Tweede pensioenpijler Frequently Asked Questions, Marijke De Lange, 27 januari 2010, laatst geactualiseerd op 1 oktober 20131 Inhoud 1. OVER DE PROCEDURE .................................................................................................... 4 1.1. Is de tweede pensioenpijler juridisch verplicht? .......................................................... 4 1.2. Moet de eerste beslissing een gemeenteraadsbeslissing zijn? .................................. 4 1.3. Waarover moet het bestuur precies een beslissing nemen? ...................................... 4 1.4. Wat moet er onderhandeld worden met de vakbonden? ............................................ 4 1.5. Onze raad is maar op 1 maart. Is dat een probleem? ................................................. 4 1.6. Moet een OCMW-vereniging verschillende adviezen vragen van de aangesloten OCMW’s? ................................................................................................................................ 5 1.7. Kan de OCMW-raad de intentieverklaring over de tweede pensioenpijler voor het OCMW-personeel nemen op dezelfde zitting waarop de raad advies aan de gemeenteraad geeft over haar intentie om een tweede pensioenpijler in te voeren voor het gemeentepersoneel? ............................................................................................................... 5 1.8. Moet de raad vooraleer ze een intentieverklaring over de tweede pensioenpijler neemt, het advies van het OCMW (resp. de gemeente) gevraagd hebben en onderhandeld hebben met de vakbonden? .................................................................................................... 5 2. OVER DE PENSIOENINSTELLING .................................................................................... 6 1.9. Wat wordt met "pensioeninstelling" bedoeld: OFP of groepsverzekering? Welke rechtsvormen kan die pensioeninstelling aannemen: verzekeringsinstelling of iets anders? . 6 3. OVER DE ROL VAN DE RSZPPO ...................................................................................... 7 1.10. Wat is de relatie tussen de RSZPPO en de pensioeninstelling? Is het de bedoeling dat de RSZPPO de pensioenbijdrage int en dan doorsluist naar de pensioeninstelling? .................................................................................................................. 7 1.11. Wat is de stand van zaken van de overheidsopdracht door de RSZPPO? ............ 7 1.12. Kan het bestuur ook volgend jaar nog inschrijven op het bestek van de RSZPPO of moet het bestuur in de toekomst zelf een bestek maken? .................................................. 8 4. WELKE BESTUREN ......................................................................................................... 10 1.13. Kan het OCMW een tweede pensioenpijler toekennen als de gemeente dat niet doet? 10 1.14. Is de samenwerking met de RSZPPO ook op autonome gemeentebedrijven of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden van toepassing? ........................................... 10 1.15. Kunnen gemeentelijke vzw’s ook aansluiten? ....................................................... 10 5. OVER DE AANGESLOTEN PERSONEELSLEDEN ......................................................... 11 1.16. Verduidelijking uitgesloten categorieën ................................................................. 11 1.17. In het kaderpensioenreglement wordt het personeel van de federaal gefinancierde gezondheidssectoren niet vermeld bij de uit te sluiten personeelscategorieën. Betekent dit dat het contractuele rusthuispersoneel ook aangesloten wordt aan het pensioenstelsel? ... 11 1.18. In het kaderpensioenreglement staat dat tewerkgestelden in toepassing van artikel 60§7 OCMW-wet worden uitgesloten. Is dit een dwingende bepaling? Wat met andere werkgelegenheidsmaatregelen(bv. Sine, Active, Werkervaringsprojecten) waarvan de twewerkstellingsduur beperkt is tot één jaar? .................................................................. 12 1.19. Kan het calogpersoneelvan de politie aansluiten? ................................................ 12 1.20. Wordt het contractueel aangesteld politiepersoneel van een eengemeentezone verplicht aangesloten?........................................................................................................... 13 1 In deze tekst zijn de nieuwe maatregelen in het kader van het federaal regeerakkoord van 1 december 2011 nog niet verwerkt. We wachten hiervoor op concrete wetteksten. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 1/26 1.21. Vallen de statutair tijdelijken ook onder deze tweede pijler? ................................. 13 OVER DE INGANGSDATUM ............................................................................................ 14 1.22. Kunnen we met terugwerkende kracht starten vanaf bijv. 1 januari 2009? .......... 14 1.23. Kunnen we in de loop van 2011 nog starten met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 ........................................................................................................................... 14 1.24. Kan een inhaaltoelage (bijv. voor de periode 2007-2009) enkel toegekend worden aan de personeelsleden die op 1 januari 2010 in dienst zijn, of moet er ook gekeken worden naar de personeelsleden die tijdens die periode uit dienst zijn gegaan? .............................. 14 1.25. Als een bestuur kiest voor een inhaaltoelage voor de verleden loopbaan, wordt de inhaaltoelage gefactureerd aan het bestuur of automatisch afgehouden van de rekening? 15 1.26. Op welk jaarloon wordt de inhaaltoelage berekend? ............................................ 15 1.27. Wanneer gebeurt de regularisatie voor de periode januari-september 2010? ...... 15 7. OVER DE WERKGEVERSBIJDRAGE ............................................................................. 16 1.28. Op welke loonbasis wordt de werkgeversbijdrage afgehouden? .......................... 16 1.29. Wie 50 jaar is kan halftijds loopbaanonderbreking nemen. Die maanden/jaren loopbaanonderbreking tellen mee voor het wettelijk werknemerspensioen. Telt die periode loopbaanonderbreking ook mee voor de tweede pensioenpijler? ......................................... 16 1.30. Kan een personeelslid zelf bijdragen storten in het fonds? ................................... 16 1.31. Welke percentages werkgeversbijdragen zijn mogelijk? ....................................... 16 1.32. Kan een bestuur beslissen om nu bijv. 2% te geven en in de toekomst te verminderen tot 1%? ............................................................................................................. 16 1.33. Is een systeem van vaste prestaties voor het personeelslid interessanter dan een systeem van vaste bijdragen? ............................................................................................... 17 1.34. Ons bestuur heeft beslist om in te stappen, maar voor het bijdragepercentage wachten we een beetje af wat de andere besturen gaan doen. Heeft u een overzicht? ...... 17 1.35. Vanaf het vierde kwartaal 2010 wordt de werkgeversbijdrage op het loon (bijv. 1%) als maandelijks voorschot afgehouden (samen met de ‘gewone’ socialezekerheidsbijdragen die het bestuur verschuldigd is op het loon). De gewone afhoudingen (socialezekerheidsbijdragen) gebeuren automatisch. Hoe gebeuren de afhoudingen voor de werkgeversbijdrage. ............................................................................ 17 1.36. De RSZPPO heeft ook voor onze op proef benoemde statutaire medewerkers een bijdrage tweede pensioenpijler gefactureerd. Dat is toch niet de bedoeling? ....................... 18 8. OVER DE KOSTEN ........................................................................................................... 18 1.37. Met welke kosten moet een bestuur rekening houden naast de werkgeversbijdrage van 1% op het loon: socialezekerheidsbijdragen? Beheerskosten? Taksen? 18 1.38. Is de 8,86% maandelijks of jaarlijks te betalen? .................................................... 19 9. OVER DE RENTE ............................................................................................................. 20 1.39. Is de rente een vaste rente? .................................................................................. 20 1.40. Wat is de fiscaliteit en de socialezekerheidsregeling bij pensionering? ................ 