(ige) humanisten eindversie - UVH Repository

advertisement
1
Voorbeeld(ige) humanisten
Bert Gasenbeek*
Tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog groeide bij ongodsdienstige mensen als Jaap
van Praag, Garmt Stuiveling, Henriette Polak-Schwarz en vele anderen, het besef dat na de
bezetting er een aparte, niet-politieke vereniging moest komen. Deze vereniging had als doel
om een levensbeschouwelijk dak aan ongodsdienstigen te geven en om te streven naar een
maatschappelijk gelijkwaardige positie van buitenkerkelijken met confessionele godsdienstige
mensen. Na een korte voorbereidingstijd werd op 17 februari 1946 het Humanistisch Verbond
(HV) opgericht in Amsterdam. Jaap van Praag stelde tijdens zijn rede bij het
oprichtingscongres:
Het is duidelijk dat het humanisme zich in deze tijd zal moeten organiseren om ten
volle aan zijn opdracht te kunnen beantwoorden. Die opdracht is in de eerste plaats de
verheffing van de grote onkerkelijke massa tot het peil van een geestelijk doordachte
en zedelijk verantwoorde levensbeschouwing. Het valt immers niet te ontkennen dat
het merendeel der onkerkelijken in een geestelijk nihilisme heeft geleefd (…) Toch is
hiermee nog niet de volledige betekenis van een humanistisch verbond aangegeven. In
dit tijdsgewricht ligt de noodzaak om het humanisme tegen ongemotiveerde aanvallen
en nog meer tegen gedachteloze miskenning te verdedigen al zeer voor de hand.1
Met deze woorden van Jaap van Praag – vaak beschouwd als de ‘vader van het moderne
Nederlandse humanisme’ en wat mij betreft een groot voorbeeld als humanist - worden de
later zo vaak gememoreerde ‘grote’ en ‘kleine’ strijd van het humanisme aangeduid. 2 De
‘grote’ strijd was gericht op het bieden van ‘een huis voor humanisten’, van een geestelijk dak
aan buitenkerkelijke mensen met een voornamelijk impliciet humanistische
levensbeschouwing. Het HV werd uit het niets opgebouwd, dankzij honderden mensen die
veel van hun geld en tijd hiervoor inzetten. Er ontstonden gemeenschappen, plaatselijke
afdelingen, waar regelmatig bijeenkomsten werden gehouden. Daarnaast gaf het HV eigen
bladen uit en hield wekelijks op zondagochtend een ‘humanistisch’ praatje. De meeste energie
werd in de eerste twintig jaar van het HV gestoken in de ‘kleine’ strijd voor gelijkberechtiging
van de buitenkerkelijken met godsdienstige mensen. Die strijd werd in de tijd van de
verzuiling met verve gevoerd. Het ging daarbij om het concretiseren van een aantal vormen
van zogenaamd ‘praktisch humanisme’, zoals humanistisch geestelijke verzorging in de
krijgsmacht, het gevangeniswezen en de gezondheidszorg, maar ook om humanistische
ontwikkelingssamenwerking, humanistisch vormingsonderwijs et cetera.
* Bert Gasenbeek is directeur van het Humanistisch Archief en onderzoeker Geschiedenis van het humanisme,
aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.
1
Zie voor het ontstaan van het Humanistisch Verbond: Bert Gasenbeek, Jules Brabers en Wouter Kuijlman,
“Een huis voor humanisten.” Het Humanistisch Verbond (1946-2006)’ In: Bert Gasenbeek en Peter Derkx,
Georganiseerd humanisme in Nederland. Geschiedenis, visies en praktijken, Utrecht, Het Humanistisch Archief,
2006.
2
Zie over Jaap van Praag: Peter Derkx en Bert Gasenbeek, J.P. van Praag: Vader van het moderne Nederlandse
humanisme. Utrecht, De Tijdstroom, 1997.
2
In een rede uitgesproken op het jubileumcongres te Utrecht op 19 februari 1966, maakte
algemeen voorzitter Jaap van Praag de balans op van de situatie voor de buitenkerkelijken.
