1.0 Het standaardmodel Ik heb me al eindeloos geërgerd aan het lage niveau waarop atoomfysica zelfs in de hogere klassen van het middelbaar onderwijs wordt behandeld, vooral gezien sommige fundamentele en zeker al in eerdere klassen bruikbare begrippen en inzichten zo makkelijk in principe te begrijpen zijn, en daarmee vroeg kunnen worden geïntroduceerd om later verder uit te diepen. Hoewel de materie in zijn geheel absoluut niet makkelijk is, en vooral door zijn abstractie en constante model-wereld (immers, atomen zelf zijn voor ons nog steeds onwaarneembaar, en enkel met heel erg ingewikkelde en voor ons veel te moeilijke methoden te ontleden en te interpreteren) is het lastig om de volledige werkelijkheid te overleggen aan middelbarescholieren die het daarna direct weer vergeten omdat het vreselijk boring is. In ieder geval probeer ik daarom nu in voor mij (en dus de rest van de bovenbouw vwo in Nederland) begrijpbare taal het standaardmodel van fundamentele deeltjes en interacties uit te leggen. In de natuurkunde wordt niet alles beschreven met dezelfde wetten; als we met hele kleine deeltjes en krachten te maken hebben, beschrijven we het met de kwantummechanica, en wanneer dan de energie (snelheid) groot wordt, hebben we de kwantumveldentheorie nodig om diezelfde kleine dingen te beschrijven. Het standaardmodel is een gedeeltelijke unificatie van twee disciplines, maar men streeft natuurlijk naar een complete unificatie; de 'Theorie van Alles'. 1.1 Introductie Het standaardmodel is een verzameling onderzoeksresultaten en theoriën die door een heleboel knappe koppen in de onderzoekslaboratoria- en deeltjesversnellers van het Fermilab, CERN, SLAC (Stanford Linear Acceleration Center) en elektron-positronversnellers in Cornell en Hamburg bij elkaar is gebracht en is samengevat tot één theorie. Het standaardmodel beschrijft de meest fundamentele deeltjes, wetten die daaraan zijn gebonden en interacties die ermee samenvallen. Het is een verre van complete theorie, en ook lang niet zo statisch als de meeste natuurwetten die we kennen. Het standaardmodel wordt met de dag uitgebreider en preciezer in zijn formulering, gezien nog vaak genoeg hele belangrijke ontdekkingen worden gedaan. Het belangrijkste voor nu is, dat het standaardmodel een belangrijke leidraad is in het begrijpen van inter-en intra-atomaire processen, en hoe toevallig, daar hebben we het in ons profielwerkstuk over. En omdat we natuurlijk ijverig zijn, leggen we niet alleen de dingen uit het standaardmodel uit die wij alleen nodig hebben, nee, we diepen hem zover uit als we zelf begrijpen. Leren we ook nog wat. 1.2 Moeilijke termen Het meest fundamentele wat het standaardmodel zegt, of in ieder geval wat elk boek dat dit behandelt zegt dat het meest fundamentele is, is dat in het universum maar twee typen fundamentele deeltjes (dat wil zeggen, ondeelbare en zonder inwendige structuur) bestaan, namelijk leptonen en quarks. En daar vallen we met de deur in huis. Wat zijn dat dan voor deeltjes? Kennen wij die? Het antwoord is niet verbazingwekkend ja. De leptonen zijn een groep deeltjes waartoe ook het elektron behoort, dat misschien wel de belangrijkste rol speelt in ons leven, gezien deze chemische processen mogelijk maakt (en veel meer, maar ik maak het niet te moeilijk en exact, dat is saai en komen toch alleen maar ruzies om). Quarks zijn andere elementaire deeltjes die we het eerst eigenlijk pas tegenkomen bij de inwendige structuur van protonen en neutronen, de nucleonen in onze natuur. Toch kunnen we deze redelijk makkelijk voorstellen. Nu smijt ik wel met termen, maar heb ik nog steeds geen goeie inleiding tot het atoom gegeven. Doe ik dat nu meteen. Wie heeft opgelet in de derde en/of vierde klas weet nog dat er een idioot (of genie) in het verleden was, meneer Rutherford, die dacht dat lading en massa in een atoom niet homogeen waren verdeeld. Met andere woorden, in tegenstelling tot wat men eerder dacht, namelijk dat atomen robuuste bolletjes waren die in meerdere smaken te koop waren, dat atomen een inwendige, geladen en deels massale structuur hebben. Hoe hij hiertoe gekomen is laten we nu even voor wat het is, in ieder geval wist hij te bedenken dat het atoom een zeer kleine kern had die hoogstwaarschijnlijk positief geladen was, en waarin heel veel massa gelegen lag, en dat om de kern heen op een relatief zeer grote afstand negatieve, nagenoeg of volledig massaloze negatieve lading rondcirkelde of stilstond of.... In ieder geval daar was. De negatieve lading zat niet vastgemaakt aan de kern, die kon in sommige gevallen bewegen en zorgt zo onder andere voor een negatieve elektrische stroom. De de negatief geladen deeltjes noemen we elektronen (van Grieks: =negatief). De positief geladen massale deeltjes