Rouw en verlies – Gebeden en gedichten Uit de Diocesane Mededelingen 2002-2007 Bellinda Staelens November 02 ‘De beschaving van een volk is het meest af te leiden uit de wijze waarop het met zijn doden omgaat.’ (Naar Pericles) Wat nooit verloren gaat, is de herinnering aan een school die tijd en ruimte maakt voor emoties en relaties. Waar kinderen, jongeren en volwassenen leren leven, en leren werken aan kwaliteit van leven. Wat nooit verloren gaat, is die school waar de dood niet wordt doodgezwegen, maar waar het leven wordt meegegeven en voorgeleefd. een school waar het zijn primeert op het hebben, ten leven. (Patrick Somers) November 03 ‘Doorheen de kaal geworden takken van het na jaar kunnen we soms duidelijker de hemel zien.’ (Naar F. von Bodelschwingh) Niet enkel in november maar in het breken van gedachten telkens jij om de hoek van dagen kijkt, wil ik je tooien met de warme kleuren van chrysanten en het ingetogen na jaar weemoed en vreugde om wie en hoe je lachend levend was en voor mij nooit sterven zal. (R. Rank) Wij dwalen door een land van stil bewogen bomen langs een verlaten pad, een landschap troost, een dal vergiffenis… tot wij ontbladerd nader komen bij wat uit God of zeer zacht hout gesneden is. De bron herkent ons aan de schaduw, de rustbank aan de rust die wij te zelden vinden en wordt het leven kwetsbaar als de sluimer van het woud, soms zien wij even het geluk, -de mensenschuwe hindeaandachtig luisteren naar wat ons gaande houdt. (K. Gelaude) ‘Kwijnend leven kan het leven voller openbaren dan toen het onverdroten zomer was.’ (J. Claes) Mooie afscheidsgedichten zijn er ook te vinden in de bundel van Luk Vermeulen ‘Zo stil dan deze avond’ waarvan de opbrengst integraal naar ‘Het huis van de Mensenrechten’ te Gent gaat. Voor bestellingen en informatie kan men terecht bij de vzw Partners tegen de Miserie, Nieuwebosstraat 3, 9000 Gent, Tel. 09 224 12 15, of bij Luk Vermeulen zelf, Tel. 09 255 91 15. ‘We weten niet en vatten niet het zoeken van een jonge mens. Onze zorgzaamheid en betrokkenheid op jongeren hebben een horizon en een grens. Daarbuiten ligt het beslissingsrecht van een ziel, sterker sturend dan wet, wetenschap en gewoonte, drijvend naar een ander leven. Waar je liefste licht sterft, sterf je mee en word je ondergedompeld in het donkere water van verdriet. Ons enige verweer is dit: een kaars, een vuur ontsteken, een laaiend vuur, uit protest, om in woordeloos verdriet uit te schreeuwen dat dit niet mocht gebeuren. Waar was God dan? In vrijheid en liefde ligt onmacht verborgen maar ook verbondenheid. God wil het leven van alles en ieder en huilt met ons mee door onze ogen.’ (St.-Vincentius Deinze) Zij was de tederste van alle tederheden, zij was de letters van mijn woord, mijn ligplank, mijn koel water. Zij was het glanzend hout waarin de ringen van de jaren waarin wij samen waren. Als gij haar ooit ontmoet, spreek haar dan aan, maar haal voordien de naalden uit uw stem. Pijnig haar niet. Geloof in haar, maar plet voordien de tuinslak twijfel in uw hand. Want zij was goed, zij was geschenk van zomers. Zeg haar dat ik haar zoek, dat ik aan elke hoek weer navraag doe, als was zij laatste woord van een zeer graag gelezen boek. (W. Haesaert) November 04 ‘’Verlies is de prijs die we voor het leven betalen.” (Judith Viorst) De pijn verzacht de tijd slijt vlijmscherpe punten af waaraan ik me bezeerde waar iets van jou gebleven was een hek sloot af wat onherroepelijk voorbij ging aan wat komen moest. (R. Rank) Een moeder voelt of het wel veilig is en doet koud water bij het warme, voor alle zekerheid. Ze wikt en weet alles lichter gemaakt. In het naveldiepe huis van het water is naakt nog nauwelijks lichaam en dieptevrees niet meer dan oppervlaktespanning, een huid van smeltende lavendelvlokken. Ze wast, houdt vast, laat niet gaan maar zingt tegen waterzucht en pijn. Ze wrijft droog. Er mag geen verlies zijn van