Het bloed stroomt per omloop dus twee keer door

advertisement
Samenvatting H15 + H16 + H5
§15.1 – Het klopt
Je hart bestaat uit twee helften, een linker- en een
rechter helft. Elke helft heeft een boezem en een kamer.
Tussen de helften zit een tussenschot.
Je hart klopt, het is een spier die samentrekt. Tussen die
samentrekkingen rust het hart steeds even uit. Tijdens
deze rust vullen de boezems zich met bloed. De boezems
hebben weinig pompkracht. Het eigenlijke pompen doen
de kamers. De linker kamer moet de grote bloedsomloop
van bloed voorzien, die moet dus veel krachtiger zijn.
Daarom heeft de linker kamer een veel dikkere wand.
Het bloed stroomt vanuit je organen via de onderste en bovenste holle ader (A) je hart in
(zuurstofarm, bruinig van kleur) Dan stroomt het bloed in de rechter boezem  Daarna stroomt
het de rechter kamer in  Daarna gaat het bloed de longslagader in  Splits zich in tweeën (linker
en rechter long)  Neemt zuurstof op in de longen en staat koolstof dioxide (C02) af. (zuurstofrijk,
helderrood van kleur)  Stroomt in de linkerboezem (dit was de kleine bloedsomloop)  Via
hartklep naar de linkerkamer  Het bloed wordt nu de aorta ingepompt, deze vertakt zich naar
organen in je hoofd, romp, armen en benen.  Het bloed geeft zuurstof af aan de organen en neemt
weer CO² op.  Het bloed stroomt weer terug naar het hart. (dit was de grote bloedsomloop).
Het bloed stroomt per omloop dus twee keer door je hart!
Kleppen
Naast kleppen in je hart, zitten er ook kleppen aan het begin van je longslagader en aorta. Tijdens de
rustfase van je hart staan de hartkleppen in beide harthelften open. Bloed stroomt vanuit de
boezems dan in de kamers. De boezems trekken samen  Bloed stroomt in de kamers  De
hartkleppen sluiten, en slagaderkleppen gaan open. Wanneer de kamers ontspannen sluiten de
slagaderkleppen. De kloppingen van je hart, zijn het geluid dat ontstaat door het achtereenvolgens
sluiten van je hart- en slagader kleppen.
Hartminuutvolume: De hoeveelheid bloed die één kamer in één minuut wegpompt.
Slagvolume: Hoeveelheid bloed die een kamer in één hartslag wegpompt
Hartslagfrequentie: Aantal keren dat je hart per minuut klopt.
§15.2 – Druk in de vaten
De wand van je slagaders en aders bestaat uit drie lagen:
-
Dekweefsel (dunne binnenlaag)
Spierweefsel (gladde middenlaag)
Bindweefsel (Buitenlaag)
1
Samenvatting H15 + H16 + H5
Haarvaten daarentegen bestaan slechts uit één laag dekweefselcellen. Deze cellen sluiten niet goed
tegen elkaar aan. Hierdoor zijn haarvaten zo lek als een mandje. Hierdoor kunnen ze wel goed stoffen
uitwisselen.
Bloeddruk
Je slagaders rekken mee met elke golf bloed. Hierdoor wordt je bloeddruk tijdelijk verhoogt; dit heet
de bovendruk. Wanneer het bloed ongehinderd door de slagader stroomt kan je de onderdruk
aflezen.
In grote slagaders stroomt het bloed snel. In kleine bloedvaten stroomt het bloed langzaam. Een
haarvat is zó klein dat een rode bloedcel er nog maar net door heen past.
Kleppen in je aderen zorgen ervoor dat het bloed niet terug stroomt.
