Advies van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding Datum : 18 december 2013 Ter attentie Jo VANDEURZEN van : Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Koning Albert II-laan 35 bus 90 B-1030 Brussel Voorwerp: Addendum bij het advies van het Centrum1 dd. 3 oktober 2013 rond het voorontwerp2 van decreet over de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap INLEIDING Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding wenst zijn advies op “het voorontwerp van decreet over de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap” te actualiseren op basis van de aangenomen resolutie van de Raad van Ministers van 9 1 Te raadplegen op: http://www.diversiteit.be/het-voorontwerp-van-decreet-over-de-persoonsvolgendefinanciering-voor-personen-met-een-handicap 2 Het Centrum baseerde zich op de tekst van het voorontwerp van decreet beschikbaar na de eerste goedkeuring voor de Vlaamse Regering. oktober 2013 naar aanleiding van de klacht van de Internationale Federatie voor de mensenrechten en het daaropvolgende rapport van het Europees Comité voor de sociale rechten. Daarnaast wenst het Centrum eerder geformuleerde opmerkingen in zijn advies kort verder te verduidelijken naar aanleiding van gesprekken die op gang zijn gekomen na de publicatie van het advies. DE RESOLUTIE VAN HET COMITÉ VAN MINISTERS NAAR AANLEIDING VAN DE KLACHT VAN DE INTERNATIONALE FEDERATIE VOOR DE MENSENRECHTEN EN DE DAAROPVOLGENDE VEROORDELING VAN DE BELGISCHE STAAT Op 18 maart 2013 sprak het Europees Comité voor de sociale rechten3 zich uit inzake de collectieve klacht van de Internationale Federatie voor de mensenrechten tegen de Belgische Staat en zijn deelgebieden (met uitzondering van de Duitstalige gemeenschap) 4. Het Comité oordeelde in zijn rapport dat de ernstige tekortkoming in de opvang en ondersteuning van zorgbehoevende personen met een handicap een schending inhoudt van ten eerste artikel 14 §1 van het Herzien Europees Sociaal Handvest (recht op het gebruik van diensten voor sociale zorg), maar ook artikel 16 (recht van het gezin op sociale, wettelijke en economische bescherming), artikel 30 (recht op bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting) en artikel E (non-discriminatie), samen genomen met artikel 14 §1 en § 16. Als gevolg van de bevindingen van het Europees Comité voor de sociale rechten bracht het Comité van Ministers op 9 oktober 2013 een aanbeveling uit, gericht aan de Belgische Federale Staat en de deelgebieden teneinde de vastgestelde inbreuken te remediëren. In deze aanbeveling neemt het Comité van Ministers kennis van de memoranda van de verschillende overheden om aan de vastgestelde tekortkomingen passend het hoofd te bieden. In het memorandum van Vlaanderen wordt onder andere ingegaan op het Perspectiefplan 2020 en het voorontwerp van decreet betreffende persoonsvolgende financiering. Het Comité van Ministers verwelkomt deze stappen vanuit de bezorgdheid om de situatie te verbeteren. Terzelfdertijd roept het de Belgische Staat en de deelgebieden op om – vanuit het gegeven dat de situatie en vastgestelde inbreuken niet meteen kunnen worden verholpen maar volgehouden inspanningen op langere termijn vragen – periodiek in de voortgangsrapporten te rapporteren over de maatregelen om zich in regel te stellen met het Herzien Europees Sociaal Handvest. VERDUIDELIJKING VAN ENKELE OPMERKINGEN IN HET ADVIES 3 Betreffende het basisondersteuningsbudget: het basisondersteuningsbudget kan – indien het voldoende hoog is – een passende maatregel zijn voor mensen met een vastgestelde ondersteuningsnood wiens ondersteuningsbehoefte niet (te) groot is en indien dit budget de kwaliteit van bestaan van betrokkene en zijn netwerk op afdoende wijze positief beïnvloed. Het basisondersteuningsbudget moet tenslotte ook open staan voor iedereen die aan de voorwaarden voldoet en bij wie een ondersteuningsnood blijkt. De toegang tot aanvullende ondersteuning in trap II dient in elk geval steeds verder te verbeteren en de rechtsbescherming en inspraakkansen binnen de toewijzing van een aanvullend ondersteuningsbudget dienen geoptimaliseerd te worden. Uiteraard speelt ook hier het principe van “progressieve realisatie”, waarbij sociale rechten niet voor iedereen meteen kunnen gerealiseerd worden, maar volgehouden inspanningen op termijn vragen. Betreffende de principiële vrijwaring van de keuze tussen cash en voucher: indien de principiële keuze tussen cash en voucher op duidelijke wijze decretaal gevrijwaard wordt en Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) controleert of de aangesloten landen de regels van het herzien Sociaal Handvest naleven. Het Comité bestaat uit vijftien onafhankelijke leden gekozen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Een zittingsperiode in het Comité duurt zes jaar en mag maximaal één keer verlengd worden. De aangesloten staten moeten één keer per jaar een rapport maken waarin staat hoe ze de voorschriften van het Handvest in de praktijk brengen. Indien het Comité oordeelt dat bepalingen van het Europees Sociaal Handvest onvoldoende zijn toegepast neemt het Comité van ministers op basis van het rapport van het Europees Sociaal Comité een aanbeveling aan, mits een meerderheid van 2/3 van de aanwezige en stemgerechtigde leden (artikel 9 Het collectieve klachtenprocedure zoals uiteengezet in het 1995 Aanvullend Protocol bij het Handvest). 4 http://www.coe.int/t/dghl/monitoring/socialcharter/Complaints/CC75Merits_fr.pdf hierrond geen inperking mogelijk is zonder voorafgaandelijke rechtelijke toetsing en duidelijke motivatie, vervalt de hierover in het advies gemaakte opmerking. Artikel 10 3de lid van het ontwerpdecreet opende volgens het Centrum de mogelijkheid tot ambtelijke inperking van de toegang tot een cash budget. Betreffende het voorbehouden van handicapspecifieke middelen voor het betalen van handicapspecifieke ondersteuning: het VN-verdrag stelt de persoon met een handicap centraal en vraagt maximale keuzevrijheid voor de persoon met een handicap in het vormgeven van zijn eigen ondersteuning. Het strikt voorbehouden van handicapspecfieke middelen voor het financieren van niet-rechtstreeks toegankelijke, handicapspecifieke en VAPH-erkende ondersteuning is hiermee mogelijk in tegenspraak. De huidige keuze- en combinatiemogelijkheden met betrekking tot het inzetten van reguliere ondersteuningsbronnen en mantelzorg binnen het Persoonlijke Assistentiebudget en het PersoonsGebonden Budget dienen voor het Centrum onverkort behouden te worden. Dit vormt een duidelijke toepassing van het zogenaamde standstill-principe neergelegd in artikel 4, 4° van het VN-verdrag. Dit principe houdt in dat na ondertekening van het VN-verdrag geen decreten mogen aangenomen worden die een achteruitgang inhouden met betrekking tot de realisatie van de door het VN-verdrag beschermde rechten. Maatregelen die zouden raken aan de keuzemogelijkheden van personen met een handicap inzake zelfstandig wonen en participatie aan de maatschappij vallen onder dit principe. Indien de principiële keuzevrijheid tussen cash en voucher openstaat voor wie nu reeds handicapspecifieke ondersteuning geniet, vervalt de laatste opmerking uit het door het Centrum uitgebrachte advies.