eiwit - Wikiwijs Maken

advertisement
6A1-Stofwisseling.
B4 Eiwitsynthese (les3)
Hoe haal je de INFO van het DNA?
•
•
•
•
•
•
•
Volgorde van de ‘letters’ A-T-G-C = info.
Één gen bevat de info voor één eigenschap.
Op ons genoom liggen ca 30.000 genen.
Gen wordt afgelezen, indien nodig
mRNA
Ribosoom maakt EIWIT
Het eiwit kan een enzym zijn dat een proces
aanstuurt of een eindproduct zijn (bv ons haar).
Van DNA naar RNA naar eiwit.
• www.bioplek.org
• Kies animaties bovenbouw
• Biochemie
DNA transcriptie m-RNA translatie Eiwit
• Transcriptie =
‘overschrijven’ van een stukje DNA in mRNA.
de ‘taal’ is hetzelfde: de nucleotide-code
( T  U)
• Het mRNA wordt ‘vertaald’ in een eiwit
• Dit heet Translatie
Verschillen tussen DNA en RNA
• DNA A-T EN G-C
• Dubbelstrengs
• Suiker = desoxyribose
•
•
•
•
RNA bevat U i.p.v T
RNA is enkelstrengs
RNA is korter dan DNA.
De suiker is een Ribose
Verschillende soorten RNA
Verschillende soorten RNA
• Messenger-RNA = info voor een eiwit.
• Ribosomaal-RNA = vormt de ribosomen.
• Transport-RNA
•
= vervoert de aminozuren
naar de ribosomen
Transcriptie.
• www.bioplek.org
• Biochemie transcriptie
• Bekijk ook de introns en exons
• Welke daarvan wordt eerst verwijderd om zo
het echte stuk mRNA te krijgen?
Transcriptie.
• Promotor = startplaats •

• hechting RNA•
polymerase
•
• Operator = start aflezen
• ‘Openknippen’ dubbel- •
strengs DNA.
• Vrije nucleotiden A-UG-C uit kernplasma
binden aan DNA.
mRNA-keten groeit en het
RNA-polymersase schuift op.
Er is ook een ‘stop’-plaats
Dat zijn 3 stopcodons
BINAS GEBRUIKEN
De genetische code.
• Er zijn 20 verschillende Aminozuren
• Er zijn maar 4 verschillende nucleotiden (AUCG).
• Om 20 verschillende combinaties te maken wordt
er met ‘woorden’ gewerkt.
• Met 2 letters kun je 4 X 4 = 16 combinaties maken
(AT, AA, AC, AG, TT, TA ….. Enz.)
• Met 3 letters heb je 4 X 4 X4 = 64 combinaties.
• Dat zijn er teveel en dat is beter dan te weinig.
De genetische code.
De volgorde van de stikstofbasen in het mRNA.
Translatie en t-RNA
• Er zijn 61 verschillende
t-RNA’s
• Één voor elk anticodon.
• Elk type t-RNA bindt aan
één aminozuur.
• Bv AUG  methionine
• Er zijn 61 verschillende
enzymen om het goede AZ
aan het goede t-RNA te
koppelen.
Translatie en t-RNA.
Translatie en Ribosomen.
• Ribosomen bestaan uit
twee stukken.
• Die binden zich aan het
m-RNA
• Ribosomen bevatten
vele enzymen die de
translatie aansturen.
Translatie: de start.
• Het kleine deel van het
ribosoom bindt aan
Methionine
• Dit complex bindt aan de
start-codon = AUG
• Hierna bindt het grote
ribosoomdeel.
Translatie: de start
• Het tweede deel van
het ribosoom bindt aan
het m-RNA.
• Het volgende AZ wordt
aangedragen.
Translatie: het 2e aminozuur.
• Het 2e aminozuur wordt
door enzymen aan het
eerste AZ geplakt.
• Dit heet peptidebinding.
• Het ribosoom schuift 3
nucleïnezuren op.
Translatie: het 3e aminozuur
• Het eerste t-RNA laat
los van de M-RNA én
het aminozuur.
• Het volgende AZ wordt
gekoppeld
• Enz., enz..
Translatie: het einde
• Bij een STOP-codon
wordt een termination
factor gebonden
• Het ribosoom laat los
van het m-RNA.
• De polypeptideketen
komt vrij
Verschillende soorten RNA
• Messenger-RNA = bevat de info voor
een eiwit.
• Ribosomaal-RNA = vormt de
ribosomen.
• Transport-RNA
= vervoert de
aminozuren tijdens
de eiwitsynthese
Na de translatie.
• Het polypeptide wordt
afgevoerd door het ER.
• In het Golgi-systeem
krijgt het eiwit zijn
uiteindelijke vorm.
• De eerste methionine
wordt vaak verwijderd.
De weg van het eiwit.
Kern  ER  Cytoplasma  Golgisysteem  Lysosoom Extern milieu
↓ →  functioneert in de cel
Polyribosomen:
meerdere ribosomen aan één m-RNA
Download