§15.3 - Bloed
Een volwassen mens heeft zo’n 5 liter bloed waarvan:
-
-
2 liter bloedcellen
o Rodebloedcellen  Hemoglobine (Hb)  O² & CO²
o Wittebloedcellen
o Bloedplaatjes
3 liter bloedplasma, bestaat grotendeels uit:
o Water waarin stoffen zijn opgelost zoals:
 Zouten
 Voedingsstoffen
 Hormonen
 Antistoffen
 Eiwitten
 Ionen (zouten)
 Afvalstoffen
Bloedcellen worden gevormd in het rode beenmerg van je plattebotten (schouderblad, borstbeen,
heupbeenderen)
Rodebloedcellen: platte, ronde cellen met aan beide kanten een deuk in het midden. (ze hebben
geen kern!) Bevat Hemoglobine (bevat O² en CO²). Dit zorgt voor de rode kleur van het bloed en
vervoert zuurstof en koolstofdioxide.l
Wittebloedcellen: Kunnen van vorm verander. (hebben wel een kern!). Zorgen als afweer tegen
ziekteverwekkers.
Bloedplaatjes: heel klein. Schilfertjes. Ontstaan door uiteenvallen van andere cellen in het
beenmerg. Zorgen voor bloedstolling.
Wanneer je in je vinger snijdt, zorgt je lichaam ervoor dat de bloedvaatjes daar vernauwt worden
zodat je minder bloedverliest. Dit heet bloedvernauwing. Het eiwit tromboplastine komt vrij
2
Samenvatting H15 + H16 + H5
wanneer de cel, waarin dit eiwit zich in bevindt, kapot wordt gemaakt. Dit eiwit is een signaal die
door de bloedplaatjes en stollingseiwitten in het bloedplasma opgepikt. De bloedplaatjes worden
plakkerig  vormen basis voor de bloedstelpende prop  Stollingseiwitten (fibrogeen) raken
geactiveerd  er ontstaat fibrine (onoplosbaar)  fibrinedraden vormen tussen de bloedplaatjes
een soort kit  verstrikt rode en witte bloedcellen  fibrinedraden in de wond trekken samen en
knijpen het stolsel leeg  Nu zit er een korstje op je wond.
Serum = bloedplasma zonder fibrinogeen.
Te weinig bloedstolling zorgt voor bloedinkjes
Te veel bloedstolling zorgt voor stolsel ook wel trombose in het bloed.
§15.4 – Buiten de bloedbaan
Weefselvloeistof: Gelige vloeistof. Al je cellen zijn omgeven door deze gelige weefselvloeistof. Rode
bloedcellen en eiwitten zijn te groot en blijven in het haarvat. Daardoor is weefselvloeistof niet rood.
In je haarvaten zorgt de bloeddruk dat bloedplasma, de weefselvloeistof ingeperst wordt (filtratie).
Het eiwitgehalte van weefselvloeistof is veel lager dan dat van bloedplasma .
DE REST VAN DEZE PARAGRAAF MOET JE MAAR IN JE BOEK LEZEN WANT DIT IS TE VEEL OM SAMEN
TE VATTEN! :D
§15.5 – Ouderdom komt met gebreken
De wand van je slagaders is nog elastisch. Bij het verouderen vinden er voortdurend microscopisch
kleine beschadigingen aan bloedvatwanden plaats. Die worden zo goed mogelijk gerepareerd. Hoe
ouder je bent, hoe meer van die reparaties je achter de rug hebt. Op plaatsen met kleine, niet
gerepareerde beschadigingen blijven in de loop van de tijd vetachtige stoffen kleven, vooral in de
slagaders. Hierbij speelt de stof Cholesterol een belangrijke rol. Deze plek groeit, dit wordt plaque
genoemd. Dit veroorzaakt atherosclerose. Een vernauwing van de bloedvaten. In het dagelijks leven
wordt het ook wel aderverkalking genoemd. Maar eigenlijk moet het slagaderverkalking genoemd
worden (geen officieel woord volgensmij).
Het hart heeft ook bloed nodig om de spier(hartspier, want het hart is één grote spier) aan het werk
te zetten. De slagaders die dit bloed voorzienen worden kransslagaders genoemd. In deze slagaders
is de kans op Atherosclerose (aderverkalking) erg groot, omdat ze sterk vertakt zijn. Op het moment
dat er geen bloed meer door een kransslagadertjekan, ontstaat in het weefsel achter de
dichtgeslibde plek zuurstoftekort. Dit weefsel sterft af, er ontstaat een infarct.
