het Duitse proces – de kennis daarover kwam na de Tweede Wereldoorlog voor DSM beschikbaar via de IG Farben-patenten in het kader van herstelbetalingen –, maar moest zelf nog de nodige problemen oplossen. Het proces begon met fenol, dat vrijkwam uit cokesovengas. De keuze voor caprolactam werd dus ingegeven door de beschikbaarheid van de grondstof, al was de hoeveelheid onvoldoende. Fenol werd daarom (ook) elders geproduceerd. ACN fabriek op het Chemelot Industrial Park 2013 Voor het caprolactamproces werd een cycloon ontwikkeld, vergelijkbaar met een cycloon die eind jaren 30 was ontwikkeld voor het scheiden van steenkool en stenen. Kennis uit de mijnbouw kwam zo van pas in de chemie. Ook werd gebruik gemaakt van kennis over katalysatoren die in de kunstmestfabricage was opgedaan en kennis over organische chemie die met het alcoholproces was verworven. Caprolactamfabriek op het Chemelot Industrial Park 2013 Opstart caprolactamfabriek in 1952 De caprolactamfabriek werd in 1952 opgestart. Daarna werd intensief gewerkt aan verbetering van het productieproces, waarbij met name in de jaren 70 veel aandacht werd besteed aan de reductie van het bijproduct ammoniumsulfaat. Bij de productie van caprolactam kwamen namelijk grote hoeveelheden ammoniumsulfaat vrij, die steeds lastiger konden worden verkocht. Het onderzoek resulteerde in het HPO-proces (hydroxylamine phosfaat oxime). De hoeveelheid ammoniumsulfaat kon drastisch worden gereduceerd. Het onderzoek was al in 1965 begonnen, maar het duurde tot 1977 voordat DSM de HPOfabriek opstartte. Die tijd was nodig om problemen op te lossen met het chemisch proces, katalysatoren, reactoren en de opschaling. De caprolactam fabriek in Sittard-Geleen 1974 Ureum en caprolactam zijn voorbeelden van ‘technology push’ en het betreden van snelgroeiende markten. Het onderzoek naar caprolactam had vooral betrekking op het vinden van de beste routes naar eindproducten en/of tussenproducten. De afzet van caprolactam verliep vrijwel geheel via het Nederlandse bedrijf AKU (Algemene Kunstzijde Unie) waarmee DSM een wederzijds exclusieve afnameovereenkomst had afgesloten. In de jaren 70 waren de mijnen inmiddels gesloten. Zaken als stijgende arbeidskosten, veiligheid en milieuverontreiniging speelden een steeds grotere rol. De winstgevendheid stond onder druk. Op onderzoek, met name fundamenteel onderzoek, werd fors bezuinigd – mede ingegeven door het debacle met lysine, maar ook volgens de trend in de chemische industrie. Het DSM-management koos ervoor om op het fundament van de chemische activiteiten uit de jaren 50 en 60 “de grote sprong voorwaarts” te maken. In dat kader zette DSM in op vraag gestuurde diversificatie via het verwerven van technologie of bedrijven. Marktontwikkelingen werden voortaan betrokken in de afweging om een fabriek te bouwen. DSM begon met de productie van acrylonitril (grondstof voor de acrylvezels, 1969) en de kunststoffen PVC (polyvinylchloride, 1972), PP (polypropeen, 1977) en ABS (acrylonitril-butadieen-styreen, 1974). De fabrieken werden gebouwd op basis van aangekochte technologie, die door DSM werd verbeterd. De afzet van kunststoffen groeide sterk en daarom werden in de jaren 70 twee nieuwe krakers gebouwd (naftakraker 3 en 4). In 1976 werd het Centraal Laboratorium omgedoopt in CRO (Concerndienst Research en Octrooien) en in 1985 tot DSM Research. Bouw van de ACN fabriek in Sittard-Geleen 1968 In 1989 was DSM niet langer een staatsbedrijf, maar werd het een beursgenoteerde onderneming – in 1996 verkocht de Staat haar laatste aandelen DSM. Het DSM-terrein in Sittard-Geleen was een geïntegreerd chemisch complex, wat mogelijkheden bood om de benodigde