20 1.41. Kan men de tweede pijler vervroegd opnemen? ................................................... 20 10. OVER DE RECHTEN OP VERWORVEN RESERVES ................................................ 21 1.42. Welke rechten heeft een aangeslotene? ............................................................... 21 1.43. Hoe wordt de aangeslotene die vertrekt geïnformeerd over zijn rechten? ........... 21 1.44. Welke stappen moet het bestuur of de aangeslotene ondernemen bij zijn pensionering? ........................................................................................................................ 21 1.45. Welke stappen moet het bestuur ondernemen bij het overlijden van een aangeslotene? ....................................................................................................................... 21 1.46. Wat gebeurt er met de werkgeversbijdrage van werknemers die minder dan een jaar werkzaam zijn bij het bestuur? Volgens artikel 7 van het kaderpensioenreglement heeft dat personeelslid geen recht op verworven reserves. Gaan die dan terug naar het bestuur, worden ze verdeeld over andere rechthebbenden van het bestuur, gaan ze in de grote pot of blijven ze als winst bij de verzekeringsmaatschappij? ...................................................... 22 6. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 2/26 1.47. Als het ene bestuur 1% werkgeverstoelage geeft, en het andere bestuur 2% geeft, hoe heeft elk bestuur dan zicht op de activa die aan zijn personeelsleden toekomen? ....... 22 1.48. Indien een werknemer uit de privé-sector komt waar hij kon genieten van een groepsverzekering, kan hij zijn verworven reserve van die groepsverzekering dan inbrengen in het aanvullend pensioenstelsel van het lokaal bestuur? ................................................... 22 1.49. Wat gebeurt er met de verworven reserves indien een contractant na meer dan 1 jaar dienst overstapt naar de privé-sector. Kan hij deze reserve dan inbrengen in de groepsverzekering van zijn nieuwe werkgever? Wordt m.a.w. die groepsverzekering of pensioenfonds beschouwd als een "andere pensioeninstelling"?......................................... 23 1.50. Indien de uitdiensttreder beslist om de verworven reserve bij de pensioeninstelling van het lokaal bestuur te laten, wordt zijn verworven reserve dan op dezelfde manier opgerent tot zijn pensioen alsof hij in dienst zou blijven? ..................................................... 23 1.51. Wat gebeurt er met de reserves als het personeelslid vastbenoemd wordt? ....... 24 11. OVER DE OVERLIJDENSDEKKING ............................................................................ 25 1.52. Is er een overlijdensdekking voor personeelsleden na de wettelijke pensioenleeftijd?.................................................................................................................... 25 1.53. Stel, het personeelslid sterft voor zijn 65 jaar. De echtgenoot krijgt een lijfrente. Houdt die lijfrente op als de echtgenoot 65 jaar wordt? ........................................................ 25 1.54. Als het gepensioneerde personeelslid sterft, krijgt zijn partner dan een lijfrente? 25 12. FINANCIERINGSFONDS .............................................................................................. 26 1.55. Wat zit er in het financieringsfonds? ..................................................................... 26 document1 - LABP - 8 maart 2013 - 3/26 1. OVER DE PROCEDURE 1.1. Is de tweede pensioenpijler juridisch verplicht? Neen, besturen zijn niet juridisch verplicht om de tweede pensioenpijler in te voeren. Immers, een sectoraal akkoord is nooit juridisch afdwingbaar voor de rechtbank. Hooguit is het een afdwingbare bestuursafspraak tussen de toezichthoudende overheid en het lokaal bestuur. Om juridisch bindend te zijn, moet een lokaal of sectoraal akkoord eerst omgezet worden in dwingende wetgeving: een decreet, een besluit, een reglement…. . De Vlaamse regering is echter niet van plan terzake een besluit te nemen. Ze is daar overigens niet toe bevoegd (pensioenen is een federale bevoegdheid). 1.2. Moet de eerste beslissing een gemeenteraadsbeslissing zijn? In de eerste beslissing heeft de raad enerzijds de intentie om een tweede pensioenpijler op te starten en gaat ze er anderzijds mee akkoord dat de RSZPPO zal optreden als opdrachtencentrale. Het gaat dus om een dubbele beslissing, een over de rechtspositie van het personeel en een over de overheidsopdracht. De intentie om een tweede pensioenpijler op te starten kan door het college genomen worden. Die collegebeslissing moet achteraf – na advies van het OCMW en na vakbondsonderhandeling – wel bekrachtigd worden op de gemeenteraad. Het akkoord om de RSZPPO aan te duiden als opdrachtencentrale is in principe een bevoegdheid van de gemeenteraad, tenzij het om een opdracht gaat die past binnen het begrip dagelijks bestuur. In besturen waar bijv. opdrachten van de gewone dienst als dagelijks bestuur omschreven zijn, zou het college deze beslissing kunnen nemen. 1.3. Waarover moet het bestuur precies een beslissing nemen? Een bestuur dat toetreedt tot het kaderpensioenreglement beslist over volgende punten: de ingangsdatum en de hoogte van de werkgeversbijdrage, eventueel ook over de inhaaltoelage. 1.4. Wat moet er onderhandeld worden met de vakbonden? Met de vakbonden moet enkel onderhandeld worden over de ingangsdatum, de hoogte van de werkgeversbijdrage, en, als het bestuur een inhaaltoelage overweegt, over de inhaaltoelage. Het protocol van akkoord of van niet-akkoord moet dus maar over deze twee (drie) punten gaan. 1.5. Onze raad is maar op 1 maart. Is dat een probleem? Voor de goede gang van zaken vroeg de RSZPPO om bij voorkeur eind februari de raadsbeslissing op te sturen. Maar dat is geen ‘vervaltermijn’. Het kost de RSZPPO gewoon meer moeite als ze alles in maart of later nog in orde moet brengen. Maar de raadsbeslissing nemen en opsturen in maart is nog op tijd. De voorbereidingen bij de RSZPPO om de werkgeversbijdrage af te houden, zijn ook in volle gang, zodat de inning kan gebeuren vanaf vanaf 1 juli 2010voor die besturen die vanaf 2010 van start willen gaan. Wie toch wil afwijken moet dit individueel overeenkomen met de pensioeninstelling. De periode 1 januari – 30 juni 2010 wordt individueel verrekend met de pensioeninstelling. De RSZPPO levert hiervoor de individuele loopbaangegevens van de betrokken personeelsleden. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 4/26 1.6. Moet een OCMW-vereniging verschillende adviezen vragen van de aangesloten OCMW’s? De OCMW-vereniging is een aparte rechtspersoonlijkheid. Enkel de OCMW-vereniging kan als werkgever een tweede pensioenpijler invoeren voor haar personeel. Voor zover wij kunnen zien is het advies van de aangesloten OCMW’s geen verplichting. 1.7. Kan de OCMW-raad de intentieverklaring over de tweede pensioenpijler voor het OCMW-personeel nemen op dezelfde zitting waarop de raad advies aan de gemeenteraad geeft over haar intentie om een tweede pensioenpijler in te voeren voor het gemeentepersoneel? Ja. 1.8. Moet de raad vooraleer ze een intentieverklaring over de tweede pensioenpijler neemt, het advies van het OCMW (resp. de gemeente) gevraagd hebben en onderhandeld hebben met de vakbonden? Neen, dat komt erna. De raad maakt eerst een intentieverklaring op. Het OCMW (resp. de gemeente) en de vakbonden spreken zich er vervolgens over uit. Na het advies van het OCMW (resp. de gemeente) en het protocol van de vakbonden mag de raad een definitieve beslissing over een tweede pijler nemen. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 5/26 2. OVER DE PENSIOENINSTELLING 1.9. Wat wordt met "pensioeninstelling" bedoeld: OFP of groepsverzekering? Welke rechtsvormen kan die pensioeninstelling aannemen: verzekeringsinstelling of iets anders? In ons voorstel is het de bedoeling dat we de eerste jaren werken met een pensioenverzekeraar, daarna willen we een OFP (Organisme ter Financiering van de Pensioenen) oprichten. Aangezien de oprichting van een OFP meer tijd vraagt, en we van start wilden gaan vanaf 1 januari 2010, hebben we voor deze voorlopige optie gekozen. Met pensioeninstelling wordt dus de pensioenverzekeringsinstelling bedoeld. In het algemeen kan de pensioeninstelling een verzekeringsinstelling (verzekeringsmaatschappij of bank) of een OFP zijn. Lokale overheidsadministraties hoeven zelfs niet te externaliseren en kunnen het in eigen beheer doen. Wel is het zo dat enkel een verzekeraar de formele garantie van een tak 21 (gewaarborgd rendement van 3,25%) kan aanbieden: artikel 43 van het KB Leven. Wat de verschillen zijn tussen een tweede pensioenpijler via een OFP of via een verzekeringsinstelling of in eigen beheer, hebben we toegelicht op onze Ronde van Vlaanderen eind oktober – begin november. De pensioeninstelling wordt geselecteerd na een overheidsopdracht, uitgeschreven door de RSZPPO die in dit kader als opdrachtencentrale optreedt (artikel 15 van de wet van 15 juni 2006). (zie bestek) De opdracht werd toegewezen aan de tijdelijke handelsvennootschap Dexia (Belfius) Insurance Belgium | Ethias Lokale Contractanten. De overeenkomst met de pensioeninstelling is jaarlijks opzegbaar vanaf 2014, mits een opzegtermijn van 9 maanden voor de vervaldag (zie artikel 3 van het groepsverzekeringsreglement). document1 - LABP - 8 maart 2013 - 6/26 3. OVER DE ROL VAN DE RSZPPO 1.10. Wat is de relatie tussen de RSZPPO en de pensioeninstelling? Is het de bedoeling dat de RSZPPO de pensioenbijdrage int en dan doorsluist naar de pensioeninstelling? Vanzelfsprekend. De RSZPPO zal de pensioenbijdrage automatisch berekenen op basis van de socialezekerheidsaangifte (DmfAppl), maar deze automatische berekening zal voor eenzelfde bestuur voor alle in aanmerking komende personeelsleden steeds geschieden met toepassing van eenzelfde bijdragepercentage. De RSZPPO biedt de keuzemogelijkheid uit 9 verschillende bijdragepercentages, waaruit elk bestuur één van 9 verschillende mogelijkheden moet kiezen: 1%; 1,5%; 2%; 2,5%; 3%; 4%; 5%; 6%. Daarnaast zorgt de RSZPP voor de individuele loopbaangegevens en geeft die door aan de pensioeninstelling. De RSZPPO treedt op als opdrachtencentrale om pensioeninstelling te selecteren na overheidsopdracht. 1.11. Wat is de stand van zaken van de overheidsopdracht door de RSZPPO? De RSZPPO (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor de Plaatselijke en Provinciale Overheden) heeft als opdrachtencentrale (wet van 15 juni 2006) een bestek uitgeschreven: ‘Opdracht voor het administratieve en financiële beheer van een groepsverzekering van de tweede pijler voor de contractuele personeelsleden van de toegetreden lokale besturen’. Gunningswijze: algemene offerteaanvraag. Een aanbestedende overheid die een beroep doet op een aankoop- of opdrachtencentrale als bedoeld in artikel 2, 4°, is vrijgesteld van de verplichting om zelf een gunningsprocedure te organiseren (cfr. art. 15 van de Wet van 15 juni 2006). Dit bestek werd begin februari 2010 gepubliceerd in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad en in het Europees Publicatieblad. Kandidaat verzekeringsmaatschappijen hadden tot 16 april 2010 de tijd om een offerte in te dienen. Vijf verzekerings-instellingen hebben dat gedaan. Door een gespecialiseerde jury werden de offertes nagekeken op hun regelmatigheid en vergeleken op basis van de gunningcriteria vermeld in het bestek. De gunning geschiedt aan de inschrijver die de voordeligste regelmatige offerte heeft neergelegd op basis van zeven gunningcriteria nl. gewaarborgd rendement o.a. niveau, duur, toekenningswijze, conform de WAP (Wet Aanvullende Pensioenen) (15 punten); winstdeelname en rendement o.a. kosten van financieel beheer, aandeel van het rendement, aanrekenen solvabiliteitsmarge, transparantie van het afgezonderde fonds (15 punten); duurzaamheid: hoe wordt bij de beleggingen rekening gehouden met sociale, ethische en leefmilieucriteria (15 punten); beheerskosten o.a. instapkosten en andere financiële beheerskosten (20 punten); kost lijfrente o.a. gewaarborgde rentevoet en sterftetafel, winstdeelname en winstdeelnametoekenning (5 punten); document1 - LABP - 8 maart 2013 - 7/26 administratief beheer en communicatie o.a. minimumstandaarden voor dienstverlening, kwaliteit van de online-applicatie, duidelijkheid van de offerte en van de modelovereenkomst en de pensioenfiche (10 punten); gevolgen bij het stopzetten van het verzekeringscontract o.a. behoud van het rendement, aanrekening van meer- en minwaarden; gemakkelijkheid van overdracht van reserves (20 punten). Het Beheerscomité van de RSZPPO heeft op 14 juni 2010 beslist om de opdracht te gunnen aan de tijdelijke handelsvennootschap DIB-ETHIAS LOKALE CONTRACTANTEN (die door de evaluatiecommissie als beste offerte beoordeeld werd). De RSZPPO heeft bij brief van 29 juli 2010 de opdracht definitief toegewezen aan de tijdelijke handelsvennootschap DIB-ETHIAS LOKALE CONTRACTANTEN. Deze beslissing is gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (Bulletin der Aanbestedingen) van 9 augustus 2010. De looptijd van de overeenkomst vangt aan op 2 augustus 2010 en is van onbepaalde duur. Vanaf 1 januari 2014 zal de overeenkomst jaarlijks kunnen opgezegd worden door de aanbestedende overheid, mits een aangetekend schrijven verzonden minstens 9 maanden voor elke vervaldag van de overeenkomst. De goedgekeurde offerte omvat volgende elementen: Groepsverzekering type vaste bijdrage Vaste bijdrage vanaf 1% (1,5%, 2%, ... ) tot 6% mogelijk, bestuur kiest zelf haar bijdragepercentage. Begindatum 1/1/2010 (of later maar steeds op eerste dag van een kwartaal) Uitkering in rente vanaf 65 jaar ter aanvulling van wettelijk pensioen Dekking bij overlijden vóór 65 jaar (lijfrente, “wezenrente” tot 25 jaar, rente wordt berekend op basis van de opgebouwde reserve op het ogenblik van overlijden) De bijdragen en reserves worden beheerd door Dexia (Belfius) Verzekeringen-Ethias ieder voor 50% in hiervoor speciaal opgerichte afgezonderde fondsen die beheerd worden rekening houdend met duurzame beleggingscriteria (sociale, ethische en leefmilieu aspecten) Gewaarborgde intrestvoet van 3,35% voor stortingen gedaan vóór 1 januari 2013, daarna kan de gewaarborgde interestvoet aangepast worden maar steeds minimaal de WAP werkgeversgarantie (momenteel 3,25%) Bovenop gegarandeerde rendement van 3,35% wordt er jaarlijks winstdeling toegekend in functie van het rendement van de afgezonderde fondsen: 95% van het nettorendement van deze fondsen na aftrek van het gegarandeerde rendement en van de kosten van financieel beheer Toezichtscomité met vertegenwoordigers werknemers, werkgevers, RSZPPO, Dexia (Belfius) verzekeringen en Ethias waken over de correcte en vlotte uitvoering. Inning recurrente bijdragen groepsverzekering gebeurt automatisch door RSZPPO (lokaal bestuur hoeft zich hierover niets meer aan te trekken) Overig administratief beheer, uitbetaling van de rentes e.d. gebeurt door Dexia (Belfius) Verzekeringen en Ethias Lage beheerskosten: 0,48% Mogelijkheid tot valorisatie van de al vóór aanvang van het pensioenreglement gepresteerde carrière (geheel of gedeeltelijk mogelijk via “inhaaltoelage”) 1.12. Kan het bestuur ook volgend jaar nog inschrijven op het bestek van de RSZPPO of moet het bestuur in de toekomst zelf een bestek maken? document1 - LABP - 8 maart 2013 - 8/26 De regel is dat alle contracten van onbepaalde duur minstens een keer opgezegd moeten worden om de markt te raadplegen. Zie bijv. C. DE KONINCK, P. FLAMEY, P. THIEL, O. VAN KERKHOVE (editors), Jaarboek Overheidsopdrachten, 2007-2008, EBP publishers, blz. 323324: "Het Rekenhof is in 2001-2002 van oordeel dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (inzonderheid het zuinigheidsbeginsel) en de geest van de overheidsopdrachtenwet vereisen dat verzekeringscontracten die voor onbepaalde duur werden afgesloten, regelmatig worden getoetst aan de markt m;a.w. regelmatig worden onderworpen aan mededinging." Wanneer moet de markt opnieuw geconsulteerd worden? Er bestaat hiervan geen expliciete wettekst. We moeten ervan uitgaan dat het hier om een redelijke termijn gaat. Binnen een redelijke termijn moet de RSZPPO (als opdrachtencentrale) de markt opnieuw raadplegen. Wat is een redelijke termijn? De markt zal bijv. opnieuw geraadpleegd moeten worden als de markt duidelijk en op ingrijpende wijze gewijzigd is. Bijv. de economische crisis zou kunnen beschouwd worden als een situatie waarin de markt 'fundamenteel anders' (d.w.z. met competitievere prijzen) is dan vóór de economische crisis. Een indicatie van het begrip 'redelijke termijn' zou kunnen gevonden worden in artikel 37 §2 van de wet overheidsopdrachten van 15 juni 2006: "Een opdracht kan van bij de toewijzing één of meer verlengingen omvatten, overeenkomstig de in de aankondiging van opdracht