in de kern noemen we protonen. Omdat de kern massaler bleek dan mogelijk door protonen (en vooral omdat allemaal positieve lading bij elkaar nooit samen kan blijven, immers, gelijke ladingen stoten elkaar af) vond dhr. Chadwick nog een derde deeltje uit, de neutron, die ongeveer dezelfde massa heeft als het proton maar ongeladen is. Zo krijg je dus een model van een atoom met een kern, de nucleus, waarin zich protonen (p) en neutronen (n) bevinden, de nucleonen, en waaromheen elektronen (e-) zwermen. Nu komt een fundamenteel onderdeel van atoomfysica: De lading van elektronen en protonen is altijd gelijk, en tegengesteld aan elkaar. Die lading noemen we een eenheidslading, en wordt bij voorkeur bij het deeltje genoteerd (is lang niet noodzakelijk als je enkel over het atoom spreekt, maar als je bijvoorbeeld over antideeltjes gaat spreken, is het noodzakelijk om verschil te maken). Ook is het belangrijk te weten dat in de atoomfysica het niet vreemd is de begrippen massa en energie door elkaar te gebruiken, en om de begrippen energie en frequentie/golflengte door elkaar te gebruiken. Wat dit impliceert is, dat bijvoorbeeld de massa van een elektron zowel in kg (of u, de atomaire massa-eenheid die gelijk staat aan de massa van een 126C-atoom gedeeld door 12) wordt genoteerd als in elektronvolt, die de eenheid joule heeft, en dat de frequentie van hele kleine deeltjes evenredig is met de energie die ze bezitten. Deze massa (of energie) bestaat uit twee delen: de rustmassa die het deeltje altijd bezit, en een deel extra energie (bijvoorbeeld in de vorm van kinetische of potentiële energie) die omgekeerd evenredig is met de golflengte van het deeltje. Bij elektronen zit het iets anders, wanneer ze opgesloten in een atoom zitten kun je elke hoeveelheid energie aan het deeltje toevoegen. Energie kan alleen maar in bepaalde, heel strikt afgeschermde hoeveelheden worden toegevoegd. Deze hoeveelheden noemen we quanta en ja, dit heeft heel erg veel met het woord kwantummechanica te maken. Toch is het heel erg vreemd, dat je alleen maar pakketjes energie en niet een continue energie kan toevoegen. De implicaties zijn enorm. Stel je een atoom voor als een kern waaromheen een elektron cirkelt. Het elektron kun je je voorstellen als een satelliet om de aarde, en zoals een satelliet een bepaalde snelheid nodig heeft om in een baan te blijven (als hij stilstaat stort ie neer), heeft het elektron ook een bepaalde snelheid (we noemen het energie) om op een afstand te blijven van de kern, immers, kern en elektron hebben tegengestelde lading en trekken elkaar aan. (dit is een foute voorstelling, maar prima als model te gebruiken). Stel, het elektron krijgt wat energie erbij (floeps! Energie!) die precies 1 kwantum groot is. Het elektron kan dat kwantum opnemen en krijgt energie erbij. Zijn kinetische energie wordt groter, en net als dat als een satelliet harder gaat, dat hij hoger gaat vliegen, neemt het elektron ook een grotere baan om de kern heen. Maar ho eens even, hij kan geen enkele tussenliggende energie aannemen, dus hij kan zich nooit tussen de lagere en hogere baan bevinden. Dit impliceert dat het elektron direct na het opnemen van die floepsenergie verdwijnt en iets verder van de kern weer opduikt en vrolijk verder cirkelt. Dat is erg vreemd, maar ja, wetenschappers zeggen dat het klopt. Dus klopt het. Om leptonen en quarks te begrijpen moet ik ook eerst nog even iets anders vertellen, namelijk dat in het hele universum maar vier krachten aan het werk zijn. Dus een kracht als Fhandopfiets of Fveeltelangsubscript bestaat niet, je hebt alleen maar de sterke kernkracht, zwakke kernkracht, elektromagnetische kracht en gravitatiekracht. Hier zien we voor het eerst het Standaardmodel falen, gezien deze enkel de eerste drie krachten beschrijft, maar niet de gravitatiekracht. In ieder geval, de sterke kernkracht is wat onder andere protonen en neutronen bij elkaar houdt, de zwakke kernkracht zorgt onder andere voor bètaverval van kernen (heel simpel gezegd het uitstoten van elektronen door de kern bij radioactief verval), elektromagnetische kracht vinden we terug in elektromagnetische straling (licht (fotonen, )), het binden van elektronen aan de kern van een atoom en bijvoorbeeld ook bij, hoe kan het ook anders, magnetisme. Gravitatie is een mysterie, het enige wat we ermee kunnen is eraan rekenen (immers, iedereen kan uitrekenen dat je op de maan een kleiner gewicht hebt bij dezelfde massa, en dat dus gravitatiekracht evenredig is met de massa van lichamen die aan elkaar trekken), maar hoe het komt dat gravitatie zo werkt als het werkt mag de spreekwoordelijke Joost weten, wij hebben het hem nog niet gevraagd. Driemaal is scheepsrecht, nu ga ik vertellen wat nou het verschil is tussen de meest