Eén woord zegt meer dan duizend beelden One-liners zijn waardeloos. Ja toch? In elk geval geldt dat voor deze: “Een beeld zegt meer dan duizend woorden”. Hoe kun je in zo weinig woorden een bewering doen die zo veel pretendeert? Gelukkig krijg ik hier meer dan duizend woorden om ’t grondig tegen te spreken. Laten we eerst een andere mythe onder de loep nemen, eentje die u ongetwijfeld ook vaak hebt gehoord. “Je onthoudt 10 procent van wat je leest, 20 procent van wat je hoort, 30 procent van wat je ziet, 50 procent van wat je ziet én hoort, 70 procent van wat je met anderen bespreekt, 80 procent van wat je persoonlijk ervaart en 95 procent van wat je uitlegt aan anderen.” Hiervan bestaan tientallen varianten. Soms staat er een wetenschappelijke referentie bij om de indruk te wekken dat die gebaseerd is op gedegen onderzoek. Je hebt weinig intuïtie nodig om zeker te weten dat dat niet klopt. Een onderzoek waarvan de resultaten in zulke mooie ronde tientallen samen te vatten zijn, telde vast niet meer dan tien respondenten. Het onderzoek zou gepubliceerd zijn in 1997 in het tijdschrift Life Association News (volume 92 (7), pp. 16-18). Dat is echter een vakblad voor verzekeraars en financieel planners. De auteur, Tom Metcalf, is geen gepromoveerd didacticus maar sales manager en consultant. Als hij inderdaad de bron was van het citaat, zou hij een geslaagd verkoper zijn – maar zelfs dat is niet waar. De complete geschiedenis achter deze hoax (een mooi woord voor: ‘broodje-aapverhaal’) is beschreven door Will Thalheimer (2006). Lees maar eens rustig na en probeer er minstens 10 procent van te onthouden. Versimpeling Het vervelende van zo’n verhaal dat blijft rondzingen als een kettingbrief, is dat er steeds meer mensen zijn die het geloven. Dat is om twee redenen schadelijk. De eerste is dat de opsomming een grove versimpeling is van de manier waarop mensen leren of onthouden. Het vraagt echt meer dan duizend woorden om uit te leggen hoe dat werkt. Een theorie die vaak genoemd wordt, is de Cognitive Theory of Multimedia Learning (Mayer, 2005). Kort samengevat: gebruik beeld en tekst samen, dicht bij elkaar en op hetzelfde moment, terwijl je als docent erbij vertelt; vermijd overtollige informatie en bedenk ook dat animaties niet per se beter zijn dan statische beelden. Deze theorie is intussen goed onderbouwd en stukken aannemelijker dan het broodje aap. Een tweede reden is dat het verhaaltje suggereert dat lezen een inferieure bezigheid is. Je onthoudt er immers maar 10 procent van? Gelukkig zijn er heel wat argumenten en onderzoeken om het tegenovergestelde te staven. Enkele daarvan zijn interessant in relatie tot de huidige beeldcultuur en het sprookje van de duizend woorden. 1. Geschreven teksten bevatten veel meer vreemde woorden dan gesproken teksten en films. Amerikaanse onderzoekers (Hayes & Ahrens, 1988) hebben de moeilijkheidsgraad van teksten en tvprogramma’s gemeten door aan elk gesproken of geschreven woord een rangnummer toe te kennen tussen de 1 en 86.741. Die nummering komt uit een frequentietabel waarbij vaak voorkomende woorden (‘the’, ‘it’) een nummer hebben beneden de 10 en zeldzame woorden juist een hoog nummer (‘amplifier’ is 16.000). Alle woorden met een nummer hoger dan 10.000 vallen in de categorie ‘zeldzaam’. Wat bleek? In wetenschappelijke teksten komen per 1000 woorden 128 zeldzame woorden voor. Bij krantenartikelen is dat 68, in een stripboek 54, een boek voor volwassenen 53, een kinderboek 31 en 1 een kleuterboekje 16. Maar dan komt de interessante vergelijking: een tv-programma voor volwassenen telt 23 zeldzame woorden, een kinderprogramma 20 en Sesamstraat slechts 2 per 1000. Ook in gesprekken komen weinig zeldzame woorden voor: 17 stuks in een conversatie tussen hoger opgeleiden. Een kinderboek bevat 50 procent meer zeldzame woorden dan zo’n gesprek of dan een tv-programma voor volwassenen. In geschreven teksten en zelfs in stripboeken komen dus veel meer onbekende woorden voor dan in gesproken teksten of tv-programma’s. Begrijpelijk, want auteurs die een tekst schrijven, zoeken naar meer variatie en formuleren compacter dan in een gesprek. 