of in het bestek bepaalde modaliteiten. De volledige looptijd, met inbegrip van de verlengingen, dient over het algemeen beperkt te blijven tot vier jaar na het toewijzen van de opdracht." Weliswaar is dit artikel nog niet in werking getreden (een koninklijk besluit is in de maak; men mikt op midden 2011 voor de inwerkingtreding). Bovendien gaat het hier om contracten die in principe tijdelijk afgesloten zijn (met verlengbaarheid). Onze overheidsopdracht werd duidelijk voor onbepaalde tijd afgesloten. Het Rekenhof beveelt aan - onder verwijzing naar artikel 17 §2, 2°, b van de wet van 24 december 1993 en artikel 54, vijfde lid, 2° van het KB van 8 januari 1996 - om overheidsopdrachten welke voor onbepaalde duur werden gesloten, om de drie à vier jaar te onderwerpen aan een beroep op de mededinging. De administratie zou vroeger al eens uitspraken gedaan hebben dat een termijn van tien jaar hierbij gehanteerd moet worden. Nuancering Het is de verantwoordelijkheid van de RSZPPO als opdrachtencentrale om de markt opnieuw te raadplegen. Niet de verantwoordelijkheid van een lokaal bestuur. Een gemeentebestuur mag (ten allen tijde?) aansluiten, zonder zelf de markt te raadplegen, bij de toewijzing van de openbare aanbesteding door de RSZPPO op 29 juli 2010. Uiteraard mag een bestuur natuurlijk zelf ook altijd een bestek opmaken om de markt te raadplegen. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 9/26 4. WELKE BESTUREN 1.13. Kan het OCMW een tweede pensioenpijler toekennen als de gemeente dat niet doet? Neen, volgens artikel 42 van de OCMW-wet volgt het OCMW dezelfde rechtspositieregeling van de gemeente. Enkel voor specifieke graden en aparte instellingen zou het OCMW een afwijkende regeling kunnen invoeren (te motiveren). 1.14. Is de samenwerking met de RSZPPO ook op autonome gemeentebedrijven of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden van toepassing? Dat is geen enkel probleem: het autonoom gemeentebedrijf en de intercommunale vallen onder het toepassingsgebied van het Vlaamse comité C1. Ze kunnen dus instappen in het kaderpensioenreglement. Intercommunales en autonome gemeentebedrijven doen hun RSZaangifte bij de RSZPPO. De RSZPPO kan dus de werkgeversbijdragen afhouden. De RSZPPO kan als opdrachtencentrale optreden van zodra de raad van bestuur zijn akkoord geeft. 1.15. Kunnen gemeentelijke vzw’s ook aansluiten? Een extern verzelfstandigd agentschap (EVA) naar privaat recht, dit is een vennootschap in de zin van het Wetboek van Vennootschappen, of een vereniging of stichting in de zin van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen en de stichtingen, die opgericht en belast is met het verwezenlijken van welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang, kan autonoom beslissen om gelijkaardige voordelen als diegene die voorzien zijn in het kaderpensioenreglement toe te kennen aan haar contractuele personeelsleden. We hebben daartoe een bijlage aan het kaderpensioenreglement opgemaakt voor extern verzelfstandigde agentschappen naar privaat recht (vzw-vorm of vennootschapvorm). Die bijlage staat op de website http://www.vvsg.be/Werking_Organisatie/Personeel/Pages/pensioen.aspx. Deze EVA’s naar privaat recht zullen een contract kunnen afsluiten met de verzekeringsmaatschappij die uit de overheidsopdracht geselecteerd wordt, in principe aan dezelfde voorwaarden. Dit betekent dan wel dat de inning van de bijdrage voor de pensioenopbouw voor sommige organisaties niet zal verlopen via de RSZPPO maar rechtstreeks moet gestort worden aan de verzekeringsmaatschappij (het zou kunnen betekenen dat daar een extra kost wordt voor aangerekend, maar daarover moet nog onderhandeld worden). document1 - LABP - 8 maart 2013 - 10/26 5. OVER DE AANGESLOTEN PERSONEELSLEDEN 1.16. Verduidelijking uitgesloten categorieën Zijn onder meer geen begunstigde in onze tweede pensioenpijler (zie ook artikel 3 van het kaderpensioenreglement van 09.12.2009): Het gesubsidieerd personeel van het gemeentelijk onderwijs De vrijwillige brandweerlieden Vrijwilligers Jobstudenten met een verminderde werkgeversbijdrage Personeelsleden tewerkgesteld op grond van artikel 60 §7 van de OCMW-wet de jongeren, tewerkgesteld met een erkende overeenkomst voor socio-professionele inpassing, tot en met het vierde kwartaal van het jaar waarin ze 18 jaar worden (zie artikel 4, tweede lid van het koninklijk besluit van 28 november 1969); de monitoren en socio-culturele animatoren (zie artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969). Vermoedelijk zijn dit de "personeelsleden met een vakantiecontract", zoals vermeld in artikel 3 van het kaderreglement; de geneesheren in opleiding tot geneesheer-specialist (zie artikel 15bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 - want geen echt werknemersstatuut); de kunstenaars die van een sociaal statuut genieten (zie artikel 1bis van de socialezekerheidswet van 27 juni 1969 - want geen echt werknemersstatuut); de bedienaars van de eredienst (= aalmoezeniers) en de afgevaardigden van de Vrijzinnige Raad (zie artikel 13 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 - want geen echt werknemersstatuut); de aan de deeltijdse leerplicht onderworpen jongeren tot en met het vierde kwartaal van het jaar waarin ze 18 jaar worden, andere dan bedoeld in het eerste puntje van vorige opsomming (zie artikel 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969). Deze jongeren betalen weliswaar socialezekerheidsbijdragen doch geen bijdragen voor de pensioenregeling van de werknemers (RVP); de contractuele geneesheren vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen (zie artikel 1bis van de socialezekerheidswet van 27 juni 1969) de busbegeleiders en de middagtoezichters in bijberoep, want het loon voor de prestaties van busbegeleiders en toezichters in bijberoep, is vrijgesteld van RSZ (artikel 19 §2, 9° KB 28.11.1969). Strikt genomen zijn ze niet als personeelslid uitgesloten als personeelslid, maar valt hun loon niet onder de definitie van ‘pensioengevend jaarloon’ zoals bepaald in artikel 4.1. van het kaderpensioenreglement. 1.17. In het kaderpensioenreglement wordt het personeel van de federaal gefinancierde gezondheidssectoren niet vermeld bij de uit te sluiten personeelscategorieën. Betekent dit dat het contractuele rusthuispersoneel ook aangesloten wordt aan het pensioenstelsel? Neen, in ons aanbod sluiten we het personeel van de federaal gefinancierde gezondheidssectoren (o.a. woonzorgcentra en ziekenhuizen) wel degelijk (voorlopig) uit. In het federaal gezondheidsakkoord – publieke sector van 18 juli 2005 werd nl. voorzien in specifieke plannen voor een tweede pensioenpijler voor contractanten en in financiering hiervoor. Er moet eerst duidelijkheid komen over de uitvoering van dit punt uit het federaal gezondheidsakkoord om te vermijden dat er voor deze sector twee parallelle initiatieven naast elkaar ontstaan. Bovendien hebben we op dit ogenblik geen enkele garantie dat de OCMW’s document1 - LABP - 8 maart 2013 - 11/26 die voor hun rusthuispersoneel in ons systeem zouden stappen, hiervoor de voorziene federale financiering zouden krijgen. Het klopt dat we deze groep van medewerkers niet vermelden bij de uit te sluiten personeelscategorieën in het kaderreglement, omdat het de bedoeling is om hen op termijn ook een aanvullend pensioen te kunnen geven. Maar in het model van OCMW-raadsbesluit dat we ter beschikking hebben gesteld, wordt voorzien in de uitsluiting van deze personeelsgroep. Zie art. 1 §2 van het model van raadsbesluit: Het contractueel aangestelde personeel van de federaal gefinancierde gezondheidsinstellingen wordt voorlopig uitgesloten van dit aanvullend pensioenstelsel. Er moet eerst duidelijkheid komen over de uitvoering van het akkoord van 18 juli 2005 betreffende de federale gezondheidssectoren – publieke sector, om te vermijden dat er voor deze sector twee parallelle initiatieven naast elkaar ontstaan. 