Als je een dicht geslibde kransslagader hebt, kan dat verholpen worden met een bypassoperatie. De
kransslagader krijgt dan een omleiding (vaak wordt hiervoor een stuk beenader gebruikt) om het
dichtgeslibte stuk heen.
Een andere techniek is dotteren, waarbij de chirurg een ballonennetje in een kransslagader brent. Dit
blaast hij enige keren op, waardoor het vernauwde vat opgerekt wordt.
Tromboe = bloedprop in een bloedvat.
3
Samenvatting H15 + H16 + H5
§16.1 – Een mooie oplossing
Brandstofmoleculen, zuurstofmoleculen en bouwstofmoleculen zijn opgelost in het weefselvocht dat
de cellen omringt. Ook afvalstoffen zitten daarin. Haarvaten voeren steeds nieuw weefselvocht aan,
en voeren oud weefselvocht af.
Eiwitten, vetten, en de meeste koolhydraten kunnen niet rechtstreeks via je darmwand naar het
weefselvocht. Daarvoor zijn de moleculen te groot. Door vertering in je mond, maag en darm
ontstaan kleinere moleculen die wel goed opneembaar zijn .
De kleinste koolhydraatmoleculen zijn de monosachariden. (glucose bijvoorbeeld). Deze moleculen
kunnen door de cellen van je darmwand naar je bloed.
Disacharide is een verbinding van twee monosachariden. De suiker in vruchtenhagel is een
disacharide, net als suiker in je thee. Deze moleculen zijn te groot om de cellen van je darmwand te
kunnen passeren.
Polysacharide: Meerdere monosacharidemoleculen aan elkaar gekoppeld tot een polysacharide.
(poly=meer)
Het darmkanaal breekt de eiwitmoleculen uit het voedsel stapsgewijs af. Eerst ontstaan
polypeptideketens en uit eindelijk duizenden aminozuren. Je lichaam heeft 20 verschillende
aminozuren nodig om alle eiwitten op te bouwen (binas blz. 67C). Als een bepaald aminozuur niet in
je eten zit, probeert de lever deze aan te maken. Maar de lever kan niet alles maken. Zogenaamde
essentiële aminozuren moet je namelijk binnenkrijgen via voedsel, want die kan je lichaam niet
aanmaken.
Door vetzuurstaarten van de glycerolkop te scheiden ontstaan opneembare moleculen.
Onverzadigde vetten: Vetzuur met een dubbele binding (Oke vetten)
meervoudig onverzadigd: Twee dubbele bindingen
Gal (uit de lever) verdeelt de vetklonten en grote vetdruppels in miljoenen kleine druppeltjes.
(mechanisch)
Enzymen breken het af tot kleinere opneembare moleculen. (chemisch)
§16.2 – Gereedschap voor je lichaam
Enzymen zijn gespecialiseerd in één taak. De vorm van het enzym is essentieel, net als die van een
schroevendraaier. Elk enzym past precies bij één bepaald molecuul, zijn substraat. Bij een botsing
tussen een enzymmolecuul en een substraatmolecuul binden ze tot een enzym-subtstraat-complex.
Elk enzym heeft een actief centrum dat één speciale reactie, bijvoorbeeld een splitsing, tot stand kan
brengen. Zodra de reactie in het actief centrum van het enzym-substraat-complex voorbij is, laat het
enzym zijn substraat weer los. Het enzym is beschikbaar voor een volgend substraatmolecuul. (een
enzym is dus herbruikbaar!)
4
Samenvatting H15 + H16 + H5
(rechts)
Zo gaat zo’n reactie in zijn werk.
Chemische reacties verlopen sneller bij hogere temperaturen. Dus ook bij een enzymreactie.
Enzymen zijn eiwitten. Wanneer je eiwitten verwarmt, veranderen de eiwitmoleculen van vorm.
