De beleving van de homoemancipatie in Vlaanderen 2012 – 2013 Moira De Graef Heleen Engels Kobe Nys Lisa Schoorens Elina Tobbackx Promotoren Nele Verhelst Jo Franckx Dankwoord Uit naam van Moira De Graef, Heleen Engels, Kobe Nys, Lisa Schoorens en Elina Tobbackx, willen wij iedereen bedanken die meehielp aan de realisatie van dit onderzoek. Zonder hun steun zou dit ons niet gelukt zijn. Op de eerste plaats zijn we dank verschuldigd aan onze promotor Nele Verhelst, en onze copromotor Jo Franckx, beiden leerkrachten op het Sint-Pieterscollege te Leuven. Hun advies en verbeterwerk hebben dit werk mede gemaakt tot wat het nu is. Zij hebben ons geweldig geholpen om dit tot een goed einde te brengen. Dit geldt eveneens voor de professionele raad die we hebben gekregen van dr. Dagmar Versmissen. Als druk bezet persoon wist zij toch tijd vrij te maken om ons te helpen bij het samenstellen van onze vragenlijst. Dankzij haar advies is het ons gelukt de vragenlijst samen te stellen, te verwerken en een conclusie aan ons onderzoek te breien. Natuurlijk vulden deze vragenlijsten zichzelf niet in. De holebihuizen van Vlaanderen die onze vragenlijsten hebben verstuurd zijn we dan ook enorm dankbaar. Hieronder vallen ‘Holebihuis Vlaams-Brabant’, ‘Het Roze Huis Antwerpen’, ‘Casa Rosa Oost-Vlaanderen’, ‘Regenbooghuis Limburg’ en ‘Polaris West-Vlaanderen’. Vooral het holebihuis van VlaamsBrabant en het Regenbooghuis in Limburg krijgen een extra vermelding, omdat zij ons zelfs persoonlijk ontvingen. Niet alleen ‘Het Roze Huis Antwerpen’ heeft ons geholpen. Ook de Antwerpse radiozender ‘Radio Centraal’ gaf ons de unieke kans op hun praatprogramma ‘PinkWave’ ons onderzoek voor te stellen. Bovendien hebben we op deze manier extra kandidaten verworven voor het invullen van de vragenlijsten. Ook zonder de grote respons van de deelnemers was dit ons niet gelukt. Ze zijn allen zo vriendelijk geweest om hun tijd op te offeren en onze vragenlijst in te vullen. Hiervoor willen we dus ook hen van harte bedanken. Elk van voorgenoemde mensen speelde een grote rol in de afwerking van dit project, en daarvoor zijn we hen allen dus erg dankbaar. 1 Inhoudsopgave Dankwoord .............................................................................................................................................. 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 4 Hoofdstuk 1: Introductie tot het project ................................................................................................. 5 1.1: Verloop van de homo-emancipatie .............................................................................................. 5 1.1.1: Inleiding ................................................................................................................................. 5 1.1.2: De juridische fase ................................................................................................................. 5 1.1.3: De maatschappelijke fase ...................................................................................................... 6 1.1.4: De sociale fase ..................................................................................................................... 13 1.2: Expert ......................................................................................................................................... 16 1.3: Methode ..................................................................................................................................... 16 1.3.1: Inleiding ............................................................................................................................... 16 1.3.2: De vragenlijst ....................................................................................................................... 17 1.3.3: De resultaten ....................................................................................................................... 17 1.3.4: De verspreiding van de vragenlijst ...................................................................................... 17 Hoofdstuk 2: Beleving van de juridische fase........................................................................................ 19 2.1: Inleiding ...................................................................................................................................... 19 2.2: Onderzoeksresultaten ................................................................................................................ 19 2.2.1: Juridische problemen ......................................................................................................... 