fundamentele deeltjes in ons universum, leptonen en quarks. Allereerst leptonen. Leptonen onderscheiden zich van quarks in dat zij geen interacties ondergaan die te maken hebben met de sterke kernkracht. Er zijn zes soorten leptonen, die men 'smaken' noemt. Je hebt het elektron (e-), muon (-) en tau (-), drie massale leptonen met elk één negatieve eenheidslading en waarvan het elektron het lichtste is en de muon het zwaarst (statistieken komen later allemaal opgesomd). Elk van de massale leptonen heeft een licht, ladingloos broertje dat men neutrino noemt, die respectievelijk elektronneutrino (e), muonneutrino() en tauneutrino() heten. Het standaardmodel omvat een theorie (de kwantumveldentheorie) die voorstelt dat elk deeltje een antideeltje moet hebben. Zo ook de leptonen. Elk lepton heeft een antideeltje, die dus respectievelijk antielektron (of posit(r)on, e+ of ē), antimuon (+, of mu met streep erboven), antitau (+ of tau met streep erboven), en voor elk neutrino hetzelfde verhaal (streepje erboven en je hebt een antideeltje). Voor de antideeltjes geldt dat deze dezelfde rustmassa hebben (herinner: massa kan als energie worden geschreven, dus zonder kinetische etc. energie heeft hij de kleinste energie en dus massa, de rustmassa) maar tegengestelde lading. Ook geldt dat een deeltje de eigenschappen van zijn antideeltje krijgt als hij terug in de tijd gaat, maar daar hebben we het bij de Feynmanndiagramman weer over. De leptonen worden niet gestoord door de sterke kernkracht, die er onder andere voor zorgt dat deeltjes samenklonteren tot grotere systemen (zoals atomen), en dus kunnen leptonen vrij voorkomen in de natuur. Dit is een belangrijke implicatie van de onderscheidende eigenschap van leptonen. Quarks zijn de andere groep fundamentele deeltjes. Zij, hoe kan het ook anders, worden wel beïnvloed door de sterke kernkracht en kunnen niet vrij voorkomen in de natuur. Ook quarks komen voor in zes smaken, namelijk up (u, op), down (d, neer), top (t, boven), bottom (b, beneden), strange (s, vreemd) en charm (c, tover). Quarks klonteren samen in groepen van 2 tot 5 stuks, en vormen daarmee de groep composietdeeltjes die we hadronen noemen (en waartoe proton en neutron behoren). Ze dragen dan ook geen gehele eenheidsladingen, maar exacte delers ervan, om precies te zijn -1/3 (d,s,b) en +2/3 (u,c,t). In groepjes van drie krijg je zo bijvoorbeeld de hadronen proton (uud, +4/3-1/3=+1) en neutron (udd, +2/3-2/3=0). Ook quarks hebben antideeltjes, de antiquarks, die wederom met streep boven de aanduiding worden geschreven. Zij hebben wederom dezelfde rustmassa als hun materiële deeltjes, maar tegengestelde lading. En daar gooi ik wederom een term in de strijd: 'gewone' deeltjes noemen we materie, antideeltjes antimaterie. Tot nu toe hebben we van de meest fundamentele deeltjes dit gezien: Fundamentele deeltjes Leptonen Elektron Positron Elektronneutrino Positronneutrino Muon Antimuon Muonneutrino Antimuonneutrino Tau Antitau Tauneutrino Antitauneutrino Quarks Up Down Top Bottom Strange Charm Anti-up Anti-down Anti-top Symbool ee+ e e Symbool u d t b s c u d t Rustmassa (GeV/c^2) 0.511 0.511 <2*10^-3 <2*10^-3 106.6 106.6 <3*10^-4 <3*10^-4 1.784 1.784 <4*10^2 <4*10^2 Rustmassa (GeV/c^2) 4*10^-3 7*10^-3 178 4.7 0.15 1.5 4*10^-3 7*10^-3 178 Lading -1 +1 0 0 -1 +1 0 0 -1 +1 0 0 Lading +⅔ -⅓ +⅔ -⅓ -⅓ +⅔ -⅔ +⅓ -⅔ Anti-bottom Anti-strange Anti-charm b s c +⅓ +⅓ -⅔ 4.7 0.15 1.5 1.3 Interacties Nu heb ik het wel over de (wat men denkt dat het zijn) fundamentele krachten gehad, sterke, zwakke kernkracht en EM- en gravitatiekracht, maar wat zijn krachten nou eigenlijk? Wat moet je je voorstellen bij een kracht? Één of ander touwtje dat aan deeltjes trekt? Wetenschappers begrepen er ook geen barst van, en vonden toen uit dat krachten op afstand onzin waren. Er bestaat volgens hen niet zoiets als een mysterieuze magie die zomaar zonder fysiek contact met de deeltjes een kracht op een systeem of deeltje kan uitvoeren. Er moet fysiek contact zijn om een kracht uit te oefenen. Dus worden krachten overgebracht door deeltjes, de fundamentele krachtdragers. Elke kracht heeft zijn eigen force mediating particle, ofwel krachtoverbrengende deeltje. De sterke kernkracht wordt door gluonen (van engels: glue, ze blijven aan elkaar 'kleven' door ~) overgebracht, de zwakke kernkracht door W- en Zbosonen (komen we later op terug), de elektromagnetische kracht door fotonen en de gravitatiekracht waarschijnlijk door (er zijn veel theorieën en bewijzen die wijzen in de richting van het bestaan van) gravitonen. Fundamentele krachten Kracht deeltje Sterke kernkracht gluon Zwakke kernkracht W/Z-boson Elektromagnetisch foton Gravitatie graviton symbool A W+/-, Z0 g rustmassa (GeV/c2) 0 81 resp 90 0 0 lading 0 +/- resp 0 0 0 Iets dat heel fundamenteel is om te begrijpen bij deze krachtoverbrengende deeltjes is dat ze veel makkelijker (lijken te) ontstaan en verdwijnen dan leptonen en quarks, en dus bijna alleen maar bij krachten bestaan. Waar leptonen en quarks 'blijvende' deeltjes zijn die vaste materie uitmaken en krachten ondervinden, zijn de krachtoverbrengende deeltjes kortlevend en (vaak) massaloos, en kunnen ze niet bestaan zonder die blijvende deeltjes. En nu we globaal weten wat voor deeltjes en interacties er zijn, kunnen we verder naar waar de lezer zich zo op heeft verheugd, de Feynmanndiagrammen. 