‘De strijd is in beginsel beslecht: de gelijkgerechtigheid wordt principieel nauwelijks meer
betwist, ook al blijven er praktisch nog wensen te vervullen (…) En over de strijd tegen het
nihilisme, stelde hij: ‘Het gaat in één woord om de weerbaarheid van de buitenkerkelijke
mens (…) Het komt er op aan alle beschikbare middelen en mogelijkheden te gebruiken voor
de verwerkelijking van een in ieder opzicht menswaardig leven.’3
Elders heb ik het ontstaan en de ontwikkeling van het Humanistisch Verbond omschreven als
de strijd van een emancipatiebeweging. Emancipatiebewegingen, opgevat als bewegingen die
sociale activiteiten ontwikkelen gericht op verandering van de machtsbalans ten gunste van de
eigen groep, ontstaan als er een ervaring is van ondergeschiktheid én er een mogelijkheid is
om hiertegen te strijden. Dat wil zeggen dat de voorwaarden voor een emancipatiebeweging
zijn dat betrokkenen bij de beweging ‘enige macht’ hebben én toegang tot de machtscentra
hebben of kunnen krijgen. Bovendien moeten er mogelijkheden van interactie zijn tussen de
leden, moeten er potentiële leiders aanwezig zijn en moet er een zekere cohesie binnen de
groep bestaan.4
De kroniekschrijver van de eerste tien jaar van het bestaan van Humanistisch Verbond, Henk
Bonger, gaf in zijn kroniek het volgende advies aan de toekomstige geschiedschrijver van het
HV:
Hij moet bij het schrijven van de geschiedenis van het Humanistisch Verbond van de
eerste tien jaren vooral rekening houden met de arbeid van vier mensen: J.P. van
Praag, de bezieler, F. van den Berkhof, de organisator, J. Brandt Corstius, de
verbeelder en C.H. Schonk, de leniger van nood. 5
In een bijzin gaf Bonger aan dat de vele harde werkers naast deze vier zeker niet vergeten
moeten worden, maar hij gaat daar verder helaas niet op in. Terwijl juist in de pioniersjaren
van het HV deze onzichtbare werkers van ongekend belang zijn geweest.
Algemeen wordt erkend dat in 1965 ‘de strijd in beginsel beslecht is’, oftewel dat het
humanisme naast het joods-christelijke denken een belangrijke grondslag vormde van de
Nederlandse traditie. Zo sprak op 27 april 1965 minister-president Cals in de
regeringsverklaring uit ‘dat dit beleid gedragen zal worden door de geestelijke waarden, die in
christendom en humanisme tot uiting komen’. Een gigantisch verschil met de Nederlandse
houding ten opzichte van de humanisten net na de Tweede Wereldoorlog; de humanisten van
toen werden namelijk als tweederangsburgers behandeld.6
Wat waren nu de belangrijkste succesfactoren voor het slagen van de emancipatiestrijd van
het HV? Allereerst was er een kleine groep (bestuurs)leden die dag en nacht keihard werkte
voor het Verbond. Deze leden waren zeer zelfbewuste en representatieve intellectuelen, die
goed gebruik wisten te maken van de netwerken waarin ze opereerden. Waarschijnlijk was het
hiernaast van groot belang dat de humanisten de wapens van de dialoog en het argument
gebruikten voor hun strijd. Voornamelijk het tonen dat zonder geloof niet direct zonder
moraal betekent, is ten goede gekomen aan de emancipatie van ongodsdienstigen.7
3
Bert Gasenbeek e.a. (2006), p. 42.
Bert Gasenbeek, Het Humanistisch Verbond onder J.P. van Praag. Een historisch perspectief, Utrecht,
Humanistisch Studiecentrum Nederland, 1997, p. 2-9.
5
Henk Bonger, Bouwstenen tot de geschiedenis van het Humanistisch Verbond. Utrecht, HV, 1956, p. 58.
6
Zie verder Bert Gasenbeek e.a. (2006) p. 42 e.v.