19 2.2.2: De antidiscriminatiewet van 2007...................................................................................... 20 Hoofdstuk 3: Beleving van de maatschappelijke fase ........................................................................... 25 3.1: Inleiding ...................................................................................................................................... 25 3.2: Onderzoeksresultaten ................................................................................................................ 25 3.2.1: Homohuwelijk ..................................................................................................................... 25 3.2.2: Adoptie ................................................................................................................................ 27 Hoofdstuk 4: Beleving van de sociale fase ............................................................................................ 32 4.1: Inleiding ...................................................................................................................................... 32 4.2: Onderzoeksresultaten ................................................................................................................ 32 4.2.1: Sociale discriminatie ............................................................................................................ 32 Hoofdstuk 5: Beleving van het proces van de emancipatie .................................................................. 39 5.1: Inleiding ...................................................................................................................................... 39 5.2: Onderzoeksresultaten ................................................................................................................ 39 5.2.1: Eigen participatie ................................................................................................................. 39 5.2.2: Toekomstperspectieven ...................................................................................................... 40 2 Hoofdstuk 6: Besluit .............................................................................................................................. 43 6.1: Inleiding ...................................................................................................................................... 43 6.2: Beleving van de Belgische wetgeving rond homoseksualiteit ................................................... 43 6.2.1: De antidiscriminatiewet ...................................................................................................... 43 6.2.2: De wetgeving rond adoptie ................................................................................................. 43 6.3: Persoonlijke ervaring binnen de emancipatie ............................................................................ 44 6.3.1: Problemen vanwege de geaardheid.................................................................................... 44 6.3.2: Eigen participatie ................................................................................................................. 45 6.4: Conclusie .................................................................................................................................... 45 Bronnenlijst ........................................................................................................................................... 47 Internetbronnen ................................................................................................................................ 47 Artikels............................................................................................................................................... 48 Bijlagen .................................................................................................................................................. 51 De vragenlijst ..................................................................................................................................... 51 3 Inleiding In dit onderzoek bekijken wij de homo-emancipatie in Vlaanderen van dichterbij. Homoemancipatie is het proces waarbij holebi’s vanuit een achtergestelde positie een gelijkwaardige plaats in de samenleving proberen te bereiken. Hierbij streven ze naar gelijke rechten en zelfstandigheid. 