Getallen Inhoudsopgave Getallen ...................................................................................................................................... 1 Inhoudsopgave ....................................................................................................................... 1 Woordenlijst ........................................................................................................................... 2 Groter dan, kleiner dan, gelijk aan ......................................................................................... 2 Kleiner dan ......................................................................................................................... 2 Groter dan ........................................................................................................................... 2 Gelijk aan: .......................................................................................................................... 2 Decimale getallen ................................................................................................................... 2 Betekenis ............................................................................................................................ 2 Breuken .................................................................................................................................. 3 Breuken groter dan 1 .......................................................................................................... 4 Vereenvoudigen ................................................................................................................. 4 Optellen en aftrekken ......................................................................................................... 4 Vermenigvuldigen .............................................................................................................. 5 Delen .................................................................................................................................. 5 Van breuk naar decimaal getal en omgekeerd.................................................................... 5 Rekenmachine .................................................................................................................... 6 Afronden................................................................................................................................. 6 Afronden op helen .............................................................................................................. 6 Afronden op … decimalen ................................................................................................. 6 Afronden op honderdtallen, duizendtallen enz. ................................................................. 6 Voorrangsregels bij rekenen................................................................................................... 7 “Hoe komen wij van deze onvoldoendes af” ..................................................................... 7 Haakjes wegwerken ............................................................................................................ 7 Kwadraten en Wortels ........................................................................................................ 7 Delen en Vermenigvuldigen ............................................................................................... 7 Optellen en Aftrekken ........................................................................................................ 7 Van links naar rechts .......................................................................................................... 