Terroir Wijngaard Druivenstok Vinificatie Wetgeving en etikettering Smaak van wijn Figuur 2.1: Het proces van wijn maken Terroir betekent letterlijk ‘bodem’, maar in de wijnwereld betekent het ook: de combinatie van natuurlijke invloeden op de agrarische productie. Het begrip omvat niet alleen de samenstelling van de grond, maar bijvoorbeeld ook klimaatomstandigheden en het vermogen van de bodem om water vast te houden of juist door te laten. Veel wijngebieden hebben een lange geschiedenis. Door ervaring weet men welke druivenrassen er het beste groeien. Men kent de eigenschappen van ‘het terroir’ en weet hoe de wijngaarden het best beplant en behandeld kunnen worden. In nieuwe gebieden is die kennis vrijwel niet voorhanden. Dan probeert men op basis van de plaatselijke omstandigheden zo goed mogelijk in te schatten welke druivenrassen er het beste groeien en hoe en waarmee men de wijngaard zo goed mogelijk kan inrichten. Microklimaat A Terroir is de combinatie van de volgende zaken: – het microklimaat; – de mens; – de bodemgesteldheid. Microklimaat ‘Klimaat’ geeft de algemene weersomstandigheden in een bepaald gebied aan. Binnen hetzelfde klimaat kunnen plaatselijke invloeden ervoor zorgen dat het lokale klimaat afwijkt van het basisklimaat van de streek. Dit lokale klimaat heet het ‘microklimaat’. Juist in wijngebieden spelen microklimaten een grote rol. Plaatselijke omstandigheden als de aanwezigheid van een zee, een rivier of een bepaalde bergketen bepalen de lokale wind, temperatuur en regenval. Deze kunnen de kwaliteit van de druiven gunstig of ongunstig beïnvloeden. Microklimaat B Figuur 2.5: Verschillende microklimaten in één gebied: wijngaarden liggen op de zonkant, niet op de regenkant 1 Kalkbodem, terra rossa op vulkanische grond en alluviale bodem De mens Ook de mens maakt deel uit van het terroir. Hij is immers degene die besluit een bepaald gewas aan te planten. Oorspronkelijk heeft men in veel gebieden voor wijnbouw gekozen omdat de grond er te arm en te schraal was voor andere gewassen. De druivenstok kan namelijk een enorm wortelstelsel ontwikkelen en voedsel en water vinden op plaatsen die onbereikbaar zijn voor andere planten. Bodemgesteldheid Niet alleen de oppervlakte, maar ook de ondergrond bepaalt het terroir. De toplaag van de bodem is belangrijk voor de voornaamste voedingsstoffen van de plant, maar de ondergrond is belangrijk voor het karakter van de plant. Druiven van hetzelfde ras die op een verschillende ondergrond groeien, hebben verschillende smaakeigenschappen. Van alle wijnlanden ter wereld heeft Frankrijk de meest gevarieerde bodemstructuur en landschappen; dat wil zeggen grote verschillen in terroir. Het is dus geen toeval dat dit land zo’n belangrijke plaats inneemt in de wijnwereld. Hieronder komt de bodemgesteldheid nader aan bod. De volgende zaken worden behandeld: – geologische oorsprong – toplaag van de bodem – bodemsamenstelling en watercapaciteit Figuur 2.6: Verschillende aardlagen 2 ½ÇÄÇ¿ÁË»À½ÇÇÊËÈÊÇƿιƼ½ºÇ¼½Å De aarde is miljarden jaren oud. In die periode zijn landschappen gevormd met zeeën, vlakten, heuvels en bergen. Landgebieden werden zeeën, en vlakten werden bergen. Deze grote verschuivingen vielen steeds samen met flinke veranderingen