1.4 Feynmanndiagrammen Dit is een Feynmanndiagram. Een Feynmanndiagram is niks anders dan een tweedimensionale representatie van subatomaire interacties, simpel gezegd zie je erop hoe verschillende fundamentele deeltjes interacties met elkaar ondergaan in een versimpelde voorstelling. In dit specifieke Feynmanndiagram zie je hoe een elektron (e-) en positron (e+) samenkomen om elkaar te annihileren, er ontstaat energie (een foton), en later komen de twee deeltjes weer uit dat foton. Hierin kan de tweede regel worden gezien de kwantumveldentheorie voorschrijft: elk deeltje kan worden gemaakt en verwoest. Het is niet meer dan logisch dan te veronderstellen dat als twee fundamentele deeltjes op een bepaalde manier een reactie ondergaan, en een ander deeltje vormen terwijl ze zichzelf annihileren, dat uit dat derde deeltjes de eerste twee deeltjes weer tevoorschijn kunnen komen in dezelfde vorm. Dit impliceert nog iets heel belangrijks wat ik eerder al heb aangestipt: Een deeltje wordt zijn antideeltje als het terug in de tijd gaat. Kijk maar eens nog een keer naar het Feynmanndiagram. Dat elektron dat linksonder aankomt kunnen we best in richting omkeren (en dus in tijd). Dan wordt het een positron. En dat elektron rechtsboven eigenlijk ook wel. Dan krijgen we opeens een HEEL andere situatie: Het lijkt er nu meer op dat er positronen van linksboven en rechtsboven aankomen, een foton uitwisselen (let op: dit betekent dus dat ze een kracht op elkaar uitvoeren, want het foton is de drager van de elektromagnetische kracht) en als het ware in hun baan worden afgebogen. En zo kun je nog meer uit het Feynmanndiagram halen. Hier wordt namelijk een ander principe gedemonstreerd dat heel belangrijk is voor de kwantummechanica: 1.4 Onzekerheid Onzekerheid is iets heel belangrijks. Net als alle dingen die ik hiervoor heb gezegd. Volgens mij is mijn schrijfstijl niet zo goed uitgekiend. In ieder geval, een Duits genie, Werner Heisenberg, heeft een kwantummechanische 'wet' geformuleerd die luidt: hoe preciezer we de plaats van een deeltje weten, des te onpreciezer weten we de impuls van het deeltje. Om uw geheugen even op te frissen, impuls is massa maal snelheid, dus eigenlijk zegt zegt die wet dat wanneer je PRECIES zou weten waar een bepaald deeltje is, exact, niet op de millimeter, niet op de nanometer, nee exact, dan weet je mijn god niet wat voor deeltje het is, waar hij vandaan komt en waar hij naartoe gaat. Immers, doordat de onzekerheid in plaats nul is, is de onzekerheid in impuls, en dus in massa en snelheid oneindig. Deze wet is ook in een formule te gieten, namelijk p∙x=ħ Waar we dus zien dat de onzekerheid in impuls maal onzekerheid in plaats gelijk is aan een constante, ħ, die wordt uitgesproken als 'h-bar' [engels] en gelijk is aan de constante van Planck (6.626068 × 10-34 m2 kg /s) gedeeld door 2 Dat is een heeeel erg klein getalletje. Maar wil wel zeggen dat er enige onzekerheid is in plaats en impuls. En daar begint het interessant te worden. Haal dat Feynmanndiagram maar weer tevoorschijn. We hadden beredeneerd dat het twee elektronen/positronen kunnen zijn die een endje van elkaar af zitten, en een foton uitwisselen waardoor er een kracht op hun werkt. Maar met dat onzekerheidsprincipe kan het net zo goed zijn, dat de elektronen zich heel even (in het midden, waar ze afbuigen) net naast elkaar zitten, 'tok!' tegen elkaar doen, en dan weer terug bij hun licht veranderde baan verder gaan. Het onzekerheidsprincipe zegt kortweg dat het mogelijk is dat (voor een hele korte tijd, de plancktijd, die ook afhangt van de massa van het deeltje en hoe ver hij zich buiten zijn eigenlijke positie bevindt) deeltjes ergens anders kunnen zijn dan ze hóren te zijn. Maar de waarschijnlijkheid hiervan is heel erg klein. Hé, waarschijnlijkheid. Dat klinkt als iets heel belangrijks. 