8 Verhoudingstabel ................................................................................................................... 8 Tabel tekenen ..................................................................................................................... 8 Dubbele tabellen ................................................................................................................. 8 Vergelijkingstabellen ......................................................................................................... 9 1 Woordenlijst Afronden Decimaal Noemer Teller Vereenvoudigen Verhoudingstabel Een getal zo aanpassen dat een geheel aantal eenheden ontstaat Getal achter de komma Getal onder de deelstreep van een breuk Getal boven de deelstreep van een breuk Een breuk met zo klein mogelijke getallen schrijven Tabel waarin je de verhoudingen tussen bepaalde zaken kunt uitrekenen en weergeven zoals de prijs in verschillende winkels Groter dan, kleiner dan, gelijk aan Er zijn drie tekens die aangeven of getallen (of sommen) groter, gelijk of kleiner dan de ander zijn. Deze tekens zijn > < = Kleiner dan Het teken < betekent kleiner dan. Van de < kunnen we een ‘k’ maken van ‘kleiner dan’. Ook wijst de punt van < naar het kleinste getal. Aangezien 1 kleiner is dan 2 wordt het: 1 < 2 Voorbeeld: 6 + 7 < 40 – 12 (want: 13 < 28) Groter dan Om aan te geven dat een getal groter is dan een ander getal gebruiken we het teken >. Bij dit teken wijst de punt naar het 2e getal, het kleinste getal. Het eerste getal is dan dus groter dan het tweede. Voorbeeld: 4 > 3 Gelijk aan: Als twee getallen gelijk zijn geven we dat aan met =. Dat teken staat voor “is gelijk aan”. In sommen gebruiken we dit vaak om de uitkomst aan te geven. Want, de uitkomst is gelijk aan de som! Voorbeeld: 45 = 9 x 5 Decimale getallen Een decimaal getal is een getal dat niet in breuken is geschreven maar met cijfers achter de komma. Een voorbeeld hiervan is 2,431 wat wel 3 cijfers achter de komma heeft, en dus ook 3 decimalen heeft. Betekenis In een groot getal (met veel cijfers voor en achter de komma) heeft elk cijfer een andere betekenis. Bijvoorbeeld het getal 9127856,403. Bij dit getal betekent die 1 iets heel anders dan de 3. De drie staat namelijk ver achter de komma en de 1 ver ervoor. De 1 is een stuk groter dan de 3. Dit grote getal is eigenlijk opgebouwd uit een hele hoop kleine getallen. Het is een optelling van al deze getallen: 9000000 9 x 1.000.000 9 miljoenen 100000 1 x 100.000 1 honderdduizendtal 20000 2 x 10.000 2 tienduizendtallen 7000 7 x 1000 7 duizendtallen 800 8 x 100 8 honderdtallen 2 50 5 x 10 5 tientallen 6 6x1 6 eenheden 0,4 4 x 0,1 4 tienden 0,00 0 x 0,01 0 honderdsten 0,003 3 x 0,001 3 duizendsten Het cijfer 6 geeft de eenheden aan. Er zijn dus 6 eenheden! Zo heeft elk getal (of elke plek waar een getal staat) een eigen betekenis, een eigen grootheid. Breuken Een breuk geeft een bepaald deel aan van een geheel. Bij een breuk heb je een getal boven de teller breuk streep, de teller, en een getal onder de streep, de noemer. noemer Je kunt een breuk zien als een taart (of pizza) die in een aantal punten is gesneden. De noemer geeft aan in hoeveel (even grote) punten hij gesneden is en de teller geeft aan hoeveel je er in totaal hebt. Hieronder in het plaatje zie je een voorbeeld van breuken. 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Je ziet dat elke rij even lang is. Twee keer de helft is ook gewoon 1! 1 2 3 Breuken groter dan 1 Soms zijn breuken groter dan 1. Dan heb je dus een hele pizza en nog een (paar) stukje(s). 1 1 Bijvoorbeeld 2 hele en nog 1 vierde. Dat schrijf je als: 2 2 4 4 Die helen kunnen we ook nog in de breuk halen om er één grote breuk van te maken. Daarvoor moeten we de 2 helen schrijven als een breuk van 4. 2 helen is eigenlijk 2 een-den. 2 2 4 8 2 1 1 4 4 1 8 1 9 2 4 4 4 4 Vereenvoudigen Een breuk schrijven we altijd zo klein mogelijk. 4 wordt bijvoorbeeld 8 4 4:2 2 2:2 1 Kijk maar in het plaatje hierboven, dan zie je dat het allemaal even 8 8:2 4 4:2 2 veel is! Vereenvoudigen betekent met zo klein mogelijke getallen schrijven. Je kunt dit doen door een getal te zoeken waar je de teller door kunt delen. Kun je de noemer ook door dat getal delen dan kun je hem vereenvoudigen! Ga door met vereenvoudigen tot het niet meer kan. Optellen en aftrekken Breuken kun je ook optellen en aftrekken net als alle andere getallen. Alleen kun je niet 4 1 zomaar zeggen wat wordt. Je moet daarom de noemers gelijk aan elkaar maken. Als je 5 6 3 1 3 1 4 wordt. Hier zijn de noemers namelijk hebt kun je meteen zeggen dat dat 5 5 5 5 4 1 gelijk. Bij onze breuk moeten we dus eerst zorgen dat de noemers gelijk worden 5 6 gemaakt. Dit kunnen we het makkelijkste doen door een getal te zoeken dat je kunt delen door 5 én door 6! En dat getal kun je vinden door 5 x 6 te doen. Dat is namelijk 30, en dat is iets iets deelbaar door 5 én 6. We maken dan van onze breuk en dan kunnen we het 30 30 optellen. Onder de deelstreep vermenigvuldigen we het linkergedeelte met 6, dan moet dat bóven de 4 4 6 24 deelstreep ook gebeuren! Dus: 5 5 6 30 Het rechtergedeelte vermenigvuldigen we met 5, boven én onder de deelstreep: 1 1 5 5 6 6 5 30 Vervolgens hebben we 2 breuken met dezelfde noemer die we kunnen optellen: 24 5 29 30 30 30 4 Vermenigvuldigen Breuken kunnen we ook met elkaar vermenigvuldigen. Dat werkt heel makkelijk. De tellers vermenigvuldigen we met elkaar en de noemers ook. 4 3 4 3 12 12 : 4 3 Voorbeeld: Let er wel op dat je vereenvoudigt als het nodig 5 8 5 8 40 40 : 4 10 is! Soms staan er ook breuken met hele getallen in de vermenigvuldiging. Dan moeten we eerst de helen ook nog in de breuk zetten. Vervolgens kunnen we weer gewoon de tellers en noemers met elkaar vermenigvuldigen. 1 1 5 19 5 19 95 15 5 Voorbeeld: 2 3 2 6 2 6 2 8 16 16 Delen 1 gaan we kijken hoe vaak 2 er een half in 10 past. In 1 hele passen 2 halven, en 10 is 10 x 1 hele, dus er passen 10 x 2 1 2 halven in! Oftewel: 10 : 10 20 2 1 Delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde! We hebben nu een handige rekenregel die we gaan gebruiken. Laten we dit eens oefenen: 1 1 10 3 10 2 10 2 20 2 3 :1 : 2 3 2 3 2 3 3 3 2 9 9 Bij delen door een breuk werkt het net iets anders. Bij de som 10 : Van breuk naar decimaal getal en omgekeerd Van een breuk kun je een decimaal getal maken, en andersom ook. Dit kan op je rekenmachine heel makkelijk door als er een antwoord in je venster staat op de knop te klikken. Zo maakt je rekenmachine dan automatisch 0,25 van 1┘4 en als je nog een keer op drukt dan maakt hij er weer 1┘4 van. Zonder rekenmachine kunnen we dit ook. We gaan dan kijken naar de waarden van de een decimaal getal. Zo zijn er na de komma tienden, honderdsten en duizendsten. Die kunnen we 1 1 1 en en makkelijk schrijven als . Als een getal 1 cijfer achter de komma heeft dan 10 100 1000 zijn dat tienden. Zo kun je van een decimaal getal een breuk maken. Dat moet je dan nog wel vereenvoudigen. Voorbeeld: 4 2 2,4 2 2 10 5 125 25 5 1 0,125 1000 200 40 8 Zo kunnen we ook van een breuk een decimaal getal maken. Het handigste is dat je van een breuk eerst ook tienden, honderdsten of duizendsten maakt. Een aantal breuken moet je ook uit je hoofd leren: 1 1 1 1 1 1 1 Breuk 2 3 4 5 8 10 100 Decimaal 0,5 0,3333333 0,25 0,2 0,125 0,1 0,01 5 Rekenmachine Op je rekenmachine kun je makkelijk breuken intoetsen. Je gebruikt daarvoor de knop 1 op je rekenmachine. De breuk toets je in als 1 3. Dat wordt dan weergegeven als 1┘3. 