1Dit klinkt gemakkelijk maar dat is het zeker niet. Holebi’s ondervinden tot op de dag van vandaag nog steeds problemen bij dit proces. Met dit onderzoek willen wij hun beleving van deze emancipatie in kaart brengen net omdat het een actueel onderwerp is en omdat er nog niet veel onderzoek naar gedaan is. Wij zoeken uit hoe de verschillende generaties dit proces ervaren. Het onderzoek spitst zich toe op personen die in België geboren zijn. Verder wordt de doelgroep onderverdeeld in verschillende leeftijdscategorieën. De eerste categorie zijn personen die jonger zijn dan 20 jaar, tot de tweede categorie behoren de personen die tussen 20 en 45 jaar oud zijn en in de laatste categorie plaatsen we de 45-plussers. In dit verslag vindt u onze onderzoeksresultaten, namelijk de meningen van Vlaamse homo’s en lesbiennes over de homo-emancipatie. We hebben bewust gekozen om biseksuelen niet in ons onderzoek op te nemen. Dit project is slechts kleinschalig en onze expert, professor Dagmar Vermissen, informeerde ons dat biseksuelen vaak in een ander sociaal milieu leven. Daarnaast loopt de emancipatie van biseksuelen niet helemaal gelijk met die van homo’s en lesbiennes. Via een nauwkeurig opgestelde vragenlijst, die we over Vlaanderen verspreid hebben, peilden we naar de mening van onze doelgroep. Omdat we ons op Vlaanderen in het algemeen hebben gericht, en niet op de verschillen tussen de verschillende steden of provincies, hebben we geprobeerd een globaal beeld van Vlaanderen te schetsen. Dit betekent dat we ons niet verder hebben kunnen toespitsen op de verschillende sociale groepen binnen dit gebied. Zo hebben we geen onderscheid gemaakt tussen grote steden en dorpen, de verschillende lagen binnen de maatschappij, etc. Het gaat hier om een individuele beleving en deze is voor iedereen verschillend en subjectief. We hebben dan ook geprobeerd alle individuele meningen in dat globaal beeld te verwerken. 1 Gebaseerd op de algemene definitie van emancipatie, zoals die hier gevonden kan worden: ENSIE. 2013. Emancipatie|betekenis/definitie. Geraadpleegd op 24 maart 2013. http://www.ensie.nl/definitie/Emancipatie 4 Hoofdstuk 1: Introductie tot het project 1.1: Verloop van de homo-emancipatie 1.1.1: Inleiding Om een representatief beeld te krijgen van de homo-emancipatie in Vlaanderen verspreiden we onze vragenlijst niet alleen over verschillende provincies, maar delen we die ook op in drie verschillende deelcategorieën. De homo-emancipatie vindt immers plaats op meer dan één gebied. Zo nemen we een emancipatie waar op juridisch, maatschappelijk en sociaal niveau. 1.1.2: De juridische fase De juridische fase definiëren we als de periode waarin er gestreden wordt tegen de wettelijke discriminatie van homoseksuelen. Deze fase beschouwen we als voltooid wanneer elk wetsartikel dat actief homoseksuelen benadeelt uit de Belgische wetgeving geschrapt is. Hieronder verstaan we dus de wetsartikelen die homoseksuele relaties strafbaar maken wanneer gelijkaardige heteroseksuele relaties dat niet zouden zijn. In Frankrijk werd in 1791 de Code Pénal opgesteld, en in 1810 werd dit wetboek ook in België ingevoerd. Homoseksualiteit werd hierin niet opgenomen, en was bijgevolg ook niet op strafbaar. Uiteraard waren homoseksuele relaties wel strafbaar als ze de algemene wetgeving rond zeden schonden en er een aanklacht werd gedaan. Zo moesten seksuele betrekkingen plaatsvinden tussen meerderjarigen, met toestemming van beide partijen en op privéplaatsen. Pas in 1965 werd homoseksualiteit opgenomen in het Belgische Strafwetboek. In dat jaar werd artikel 372bis ingevoerd. Hierin werd de minimumleeftijd voor seksuele contacten tussen personen van hetzelfde geslacht op 18 jaar gesteld. De leeftijdsgrens voor heteroseks bleef echter 16 jaar, zoals in artikel 3722aangeduid wordt. Artikel 372bis van het Belgisch strafwetboek: “Elke aanranding van de eerbaarheid, zonder geweld of bedreiging gepleegd op de persoon of met behulp van de persoon van een kind van het mannelijke of vrouwelijke geslacht beneden de volle leeftijd van zestien jaar, wordt gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar.” Citaat uit: BELGISCHE OVERHEID. 2013. Strafwetboek. Hoofdstuk V: Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting: artikel 372. Geraadpleegd op 12 januari 2013. (Hoofdstuk 5) http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet&cn=1867060801 2 5 “Onverminderd de toepassing van artikel 372 wordt elke aanranding van de eerbaarheid, zonder geweld of bedreiging gepleegd door een persoon die de volle leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, op de persoon of met de hulp van de persoon van de minderjarige met hetzelfde geslacht beneden de volle leeftijd van 18 jaar, gestraft met de gevangenisstraf van 6 maanden tot 3 jaar en met de geldboete van zesentwintig tot duizend Frank.”3 De invoering van dit artikel was gebaseerd op de zogenaamde “verleidingstheorie”. De heer Van de Bossche legde deze theorie als volgt uit, wanneer hij in 1982 een wetsvoorstel indiende