7
Gasenbeek (1997) p. 7.
4
3
Inmiddels wil ik, op grond van recenter onderzoek, hieraan toevoegen dat zonder de rol van
de bestuurders en activisten op het lokale en regionale niveau de emancipatiestrijd niet zo
succesvol zou zijn geweest. Dat blijkt onder meer uit de inmiddels gehouden interviews met
allerlei minder bekende humanisten die direct na Tweede Wereldoorlog zich lokaal of
regionaal veel hebben ingezet voor de opbouw van het georganiseerd humanisme. Ook later
treft men in diverse plaatselijke afdelingen humanisten aan die op een charismatische wijze
het dagelijkse en praktische humanisme vorm gaven. Ze deden dat door onvermoeibaar de
afdeling op te bouwen en door het humanisme op allerlei maatschappelijke plekken in de
eigen regio te laten doorklinken. Ze waren naar mijn mening voorbeeldig in de betekenis van
uitstekend, exemplarisch en zeker navolgenswaardig. Kortom, ze waren en zijn goede
voorbeelden. Stuk voor stuk vertoonden deze humanisten zogenaamde ‘good practices’.
Ik denk dan aan iemand als Ferry Koeman uit Alkmaar. Ferry was één van de oprichters in
1948 van de HV-afdeling Alkmaar en omgeving. De afdeling was echt zijn ‘kindje’. Hij is
dertig jaar toegewijd voorzitter van de afdeling geweest en heeft via de pers het
levensbeschouwelijk gedachtegoed van het humanisme verspreid.8 Daarnaast denk ik aan Han
Sie Dhian Ho, docent sociale pedagogiek en voormalig humanistisch raadsman. Jarenlang was
hij actief in het HV te Twente en in de Verbondsraad en bracht hij in lezingen en publicaties
het religieus-humanisme onder de aandacht. Maar ook denk ik aan een Tjidsger de Vries, die
in 1947 de afdeling Gorredijk oprichtte en daar ook de zogenaamde uitvaartbegeleiding
ontwikkelde.9 Of iemand als Ton Alberts, in de jaren veertig en vijftig secretaris van het
Gewest Groningen, die zich onder meer inzette om nieuwe Gemeenschappen van de grond te
krijgen. Of herinner mensen als Alie en Rieks Peper die jarenlang bij het Groningse HV Blad
Hugroniek actief waren 10
De legendarische Piet Becker kan niet onbenoemd blijven. Op 24 maart 1946 richtte hij de
gemeenschap Gouda op en was hiervan tot 1961 onvermoeibaar voorzitter. Hij was in die
vijftien jaren de personificatie van het lokale Humanistisch Verbond:
Hij was hoofd van de Openbare Lagere School aan de Groeneweg en een actief en
inspirerend mens. Het HV was niet het enige waar hij zich voor inzette. Hij was
eveneens actief voor het Openbaar Onderwijs, de PvdA, de NVSH en de Nederlandse
Natuurvrienden. Eenmaal gepensioneerd hanteerde hij in z’n nieuwe woonplaats Soest
nog enkele jaren de voorzittershamer van de humanistische gemeenschap. Hij kon het
niet laten. In 1989 overleed hij op 91-jarige leeftijd.11
Als je deze korte beschrijvingen van een aantal zeer actieve humanisten zo de revue laat
passeren, dan kun je naar mijn mening zeker spreken van ‘voorbeeld(ige) humanisten’.
Mensen die met grote opoffering van tijd en geld zich inzetten voor een volwaardige plaats
van het humanisme in de samenleving.
Het is natuurlijk de vraag welke betekenis deze voorbeeldfiguren hebben gehad voor
persoonlijke en maatschappelijke zingeving en voor het morele handelen van mensen.
Volgens Joachim Duyndam, universitair hoofddocent filosofie aan de Universiteit voor
Humanistiek, spelen voorbeeldfiguren een belangrijke rol in ons leven. ‘Bij veel van wat wij
‘Het Humanistisch Archief en het jaar 2000. Het belang, de taken en de plannen van het Humanistisch Archief.’