3 Je rekenmachine kan het niet boven elkaar zetten omdat het venster niet groot genoeg is, maar dit betekend dus gewoon een breuk. 1 Ook gehelen voor de breuk kun je makkelijk invoeren. 2 voer je dan in als 3 2 1 derde. 3. Je rekenmachine maakt hier 2┘1┘3 van. Dit betekend dus 2 helen en 1 Afronden Omdat werken met veel decimalen of met hele grote getallen vaak onhandig is gaan we soms ook afronden. Afronden betekend dat we het getal niet precies meer opschrijven maar iets opschrijven dat er heel dicht bij in de buurt komt. Als we afronden schrijven we niet meer het = teken maar gebruiken we een ander teken omdat het niet meer precies de uitkomst geeft. We gebruiken dan het ≈ teken. ≈ betekent “is ongeveer”. Afronden op helen Decimale getallen ronden we soms af op helen. Dat betekend dat we alle getallen achter de komma gaan weglaten. Maar, sommige getallen ronden we af naar boven, sommige naar beneden. Dat betekend dat als je naar boven afrond het getal VOOR de komma 1 groter wordt. Als het getal ACHTER de komma groter of gelijk is aan 5 rond je af naar boven, is het kleiner dan 5 rond je af naar beneden. Getallen die achter het eerste getal na de komma staan tellen NIET mee. Voorbeelden; rond af op helen: 2,5 ≈ 3 54,01 ≈ 54 3,981 ≈ 4 5,4999 ≈ 5 9,78 ≈ 10 Afronden op … decimalen Soms willen we niet afronden op helen maar op een aantal decimalen. We kijken dan naar het getal na de …de decimaal of dat een 5 of hoger is of niet. We ronden dan ook weer af naar boven of naar beneden. Voorbeelden, rond af op 2 decimalen: Voorbeelden, rond af op 4 decimalen: 5,3245 ≈ 5,32 4,33333333 ≈ 4,3333 6,84912 ≈ 6,85 1,00009 ≈ 1,0001 7,995 ≈ 8,00 1,000009 ≈ 1,0000 Afronden op honderdtallen, duizendtallen enz. In plaats van afronden op getallen achter de komma ronden we soms ook af op getallen voor de komma. Kijk maar eens in de krant, daar wordt vaak gezegd dat een verbouwing of nieuw plan van de regering een aantal miljoen kost. Het kost dan niet precies zoveel miljoen, maar afgerond komt het daar wel op neer. 6 Voorbeeld: het getal 431.958.140,921 Afgerond op tienden 431.958.140,9 Afgerond op helen 431.958.141 Afgerond op honderdtallen 431.958.100 Afgerond op duizendtallen 431.958.000 Afgerond op miljoenen 432.000.000 4.319.581 honderdtallen 431.958 duizendtallen 432 miljoenen Voorrangsregels bij rekenen Bij langere sommen met verschillende tekens erin (+x-:) gelden er regels over welk teken als eerste moet worden uitgewerkt. Er staan dan meerdere sommen in een. “Hoe komen wij van deze onvoldoendes af” Deze zin helpt je te onthouden welke tekens als eerste gedaan moeten worden. Kijk naar de beginletters van de woorden in de zin, die passen bij deze tekens: Haakjes Kwadraten / Wortels (die leren jullie pas later, hoef je nu nog niet te kennen) Vermenigvuldigen / Delen Optellen / Aftrekken Als er in een som dus haakjes staan is het EERSTE wat je moet doen uitrekenen wat er in de haakjes staat. Daarna doe je de rest, van links naar rechts!. Haakjes wegwerken Eerst de haakjes uitrekenen, dan pas de rest: 1 (5 3) 1 2 3 (6 4) (8 1) 2 7 9 2 (7 4) 2 11 22 Kwadraten en Wortels Kwadraten en wortels hoef je nog niet te kennen. Maar later, als je er wel mee te maken krijgt moet je die dus meteen na de haakjes uitwerken!! Delen en Vermenigvuldigen Delen en vermenigvuldigen gaat vóór optellen en aftrekken, maar ná haakjes!! 