1.5 Waarschijnlijkheid En dat is het ook. Gek genoeg. Oke, ik zal iets heel erg schokkends vertellen, nog schokkender dan dat het onzeker is waar je nu zit. Er bestaat namelijk ook een waarschijnlijkheid dat je op het moment dat je dit leest 180 kilo weegt. En nu 10 kilo. Het is niet meer dan logisch om te denken in waarschijnlijkheid en kans (toegepaste waarschijnlijkheid), we zijn het al helemaal gewend geraakt. Als je een lot koopt in de loterij is er een bepaalde waarschijnlijkheid dat je wint. Dat drukken we uit in kans. Maar dat ÉÉN fundamenteel deeltje, überhaupt één deeltje, een bepaalde WAARSCHIJNLIJKHEID heeft zich ergens te bevinden, en niet gewoon ergens IS, dat is moeilijk te behappen. Maar als het onzekerheidsprincipe klopt, is het maar een kleine stap naar waarschijnlijkheid. Immers, als je ongeveer de plaats en ongeveer de impuls van een deeltje weet, is er een gebied om dat deeltje heen waar hij zich kan bevinden, immers, je weet niet exact waar hij is. Dat gebiedje weet je van dat er een zekere waarschijnlijkheid, een grote, is dat hij in het midden zit, er is in het deel daarbuiten een kleinere waarschijnlijkheid en op een lichtjaar afstand van het middelpunt is de waarschijnlijkheid heel erg dicht bij oneindig klein dat het deeltje zich daar bevindt. 1.6 Fermionen en bosonen En nu komen we aan bij het laatste deel van deze inleiding op het standaardmodel van fundamentele deeltjes en interacties. Eigenlijk had ik al veel eerder moeten vertellen over fermionen en bosonen, maar ik was te lui en wilde eerst alle andere onderliggende materie behandelen. Fundamentele deeltjes hebben nog één eigenschap die belangrijk is om in je gedachten te houden, namelijk de eigenschap dat ze zich wel of niet aan het uitsluitingsprincipe van Pauli houden; dit uitsluitingsprincipe houdt grofweg in dat er groepen deeltjes zijn die zich wel in dezelfde staat kunnen bevinden, waarmee wordt bedoeld dat ze ten eerste hetzelfde deeltje zijn, en dezelfde plaats bezetten, dezelfde lading hebben etc. Ook zijn er deeltjes waarvan er 2 of meer zich NIET in dezelfde staat kunnen bevinden. Zij sluiten elkaar uit; als er een bal op de middenstip op een voetbalveld ligt kan er niet een tweede bal op die exact zelfde plaats liggen. Een paar mensen hebben deze deeltjes onderzocht, en er (statistische, denk maar terug aan de hoofdstukken waarschijnlijkheid en onzekerheid) rekenmethoden aan gevonden. Twee van die onderzoekers, meneer Fermi en meneer Dirac hebben de deeltjes die elkaar uitsluiten onderzocht en de Fermi-Diracstatistiek opgezet, de deeltjes die elkaar uitsluiten heten daarom fermionen. Twee andere onderzoekers, de Indiër Bose (niet van dat elektronicamerk) en Einstein himself, hebben die andere groep deeltjes ontdekt, die dus elkaar niet uitsluiten en zich in dezelfde staat kunnen bevinden, en naar hen zijn de bosonen vernoemd, die op hun beurt gehoorzamen aan de Bose-Einsteinstatistiek. Dat uitsluitingsprincipe zorgt er onder andere voor dat fermionen [sluiten elkaar uit] elkaar 'afstoten' als ze heel dicht bij elkaar komen, en kunnen dus worden gezien als 'echte materiële deeltjes', die je kunt aanraken (immers, ze geven tegenkracht), waar al onze zichtbare en voelbare materie van is gemaakt en wat ervoor zorgt dat de ruimte ruimte inneemt. Zo zijn elektronen en quarks fermionen. Dit staat ook zeker in verband met wat ik heb verteld in paragraaf 1.3. Verder hebben alle fermionen hun eigen antideeltje. Op hun beurt zijn fotonen weer bosonen, net als neutrinos, want je kunt nog zoveel proberen licht te pakken, het lukt je niet. Het zijn de illusieve (maar wel waarneembare!) deeltjes in ons heelal, en heel soms deeltjes die inderdaad echt enkel bedacht kunnen worden, maar niet waargenomen (zoals het Higgs-deeltje, waar we het later nog over hebben). Bosonen zijn veel minder 'vast' dan fermionen, in de zin dat ze vaak enkel voorkomen tijdens dat krachten. Alle krachtdragers, of force mediating particles, zijn namelijk bosonen. Ook hierover heb ik al gepraat in paragraaf 1.3. Eigenlijk geschreven. Belangrijk om te weten is dat krachtdragende bosonen geen antideeltjes hebben, er bestaat dus geen antifoton of anti-W+-boson, hoewel er natuurlijk wel een W--boson is. Dan zou er namelijk ook een antikracht die ermee samenhangt moeten bestaan, en helaas, dat kan enkel in een parallel antimaterie-universum. 1.7 Samenvatting; heb ik iets geleerd? Hé, das een goeie vraag. Wat hebben we tot nu toe gezien? Het is lastig om een heel boekwerk te lezen met allerlei ingewikkelde en vooral nieuwe informatie en dan te merken dat er steeds weer en weer informatie bij komt, zo onthoud je natuurlijk niets. Daarom leek het me een goed idee om eens een korte samenvatting te geven van wat we tot nu toe hebben gezien, dan zullen de volgende paragrafen ook een stuk makkelijker te lezen en begrijpen worden. Tot nu toe is voorbijgekomen: - Het standaardmodel is een samenvatting van informatie en theoriën dat de bouwstenen van het universum en 3 van de 4 fundamentele interacties beschrijft. - De fundamentele deeltjes zijn de leptonen en