2. Jong geleerd, oud gedaan. Kort door de bocht zou je kunnen stellen dat je meer opsteekt van Donald Duck dan van Sesamstraat. Maar is het inderdaad zo dat kinderen die meer lezen en dus meer vreemde woorden zien, daar ook daadwerkelijk van leren? Zeker. De Canadese hoogleraar Keith Stanovich stelde in een reeks aan testen vast dat kinderen die veel lezen een grotere woordenschat hebben en meer woorden begrijpen (Cunningham & Stanovich, 1998). Dat geldt ongeacht hun intelligentie of leesvaardigheid. Leeskilometers bevorderen niet alleen de grootte van de woordenschat maar ook de algemene kennis, spellings- en spreekvaardigheid. Bovendien zijn er aanwijzingen dat die invloeden duurzaam zijn. Als kinderen van 7 een speciaal leesprogramma werd geboden, lezen ze ook op 17-jarige leeftijd significant meer dan de groep die dat programma niet had gekregen (Cunningham & Stanovich, 1997). Deze combinatie van invloeden zouden we een positieve leesattitude of ‘woordgerichtheid’ kunnen noemen. Kennelijk is hier sprake van zelfversterking. In een van z’n eerste publicaties (1986) schrijft Stanovich over dit zogenaamde Mattheüs-effect, verwijzend naar Mattheüs 25:29. In termen van lezen betekent het dat kinderen die goed kunnen lezen en zo een grote woordenschat ontwikkelen, daardoor nog meer gaan lezen, meer vreemde woorden leren kennen en zo nog beter leren lezen en dat kennelijk ook graag doen. Het Mattheüs-effect kent uiteraard ook de omgekeerde variant: wie niet heeft, van die zal genomen worden, ook wat hij heeft… 3. Van lezen word je slimmer dan van tv-kijken. Dat lezen leidt tot een grotere woordenschat, zal niemand verbazen, maar leidt dat tot beter leren en meer kennis? Ook daar deed Stanovich onderzoek naar (1993). Hij stelde aan 268 studenten gedurende twee uur tijd een reeks vragen om hun kennis te meten, zoals: Welke Amerikaanse president moest aftreden vanwege het Watergate-schandaal? Komt de zuurstof die we inademen van planten? Wat betekent carcinogeen? Daarnaast onderzocht hij of de studenten veel boeken en tijdschriften lazen of juist veel tv-programma’s bekeken. De veel-lezers scoorden op alle fronten beter. Zij waren ook intelligenter, maar als de onderzoekers hiervoor corrigeerden, was er nog steeds een duidelijke samenhang tussen veel-lezen en verwerven van kennis. Bij dit onderzoek bleek dat de tv-kijkers opvallend veel fouten maakten in een reeks kennisvragen. Het betrof vragen over de getalsverhouding van moslims en Joden, de aantallen slachtoffers in de Tweede Wereldoorlog of de budgetten voor het ruimteprogramma van de NASA. In alle gevallen bleek dat veel-lezers op deze vragen het vaakst een correct antwoord gaven. Van de groep die veel had gelezen en weinig gekeken gaf 48 procent een correct antwoord; bij de groep die veel las én veel keek was dat 34 procent, bij de weinig-lezers-weinig-kijkers betrof het 21 procent, bij de weiniglezers-veel-kijkers was slechts 13 procent van de antwoorden correct. 2 De auteurs zijn voorzichtig in hun conclusies, maar citeren Neil Postman (van ‘Wij amuseren ons kapot’) die zelf een experiment deed in 1979 rondom een Iraanse gijzelingsactie in de Amerikaanse ambassade in Teheran. Op tv was dat het gesprek van de dag, gedurende meer dan een jaar. Hij stelde verdiepingsvragen als: Waar ligt Iran? Welke taal spreken de Iraniërs? Wat betekent ‘ayatollah’? Waar komt de sjah vandaan? Postman: “Ik ontdekte dat bijna iedereen vrijwel niets wist van Iran. En degenen die er wel wat van wisten, hadden dat gelezen in Newsweek, Time of The New York Times. Met andere woorden: de tv is niet de grote informatiemachine.” 4. Je onthoudt meer als je dieper leest Natuurlijk maakt het uit hoe je leest. Andere Canadezen, Fergus Craik en Endel Tulving (1975) voerden een interessant experiment uit waarbij ze proefpersonen drie rijtjes van 20 woorden lieten zien en er drie soorten vragen over stelden. De simpelste vraag was: is het woord in hoofdletters of kleine letters geschreven? Bij het volgende rijtje woorden was de vraag: rijmt dit woord op …? Bij de laatste serie moesten de proefpersonen beoordelen of het woord zou passen op de lege plek in een zinnetje. De onderzoekers registreerden hoe snel ze het antwoord gaven en keken na afloop van de test hoeveel woorden ze onthouden hadden. Uiteraard was de vraag van hoofd- of kleine letters het snelst beantwoord, in minder dan 0,6 seconde. Beoordelen op inhoud is moeilijker dan beoordelen op klank of vorm en duurde 0,2 seconde langer. Frappant is echter dat het aantal onthouden woorden dan tot vijf keer hoger is. Later zijn diverse varianten