om dit artikel te schrappen: ““[…] mensen die op jeugdige leeftijd, in dit geval tussen 16 en 18 jaar, homoseksuele contacten beleven, zouden meer kans hebben later blijvend een homoseksuele voorkeur te vertonen.”4 Op 18 juni 1985 werd dit wetsartikel opnieuw uit het Belgisch Strafwetboek geschrapt. Daarmee verdween dus ook het laatste – en enige – wetsartikel dat homoseksualiteit strafbaarder maakte dan heteroseksualiteit. België is een uitzondering wat betreft wetgeving rond homoseksualiteit, aangezien betrekkingen tussen personen van hetzelfde geslacht er nooit illegaal geweest zijn - mits deze betrekkingen aan een aantal regels voldeden. Dit feit heeft ook een impact gehad op de maatschappelijke emancipatie van homoseksuelen, waar we hieronder dieper op zullen ingaan. 1.1.3: De maatschappelijke fase De maatschappelijke fase zien we als de periode waarin homoseksualiteit erkend wordt, en waarin homoseksuelen gelijke rechten verwerven. Binnen deze fase onderscheiden we dus twee grote onderdelen. Aan de ene kant gaat het erom dat men aanvaardt dat homoseksualiteit geen ziekte of psychische aandoening is. Aan de andere kant is het doel van deze fase ook dat homoseksuele koppels dezelfde rechten en plichten kennen als heteroseksuele koppels. 1.1.3.1. De homo- en lesbiennebeweging in Vlaanderen De homo - en lesbiennebeweging5 in Vlaanderen kwam over het algemeen wat langzamer 3 Citaat uit: PERSEPHONE VZW. Mei 2003. Strafrecht: seksualiteit, reproductie, fysiek en psychisch geweld. Pagina 4. Geraadpleegd op 12 januari 2013. (bladzijde 4) http://www.persephonevzw.org/dossiers/geweld/data/strafrecht.pdf 4 Citaat uit: VAN DEN BOSSCHE, L. 22 juni 1982. Wetsvoorstel ter opheffing van de artikelen 372bis en 377, derde lid, van het Strafwetboek. (bladzijde 2) http://www3.dekamer.be/digidoc/DPS/K2035/K20350794/K20350794.PDF 6 op gang dan die van de meeste buurlanden. Zonder het expliciete verbod op homoseksualiteit (dat in vele andere landen wel van kracht is geweest) was de drang om voor gelijke rechten te strijden namelijk minder groot. Toch is er ook in Vlaanderen uiteindelijk een grote homo-en lesbiennebeweging ontstaan. Hieronder geven we een kort overzicht van de geschiedenis van deze beweging. Uiteraard zijn de bewegingen die we hieronder vernoemen slechts een aantal van de vele bewegingen die in de loop van de jaren in Vlaanderen zijn ontstaan. Het is echter niet ons doel de volledige geschiedenis van deze beweging weer te geven, en dus beperken we ons tot een selectie van werkingen. Geïnspireerd door het 3de congres van het International Committee for Sexual Equality6 (ICSE) waagde Suzan Daniel7 in 1953 een eerste poging met het Centre Culturel Belge (CCB). Zelf stapte ze al snel uit de groep, omdat haar mening over het doel van de beweging sterk verschilde van die van een aantal van de mannen. Het CCB veranderde in het Centre de Culture et de Loisirs - Cultuur en Ontspanningscentrum (CCL-COC), een soort privéclub die zich eerder op recreatie dan op emancipatie richtte. Pas in 1961 werd, onder invloed van Walter Van Boxelaer en Odon Guelton, een Vlaamse kern van het CCL-COC opgericht die zich opnieuw richtte op de homo-emancipatie. De werking was moeilijk, vanwege het gesloten karakter van de beweging en vanwege de onwilligheid van de pers om hen voldoende publicatie te geven. De aanzet was echter wel gegeven, en van hieruit is de Belgische homo- en lesbiennebeweging langzaam maar zeker blijven groeien. In 1965 zorgde de invoering van het eerste openlijk discriminerende wetsartikel (372bis, zie boven) ervoor dat de beweging een extra stimulans kreeg. De strijd hiertegen was namelijk een reden om meer georganiseerd en meer verenigd aan de slag te gaan. In juli 1968 werd er in Antwerpen dan ook een gesprekscentrum (GC) ingericht. Het gesprekscentrum was van mening dat homoseksualiteit pas aanvaard zou worden als er meer over gepraat werd, en als mensen er beter over geïnformeerd werden. Dit waren dan ook hun twee belangrijkste doelen binnen de homo-emancipatie. Ze organiseerden maandelijkse bijeenkomsten voor homoseksuelen, in een poging de mensen op te vangen en hen bij elkaar te brengen. Daarnaast richtten ze ook infoavonden in voor niethomoseksuelen. Eerder mengden voornamelijk intellectuelen zich in de discussie over seksualiteit. In het gesprekscentrum ging men er echter van uit dat homoseksuelen zelf het meest geschikt waren informatie en hulp te bieden. 5 De beweging die vecht voor de erkenning van homoseksualiteit, en voor het verwerven van gelijke rechten voor homoseksuelen. 