Deze verandering is onomkeerbaar, eens gekookt blijft gekookt. Hij is dan gedanatureerd.
Bij een optimumtemperatuur zijn er al enzymen kapot, de overgebleven enzymen werken echter
sneller. De vorm van een enzym kan ook door de zuurgraad veranderen. Kleine afwijkingen van de
pH van weefselvloeistof en cytoplasma kunnen to ernstige storingen leiden. Deze verandering is niet
blijvend.
Eindigt een stof op –ase dan weet je dat het een enzym is. Het deel wat er voorstaat verwijst naar
het substraat waar het enzym op past.
Dus:
Amylase: splitst zetmeel in kleine stukjes. Amylum = zetmeel. 
In de twaalfvingerige darm veranderen grote vetdruppels in miljoenen kleine vetdruppeltjes. Gal
zorgt hier voor (emulgeren).
§16.2 – Gereedschap voor je lichaam
De wand van je verteringskanaal is uit verschillende lagen opgebouwd.
-
-
Slijmvlieslaag (aan de binnenkant) bestaat uit dekweefsel cellen ze vormen de
binnenbekleding van je verteringskanaal. Tussen de dekweefselcellen zitten kliercellen, die
slijm afgeven in je darmholte. Deze produceeren verteringsenzymen.
Dubbele spierlaag. Duwen je voedsel door je darmen. Met peristaltische bewegingen.
De dunnedarm heeft een groter oppervlakte dan de dikke darm. Dit komt doordat de dunnen darm
plooingen/uistulpingen heeft. Zogenaamd darmvlokken.
Resorptie
Kleine moleculen uit de darmholte passeren de darmwandcellen en de wandcellen van haarvat of
lymfevat. Dit is resorptie.
Scheit, poep en plas :P
Voor de kleur van je ontlasting zijn bacteriën verantwoordelijk. Ze veranderen de groene
galkleurstoffen in een donkerbruine kleurstof. De bacteriën produceren ook gassen, die zorgen voor
de stank bij de ontlasting.
5
Samenvatting H15 + H16 + H5
§16.4 – Alles onder controle
Via de leverslagader komt zuurstofrijk bloed in je lever. Het tweede bloedvat dat bloed aanvoert is de
poortader. Deze vervoert bloed met opgeloste voedingstoffen (onder ander glucose) van het
darmkanaal  naar de lever. Het bloed verlaat de lever via de leverader. De leverader vervoert ook
afval stoffen. Je nieren verwijderen deze afvalstoffen uit het bloed en vormen daarbij urine. De
andere afvalstoffen verlaten de lever in vorm van gal.
Wat doet de lever:
- ombouw, opslag en afgifte van energierijke stoffen;
- aanmaak van eiwitten, o.a. voor bloedstolling en activering
van vitaminen;
- onschadelijk maken van allerlei voor het lichaam giftige
stoffen, zoals stoffen die met het voedsel het lichaam
binnenkomen, alcohol en geneesmiddelen;
- vorming van gal: een vloeistof die ervoor zorgt dat vetten in
het voedsel verteerd en opgenomen kunnen worden.
De lever zorgt er dus voor dat voedingsstoffen die in de darm
tot basiselementen zijn afgebroken, in het lichaam worden
opgebouwd, gezuiverd, opgeslagen en later eventueel weer
worden afgebroken
(heb ik zelf van internet afgehaald, hoef je niet persee te leren denk ik. Maar misschien handig om
te weten)
De lever verwerkt de glucose die na een maaltijd vai de poortader binnekomt. Hormonen van de
alvleesklier zorgen ervoor dat je lever zoveel glucosemoleculen doorgeeft aan het bloed van de
leverader, dat de glucoseconcentratie precies goed is voor je lichaamscellen. De rest van de glucose
slaat de lever op in de vorm van de voorraadsuiker glycogeen, een polysacharide. Wanneer je
glucoseconcentratie in je bloed daalt, haalt de lever glucosemoleculen uit de glycogeenvoorraad en
geeft ze af aan de leverader.