op dit onderzoek uitgevoerd. Hoe dieplezen precies werkt, blijft raadselachtig maar de onderzoeken van Craik tonen aan dat we woorden beter onthouden als we de betekenis ervan ontrafelen tijdens het lezen. In vrijwel alle gevallen scoorden de studenten van Craik hoger dan ‘je onthoudt 10 procent van wat je leest’. In een van de experimenten, bij zeer intensief lezen, kwamen ze zelfs tot 96 procent. Facebook-lezen Er zijn intussen veel meer studies gedaan naar het belang van lezen. Zo wijzen diverse onderzoeken erop dat stillezen de voorkeur verdient (zie het overzicht van Vernooij, 2001) en dat het beter is om van papier te lezen dan van een scherm (zie Jabr, 2013, voor een mooi overzicht). Goed om te weten dat er inmiddels een doordachte eigen methode voor begrijpend lezen en mediaopvoeding (News2Learn) in de steigers staat. Lezen is echter op z’n retour. Tussen 2006 en 2011 nam de leestijd met 35 procent af, bij jongeren tussen 12 en 19 jaar zelfs met 64 procent (Sociaal Cultureel Planbureau, 2013). Jongeren lezen 11 minuten per dag, terwijl ze 2 uur en 15 minuten naar media kijken en 2 uur en 12 minuten via media communiceren (Wennekers, Troost & Wiegman, 2016). Waar we nog weinig over weten, is wat ‘lezen’ betekent in deze tijd van Facebook-timelines, Twitterfeeds, WhatsApp-gesprekken, Instagram-accounts en Snapchat-video’s. Dat zijn vrijwel altijd combinaties van beeld, tekst en geluid, die voor de nodige afleiding zorgen. Wat we wél weten, is dat die prikkels funest zijn voor je concentratie, zodat er nauwelijks sprake is van dieplezen op de smartphone (Compernolle, 2014). Het is niet te voorzien wat dat op lange termijn betekent, maar er is reden genoeg om hier bezorgd over te zijn. Tenzij… het toch waar zou zijn dat één beeld meer zegt dan duizend woorden. “Zet de tv uit” Er zijn natuurlijk afbeeldingen waar je duizenden woorden lang over kunt vertellen, zoals “De schreeuw”, van Edvard Munch. Maar het omgekeerde geldt ook: van sommige woorden kun je de 3 betekenis zelfs met duizend afbeeldingen niet benaderen. Dat geldt met name begrippen die de geestelijke wereld betreffen. Wie weet een passende illustratie bij ‘ziel’, ‘barmhartigheid, ‘eeuwigheid’? Jazeker, Rembrandts schilderij van de verloren zoon is een schitterende verbeelding van ‘genade’ en ‘berouw’, maar het krijgt die betekenis pas als we deze gelijkenis kennen uit Gods Woord of die er met onze woorden aan verbinden. “Beelden kapen die waarheid en presenteren een versimpelde versie van Gods karakter”, zegt Tim Keller (2016). In een digitale wereld waarin zowel jong als oud zich laven aan beeldkanalen, dreigen deze geestelijke begrippen letterlijk buiten beeld te blijven terwijl het zichtbare, tastbare en materiële op de voorgrond treedt. Hier ligt een opdracht voor het christelijk onderwijs: het bevorderen van een leescultuur en woordgerichtheid. Wat John Piper in 1995 schreef over de tv geldt nog steeds voor veel van de huidige beeldkanalen: “Zet de tv uit. Ze is onbelangrijk. En ze is een dodelijke plek voor je ontspanning. De doordringende banaliteit, de seksuele suggesties en de God-ontkennende waarden verheffen je ziel niet. Zij doodt de geest. Zij drijft God weg. Zij dooft het gebed. Zij verduistert de Bijbel. Zij verlaagt de waarde van je ziel. Zij verwoest geestelijke kracht. Zij bederft vrijwel alles. Zij is onnodig voor de meesten van u en is geestelijk dodelijk voor allen van u.” Ik ben nu nog op zoek naar de twee plaatjes die evenveel zeggen als deze tweeduizend woorden. Dit artikel werd geschreven door Steef de Bruijn, adjunct-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad en lector Nieuwe media in vorming en onderwijs van Driestar hogeschool. Dit artikel verscheen als opiniebijdrage in het RD van 26 augustus 2016. Vragen: 1. Heeft de kritische houding ten opzichte van de tv in de tweede helft van de vorige eeuw uiteindelijk geleid tot een voldoende kritische houding ten opzichte van de beeldcultuur in het algemeen en is die doorgegeven aan de volgende generatie(s)? Zo nee, wat kunnen we daaruit leren? 2. Beelden zijn krachtig, maar woorden ook, en volgens moderne leertheorieën rond multimedia vullen ze elkaar goed aan. Hoe kunnen we beelden inzetten (op school, maar ook thuis) om het lezen te bevorderen? 3. Hoeveel procent heeft u onthouden van wat u las? Wat zegt dat over uw manier van lezen? 4