warmte, ook al is men koud. Ze legt weg in de handen van het donker, doet de ogen dicht en laat de deur op een kier; een hemelsbreed verschil als het licht op de gang blijft branden. (J. Geerts) Omdat jij achter me staat kan ik er altijd voor je zijn. Omdat jij me draagt word ik nooit te moe. Omdat jij me liefhebt geeft mijn hart het nooit op. Omdat jij zo sterk bent kan ik voor jou de hele wereld aan. Omdat wij samenhoren maakt het niet uit dat jij ziek of zwak bent en ik sterk en gezond. Zullen we van nu af de taken verdelen? Mijn handen de zorg en jij dan het strelen. En misschien kunnen we zo samen geloven in Iemand die onze duisternis zal delen en helen met Liefde en Licht. (Lief Verlou) Maart 05 Een zuil van licht ben ik voor blinde heersers, maar mijn gelaat is reeds getekend door het kruis, want in een boze wereld kan inzet voor gerechtigheid alleen maar op gevaar van leven. (Patrick Lateur) Mijn licht gevangen in duisternis van hoon. De rietstok als een valse scepter, waar ik mee heersen moest over de maskers van de spot. Het hoogland van mijn geest nu weerloos prijsgegeven aan de laagheid van hun vuisten. Maar spot en hoon uit onbegrip slaan grote wonden in het hart. En velen kijken zwijgend toe, wanneer ik in onschuldig zwijgen weer val en verderga. (Patrick Lateur) De hoop van Pasen Maar hij weerstaat, weerbarstig, en bundelt voor het laatst de woorden van weleer: ‘Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief, zoals ik jullie liefhad.’ Op tafel raden wij het brood, de wijn en rond de tafel de laatste vrienden, vermoeden ook de handen waarmee hij ooit de blinden weer deed zien, de kreupelen deed lopen, de doven weer deed horen. Wij kijken naar zijn handen waarmee hij steeds het brood voor ons wil breken, de beker met ons delen en ons zijn vrede geven. (E. Schillebeeckx) Hier wordt hij één met wie verdrukt is, toen en nu, hier wordt hij mens met mensen die in angsten leven, wordt hij gelijk aan wie moet wachten op wat onontkoombaar is, wordt hij een mens als wij. Wie was toch deze man van God, wie was toch deze mensenzoon dat hij de paradijsdroom levend hield? Tegen het zwarte kruis blijft zijn verminkte lichaam stralen en rond het kruis breekt in de hoeken verblindend licht naar buiten. Het is volbracht. Maar zelfs de doodstraf doodt niet een leven van gerechtigheid en liefde. (E. Schillebeeckx) Mei 05 Verliezen en hoopvol loslaten ‘Rust zacht, Pantaar,’ zegt Stach. ‘Wie of wat je was zal ik nooit weten. Maar in je vreemde hart was veel liefde voor een wrede wereld.’ Anderhalve dag blijft Stach in de grot, als om de dodenwacht te houden bij de tovenaar Pantaar. ‘Bouw een standbeeld voor Pantaar,’ zegt Stach tot de burgemeester. ‘Wat?‘Een standbeeld voor die, die…’ ‘Hij had veel goede dingen. Hij heeft veel voor uw stad over gehad. Misschien wilt u dat van me aannemen. Maar bovenal… zal een standbeeld van Pantaar de mensen er van tijd tot tijd aan herinneren dat er zoiets bestaat als offeren. Vrijwillig offeren, bedoel ik nu.’ Het zal zijn als kiemen in de donkere aarde barsten uit de knop ontvouwen van nieuw groen na ijs en dorre koude Het zal zijn als een ontwapenende glimlach twee vragende ogen hoop in woorden warme nabijheid die je doen opstaan uit wat je verpletterend verlamde K. Boedt Oktober 05 ‘Sterke schouders’. Ondersteunen bij verliesverwerking Wij gaan ieder voor zich de smalle weg over de hoofden der doden bijna zonder angst op de maat van ons hart als waren wij veilig, zolang de liefde niet aflaat. Zo gaan wij tussen vlinders en vogels in verbazingwekkend evenwicht naar een morgen van boomtoppen groen, goud en blauw en naar het ontwaken van beminde ogen. (H. Domin) November 05 ‘Ja, jij zult ze vertellen dat de liefde bestaat, en dat er altijd een hierna zal zijn, een tijd waar men je ziet zoals je bent, een tijd waarin men elkaar herkent.’ (Jacques Brel) Sterke schouders Het is vroeg donker normaal voor dit seizoen toch lijkt het dit jaar vroeger herfst en donkerder ook een herfst die nooit meer overgaat alleen kouder hoogstens winter wordt maar laat het zachtjes gaan dat ik kan wennen (Werner Storms) Maar soms even wordt het lijden opgeschort, of dragen mensen het samen. Zo zouden wij moeten leven. (Huub Oosterhuis) Gestorven ben ik, leven laat ik u. Keer in uw vreugde weer. Vind liefde op uw weg. Doe recht, doe goed. Dit afscheid doe ik u. (Huub Oosterhuis) Oktober 06 ‘Laat de ouders verhalen vertellen: de kinderen zullen luisteren. Zo wordt het leven geboren: als het in rust kan sterven.’ (Naar psalm 105 – G. Vanhercke) ‘All Hallow eve’ In oktober en november nemen we stilaan afscheid van de zomer. We puren nog de laatste zonnige najaarsdagen uit, vooraleer de herfst overgaat in de lange wintertijd. Deze periode van het jaar waarin de dagen merkbaar korter worden en alles in de natuur verstilt, maakt ons meer dan anders bewust van eindigheid en vergankelijkheid. Die ervaring kan leiden tot fundamentele levensvragen, tot het doorprikken van evidenties en zelfgenoegzaamheid. Hoe gaan we hiermee om? Hoe brengen we deze ‘grenservaringen’ ter sprake en doorleven we ze? Durven we hier nog het spirituele en christelijke verhaal laten doorklinken? Wat uit oude tijden is verhaald, is van een wonder: een wonder is de schoonheid van de aarde, onvolprezen is haar overvloed, een gloed die weerkaatst op elk gezicht, elke steen. En al is het baren angst, het is ook groot geheim. Elke keer daalt het over ons met jubel, met kracht die eeuwig moet zijn. (Psalm 48 – G. Vanhercke) Niet wie mij achtervolgt wil ik zien. Niet wie mij wegsist wil ik horen. Niet het lawaai van onrust. Ik wil een echt gezicht zien, ach hoe lang al. Help mij. Help mij om te horen hoe mijn naam klinkt hoe ik zingend begin als iemand tot mij spreekt. (Psalm 13 – G. Vanhercke) Als allen spotten, blijft slechts de spot over. Als allen blind zijn, wordt struikelen wandelen. Als alleen het brood telt, eet men alleen. Eelt op het hart, klopt het dan rustiger? Vlug vergeten: slaapt men dan beter? Als men altijd spreekt, zegt men dan meer? Al dit jagen, het is wind het is waan van een te korte dag. Wie spreekt het woord dat ogen opent? (Psalm 53 – G. Vanhercke) Als ik een bloem was, zou ik dan nu bloeien? Of zou ik een bijzondere bloem zijn, een onvoorstelbare bloem, een bloem die niet kan kiezen tussen bloeien en niet bloeien, en die over de rand van een vaas voorover leunt om te zien of zijn afgrond een bodem heeft? Of zou ik alleen maar kunnen bloeien, moeten bloeien, rood en gedachteloos, op een ongerepte schoorsteenmantel, ergens tussen schaamte en geluk? En als ik een bloem was, zou ik dan weten wanneer ik moest verwelken? Nu nog niet?’ (Toon Tellegen) Zo mens zijn dat het licht door je valt dat niemand twijfelt als hij je ziet. Nadenken is geen schaduw dan maar een kleur in het licht. En stappen gaan behoedzaam keren vlug terug als iets viel. (Uit psalm 119 – G. Vanhercke) November 07 ‘Het na-jaar zegt ons toe dat leven altijd opstaat uit de dood.’ (R. Rank) met ingehouden adem stomgeslagen verschrikt en radeloos sterf ik in aardse donkerten ga door de knieën verlies mijn naam en mijn gezicht en al mijn zekerheden breek dan open in veelvuldig licht (Rose Rank) Ik weet nog heel precies de plek langs de veldweg waar hij zat op een gladde steen, kijkend naar weiland bomen hoeven lucht en wijdte, Ontvlucht bejaardenhuis gezelschap gezucht geruchten gekibbel regels en bevelen. Langs de veldweg ligt nog steeds de gladde steen. Alles is hier onveranderd gebleven. Nee, het is niet meer zoals voorheen: de man die naar de verste einders keek, komt hier niet meer. (Firmin van der Poorten) Vogels zaaien blauw liederen boven ’t rijpend koren. Als de blonde maaiers van de zomer komen zullen ze nog lang de blijde liederen horen. Hoewel de blauwe vogels reeds zijn weggevlogen. (Walter Schelfout)