utilities – stroom, stoom, gassen – gezamenlijk te produceren, terwijl reststromen tussen fabrieken werden uitgewisseld. Dit geldt tot op heden, maar tot 1996 werden de utilities door DSM zelf geproduceerd. In dat jaar werden deze activiteiten overgedragen van DSM Utilities op EdeA, een dochteronderneming van de regionale elektriciteitsmaatschappij (indertijd PLEM, tegenwoordig Essent). Binnen tien jaar werden ook andere diensten overgedragen. Bijvoorbeeld onderhoud aan Stork en GTI (nu Cofely), het interne spoorwegvervoer aan DB Schenker, het laboratorium Polychemlab (vooral monsteranalyse ten behoeve van kwaliteitscontrole) aan het Britse bedrijf Intertek, de op- en overslag (vooral van meststoffen) in de haven Stein aan Wessem Port Services en de centrale afvalverwerking (CBA) aan Van Gansewinkel. De bedrijfsbrandweer (opgericht in 1925), de beveiliging, de algemene infrastructuur (wegen, spoorwegen, kolommenbanen, rioleringen) en afvalwaterzuivering werden voortgezet door Sitech Services (sinds 2009). In 1996 gingen DSM en ExxonMobil onder de naam DEXPlastomers een joint venture aan, waarbij ExxonMobil de technologie leverde en DSM een HDPE-fabriek. Dit bedrijf produceert sinds 1997 LLDPE (lineair lagedichtheidpolyethyleen, oftewel plastomeren), wat het midden houdt tussen polyolefinen (PE/PP) en synthetische rubbers en dat onder meer in verpakkingen wordt toegepast. DEXPlastomers werd in 2012 verkocht aan Borealis. DSM Research zocht in de jaren 90 steeds vaker samenwerking met universiteiten in binnen- en buitenland. In 1997 werd door de industrie en universiteiten het Dutch Polymer Institute te Eindhoven opgericht voor pre-competitief onderzoek naar polymeren. Hiermee werd het onderzoek door DSM verbreed naar fundamenteel onderzoek, bijvoorbeeld naar een nieuwe generatie katalysatoren voor polyolefinen. Ook ging DSM steeds meer onderzoek verrichten in samenwerking met andere bedrijven – open innovatie. De basis daarvoor was kennis over katalysetechnologie, procestechnologie en producttechnologie. In 1998 formuleerde het DSM-management een nieuwe strategie, waarbij de focus kwam te liggen op materials & life science-producten, oftewel een verschuiving richting minder cyclische activiteiten. De (bulk)producten die in Geleen werden geproduceerd werden geclusterd in “Polymers & Industrial Chemicals” en voorzien van het strategische motto ‘actively maintain’ (actief handhaven). In 1999 werd de ABS-fabriek in Geleen verkocht aan BASF, die de productie enkele jaren later beëindigde. Vision 2005 Eind 2000 lanceerde DSM een nieuwe strategie met grote gevolgen voor het DSM-terrein in Geleen: Vision 2005. De weg werd ingeslagen van bulkchemie en polymeren naar specialty products in performance materials, health en nutrition en tegelijkertijd naar een verdere internationalisering van de onderneming. Het meest ingrijpende aspect aan deze koerswijziging was de verkoop van de petrochemie, dat ruwweg de helft van DSM’s activiteiten in Geleen omvatte. In 2002 werd deze activiteit aan de Saudi-Arabische onderneming SABIC verkocht: op 1 juli van dat jaar werden de activiteiten overgedragen. Daarmee ontstond een nieuwe situatie: twee grote spelers op één industrieterrein, DSM en SABIC. DSM verwierf de middelen om zijn ambities in de Life Sciences en Materials Sciences te realiseren en daardoor minder gevoelig te worden voor cyclische schommelingen in omzet en winstgevendheid. SABIC steeg in één klap van de 22e naar de 11e plaats op de wereldranglijst van petrochemische industrieën. Introductie “Chemelot” De naam Chemelot heeft connaties met chemie, lot (plaats) en uiteraard Camelot, het mythische kasteel van koning Arthur. Nu