28:4 2 2 4 14 6 : 3 14 2 12 (8 2) : 2 6 : 2 3 Optellen en Aftrekken Optellen en aftrekken gaat pas na alle andere dingen! Dus eerst haakjes, (machten en wortels,) delen en vermenigvuldigen. (8 3) 4 5 4 9 8 (3 4) 8 7 1 9 : (9 6) 4 9 : 3 4 3 4 7 7 Van links naar rechts Als we dan meerdere keren hetzelfde teken hebben (of een teken van dezelfde waarde zoals delen en vermenigvuldigen) werken we ze gewoon op volgorde van links naar rechts af. Anders komt er namelijk een heel andere uitkomst uit!! Zo moet het wél: 842 42 6 8:4:2 4:2 2 Deze drie voorbeelden zijn GOED!!! 100 2 : 10 3 200 : 10 3 20 3 60 Zo moet het dus niet: 842 86 2 8:4:2 8:2 4 100 2 : 10 3 200 : 30 Deze drie voorbeelden zijn dus FOUT!!! 200 20 2 6 30 3 3 Verhoudingstabel Met een verhoudingstabel kun je dingen uitrekenen. Stel je weet dat je voor 8 pannenkoeken 400gr meel nodig hebt, dan kun je met een verhoudingstabel makkelijk zien hoeveel je nodig hebt voor 10 pannenkoeken of voor 1. Dat doen we door een tabel te maken waarin we pannenkoeken en meel tegen elkaar uitzetten. We vullen de 8 en 400 in, want die zijn gegeven en maken vervolgens met allebei de zelfde berekeningen. Tabel tekenen Een tabel tekenen we altijd met POTLOOD en LINIAAL (geodriehoek). Links in de tabel zet je altijd wat de getallen betekenen. Dus, aantal pannenkoeken en grammen meel. Dan zet je rechts daarvan telkens hoeveel je van elk nodig hebt. Om nou een nieuw aantal uit te rekenen voer je dezelfde berekening uit met meel, en met pannenkoeken. Dat geef je aan met een pijltje waar je bij schrijft welke berekening je doet. Van 8 naar 4 pannenkoeken is dan dus :2. Dan moet het meel ook gedeeld worden door 2. Zo reken je de nieuwe hoeveelheden uit. We tekenen vaak een dubbele lijn na de betekenissen om aan te geven dat daarna de getallen komen. Dubbele tabellen Voor een pannenkoek heb je niet alleen meel nodig, maar ook eieren en melk bijvoorbeeld. Deze dingen kun je allemaal samen in één grote tabel zetten. We kunnen dan makkelijk zien hoeveel pannenkoeken we kunnen maken als we 2 eieren hebben, of 1 liter melk. Stel, voor 8 pannenkoeken heb je 400gr meel, 2 eieren en 1 liter melk nodig. Dit zetten we in een tabel: 8 Pannenkoeken 8 Meel in gram 400 Eieren 2 Melk in liters 1 Als we de tabel groter maken kunnen we uitrekenen hoeveel we nodig hebben voor 1 pannenkoek, of wat we maken van 2 liter melk. Pannenkoeken 8 1 Meel in gram 400 Eieren 2 Melk in liters 1 2 Om deze berekeningen uit te voeren moeten we de eerste kolom delen door 8. Want, van 8 pannenkoeken naar 1 is delen door 8. De laatste rij krijgen we door alles van de eerste rij te vermenigvuldigen met 2, want van 1 liter melk naar 2 is x2. We krijgen dan de volgende uitkomst: Pannenkoeken 8 1 16 Meel in gram 400 50 800 Eieren 2 0,25 4 Melk in liters 1 0,125 2 Vergelijkingstabellen In een winkel kunnen we dingen kopen zoals kaas. Soms kopen we een kilo kaas, soms maar 800gr. In winkels verschillen de prijzen ook nogal. Met een verhoudingstabel kunnen we uitrekenen waar je de beste prijs kunt krijgen. We zetten dan in een tabel de winkels tegen elkaar uit, samen met het product, de kaas. Voorbeeld: In winkel “Lekker Sjoppuh” kost 800gr kaas €3,80. In winkel “Sjop till you drop” kost 1200gr kaas €5,10. Waar is de kaas het goedkoopste? Kaas in gram 800 1200 1000 Lekker Sjoppuh 3,80 4,50 Sjop till you drop 5,10 4,25 We gaan nu de prijs van beide winkels omrekenen naar een makkelijke maat. Hier heb ik voor kilo gekozen. Als we beide prijzen omrekenen naar kilo’s dan zie je duidelijk dat de tweede winkel goedkoper is dan de eerste. Je kunt dus het beste je kaas kopen bij “Sjop till you drop”. 9