1.18. In het kaderpensioenreglement staat dat tewerkgestelden in toepassing van artikel 60§7 OCMW-wet worden uitgesloten. Is dit een dwingende bepaling? Wat met andere werkgelegenheidsmaatregelen(bv. Sine, Active, Werkervaringsprojecten) waarvan de twewerkstellingsduur beperkt is tot één jaar? De bepaling die de personeelsleden aangeworvenop grond van artikel 60 §7 van de OCMWwet uitsluit, is inderdaad dwingend. Werknemers artikel 60 §7 worden uitgesloten omwille van de finaliteit van deze vorm van tewerkstelling, die eerder te beschouwen is als een vorm van dienstverlening. De nadruk ligt op het in regel stellen van de betrokken persoon met de sociale zekerheid (ziekteverzekering, werkloosheidstelsel). De andere tewerkstellingsmaatregelen worden niet op algemene wijze uitgesloten. In principe vallen deze medewerkers wel onder het toepassingsgebied van ons systeem. Het is wel zo dat een medewerker pas na één jaar aansluiting aanspraak maakt op verworven reserves. Het personeelslid in uw voorbeeld zal na dat jaar dus geen aanspraak kunnen maken op verworven reserves. Stroomt betrokkene nadien bv. intern door naar een reguliere job, dan zal hij wel aanspraak kunnen maken op verworven reserves, ook voor dat eerste jaar. Zie hiervoor punt 7 ‘Verworven rechten van de aangeslotene op de reserves’ van het kaderreglement tweede pensioenpijler contractanten. 1.19. Kan het calogpersoneelvan de politie aansluiten? Dat is nergens verboden. Ook politiezones kunnen de Wet Aanvullende Pensioenen toepassen. De VVSG houdt geen pleidooi voor een tweede pijler voor het politiepersoneel, (in dit geval, het calogpersoneel.). Calogpersoneel heeft immers een redelijk perspectief op een vaste benoeming, in tegenstelling tot de rest van het lokaleoverheidspersoneel, waar slechts 40% vastbenoemd is. Een ander argument is dat politie een ander sociaal overleg heeft, met zijn voor- en nadelen. Sommige personeelsleden, bijv. poetspersoneel, werkt uitsluitend in de lokale van de politie maar is eigenlijk gewoon gemeentepersoneel, geen politiepersoneel. Deze personeelsleden worden uiteraard wel bedoeld in de tweede pensioenpijler. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 12/26 1.20. Wordt het contractueel aangesteld politiepersoneel van een eengemeentezone verplicht aangesloten? Dat hangt ervan af: Als het betreffende politiepersoneel onder de loon- en arbeidsvoorwaarden van de politie valt, dan is deze tweede pensioenpijler niet van toepassing op hen. Deze categorie van personeel wordt vermeld in de socialezekerheidsaangifte van de politiezone zodat er op hun loon geen werkgeversbijdrage voor de tweede pijler wordt berekend door de RSZPPO. Gaat het daarentegen om gemeentepersoneel dat vanuit de gemeente taken verricht voor de politie, maar verder de rechtspositieregeling van het gewoon gemeentepersoneel volgt, dan is deze tweede pijler wel op hen van toepassing. Deze categorie van personeel wordt vermeld in de socialezekerheidsaangifte van het gemeentebestuur zodat er op hun aan socialezekerheidsbijdragen onderworpen loon de werkgeversbijdrage voor de tweede pijler wordt berekend door de RSZPPO. 1.21. Vallen de statutair tijdelijken ook onder deze tweede pijler? Statutair tijdelijken hebben geen arbeidscontract want worden eenzijdig aangesteld. De arbeidsrechtelijke relatie tussen een statutair tijdelijke en zijn werkgever, het bestuur, wordt bepaald door het lokale statuut (rechtspositieregeling), niet door een arbeidscontract. Maar omdat zij tijdelijk aangesteld zijn volgen zij de socialezekerheidsregeling van contractanten. Zij bouwen dus een werknemerspensioen op. Volgens de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP-wet) zijn enkel de mensen met een arbeidscontract begunstigde. Maar niets belet dat dezelfde waarborgen voor tijdelijke statutairen gelden. De WAP-wet is namelijk geen gesloten systeem. Aangezien de RSZPPO in de socialezekerheidsaangifte niet het onderscheid maakt tussen contractuele personeelsleden en tijdelijk statutaire personeelsleden, zal ook op het aan socialezekerheidsbijdragen onderworpen jaarloon van de tijdelijk statutairen de werkgeversbijdrage voor de tweede pensioenpijler worden berekend. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 13/26 6. OVER DE INGANGSDATUM 1.22. Kunnen we met terugwerkende kracht starten vanaf bijv. 1 januari 2009? De CBFA bevestigt ons dat er geen wettelijke bezwaren zijn om het pensioenrechten met betrekking tot eerdere jaren toe te kennen, bijv. vanaf 01.01.2009. Het bestuur stort daarvoor een inhaaltoelage. De fiscaliteit en de sociale zekerheid is als volgt geregeld: - Fiscaal: in hoofde van het personeelslid gaat het om een pensioenpremie in uitvoering van een pensioenreglement. - Sociale zekerheid: eventuele regularisaties van gedeelten van de loopbaan, die zich vóór voormelde datum situeren, moeten door het bestuur rechtstreeks met de pensioeninstelling afgehandeld worden. De pensioentoelagen die op deze regularisaties betrekking hebben, zullen dus zonder tussenkomst van de RSZPPO aan de pensioeninstelling overgemaakt moeten worden. Niettemin zal ook op de aldus rechtstreeks aan de pensioeninstelling gestorte pensioentoelagen de bijzondere bijdrage van 8,86% verschuldigd zijn. Deze zal wel aan de RSZPPO betaald moeten worden. De terugwerkende kracht stelt voor de RSZPPO geen enkel probleem. N.B. ondertussen (februari 2011) is het wel moeilijk om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 te beginnen, omdat de groepsverzekeraar rendementen moet toekennen die er niet geweest zijn (het geld is niet belegd geweest). Een pragmatische tussenoplossing is om de tweede pensioenpijler niet met terugwerkende kracht te laten ingaan, maar om de tussentijd te valideren via een inhaaltoelage. Deze piste heeft wel als gevolg dat personeelsleden die in die tussentijd met pensioen gegaan zijn, niet meer in aanmerking komen voor de tweede pensioenpijler. 1.23. Kunnen we in de loop van 2011 nog starten met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 Dat kan. Dat heeft het Toezichtscomité van 2 mei 2011 beslist. De groepsverzekeraar zal de intrestvoet van 3,35% waarborgen, ook al heeft het bestuur dat in 2011 wil toetreden nog geen stortingen gedaan voor de voorbije periode. 1.24. Kan een inhaaltoelage (bijv. voor de periode 2007-2009) enkel toegekend worden aan de personeelsleden die op 1 januari 2010 in dienst zijn, of moet er ook gekeken worden naar de personeelsleden die tijdens die periode uit dienst zijn gegaan? Er wordt aanvaard dat zo’n inhaaltoelage (enkel) toegekend wordt aan de personeelsleden die op dat moment in dienst zijn. Ook als een bestuur later pas beslist over een inhaaltoelage, mag het bestuur dat beperken tot de personeelsleden die op dat moment in dienst zijn. In de private sector gebeurt zoiets ook. Er zou geen sprake zijn van verboden discriminatie. Dit is weliswaar onder voorbehoud van wat een rechter hierover zou denken. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 14/26 1.25. Als een bestuur kiest voor een inhaaltoelage voor de verleden loopbaan, wordt de inhaaltoelage gefactureerd aan het bestuur of automatisch afgehouden van de rekening? De inhaaltoelage wordt - in functie van de door het bestuur gekozen formule – door de tijdelijke handelsvennootschap DIB-Ethias berekend en rechtstreeks gefactureerd aan het lokaal bestuur. De RSZPPO komt in deze facturatie niet tussen. M.b.t. de inhaaltoelage beperkt de rol van de RSZPPO zich ertoe om de historische loongegevens van de werknemers aan te leveren (d.w.z. loongegevens m.b.t. de periode van 1.1.1996 tot en met 31.12.2009), die als berekeningsbasis zullen dienen voor de te storten inhaaltoelage en op basis waarvan de toekomstige rechten van de werknemers in de aanvullende pensioenregeling zullen worden vastgesteld. 1.26. Op welk jaarloon wordt de inhaaltoelage berekend? Op het meest recente jaarloon. Dus niet op het toenmalige loon zoals dat indertijd betaald en ontvangen is. De inhaaltoelage is een eenmalige koopsom gelijk aan het normale toelagepercentage op het pensioengevend jaarloon, vermenigvuldigd met maximum het aantal jaren en maanden dienst gelegen tussen de datum van in dienst treden en de datum van het in werking treden van het pensioenstelsel. 1.27. Wanneer gebeurt de regularisatie voor de periode januariseptember 2010? Voor de eerste drie kwartalen van 2010 zal de RSZPPO een (her)berekening verrichten nadat de socialezekerheidsaangiften voor het 4e kwartaal 2010 verwerkt zullen zijn (deze aangiften moeten uiterlijk worden ingediend op 28 februari 2011). Wij gaan ervan uit dat deze herberekening in de loop van de maand april 2011 zal plaatsvinden. De op deze wijze berekende pensioentoelagen voor de eerste drie kwartalen van het jaar 2010 zullen vervolgens opgenomen worden in de eerstvolgende maandelijkse RSZPPOfactuur, die aan elk van de besturen verstuurd zal worden eind van de maand april en te betalen tegen 5 juni 2011. Het verschuldigde bedrag van deze factuur zal automatisch worden afgehouden voor de besturen die hiervoor de toestemming hebben verleend aan de RSZPPO (= +/- 80% van de lokale besturen). document1 - LABP - 8 maart 2013 - 15/26 7. OVER DE WERKGEVERSBIJDRAGE 1.28. Op welke loonbasis wordt de werkgeversbijdrage afgehouden? Het pensioengevend jaarloon is het jaarloon dat in aanmerking wordt genomen voor socialezekerheidsbijdragen. Overeenkomstig art. 