quarks. - Leptonen zijn deeltjes die vrij kunnen voorkomen, gehele eenheidsladingen of geen lading hebben, en geen last hebben van de sterke kernkracht. - Quarks zijn deeltjes die niet vrij voor kunnen komen, één- of tweederde eenheidslading dragen en wel last hebben van de sterke kernkracht. - Fundamentele deeltjes hebben een massa die kan worden gemeten in kg, u of (Kilo/Mega/Giga elektronVolt (KeV, MeV, GeV)) - 1 u is 1/12 van de massa van een 126C-atoom - Een fundamenteel deeltje heeft een rustmassa (ook: rustenergie) en daar bovenop kan energie komen, bijvoorbeeld in de vorm van kinetische energie. Bij elektronen in atomen kan deze energie alleen in gehele pakketjes erbij komen, die we quanta noemen (en waarop de kwantummechanica is gebaseerd). - Naast fundamentele deeltjes zijn er ook fundamentele krachten, maar liefst vier. Deze zijn de sterke kernkracht, die atoomkernen bij elkaar houdt, de zwakke kernkracht die onder andere het voor elkaar krijgt bètaverval te bewerkstelligen, de elektromagnetische kracht, wat onder andere licht is, en de gravitatiekracht, wat een mysterie is. - De fundamentele krachten bestaan niet zomaar, het standaardmodel zegt dat kracht op afstand niet bestaat, en dat dus krachten moeten worden overgebracht door deeltjes. - De krachtdragers zijn: Gluonen voor de sterke kernkracht, W+/- en Z0-bosonen (hé! daar zijn ze weer!) voor de zwakke kernkracht en fotonen voor de elektromagnetische kracht. De zwaartekracht wordt waarschijnlijk door gravitonen veroorzaakt. - Alle fundamentele deeltjes (en ook de meeste samengestelde deeltjes, hadronen) hebben hun antideeltjes. Van de bosonen hebben de krachtdragende deeltjes (A, W/Z, , g) geen antideeltjes. - Voor het voorstellen van interacties tussen fundamentele deeltjes worden graag Feynmanndiagrammen gebruikt. - Er bestaat geen zekerheid waar deeltjes zich bevinden en zoja, dan weten we niet waar het deeltje naartoe gaat en hoe snel. Dit principe heet het onzekerheidsprincipe van Heisenberg. - En zo bestaat er dus geen zekerheid, maar waarschijnlijkheid dat een deeltje zich ergens bevindt. 2. Orde in de chaos Het is duidelijk; de wereld van kwantum-sized deeltjes is een chaos. Naast de deeltjes die ik heb beschreven zijn er nog minstens honderd anderen, en mogelijk nog duizenden meer. Ik heb natuurlijk geprobeerd enige orde te schapen met mijn fantastische samenvatting, maar dat biedt weinig soelaas, nog steeds blijft het een rotzooitje en dat is waar dit hoofdstuk over gaat: hoe weet je wat wat is, wat bij elkaar hoort en wat niet, en wat wat doet? 2.1 Ongetiteld Gezien het overgrote deel van de deeltjes (zoniet alle) onzichtbaar is voor mensen, en enkel meetbaar, hoe weten wetenschappers dan als ze naar de meetinstrumenten 'kijken' naar een deeltje, waar ze mee te maken hebben? Je kunt niet zeggen: oh, dat is een rood bolletje, moet een proton zijn. Al sinds het begin van de zoektocht naar elementaire deeltjes, zo rond 1870, onderzocht men individuele eigenschappen van bepaalde deeltjes. Zo werd ontdekt dat het elektron een hele kleine massa had, en één negatieve eenheidslading tegenover het proton met één positieve eenheidslading en een grote massa en het neutrale neutron met een nog iets grotere massa. De individuele eigenschappen die dus werden bestudeerd waren massa en lading; die laatste bleek discreet te zijn. Toen kwamen ze erachter (al veel eerder, maar wij doen alsof dit verhaal klopt) dat er zich exact 2 elektronen in de kleinste baan om een atoom konden bevinden. Om een oplossing te vinden dat er exact 2 elektronen, en niet maar 1 (wat logischer is) of 18 in die baan konden vonden ze de eigenschap spin uit, het inwendig impulsmoment van een deeltje. een elektron, die spin 1/2 heeft (behandelen we later) kan in die baan met één broeder leven die ook spin 1/2 heeft. Dat komt doordat elke spintoestand 2 varianten heeft: spin up (+1/2) en spin down (-1/2), die simpel gezegd naast elkaar kunnen voorkomen, maar gelijke spins en richtingen van de spin kunnen niet naast elkaar voorkomen. Wat ik hier probeer te vertellen is: in de kwantummechanica is zeker orde te bekennen, in de vorm van (mathematische) variabelen die kenmerkend zijn voor een bepaald deeltje. Elk deeltje heeft zijn eigen kenmerken en die kenmerken heten kwantumgetallen. En daar is de bom gevallen, want wat ik zonet heb verteld is nog maar het tipje van de ijsberg, er zijn tientallen kwantumgetallen en sommigen, die relatief belangrijk zijn om te weten en bovendien inzichtverruimend werken, zal ik uitvoerig behandelen, anderen zal ik kort behandelen of enkel in tabellen benoemen. 