Subluminous X-ray Binaries M. Armas Padilla Nederlandse samenvatting Zwarte gaten en neutronensterren behoren tot de meeste interessante objecten in het heelal. Het is niet mogelijk om hun enorme compactheid en immense dichtheid na te bootsen op aarde, en daarom leidt de studie van dit soort objecten tot nieuwe fundamentele inzichten in bijvoorbeeld het gedrag van zeer compacte materie of de algemene relativiteitstheorie in extreme magneetvelden. Een typische neutronenster heeft ongeveer dezelfde massa als de zon, maar het is samengepakt in een bol met een straal van slechts 10 kilometer, oftewel alle massa van de zon in een bol met de diameter van Amsterdam (Fig. A). De dichtheid is zo hoog dat alleen al een lepel vol van deze materie meer dan 100 miljoen ton weegt. Zwarte gaten zijn zelfs nog compacter: zij kunnen wel 10 keer zo zwaar zijn als de zon maar dan samengepakt in een bol met een diameter van minder dan 34 kilometer. Hun zwaartekracht is zo sterk dat zelfs licht niet kan ontsnappen. Aangezien zwarte gaten geen licht uitstralen en neutronensterren zo klein zijn dat ze slechts een zeer kleine hoeveelheid zichtbaar licht uitstralen, is het erg lastig om deze objecten te detecteren, en daarom is de beste manier om hun eigenschappen te bestuderen via de interactie met hun omgeving. Dit kan gedaan worden voor neutronensterren of zwarte gaten in dubbelstersystemen die bestaan uit een gewone ster een een compact object (neutronenster of zwart gat). De enorme zwaartekracht die wordt uitgeoefend door het compacte object kan materiaal van de gewone ster afzuigen, welke dan uiteindelijk op de neutronenster of het zwarte gat valt. Deze accretie van materiaal gaat echter niet direct maar vindt plaats via een schijf die wordt gevormd om het compacte object heen, om het impulsmoment van de instromende materie te behouden. De wrijving tussen verschillende lagen van materiaal in de schijf zorgt voor zeer hoge temperaturen; zo hoog dat grote hoeveel- 103 Nederlandse samenvatting Figuur A: De grootte van een neutronenster in vergelijking met Amsterdam. heden röntgenstraling worden geproduceerd. Om deze reden worden deze objecten röntgendubbelsterren genoemd (Fig. B). Accretie kan met verschillende snelheden plaats vinden. Als gevolg daarvan vertonen röntgendubbelsterren een diversiteit aan toestanden die kunnen worden herkend aan verschillende eigenschappen in het spectrale en tijdsdomein, als ook een groot bereik aan accretie-lichtkrachten. Het bestuderen van dergelijke eigenschappen verschaft informatie over bijvoorbeeld de parameters van de objecten in het systeem (bijvoorbeeld massa’s en stralen), accretie-fysica of extreem dichte materie. Röntgenstralen worden tegengehouden door de atmosfeer van de aarde, wat het leven op aarde mogelijk maakt maar tegelijkertijd onhandig is voor astronomen. Om toch op deze golflengten te kunnen waarnemen worden röntgendetectoren geplaatst op raketten of satellieten die zich buiten de dampkring begeven. De ontdekking van de eerste röntgendubbelster, Scorpius X-1, met de eerste generatie van röntgendetectoren en observatoria was de geboorte van de röntgensterrenkunde. Een halve eeuw later en na meerdere generaties röntgendetectoren zijn er veel nieuwe verschijnselen ontdekt en bestudeerd. In het bijzonder dankzij de verbeteringen in gevoeligheid en ruimtelijk oplossend vermogen van de nieuwe generatie röntgendetectoren is er een nieuwe familie van röntgendubbelsterren met een lage lichtkracht gevonden. 104 Figuur B: Impressie van een röntgendubbelster, gemaakt door Brian Christensen. Dit proefschrift richt zich vooral op de studie van zeer lichtzwakke röntgendubbelsterren, een subgroep van de röntgendubbelsterren met een maximale lichtkracht van slechts LX ∼ 1034−36 erg s−1 , meerdere ordes van grootte lager dan de meeste, goed bestudeerde röntgendubbelsterren. Deze lage lichtkrachten impliceren dat ze materie accreteren met lage snelheden. Daarom zijn ze ideaal om de relatief weinig bestudeerde regimes van lage accretie-snelheden te bestuderen en leveren belangrijke informatie voor accretie gerelateerde fenomenen, zoals accretie-fysica, modellen voor dubbelsterevolutie, en de theorie voor