in het klimaat. Enkele van deze geologische processen zijn: – Verwering (erosie). Hierdoor ‘slijten’ de aardlagen. – Grote aardverschuivingen, die de aardlagen verplaatsen. Daardoor kunnen aardlagen die diep liggen, aan de oppervlakte komen. – Rivieren en de wind. Deze spelen een belangrijke rol bij het verplaatsen van aarde en veranderen daardoor de samenstelling van de bodem. Basissoorten aardlagen De geologische processen hebben aardlagen opgeleverd met bijzondere eigenschappen. Drie verschillende basissoorten aardlagen zijn belangrijk voor de wijnbouw: • Kalksteenbodems Dit zijn oude zeebodems met kalk. Die kalk komt van dode schaal- en schelpdieren. Veel wijngebieden liggen in streken waar de kalksteenlaag dicht tegen de oppervlakte ligt. Voorbeelden van deze gebieden zijn: – Frankrijk: Champagne, Chablis, delen van de Loirestreek (bijvoorbeeld Chinon en Sancerre), zuidelijk deel van de Bourgogne en een deel van Saint-Emilion; – Spanje: Sherrygebied. • Vulkanische bodems Vulkanische bodems zijn bodems uit gestolde lava. Deze komen in allerlei soorten voor. Graniet en basalt zijn voorbeelden van steensoorten met een vulkanische oorsprong. Basalt en graniet zijn voorbeelden van steensoorten die zijn ontstaan door het stollen van magma. Bij basalt is dit vloeibare gesteente als lava naar buiten gekomen en bij graniet niet. Graniet kan verder eroderen tot er een zeer korrelige bodemstructuur ontstaat. Vulkanische bodems zijn rijk aan mineralen. Voorbeelden van wijngebieden met vulkanisch gesteente zijn: – Frankrijk: noordelijk Rhônegebied (Cornas, Côte Rôtie), Elzas; – Duitsland: Rheingau; – Italië: Sicilië; – Portugal: wijngaarden in de Douro. • Alluviale bodems Alluviale bodems zijn relatief jonge gronden die voornamelijk ontstaan zijn doordat de rivier zand, klei en leem afzet. Sommige van deze bodemsoorten zijn bijzonder vruchtbaar, waardoor het aantrekkelijker is om andere gewassen te verbouwen dan wijndruiven. Voorbeelden van wijngebieden met alluviale bodems zijn het Bordeauxgebied en het zuidelijk Rhônegebied (Frankrijk). ÇÈĹ¹¿Î¹Æ¼½ºÇ¼½Å De meeste toplagen zijn alluviaal. Het basiselement van al deze bodems is silicium. De toplaag kan wel verschillen; de bodems verschillen in korrelgrootte. De vruchtbaarheid van de grond wordt bepaald door de hoeveelheid voedingsstoffen. Hoe kleiner de korrelgrootte, hoe compacter en dus vruchtbaarder de grond is. Klei heeft een kleinere korrelgrootte en houdt voedingsstoffen daarom beter vast dan zand. Leem daarentegen houdt weliswaar water vast, maar heeft weinig voedingsstoffen. Voedingsstoffen zijn bijvoorbeeld plantaardige resten. En mineralen, zoals kalium (bijzonder belangrijk voor de wijndruif), calcium, magnesium, fosfor, ijzer en stikstof. ÊÇƼËÇÇÊÌ Á½Ò½Ä ÇÊʽĿÊÇÇÌ̽ ̖ʿÅÅ ¹Æ¼ ʽƓʽ˂ƘʿÅÅ ½½Å ʽƓʽʽʿƘʽƓʽ˂ÅŠĽÁ ̕ʽƓʽʽʿÅÅ Relatie grondsoort-korrelgrootte Vlak aan de oppervlakte en meteen daaronder liggen de resten van planten: humus. Humus breekt langzaam af. In dat proces komt stikstof vrij. Ook dat is een belangrijke voedingsstof voor de druivenstok. Het is dus belangrijk dat er voldoende humus in de wijngaard aanwezig is. De voedingsstoffen lossen gemakkelijk in water op en worden via de wortels door de plant opgenomen. Ǽ½Å˹ŽÆË̽ÄÄÁÆ¿½ÆϹ̽ʻ¹È¹»Á̽ÁÌ Beroemde wijngaarden hebben vaak een bodem met een combinatie van een goede toplaag én een goede onderlaag. De toplaag zorgt voor de primaire groei van de plant, de onderlaag zorgt voor het specifieke karakter, vooral vanwege de mineralen en de eventuele aanwezigheid van kalk. De meest voorkomende algemene grondsoorten zijn zandgrond, kiezelhoudende zandgrond, kalk, klei en leem. Wijnbouw vereist een bodem met een losse structuur, die goed waterdoorlatend is en die de warmte vasthoudt. Bodems die slecht water doorlaten, zijn te nat op vlakke stukken en te droog op de hellingen. In het algemeen zorgen natte gronden wel voor een uitbundige groei, maar de druif zuigt zich gemakkelijk vol met water. Dit heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de wijn. Arme bodems leiden weliswaar tot een lagere productie, maar de druiven die erop groeien, zijn van hogere kwaliteit. 3 Goed waterdoorlatend Kiezelgrond Zandgrond Slecht waterdoorlatend Zeer goed waterdoorlatend. Wortels kunnen zeer diep doordringen. Kiezelstenen zijn licht van kleur en nemen de zonnewarmte goed op en koelen ’s nachts langzaam af. De druiven die hierop groeien, leveren lichte wijnen met veel finesse. Goed waterdoorlatend. Wortels kunnen diep in de grond doordringen. De druiven die hierop groeien, leveren delicate, subtiele wijnen met veel finesse op. Zand- kleigrond Waterdoorlatend, naarmate de hoeveelheid zand groter is. Deze grondsoort levert een lagere productie op, maar een hogere kwaliteit. Naarmate het kleigehalte toeneemt wordt de grond meestal vruchtbaarder, met het gevaar dat de plant te gemakkelijk groeit en de kwaliteit van de druiven afneemt. Kalkgrond Niet zo goed waterdoorlatend, maar houdt wel veel water vast. Licht gekleurd, neemt warmte minder snel op, maar houdt warmte ook lang vast. Geeft druiven waarvan men wijnen maakt met veel geurstoffen en een hoog suiker- en alcoholgehalte. Leemgrond Slecht waterdoorlatend. Vaak donker gekleurde grond, waardoor het snel warmte opneemt, maar ook weer snel afkoelt. Geeft wijnen met veel tannine (looizuur, met name in rode wijnen). Leem bevordert bovendien de zuurgraad en het alcoholgehalte van de druiven. IJzerhoudende grond De druiven die hierop groeien, leveren wijnen met een diepe kleur en een goede houdbaarheid. Humusrijke grond De druiven die hierop groeien, leveren wijnen met een hoog tanninegehalte. Figuur 2.7: Invloed van de bodem op wijn Niet alleen de temperatuur en de bodem, maar ook de hoeveelheid water is belangrijk voor de druivenstok. De waterhuishouding is daarom een belangrijk onderdeel van het terroir. Warme, maar zeer droge jaren zijn niet gunstig voor de rijping van de druiven. Natuurlijke of kunstmatige afwatering (drainage) reguleert de hoeveelheid water. Drainage kan dus ook invloed uitoefenen op de kwaliteit van de wijn. Een goede afwatering is vaak zelfs belangrijker dan de geologische structuur. Bij de bespreking van irrigatie komt dit onderwerp verder aan bod. Figuur 2.7 geeft een beeld van de invloed van de bodem op de wijn. Hieruit blijkt dat het mogelijk is op zeer verschillende bodems (namelijk kiezelgrond, zandgrond, zand-kleigrond, kalkgrond, leemgrond, ijzerhoudende grond en humusrijke grond) goede wijn te produceren. 4