2.2 Atomen Kwantumgetallen zijn het makkelijkst uit te leggen aan de hand van elektronen in een atoom. Natuurlijk zijn elektronen niet de enige deeltjes die verschillende kenmerken hebben die ze verschillend maken van hun broertjes, maar als ik de elektronen heb uitgelegd kan ik makkelijker de analogie leggen naar bijvoorbeeld hadronen en hun kwantumgetallen. Nu eerst die elektroontjes. Ik had al verteld hoe een atoom in elkaar zat; een kern (nucleus) met protonen en neutronen, die bij elkaar wordt gehouden door de sterke kernkracht (gluonen) waaromheen elektronen (fundamentele deeltjes, leptonen) zwermen. Die elektronen zwermen op hele discrete afstanden van de kern. Ik zal direct afstand doen van deze uitspraak; ze zwermen niet op discrete afstanden. Elektronen rond de kern kunnen enkel discrete energieën hebben. Over het algemeen wordt hierbij natuurlijk de analogie gebruikt 'meer energie, dat betekent dat ze harder gaan en dus verder van de kern moeten zwermen', maar ondanks dat dit een makkelijke manier is om het uit te leggen, is het onwaar. De elektronen bezitten bepaalde energieën en samen met andere kwantumgetallen zorgt dit voor een bepaalde verzameling plekken waar het elektron zich kan bevinden; de waarschijnlijkheidswolk van een bepaald elektron met bepaalde kwantumgetallen. Het feit dat er een bepaald aantal elektronen het ene energieniveau hebben, en andere weer anderen, hangt nauw samen met het eerdergenoemde uitsluitingsprincipe van Pauli. 2 of meer elektronen (maar ook andere fermionen) mogen (in dit geval rond een atoom) nooit in dezelfde staat zijn, dus dezelfde kwantumgetallen bezitten. Elektronen in een atoom bezitten een paar kwantumgetallen: Voor dit profielwerkstuk heb ik het programma Kwantum Atomica gebruikt om waarschijnlijkheidswolken te visualiseren. Kwantum Atomica is in staat beelden te produceren die met een rood-groen-brilletje driedimensionaal lijken, als u zo'n brilletje heeft liggen raad ik het aan hem nu te pakken en liefst ook op te zetten, anders kunt u er één maken met de handleiding die is bijgevoegd in appendix X of natuurlijk gewoon voedselkleurstof in uw ogen spuiten. 2.3 Elektronen: n,l,m,s,p,d,f De energie van een elektron in een atoom is dus afhankelijk van zijn kwantumgetallen. Het eerste kwantumgetal, n, zegt ruwweg in welk energieniveau het elektron zit. De foutieve voorstelling van, laten we het maar helemaal leuk maken, cirkelbanen om de kern is daarbij handig: om het atoom cirkelen de elektronen op verschillende hoogten, maar niet op regelmatige hoogten. Je kunt zeggen dat rondom het atoom elke keer hoofdafstanden te zien zijn, en dat net iets daarboven nog een energieniveau is, en daarboven weer, en dan weer een groot gat tot het volgende hoofdenergieniveau, waar de cyclus opnieuw begint. Ik herhaal hier overigens een deel van wat kwalitatief al is behandeld in het verslag. Waar n het hoofdniveau aangeeft, is er vanzelfsprekend ook nog een kwantumgetal dat de positie van het elektron in de subniveaus aangeeft, en dat is het kwantumgetal l. Na de uitleg over kwantumgetallen bij elektronen zal ik precies laten zien hoe elektronen in atomen zich sorteren. l is het eerste kwantumgetal dat te maken heeft met het hoekmoment van elektronen. Het hoekmoment is analoog met het lineair moment [impuls] p: p = m*v lin.moment = massa maal snelheid maar het lineair moment is bij het elektron niet van toepassing; het elektron 'beweegt' (later wordt duidelijk dat het elektron niet hoeft te bewegen, of zelfs gewoon niet beweegt) om een puntvormige massa heen, en heeft zo dus geen boodschap aan een lineaire formule. Deze kun je omgieten in een hoekmoment, die we aangeven met de letter L: L = mvr sin hoekmoment = massa*snelheid*radius*sinus(hoek) waarbij altijd geldt dat een deeltje in omloop zijn hoekmoment behoudt; gek genoeg noemen we dat de wet van behoud van (hoek-)moment. En dan vraag je je af: dit is hartstikke leuk, maar wat heeft dat met het kwantumgetal l te maken? Nou, in een atoom kun je het hoekmoment schrijven als functie van l: L = (h/2)(l(l+1)) dus: L(l) = ħ·(l2+l) waarbij l alleen maar gehele reëele waarden aanneemt: l=0,1,2... Het kwantumgetal l geeft dus de grootte van het hoekmoment op een bepaald energieniveau (n) aan. In de praktijk zie je dat er iets anders aan de hand is met de kwantumgetallen van elektronen rond een atoom. Ondanks dat het schillenmodel wel een mooie vergelijking geeft; hoofdschillen en subschillen, mogen we niet vergeten dat er eigenlijk geen schillen zijn. De waarschijnlijkheidsverdeling van een elektron, waar we eerder baan tegen zeiden, heeft niet alleen een cirkelvorm (in 3-dimensionale ruimte: bolvorm). Hij heeft ook veel vreemdere vormen. Dit hangt af van de waarde van l: [plaatjes kansverdeling bij l] En waarbij l enkel de vorm aangeeft van de kansverdeling, geeft het volgende kwantumgetal, m, aan hoe deze in de ruimte is georiënteerd. m is het magnetisch kwantumgetal dat zo heet omdat het pas tot uiting komt wanneer een atoom met elektronen in m-energieën in een magnetisch veld wordt geplaatst. Het kwantumgetal m kan waarden aannemen van -l....