Overal waar nieuwe cellen ontstaan of cellen gerepareerd worden, zijn aminozuren nodig. Je lever
gebruikt zelf ook aminozuren voor de opbouw van bloedeiwitten, zoals fibrinogeen. De lever legt
geen voorraad aan van aminozuren. Alle aminozuren die niet direct gebruikt worden, worden
omgezet in andere aminozuren en het andere deel wordt een ureum dat via bloed  via nieren  in
de urine terecht komt.
De meeste vetmoleculen in je voedsel komen niet rechtstreeks via de poortader in de lever. Via de
lymfe komen ze in het bloed van de ondersleutelbeenaders. Eenmaal in het bloed gaan ze niet
allemaal naar de lever, maar verspreiden zich over je lichaam.
Het nut van vet, vet als:
-
Energieleverancier
Bouwstof
Hormonen
Celmembranen.
Verstoorde galproductie: te zien aan gele huid en geel oogwit.
6
Samenvatting H15 + H16 + H5
Gezonderlevercellen breken hemoglobine af.  de geelgroene kleurstof die hieruit ontstaat gaat
naar galbuisje  wordt vermengt met galzouten, water en slijm  nu is het gal.  Via galgangen
komt het in de Galblaas.
Alcohol verwijdt de bloedvaten in je spieren en huid. Je nieren scheiden meer water uit met de urine
en je hersenen raken bedwelmd.
§16.5 – Altijd grote schoonmaak
Nier
-
Nierschors (buitenstelaag)
Niermerg (meer naar binnen)
Nierbekken (binnenste) een kleine verzamelplaats voor urine.
In je nieren zitten heel veel niereenheden. Deze bevatten elk een kapsel van Bowman en een lang
nierkanaaltje. De kapsel van Bowman bevinden zich in de nierschors. De meeste nierkanaaltjes in de
Niermerg. Bloed stroomt door de kapseltjes, waar een deel van je bloedplasma de bloedbaan verlaat.
Via de wand van het nierkanaaltje gaan de bruikbare stoffen weer terug naar het bloed. De rest
wordt als ureine afgevoerd naar het nierbekken.
DE REST IS UITGELEGD IN JE BOEK, DAT IS DUIDELIJKER TE LEZEN!
Hoofdstuk 5 (van atgreijdanus.nl geplukt)
Je gezondheid hangt af van:
- manier van leven
-eigenschappen
-omgang met anderen -leeftijd
5.2
Je huid beschermd je tegen infecties, uitdroging en uv-straling
Huid, slijmvliezen en maagsap voorkomen ongewenste binnenkomers
5.3
Incubatietijd: tijd tussen binnenkomst en moment van ziekte van bacterie
Fagocyten eten ziekteverwekkers op (fagocyteren), etter/pus is hiervan het overblijfsel.(aspecifiek)
Antigenen: herkenningseiwitten op de celmembraan, daardoor herkent het lichaam
lichaamsvreemde cellen. Ook ziekteverwekkers hebben deze herkenningseiwitten.
Lymfocyten maken onderscheid tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd.
Lymfocyten ontstaan in rode beenmerg en groeien in lymfoïde organen. Productie antistoffen.
Antistoffen vernietigen of managen naar fagocyten.
Na genezing word een deel van lymfociden bewaard als geheugencellen. Je bent immuun.
Kunstmatige actieve immuniteit Vaccin is ziekte, maar dan door verhittend geminderd in kracht.
Kunstmatige passive immuniteit, injectie van kant en klare antistoffen (antiserum)
5.4
7
Samenvatting H15 + H16 + H5
Virussen zij rna/dna met een eiwitmantel. En muteren snel, daarom word je niet immuun voor griep
Lymfocyt maakt antistoffen, die koppelen aan ziekteverwekker, fagocyt ruimt het dan op.
5.5
Lymfocyten maken onderscheid tussen lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen. Dit leren ze in de
vijfde maand van de embryonale ontwikkeling.
Als je resusantigenen hebt ben je +
-heeft anti resus(+)
8
Download