Lezing door drs. Bert Gasenbeek (Hoofd Humanistisch Archief) op 17 oktober 1997 ter gelegenheid van de
officiële opening van het Humanistisch Archief. Zie: http://archief.uvh.nl/ha.cfm?Pag=opening.
9
Jules Brabers, ‘Geschiedenis van de humanistische uitvaartbegeleiding’, In: Jules Brabers e.a.
Uitvaartbegeleiding op humanistische grondslag. Amsterdam, HV, 2006. p. 26.
10
Anneke Hellendoorn e.a. (red.), Een halve eeuw Humanistisch Verbond in Groningen. Groningen, 1996.
11
Gusta Lagerwaard en André de Bruin, Humanistisch Verbond Midden-Holland 1946-1996; een impressie.
Gouda, HV Midden-holland, 1996. p. 17.
8
4
doen en laten in het dagelijks leven en de keuzes die we daarbij maken, worden we gestuurd
en geïnspireerd door aansprekende of juist afschrikwekkende voorbeelden, veelal onbewust
(…) Het kan daarbij gaan om levende voorbeeldfiguren uit de directe omgeving, maar ook om
personages uit films of romans, bekenden uit media, politici, historische figuren, etc.’12
Interessante vraag is evenwel hoe het idee van voorbeeldfiguren zich verhoudt met
humanistische idealen als autonomie en eigen verantwoordelijkheid? Zowel een filosofischhermeneutisch als empirisch-psychologisch vraagstuk. Ik ben benieuwd wat voor column Jan
van Zijverden hierover had geschreven.
Hoe past nu Jan van Zijverden zelf, aan wie deze publicatie in de reeks Humanistisch Erfgoed
is gewijd, in de categorie van voorbeeld(ige) figuren? Uit de opgenomen teksten van Jan van
Zijverden, maar ook uit de bijdragen van Alexander Maas, Cees Maas, Wilbert Mennings en
Wouter Veraart over Van Zijverden krijg ik de indruk dat Jan van Zijverden in een andere
categorie past dan de eerder genoemde ‘voorbeeldfiguren’. Hij functioneerde met zijn vele
schriftelijke bijdragen in het lokale blad Loopmare en met zijn redevoeringen op de
plaatselijke vergaderingen meer als een lokale Jaap van Praag. Hij wilde zijn lezers namelijk
argumenten bij belangrijke thema’s aanreiken, opdat zij zelf keuzes konden maken. Volgens
Mennings en Veraart was Jan van Zijverden bij uitstek een lokale humanist, die bewust zijn
grote eruditie en brede belangstelling relevant probeerde te maken op het intermenselijke,
lokale en praktische niveau. Zoals Jaap van Praag in zijn tijd intellectueel en organisatorisch
uitsteeg boven zijn nationale medebestuurders, zo deed Jan van Zijverden – en ik krijg de
indruk meer dan andere lokale bestuurders - dat vooral intellectueel in het Amsterdamse. Ik
maak een voorbehoud bij mijn constatering, aangezien onderzoek naar de geschiedenis van
ontstaan, opbouw en functioneren van lokale humanistische afdelingen feitelijk nog moet
beginnen. Met deze publicatie is daarmee een voorzichtig begin gemaakt.
Ik heb dan ook geen moment geaarzeld toen in 2007 de initiatiefnemers Wilbert Menings en
Wouter Veraart mij de vraag stelden of het mogelijk zou zijn om het werk van Van Zijverden
in een samenhangende bundel op te nemen in de reeks Humanistisch Erfgoed. Deze reeks is
immers bij uitstek bedoeld voor interessant materiaal op het gebied van het humanisme. Deze
bundel, die een goed beeld van een belangrijk aspect van het leven van Jan van Zijverden
geeft, past er dan ook uitstekend in.
12
Joachim Duyndam, De betekenis van voorbeeldfiguren in humanisme en humanistiek. Werkboek en reader
Masterprogramma Humanistiek 2007/8. Utrecht, UvH, 2007, p. 4-5
5
Download