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers worden de socialezekerheidsbijdragen berekend op het loon van de werknemer zoals bepaald door art. 2 van de loonbeschermingswet van 12 april 1965. In zijn algemeenheid omvat het (aan socialezekerheidsbijdragen onderworpen) loon de voordelen in geld of in geld waardeerbaar waarop de werknemer ingevolge zijn tewerkstelling recht heeft ten laste van de werkgever. In principe vallen alle toelagen, premies of vergoedingen die contractuele personeelsleden ontvangen onder het aan socialzekerheidsbijdragen onderworpen loon, behoudens de bij wet of bij KB voorziene uitzonderingen (bijv. vergoedingen vermeld in de artikelen 19, 19bis, 19ter en 19quater van het KB van 28 november 1969 tot uitvoering van de socialezekerheidswet). Zie de bijlage bij het kaderpensioenreglement voor de lijst met meest voorkomende loonelementen opgesomd met de aanduiding of er wel (zie linkerkolom) dan geen (zie rechterkolom) socialezekerheidsbijdragen op verschuldigd zijn. 1.29. Wie 50 jaar is kan halftijds loopbaanonderbreking nemen. Die maanden/jaren loopbaanonderbreking tellen mee voor het wettelijk werknemerspensioen. Telt die periode loopbaanonderbreking ook mee voor de tweede pensioenpijler? Aangezien de werkgeversbijdrage betaald wordt op het effectief betaalde, aan socialezekerheidsbijdragen onderworpen jaarloon, zal de periode van halftijdse loopbaanonderbreking slechts meetellen voor de helft. In dat geval worden enkel de halftijdse prestaties in aanmerking genomen voor de tweede pensioenpijler en niet de halftijdse afwezigheid wegens de vermindering van de arbeidsprestaties tot de helft van voltijdse prestaties. 1.30. Kan een personeelslid zelf bijdragen storten in het fonds? Neen, dat is niet mogelijk. 1.31. Welke percentages werkgeversbijdragen zijn mogelijk? Het bestuur kan kiezen tussen volgende percentages: 1%; 1,5%; 2%; 2,5%; 3%; 4%; 5%; 6% (+ nog te bepalen) Er zal dus tussen één van deze mogelijkheden moeten gekozen worden. Om beheersmatige redenen kunnen door de RSZPPO immers slechts negen verschillende bijdragepercentages gehanteerd worden. 1.32. Kan een bestuur beslissen om nu bijv. 2% te geven en in de toekomst te verminderen tot 1%? Een overheid moet voor haar contractanten de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 naleven. Artikel 25 van deze wet stelt dat uitdrukkelijk overeengekomen arbeidsvoorwaarden niet eenzijdig door de werkgever mogen gewijzigd worden. Uit de voorbereidende werken van de Wet Aanvullende Pensioenen en uit de rechtspraak blijkt dat artikel 25 van de Arbeidsovereenkomstenwet ook geldt met betrekking tot aanvullende pensioenen en dat dit document1 - LABP - 8 maart 2013 - 16/26 primeert op artikel 5 van de Wet Aanvullende Pensioenen (WAP-wet). Volgens dat laatste artikel behoort de beslissing tot invoering, wijziging of opheffing van de pensioentoezegging tot de uitsluitende bevoegdheid van de inrichter. Maar dit laatste artikel is door uitzonderingen in de WAP-wet zelf en door de rechtspraak zo sterk ondergraven dat er beter niet te veel belang aan gehecht wordt. Bij een verlaging van het bijdragepercentage is het daarom aangewezen om dezelfde procedure (zoals voorzien in de wetgeving vakbondsstatuut) te volgen als bij een verlaging van de bezoldigingsregeling. Ten slotte verwijzen we nog naar artikel 4 van het groepsverzekeringsreglement : "De verzekeringnemer zal de aangeslotenen op voorhand in kennis stellen van iedere stopzetting van de betaling van de premies en van iedere wijziging van de premies." 1.33. Is een systeem van vaste prestaties voor het personeelslid interessanter dan een systeem van vaste bijdragen? Voor het personeelslid is die keuze neutraal. Alles hangt af van hoeveel geld een bestuur in de tweede pensioenpijler wil steken. Met andere woorden, als het bestuur dezelfde financiën zou inzettenvoor een tweede pensioenpijler van het type vaste bijdrage als ze inzet voor een tweede pensioenpijler van het type vaste prestaties, dan levert dat voor het personeelslid hetzelfde op – in de veronderstelling dat alle andere variabelen (zoals rendement, geslacht, leeftijd, anciënniteit en dergelijke meer) dezelfde zijn. 1.34. Ons bestuur heeft beslist om in te stappen, maar voor het bijdragepercentage wachten we een beetje af wat de andere besturen gaan doen. Heeft u een overzicht? Dat kunnen we u geven. Stuur ons een mailtje en wij sturen u het meest recente overzicht op. 1.35. Vanaf het vierde kwartaal 2010 wordt de werkgeversbijdrage op het loon (bijv. 1%) als maandelijks voorschot afgehouden (samen met de ‘gewone’ socialezekerheidsbijdragen die het bestuur verschuldigd is op het loon). De gewone afhoudingen (socialezekerheidsbijdragen) gebeuren automatisch. Hoe gebeuren de afhoudingen voor de werkgeversbijdrage. De werkgeversbijdrage op het loon (bijv. 1%) wordt als maandelijks voorschot afgehouden samen met de ‘gewone’ socialezekerheidsbijdragen die het bestuur verschuldigd is op het loon. In 2010 wordt de bijdrage tweede pijler (= pensioentoelagen) voor het eerst geïnd voor het vierde kwartaal 2010. De DmfAPPL voor dat kwartaal moet bij de RSZPPO worden ingediend tegen eind februari 2011. Voor de tweede pijler worden echter in 2010 geen voorschotten worden geïnd: dit zal pas gebeuren vanaf het 1e kwartaal 2011. Het eerste voorschot op de pensioentoelage zal dus door de RSZPPO begin december 2010 gefactureerd worden en moet worden betaald tegen 5 januari 2011. Deze informatie zal ook verstrekt worden aan de softwarehuizen en weddecentrales bij de eerstvolgende infosessie m.b.t. de trimestriële wijzigingen DmfAppl in de maand november 2010. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 17/26 1.36. De RSZPPO heeft ook voor onze op proef benoemde statutaire medewerkers een bijdrage tweede pensioenpijler gefactureerd. Dat is toch niet de bedoeling? Het is juist dat de op proef benoemde statutaire personeelsleden niet onder het toepassingsgebied van de tweede pensioenpijler vallen (cfr. artikel 3 van het kaderpensioenreglement). Tot nu toe heeft de RSZPPO voor de op proef benoemden toch een bijdrage tweede pensioenpijler gefactureerd, omdat ze in de DmfAPPL nog geen aparte code had om deze personeelscategorie te herkennen. De RSZPPO werkt een technische oplossing uit (waarschijnlijk vanaf het tweede kwartaal 2011) en zal de reeds berekende kwartalen rechtzetten. 8. OVER DE KOSTEN 1.37. Met welke kosten moet een bestuur rekening houden naast de werkgeversbijdrage van 1% op het loon: socialezekerheidsbijdragen? Beheerskosten? Taksen? Op de premies die de werkgever stort moet er enkel 8,86% solidariteitsbijdrage betaald worden, die berekend wordt op de pensioentoelage. De 8,86% solidariteitsbijdrage is een bijzondere socialezekerheidsbijdrage, bestemd voor het globaal beheer van de sociale zekerheid (artikel 37bis, §3ter van de Wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid der werknemers, B.S. 2 juli 1981). Budgettair moet de solidariteitsbijdrage dus vermeld worden bij de andere socialezekerheidsbijdragen. Van de premietaks (nl. 4,4 %) zijn overheden vrijgesteld. Sommige EVA’s kunnen wel onderworpen zijn (zie artikel 175,1 en artikel 176, 2, 6° van het Wetboek diverse rechten en taksen). Daarnaast worden er ook beheers- en administratieve kostenaangerekend door de verzekeringsmaatschappij ten belope van 0,48%. Die worden in mindering gebracht van de 1% (of 2 of 3 ...