zowel DSM als SABIC op de locatie gevestigd waren, werd de naam Chemelot sinds 2002 gebruikt. Chemelot omvat het Industrial Park en de Brightlands Chemelot Campus. Het jaar 2005 kan gelden als het échte startpunt voor Chemelot. Na de overname van de petrochemie door SABIC werden de stafafdelingen van de resterende DSM-onderdelen tijdens operatie Copernicus ingrijpend gereorganiseerd (2002-2004). In datzelfde jaar sloot DSM een convenant met de gemeente Sittard-Geleen, de Provincie Limburg en de vakbonden. Het convenant zette in op ontwikkeling van het voormalige DSM-terrein tot een open industrieterrein voor chemische productie, onderzoek en ontwikkeling. Er werden doelen gesteld voor het aantrekken van nieuwe bedrijven en het scheppen van nieuwe werkgelegenheid in de periode 2005 tot en met 2008. Vandaar: 2005 als startpunt voor Chemelot. Brightlands Chemelot Campus De strategie van DSM had invloed op DSM Research in Geleen. De onderzoeksactiviteiten werden gedecentraliseerd naar de business. De meer algemene activiteiten, waaronder analyse, werden verdeeld over afdelingen die voortaan onder eigen namen, zoals DSM Resolve, naar buiten traden. De naam DSM Research verdween, de onderzoekslocatie werd voortaan als Chemelot Campus aangeduid. Dit werd de plaats waar DSM, SABIC en steeds vaker ook andere bedrijven hun (nieuwe) activiteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling vestigden en uitvoerden – tot op heden. Naar een open chemiepark DSM investeerde in acquisitie en vastgoed. De gemeente Sittard-Geleen investeerde in infrastructuur, onder andere in een vernieuwde toegang (Gate 2) tot de Chemelot Campus, de ‘Gate to Innovation’, geopend in 2008. En in de Prof. Van Krevelenstraat die in datzelfde jaar een openbaar toegankelijk deel van het Chemelot-terrein van 27 ha ontsloot. Mammoet bouwde er in 2012 een nieuw bedrijfspand. In samenwerking met Industriebank LIOF richtte DSM speciaal voor de ontwikkeling van Chemelot het kapitaalfonds Limburg Ventures op. In 2009 kon worden vastgesteld dat de doelstellingen in het convenant ruimschoots waren gerealiseerd. De meest opmerkelijke acquisitie was het Japanse chemieconcern Sekisui dat op Chemelot een nieuwe fabriek bouwde voor polyvinyl butyral hars, een grondstof voor folies voor veiligheidsglas (bv. autoruiten). Deze fabriek ging in 2006 in productie en in 2010 werd de capaciteit verdubbeld. Sitech Services In 2007 besloot DSM om een groot deel van de resterende bulkactiviteiten te verkopen, activiteiten met een zwaartepunt op Chemelot. De focus van DSM kwam zo nog nadrukkelijker te liggen op voedings- en gezondheidsproducten en hoogwaardige materialen. Voordat deze verkoop z’n beslag kreeg werden de ondersteunende diensten (DSM Manufacturing Center DMC) ondergebracht in een nieuwe entiteit: Sitech Services (2009). De aandeelhouders van Sitech zijn de ondernemingen die eigenaar waren of zouden worden van de fabrieken die DSM op het Industrial Park overhield na de verkoop in 2002 van de petrochemie aan SABIC. Enerzijds ondersteunt Sitech deze fabrieken met uiteenlopende diensten, zoals het onderhoud. Anderzijds verleent Sitech diensten aan de locatie als geheel, met name de bedrijfsbrandweer, de beveiliging en de algemene infrastructuur (wegen, spoorwegen, kolommenbanen, rioleringen) en afvalwaterzuivering. Met de vorming van Sitech Services werd voorkomen dat de expertise teveel zou versnipperen en te duur zou worden. Naast het partnerschap met CVC Capital Partners voor caprolactam, acrylonitril en composite resins, bedrijft DSM de Stanyl en StanylForTii fabrieken op Chemelot Industrial Park en bedrijft SABIC voor DSM Dyneema de UHMW-PE fabriek.