VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMSE MINISTER VAN ONDERWIJS MEDEDELING AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Grondwettelijk Hof (arrest 26/2017 van 16 februari 2017) – art. I.3, 69°, g) codex Hoger Onderwijs – bevoegdheid Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen 1. Voorgaanden De Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen legde een prejudiciële vraag voor aan het Grondwettelijk Hof met betrekking tot een onbevoegdheid om zich uit te spreken over een bepaald soort studievoortgangsbeslissing. Volgens art. I.3, 69° g) van de codex hoger onderwijs valt een weigering om een student bij examencontract in te schrijven buiten de bevoegdheden van Raad. De Universiteit Gent steunde zich in een geschil op deze bepaling om de onbevoegdheid van de Raad te bepleiten. De Raad stelde vast dat zij op basis van het decreet onbevoegd was, maar ging in op de vraag van verzoeker om aan het Grondwettelijk Hof de vraag voor te leggen of deze onbevoegdheid wel in overeenstemming is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. 2. arrest Het Grondwettelijk Hof stelt dat een student en een instelling 3 soorten contracten kunnen hebben: - diplomacontract (met het oog op het behalen van een graad of diploma, of voor het slagen in schakel- of voorbereidingsprogramma); creditcontract (met het oog op het behalen van een creditbewijs voor opleidingsonderdelen); examencontract (met het oog op het afleggen van examens met het oog op het behalen van een graad, diploma of creditbewijs). De bekwaamheid van een student wordt aangetoond door het behalen van creditbewijzen na het afleggen van examens, maar ook door eerder verworven kwalificaties of door een bekwaamheidsonderzoek. Ook creditbewijzen behaald aan een andere instelling kunnen deel uitmaken van de studievoortgang, en de accumulatie van meerdere onderdelen van studievoortgang kunnen leiden tot het behalen van een diploma. Het Grondwettelijk Hof grijpt terug naar de basisdoelstellingen van de flexibilisering; met name meer mogelijkheden inzake studietype, -traject en –duur, die de student zelf binnen bepaalde grenzen zelf kan kiezen, en waarbij deelinspanningen concrete meerwaarde moeten kunnen opleveren voor de verdere studieloopbaan. Beslissingen van de onderwijsinstelling in verband met dat geïndividualiseerde studieparcours kunnen allemaal een impact hebben op de verdere toegang Pagina 1 van 2 tot opleidingen of op de studievoortgang, en daarom heeft de decreetgever aan die flexibilisering een systeem van rechtsbescherming gekoppeld. De oprichting van de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen komt voort uit de bezorgdheid van de decreetgever om een uniforme rechtsbescherming te bieden tegen eenzijdige en bindende beslissingen die de student in zijn studievoortgang ongunstig raken. Het eenzijdig bindend karakter van beslissingen inzake studievoortgang verleent aan die beslissingen een publiekrechtelijk karakter. Het verschil qua contracttype of qua financiering is volgens het Hof niet voldoende om het verschil in behandeling te verantwoorden. Een student die niet bij de Raad terecht kan zou zich wel kunnen wenden tot de gewone rechtbanken. Maar die vorderingen zijn niet kosteloos, en leiden tot beslissingen die slechts rechtsgevolgen hebben tussen partijen (relatief gezag van gewijsde). Ze nemen de beslissingen van de onderwijsinstelling niet uit het rechtsverkeer weg, wat met een beslissing van de Raad wel mogelijk is. Het Hof concludeert dat de onmogelijkheid om een geschil bij de Raad aan te brengen voor een student die is ingeschreven met een creditcontract of een examencontract, een discriminatie is in de zin van de Grondwet. Het Grondwettelijk Hof stelt verder dat deze lacune voldoende nauwkeurig is afgebakend, zodat de verwijzende rechter (de Raad dus) zelf een einde kan maken aan de schending van het gelijkheidsbeginsel. 3. gevolgen De beslissing van het Grondwettelijk Hof heeft voor onmiddellijk gevolg dat de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen het concrete geding dat aanleiding was voor de vraag kan behandelen. Uit overwegingen van het Hof valt af te leiden dat ze daarvoor niet dient te wachten op een aanpassing van de regelgeving. De bevoegdheid van de Raad moet voor alle studievoortgangsbeslissingen gelijk zijn, ongeacht het soort contract waarmee de betrokken student is ingeschreven. Het is aangewezen om de Codex Hoger Onderwijs op dit punt aan te passen. Indien we dat niet doen moeten studenten en instellingen op zoek gaan naar deze rechtspraak om de volledige bevoegdheid van de Raad voor Betwistingen inzake Studievoortgangsbeslissingen te kennen. Een oplossing bestaat erin de Raad voor alle soorten beslissingen bevoegd te maken. Daartoe zal I.3, 69° van de Codex Hoger Onderwijs moeten worden aangepast. Dat kan gebeuren in de context van een volgend verzameldecreet. Viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Onderwijs Hilde CREVITS Pagina 2 van 2