%). Bij de overheidsopdracht was dat een criterium om te beoordelen welke verzekeringsmaatschappij het wordt. Deze kosten komen dus niet bovenop de 1 %.In die beheerskosten zit ook de vergoeding van de pensioenverzekeringsinstelling aan de RSZPPO voor het innen van de werkgeversbijdrage (0,08 %). Wat betekent de 0,48% beheerskosten? Stel een loon van 10.000. Bestuur X betaalt 1% werkgeversbijdrage. Op dat loon gaat het dus om werkgeversbijdrage 100. Van die 100 wordt 99,52 gestort op de individuele pensioenrekening van het personeelslid en 0,48 gaat als beheerskosten naar de verzekeringsmaatschappij (de tijdelijke handelsvennootschap DIB/Ethias) die daarvan 0,08 doorstort naar de RSZPPO. De beheerskosten worden geboekt, voor de gemeente, onder de economische code 12348 (andere administratiekosten) en, voor het OCMW, onder rekening 61 (boeking administratieve kosten). De netto premie wordt in gemeenten geboekt onder de economische code 113-48 (patronale bijdragen aan andere pensioenkassen) en voor het OCMW onder AR 6223 tot 6229 (werkgeversbijdragen voor bovenwettelijke verzekeringen voor niet-vastbenoemd personeel). Zie omzendbrief BB 201/04 van 16 juli 2010 met instructies over de opmaak van het budget 2011, blz. 37. In totaal moet het bestuur dus 1,0886% (of 2,1772 of 3,2658%...) in het budgetinschrijven. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 18/26 1.38. Is de 8,86% maandelijks of jaarlijks te betalen? De 8,86% solidariteitsbijdrage is verschuldigd op het moment dat de werkgeversbijdrage verschuldigd is. Volgens artikel 4.2. van het kaderpensioenreglement wordt de werkgeversbijdrage op een individuele pensioenrekening gestort in trimestriële delen op het einde van ieder trimester. Dus is ook de 8,86% solidariteitsbijdrage per trimester (= drie maanden = kwartaal) verschuldigd. In de praktijk zal de RSZPPO de werkgeversbijdrage en de 8,86% solidariteitsbijdrage integreren in de voorschotten, die elk bestuur uiterlijk de 5e dag van elke maand moet betalen op de bijdragen die het voor het lopende kwartaal verschuldigd is. Hierdoor zullen de besturen de werkgeversbijdrage en de 8,86% solidariteitsbijdrage de facto maandelijks betalen aan de RSZPPO. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 19/26 9. OVER DE RENTE 1.39. Is de rente een vaste rente? Neen, de rente wordt met 2% geïndexeerd. Met de bijdrage en met het toegekende rendement wordt een kapitaal opgebouwd. Dit kapitaal wordt op de pensioenleeftijd omgezet in een lijfrente. Er is niet in een overdraagbaarheid van de rente voorzien. De lijfrente wordt bepaald in artikel 6 van het groepsverzekeringsreglement (staat niet in het kaderpensioenreglement). Bij een lijfrente moet de verzekeraar instaan voor de rente vanaf de pensionering. De rente is vast als het nominale bedrag gewaarborgd is en constant blijft. Maar de pensioeninstellingDexia (Belfius) Insurance Belgium|Ethias Lokale Contractanten heeft beslist om de rente met 2% te indexeren. Dat betekent dat met hetzelfde kapitaal een lagere beginrente zal verkregen worden, maar de rente zal levenslang ieder jaar met 2% omhoog gaan. Er kan nog een winstdeelname bestaan die de gewaarborgde bedragen gaat verhogen. De verzekeraar blijft de reserves immers ondertussen beleggen, en er (hopelijk) een financieel rendement mee behalen. Daarnaast ontstaat er nog een “sterfteresultaat”: als de begunstigden sneller overlijden dan in de sterftetafel voorzien is, maakt de verzekeraar winst, als de begunstigden langer dan voorzien blijven leven, maakt hij verlies. 1.40. Wat is de fiscaliteit en de socialezekerheidsregeling bij pensionering? FISCAAL: bij uitbetaling in rente moeten deze inkomsten aangegeven worden zoals het gewone wettelijke pensioen. Ze maken dus deel uit van de beroepsinkomsten, maar met een specifieke belastingsvermindering voor pensioen als vervangingsinkomen (artikel 145, WIB). (Tussen haakjes, bij uitbetaling in kapitaal is er een eenmalige belasting van 16,5% op de werkgeversbijdrage. Uitbetaling in kapitaal is in onze sector niet mogelijk omwille van gelijke behandeling met statutairen die hun ambtenarenpensioen evenmin in kapitaal kunnen opvragen). SOCIALEZEKERHEID: RIZIV-bijdrage van 3,55% + solidariteitsbijdrage van 0-2% (variërend) 1.41. Kan men de tweede pijler vervroegd opnemen? In principe ontvangt het personeelslid zijn aanvullend pensioen op de normale einddatum, als hij 65 jaar wordt (artikel 5.1.). De tweede pijler opvragen vóór de leeftijd van 60 jaar is verboden. Tussen 60 jaar en 65 jaar kan men zijn aanvullend pensioen op zijn vroegst opvragen op de ingangsdatum van zijn wettelijk pensioen. Dat heeft wel een aantal gevolgen: (1) het bijeen gespaarde kapitaal zal uiteindelijk minder groot zijn dan wanneer men tot zijn 65 jaar wacht. Bovendien zijn de laatste jaren de meest lucratieve jaren want de kapitalen zijn op dat ogenblik het grootst. (2) de overlijdensdekking vervalt vanaf het moment dat de betrokkene zijn aanvullend pensioen opvraagt. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 20/26 10. OVER DE RECHTEN OP VERWORVEN RESERVES 1.42. Welke rechten heeft een aangeslotene? De aangeslotene die minstens een jaar aangesloten is heeft recht op een verworven reserve. In geval van tekort moet het lokaal bestuur het verschil opvangen, bijv. het minimaal gewaarborgde rendement in een tweede pijlerplan van het type ‘vaste bijdragen’ (artikel 30 WAP-wet). Geen enkele kost of winstverdeling mag afgetrokken worden (artikel 29 WAP-wet). De aangeslotene heeft recht op informatie. 1.43. Hoe wordt de aangeslotene die vertrekt geïnformeerd over zijn rechten? Zie artikel 31 van de WAP-wet. Het bestuur verwittigt de pensioeninstelling schriftelijk van het vertrek van een aangeslotene binnen de 30 dagen na de uitdiensttreding. De pensioeninstelling licht het bestuur binnen de 30 dagen in en geeft de elementen voor de keuze van de aangeslotene. Het bestuur informeert de aangeslotene onmiddellijk met de elementen voor de keuze. De aangeslotene informeert de pensioeninstelling binnen de30 dagen over zijn keuze. De aangeslotene moet informatie krijgen over zijn rechten bij uitdiensttreding: - Het bedrag van de verworven reserve wanneer de aangeslotene het bestuur verlaat - Het bedrag van de verworven prestaties op de einddatum - Of de dekking overlijden al dan niet behouden blijft (in ons kaderpensioenreglement is bepaald dat de overlijdensdekking behouden blijft als de verworven reserves bij de pensioeninstelling van het lokaal bestuur blijven: zie artikel 12, eerste punt: ‘de verworven reserve zonder wijziging van de pensioenbelofte’. - De mogelijke bestemming van de verworven reserve. De aangeslotene kan kiezen tussen enkele mogelijkheden (zie artikel 32 WAP-wet): - Zijn geld laten staan en later recht hebben op een ‘verminderd’ pensioen (kapitaal wordt niet meer aangevuld met werkgeversbijdragen) - Zijn geld overdragen naar het pensioenfonds van de nieuwe werkgever - Zijn geld overdragen naar een andere structuur waarin men alle winsten verdeelt en de kosten beperkt (dus een eigen gekozen pensioeninstelling; maar toch is het geen derde pensioenpijler). (zie artikel 12 van het Kaderpensioenreglement). 1.44. Welke stappen moet het bestuur of de aangeslotene ondernemen bij zijn pensionering? Het bestuur zal de uitdiensttredingen en andere wijzigingen moeten doorgeven aan de RSZPPO die de Kruispuntbank Sociale Zekerheid (KSZ) op die hoogte brengt. Vervolgens zal de groepsverzekeraar Dexia (Belfius) | Ethias verwittigd worden. In geval van leven van de aangeslotene op de einddatum is een getuigschrift van leven van de aangeslotene en een afschrift van zijn identiteitskaart vereist om de uitkering van de prestaties te krijgen. Het laattijdig nakomen van deze verplichting door de begunstigde geeft geen recht op bijkomende intresten. 1.45. Welke stappen moet het bestuur ondernemen bij het overlijden van een aangeslotene? document1 - LABP - 8 maart 2013 - 21/26 In geval van overlijden van de aangeslotene vóór de einddatum moet het overlijden zo snel mogelijk aan de eerste verzekeraar aangegeven worden. De volgende bewijsstukken dienen toegevoegd te worden om tot de uitkering van de verzekerde prestaties te kunnen overgaan: - een uittreksel van de overlijdensakte van de aangeslotene, - een kopie van de identiteitskaart van de begunstigden, - een medische verklaring met vermelding van de doodsoorzaak, - een akte van bekendheid die de rechten van de begunstigden vaststelt. In geval van overlijden van de aangeslotene na de einddatum vervalt de lijfrente. Ze is niet overdraagbaar. 