+l en geeft in het meest simpele geval aan langs welke as de waarschijnlijkheidsverdeling hoort te worden geprojecteerd. We nemen n=2 en l=1. m kan dus de waarden -1, 0 en +1 aannemen. Hoe toevallig, in driedimensionale ruimte hebben we ook 3 assen; x, y en z-as. Dat is dus precies wat er zich voordoet bij een variërende m bij l=1. [plaatjes] Deze kwantumgetallen komen tot uiting in de opbouw van de schillen rond het atoom. In het verslag zelf heeft u gezien dat de schillen zich vullen door de kwantumgetallen op de hoofdniveaus los te laten, bijvoorbeeld als n het laagst mogelijk is (dus de eerste schil rond de kern) is er maar één l en één m mogelijk, alsnog spin up en spin down dus daar passen 2 elektronen. Hoofdniveaus waarbij l meerdere waarden aan kan nemen krijgen meer subschillen; waar n=1 enkel de s-schil heeft, zullen bij n=3 al de p-schil en d-schil aan de orde zijn. Bovendien vullen de elektronen de schillen niet lineair op, maar gaan in het laagste energieniveau zitten, wat niet de laagste schil hoeft te zijn. Om te demonstreren hoe de schillen dan wel worden opgevuld, heb ik een programmaatje voor de TI-83 grafische rekenmachine gemaakt, die in appendix X heb uitgeschreven inclusief commentaar. Voor degenen zonder die prachtige rekenmachine heb ik ook nog op [adres] een javascriptapplicatie gemaakt die exact hetzelfde doet. [nog wat plaatjes, natuurlijk] 2.4 En de kern? Het toeval wil, dat een hoop scheikunde, zoals eerder aangegeven, kan worden verklaard met dit schillenmodel. Maar kernfysica kan ook wat met dit schillenmodel; naast chemisch instabiele atomen kennen we namelijk ook radioactieve atomen, en die hebben een vergelijkbare situatie als chemisch instabiele atomen, met als verschil dat niet de elektronenconfiguratie, maar de kernconfiguratie onsympathiek is. Voor de atoomkern bestaat namelijk ook een schillenmodel. Net als bij het elektronenschillenmodel vullen de nucleonen gemengd de schillen op volgens een prachtig systeem met enkele verschillen waaronder een kwantumgetal dat verschil maakt tussen protonen en neutronen, isospin. Berekeningen in een nucleus die tot de waarschijnlijkheidsverdeling leiden van nucleonen zijn een stuk ingewikkelder dan bij elektronen, immers, niet alleen elektromagnetische kracht maar ook de kernkrachten spelen mee, en gezien ook informatie hierover tekortschiet kan dit niet worden behandeld. Wel komen we hiermee tot het eind van ons kwantumgetallenhoofdstuk. 2.5 Die ordening dus Alle elementaire deeltjes zijn in een model op te vatten als een verzameling kwantumgetallen met een rustmassa die over het algemeen experimenteel wordt bepaald, maar bij samengestelde deeltjes (hadronen) min of meer kan worden berekend. Appendix X: TI-83 schillenmodelprogramma legenda: vetgedrukt zijn letters die met alpha-[toets] te typen zijn schuin gedrukt zijn functies die in het PRGM-CTL ofwel in PRGM-I/O menu te vinden zijn. onderstreept zijn functies die in de CATALOG [2nd-0] te vinden zijn. [tussen vierkante haakjes] zijn knoppen waar de tekst tussen haakjes op staat. Het programma: PROGRAM:ELEKTRO :AxesOff:FnOff :ZStandard:ClrDraw:ClrHome //Hier wordt het drawscherm vrijgemaakt en de assen goed gezet; ClrDraw staat in het //DRAW-menu :{1,2,2,3,3,4,3,4,5,4,5,6,4,5,6,7,5,6,7,5,6,7,6,7,6,7,7,7}[STO ->]L1 :{1,1,2,1,2,1,3,2,1,3,2,1,4,3,2,1,4,3,2,5,4,3,5,4,6,5,6,7}[STO ->]L2 //L1 en L2 kunnen worden opgeroepen met 2nd-1 en 2nd-2. Dit zijn lijsten. : :Lbl 1 :Prompt E:iPart(E)[STO->]E : :If E>280:Then:Disp "NOT POSSIBLE","PLEASE ENTER","LOWER VALUE":Goto 1:End //invoer; er kunnen niet meer dan 280 elektronen in 7 hoofdniveaus, vandaar de tekst en goto. : :Horizontal 7.8:Vertical -8.5:Text(0,1,"N"):Text(8,1,"S") :Text(14,1,"P"):Text(20,1,"D"):Text(26,1,"F"):Text(32,1,"G"):T ext(38,1,"H"):Text(44,1,"I"):If E>109:Text(53,9,"PHYSICALLY NOT POSSIBLE") :For(F,1,7) :Text(0,10F,F) :End //Hier wordt in het tekenscherm de tabel getekend. Text( is een functie die in het DRAW//menu staat. Ook wordt er tekst neergezet als het aantal elektronen over de hoogst bekende //hoeveelheid (in zekere zin) stabiele elektronen om een kern heen gaat. : :For(A,1,28) :L1(A)[STO->]B:L2(A)[STO->]C:If E>(4C-2):Then:Text(2+6C,10B,4C2):E-4C+2[STO->]E:Else:Text(2+6C,10B,E):Goto Y:End:End :Lbl Y //en hier worden de elektroontjes erin gezet : :Pause:AxesOn:ZPrevious:Disp "(C)SSJ3GOHAN":DelVar L1 :DelVar L2:DelVar A:DelVar E:DelVar F:DelVar Y //...en alles netjes opgeruimd. Het hele programma hoort (als de naam ervan ook 7 letters lang //is, en de vrije regels in acht worden gehouden) 514 bytes te zijn