het verbranden van materiaal op het oppervlak van accreterende neutronensterren. In dit proefschrift presenteer ik de analyse van meerdere zeer lichtzwakke röntgendubbelsterren om hun eigenschappen onder de loep te nemen. Ik maak gebruik van de röntgensatellieten XMM-Newton (Fig. C), Swift, Chandra en RXTE. Elk van deze observatoria heeft haar eigen sterke eigenschappen en de detectoren die ik gekozen heb hangen af van de soort van onderzoek dat ik wilde doen. Het eerste deel van dit proefschrift (hoofdstuk 2) onderzoekt de spectral eigenschappen van zeer lichtzwakke röntgendubbelsterren. Die altijd actief accreteren deze systemen vertonen altijd een ongeveer gelijke lichtkracht, en in het geval van de zeer lichtzwakke bronnen altijd lichtkrachten van LX ∼ 1034−36 erg s−1 . Het consistente gedrag bij zulke lage accretie-snelheden is een uitdaging voor de huidige accretie-fysica modellen. Ik presenteer de analyse van de momenteel beschikbare spectra van hoge kwaliteit van zulke systemen die een neutronenster bevatten. Een van de voornaamste resultaten is de detectie van een thermische component wanneer de lichtkracht zich onder LX ∼ 1035 erg s−1 bevindt. De meest waarschijnlijke 105 Nederlandse samenvatting Figuur C: Impressie van de XMM-Newton satelliet. oorsprong van deze component is het oppervlak van de neutronenster. In het tweede deel (hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4) heb ik zeer lichtzwakke röntgendubbelsterren bestudeerd die hoogstwaarschijnlijk een neutronster herbergen. In dit geval echter varieert hun lichtkracht over enkele ordes van grootte. Het grootste deel van hun leven bevinden ze zich in een zeer lichtzwakke toestand, maar af en toe vertonen ze heldere uitbarstingen als het gevolg van een plotselinge toename van de accretie-snelheid. Wij combineren algemene studies van de evolutie gedurende de gehele uitbarsting met gedetailleerde waarnemingen van zeer hoge kwaliteit gedurende bepaalde fasen van de uitbarsting. Spectrale studies van zowel bronnen die altijd aan zijn als bronnen in een uitbarsting leiden tot soortgelijke resultaten. Een relatief koude thermische component wordt gevonden onder bepaalde lichtkrachten, wat wijst op een oorsprong op het oppervlak van de neutronenster (bijvoorbeeld Fig. D). In het bijzonder in hoofdstuk 4 wordt de evolutie van deze thermische component in detail onderzocht, wat inderdaad leidt tot accretie op het oppervlak van de neutronenster als de meest waarschijnlijke verklaring. Onze waarnemingen gedurende de uitbarsting (hoofdstuk 3) tonen aan dat bij lage lichtkrachten LX < 1036 erg s−1 de spectra zachter worden met afnemende lichtkracht. Dit laatste is consistent met het advectie-gedomineerde accretie-stroom model. Het laatste deel van dit proefschrift is gewijd aan de studie van de tot nu toe enige bekende zeer lichtzwakke röntgendubbelster met een zwart gat als compact object, Swift J1357.2−0933. De eigenschappen van deze bron (bijvoorbeeld haar nabijheid en hoge galaktische breedte) maakt het mogelijk om data van goede kwaliteit bij lage lichtkrachten te verkrijgen. Als gevolg daarvan presenteer ik in hoofdstuk 5 onder- 106 Figuur D: Typisch spectrum van een neutronenster bij lage lichtkrachten. Er kunnen twee componenten onderscheiden worden: een zachte thermische component, hoogstwaarschijnlijk onstaan op het oppervlak van de neutronenster, en een harde machtswet-component, waarschijnlijk veroorzaakt door verstrooiing in een hete wolk van elektronen in de nabijheid van het compacte object. Meer details zijn te vinden in hoofdstuk 1. zoek van de spectral evolutie gedurende de uitbarsting, wat het gebruikelijke gedrag aantoont van het spectraal zachter worden bij deze lage lichtkrachten. Daarnaast laat ik ook de correlatie zien tussen de röntgen en ultraviolet/optische emissie tijdens de uitbarsting, welke suggereert dat het zwarte gat materie accreteert via een nietbestraalde of weinig bestraalde schijf. In hoofdstuk 6 presenteer ik de analyse van de spectra en lichtkrommen van een waarneming met XMM-Newton tijdens de piek van de uitbarsting. De eigenschappen van de bron zijn gelijk aan die van een zwart gat bij lage lichtkrachten. 107