1.46. Wat gebeurt er met de werkgeversbijdrage van werknemers die minder dan een jaar werkzaam zijn bij het bestuur? Volgens artikel 7 van het kaderpensioenreglement heeft dat personeelslid geen recht op verworven reserves. Gaan die dan terug naar het bestuur, worden ze verdeeld over andere rechthebbenden van het bestuur, gaan ze in de grote pot of blijven ze als winst bij de verzekeringsmaatschappij? Voor elke contractant zal vanaf de eerste dag dat zijn bestuur is aangesloten de bijdragevoet moeten betaald worden. Indien er nadien geen rechten ontstaan (na twaalf maanden dus) voor de betrokkene blijft dat gestorte geld ter beschikking van het lokaal bestuur dat de gelden betaald heeft (via het mechanisme van het Financieringsfonds). Het mag (wettelijk) niet terugbetaald worden aan het bestuur, maar het blijft wel ter beschikking van dat bestuur om meerdere zaken mee te doen nl. enerzijds kan daar eventueel een inhaalbijdrage (voor de verleden loopbaan) mee gefinancierd worden, anderzijds kan dat geld gebruikt worden om de jaarlijkse bijdragevoet of de verhoging ervan te financieren, of ook nog om ingegane renten aan te passen. Het gaat dus niet in de grote pot (wel voor de beleggingen om maximaal rendement op te leveren), maar het blijft uitdrukkelijk gereserveerd per lokaal bestuur. 1.47. Als het ene bestuur 1% werkgeverstoelage geeft, en het andere bestuur 2% geeft, hoe heeft elk bestuur dan zicht op de activa die aan zijn personeelsleden toekomen? De verzekeringsinstelling brengt de gelden bijeen in een afgezonderd fonds. Het afgezonderd fonds zal voor alle aangesloten lokale besturen gezamenlijk beheerd worden. De beheerskosten en het rendement van de activa zijn dus voor elk van de aangesloten besturen gelijk. De beleggingen voor alle aangesloten besturen gebeuren gemeenschappelijk, maar er moet per aangesloten bestuur een rekening bestaan teneinde op ieder ogenblik te kunnen bepalen welk gedeelte van de activa dient ter financiering van het pensioenstelsel van het betrokken aangesloten bestuur. De aangesloten besturen profiteren dus maximaal van de schaalvoordelen die ontstaan door samen naar de markt te gaan, terwijl er toch voor ieder apart permanent bijgehouden wordt welk hun deel van de grote beleggingspot is. 1.48. Indien een werknemer uit de privé-sector komt waar hij kon genieten van een groepsverzekering, kan hij zijn verworven reserve van die groepsverzekering dan inbrengen in het aanvullend pensioenstelsel van het lokaal bestuur? In principe heeft hij drie keuzes: document1 - LABP - 8 maart 2013 - 22/26 - de verworven reserve van de groepsverzekering bij zijn vorige werkgever, laten bij de pensioeninstelling van die werkgever; de verworven reserve overdragen naar de pensioeninstelling van het lokaal bestuur; de verworven reserve overdragen naar een andere pensioeninstelling die aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Zie ook vraag 1.49 en 1.50. 1.49. Wat gebeurt er met de verworven reserves indien een contractant na meer dan 1 jaar dienst overstapt naar de privésector. Kan hij deze reserve dan inbrengen in de groepsverzekering van zijn nieuwe werkgever? Wordt m.a.w. die groepsverzekering of pensioenfonds beschouwd als een "andere pensioeninstelling"? Zie artikel 12: Wanneer het arbeidscontract van de aangeslotene beëindigd wordt om een andere reden dan het overlijden of het bereiken van de einddatum, heeft de aangeslotene de keuze tussen de volgende mogelijkheden, voor zover hij rechten kan opeisen op de reserves: hetzij de verworven reserve zonder wijziging van de pensioenbelofte laten bij de Pensioeninstelling en op de einddatum of bij overlijden een rente ontvangen; hetzij de verworven reserve overdragen naar de pensioeninstelling van de nieuwe werkgever waarmee hij een arbeidscontract sloot, indien hij aan de pensioentoezegging van die nieuwe werkgever aangesloten wordt; hetzij de verworven reserve overdragen naar een andere pensioensinstelling die de totaliteit van haar winsten proportioneel met de reserves verdeelt onder de aangeslotenen, en die de kosten beperkt als gevolg van de regels bepaald door het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan werknemers en aan bedrijfsleiders. Bij een uitdiensttreding verwittigt het lokale bestuur binnen de dertig dagen de pensioeninstelling. Binnen de dertig dagen na die verwittiging deelt de pensioeninstelling de verworven rechten mee aan het lokale bestuur dat op zijn beurt de aangeslotene inlicht. Binnen de dertig dagen na de mededeling door de pensioeninstelling moet de aangeslotene een keuze maken. Indien de aangeslotene geen expliciete keuze maakt binnen de dertig dagen, wordt hij verondersteld gekozen te hebben voor het behoud van zijn reserves bij de Pensioeninstelling zonder wijziging van de pensioenbelofte (eerste punt hierboven). De artikels 8 en 13 van het kaderpensioenreglement blijven van toepassing op de overgedragen reserves. De nieuwe pensioeninstelling zal hiervan verwittigd worden. Zie ook vraag 1.48 en 1.50. Dus ja, de groepsverzekering van de nieuwe werkgever wordt beschouwd als ‘een andere pensioeninstelling’. 1.50. Indien de uitdiensttreder beslist om de verworven reserve bij de pensioeninstelling van het lokaal bestuur te laten, wordt zijn verworven reserve dan op dezelfde manier opgerent tot zijn pensioen alsof hij in dienst zou blijven? Ja, wordt inderdaad mee opgerent. De bijeen gespaarde gelden op de individuele rekening van het uitdienst tredende personeelslid blijven gekapitaliseerd en belegd. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 23/26 1.51. Wat gebeurt er met de reserves als het personeelslid vastbenoemd wordt? Volgens artikel 26 §3 en §3 van de wet van 24 oktober 2011, vervallen de rechten van de aangeslotene op de verworven reserves en prestaties evenals de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24 §2 van de wet van 28 april 2003 (WAP-wet), die betrekking hebben op de contractuele diensten in rekening genomen in het pensioen van de overheidssector. De reserves die vanaf 1 januari 2012 opgebouwd werden door de werkgever en die betrekking hebben op diensten onder arbeidsovereenkomst die aanleiding geven tot de betaling van een regularisatiebijdrage (verschil tussen betaalde pensioenbijdrage voor het werknemerspensioen en de pensioenbijdrage die zou verschuldigd geweest zijn als de betrokkene altijd al vastbenoemd geweest was), worden overgedragen aan de RSZPPO (of aan de instelling die de pensioenbijdrage int voor het wettelijk rustpensioen dat van toepassing wordt op de vastbenoemde ambtenaar). document1 - LABP - 8 maart 2013 - 24/26 11. OVER DE OVERLIJDENSDEKKING 1.52. Is er een overlijdensdekking voor personeelsleden na de wettelijke pensioenleeftijd? Er is een dekking voor overlijden voorzien; het opgebouwde kapitaal gaat niet verloren. Maar deze overlijdensdekking loopt maar tot de pensioenleeftijd. Vanaf dat moment heeft de begunstigde recht op een lijfrente. Een lijfrente duurt zolang de titularis leeft. Van zodra de titularis sterft, dooft het recht uit. 1.53. Stel, het personeelslid sterft voor zijn 65 jaar. De echtgenoot krijgt een lijfrente. Houdt die lijfrente op als de echtgenoot 65 jaar wordt? Neen, de lijfrente ten gunste van de overlevende partner stopt pas als de titularis, in dit geval de overlevende partner, sterft. 1.54. Als het gepensioneerde personeelslid sterft, krijgt zijn partner dan een lijfrente? Neen. Het gepensioneerde personeelslid ontving een lijfrente. Een lijfrente eindigt bij het overlijden van de titularis. Was het personeelslid nog niet op pensioen en overleed hij alvorens zijn tweede pijler op te nemen, dan zou zijn partner wel genieten van een lijfrente. De partner geniet van zijn of haar lijfrente tot aan de dood, dus zelfs als hij (of zij) ouder wordt dan 65 jaar. document1 - LABP - 8 maart 2013 - 25/26 12. FINANCIERINGSFONDS 1.55. Wat zit er in het financieringsfonds? De werkgeversbijdrage voor personeelsleden die geen eigendomsrechten hebben opgebouwd. Het typevoorbeeld hierbij is de werkgeversbijdrage voor het personeelslid dat minder dan één jaar aangesloten is. Een ander voorbeeld is de verworven reserves van een personeelslid dat overlijdt zonder erfgenamen. Als de groepsverzekering opgezegd wordt gereduceerd of opgezegd wordt, zonder dat er sprake is van afkoop door de verzekeringnemer met het oog op een overdracht, zullen de reserves van het financieringsfonds overgedragen worden op de individuele contracten om integraal de verworven reserves per aangeslotene te dekken. De reserves van het financieringsfonds die er vervolgens over blijven zullen verdeeld worden aan de aangeslotenen in verhouding tot hun verworven reserves (met inbegrip van de rendementswaarborg) (artikel 8bis van het groepsverzekeringsreglement). document1 - LABP - 8 maart 2013 - 26/26