Wat moet je kunnen: Getallenkennis 1. Breuken met eenzelfde noemer of eenzelfde teller vergelijken 2. Vaststellen of twee breuken gelijkwaardig zijn en gelijkwaardige breuken van een gegeven breuk vinden 3. Een natuurlijk getal interpreteren en gebruiken als hoeveelheid, rangorde, verhouding (maatgetal) of code 4. Negatieve getallen lezen en schrijven 5. De delers van een natuurlijk getal 100 opsommen Enkele veelvouden van een natuurlijk getal opsommen Bewerkingen 6. Optellen volgens de standaardprocedure of via handige rekenmethodes: de termen van plaats wisselen, schakelen, compenseren (som 10 000) 7. Aftrekken volgens de standaardprocedure of via een handige rekenmethode: compenseren (aftrektal 10 000) 8. Vermenigvuldigen naar analogie van de tafels of via (handig) splitsen en verdelen (product 10 000) 9. Delen naar analogie van de tafels of via (handig) splitsen en verdelen (deeltal 10 000) 10. Een natuurlijk getal delen door 5, 50 en door een veelvoud van 10 11. Natuurlijke getallen cijferend optellen, aftrekken en vermenigvuldigen tot 10 000 Natuurlijke getallen 10 000 delen door een natuurlijk getal van 1 cijfer tot 1 nauwkeurig Meten 12. Het gemiddelde van meetresultaten berekenen 13. De omtrek van gekende veelhoeken berekenen door de eigenschappen van de zijden te gebruiken Meetkunde 14. De eigenschappen van de zijden en de hoeken van een parallellogram verwoorden en deze figuur benoemen 15. Een routebeschrijving volgen of geven aan de hand van een plattegrond succes