6 Een congres georganiseerd door de ICSE, een beweging opgestart in 1951 in Nederland. Het congres vond plaats in Amsterdam. De bijeenkomsten werden gehouden om respect te verwerven en wensten zo een aanzet te geven tot het veranderen van de houding ten aanzien van homoseksualiteit. 7 Een pseudoniem van Suzanne De Pues, een Belgische lesbische activiste (1918-2007). 7 Vanaf 1970 ontstonden er verschillende initiatieven om een samenwerking tussen verschillende bewegingen te bevorderen. Het werd namelijk duidelijk dat er meer coördinatie nodig was om de maatschappelijke positie van homoseksuelen te verbeteren. Zo ontstond er het Belgische initiatief Coördinatie Homofilie (CoHom), dat enkele jaren bestond. In 1972 ontstond de Vlaamse informatiegroep Infoma8. Deze groep had als doel meer informatie aan te bieden, en kreeg ook de verantwoordelijkheid voor de communicatie naar pers en politiek toe. Onder Infoma werden verschillende bewegingen verenigd binnen één vzw. Deze groep fusioneerde in 1977 met een aantal andere bewegingen tot de Federatie Werkgroepen Homofilie (FWH). Deze organisatie blijft ook nu nog belangrijk, zij het onder de naam Cavaria. Rond deze periode onstond in Gent ook de eerste autonome lesbiennebeweging, Sappho (1974). Deze werd opgericht omdat de homobeweging voordien voornamelijk in handen was van homofiele mannen, waardoor homofiele vrouwen zich niet volledig thuis voelden in de beweging. Een andere beweging die de homo-emancipatie in België sterk heeft beïnvloed tot aan haar ontbinding in 1981, is De Rooie Vlinder. Deze groep ontstond in 1976, en omschreef zichzelf als een “socialistische actiegroep voor de bevrijding van de homoseksualiteit9”. De Rooie Vlinder had vooral als doel mensen meer met homoseksualiteit te confronteren, in de hoop dat die confrontatie tot integratie zou leiden. Ze organiseerden manifestaties en homodagen in een poging homoseksualiteit “weg te halen uit de sfeer van angst, schaamte, onderdrukking en discriminatie10”. De eerste van deze homodagen werd georganiseerd op 18 maart 1978, in Gent, en telde zo’n 2200 aanwezigen. Ook de lesbiennebeweging kende in die periode een aantal dergelijke actiegerichte groepen, waaronder Liever Heks en Çatal Hüyük. Halverwege de jaren ‘80 kwam de homo- en lesbiennebeweging in Vlaanderen opnieuw erg zwak te staan. Dit gebeurde omwille van verschillende redenen, zoals interne problemen en de economische crisis, die ook homoseksuelen sterk raakte. Niet in het minst waren de problemen ook te wijten aan het wegvallen van een belangrijke verenigende factor, artikel 372bis. Daarnaast dook ook AIDS in 1981 voor het eerst op, een ziekte die haast meteen met homoseksualiteit geassocieerd werd. 8 Infoma is een samentrekking van Informatie-(homofilie)-maatschappij. Citaat uit: DE MULDER, M. en FRANSSEN, J. 1985. Sortingslijst van het archief van De Rooie Vlinder (19771982), pagina 2. Geraadpleegd op 19 januari 2013. (bladzijde 2) http://digital.amsab.be/finding_aids/finding_aid_BE_AMSAB_022.pdf 9 10 Citaat uit: HELLINCK, B. 2007. Over integratie en confrontatie: Ontwikkelingen in de homo- en lesbiennebeweging. Geraadpleegd op 13 oktober 2012. (bladzijde 121) http://www.cegesoma.be/docs/media/chtp_beg/chtp_18/chtp18_005_Hellinck.pdf 8 Het zou nog een hele tijd duren voor de homo- en lesbiennebeweging deze klappen weer te boven kwam. Op 5 mei 1990 zette het Roze Aktiefront11 (RAF) de beweging echter weer op de kaart door de organisatie van de eerste Belgische Roze Zaterdag. Ze volgden hiermee het voorbeeld van hun Nederlandse collega’s, die dit emanciperende evenement al in 1977 voor de eerste keer organiseerden. Vanaf 1996 werd Roze Zaterdag eenmaal per jaar georganiseerd door Belgian Lesbian and Gay Pride (BLGP), een vereniging waarbij zowat alle Vlaamse holebi-bewegingen zich aansloten. Tot op de dag van vandaag blijft deze Belgian Pride een heel belangrijk jaarlijks evenement. In de jaren ‘90 werden ook steeds meer verenigingen opgericht voor de homoseksuele jeugd. Naast bewegingen die al bestonden, zoals Verkeerd Geparkeerd12 en de Aktiegroep Homofiele Jongeren13 (AHJ), kwam vanaf 1994 ook het initiatief Wel Jong Niet Hetero (WJNH) op gang. Het idee om de organisatie te starten begon op de eerste trefdag voor holebijongeren in België, op 11 juli 1994. Vanaf dat moment werkten de verschillende bewegingen voor holebi-jongeren steeds vaker samen. In 1997 werd er een coördinator aangesteld om de samenwerking in goede banen te leiden, en vanaf 1999 kreeg de organisatie ook professionele ondersteuning. De vzw Wel Jong Niet Hetero werd op 31 december 2002 erkend als een landelijk georganiseerde jeugdbeweging, en is ook nu nog erg belangrijk binnen de holebi-beweging. Tot op de dag van vandaag vervult de holebi-beweging een belangrijke taak in Vlaanderen. De grootste en meest zichtbare organisatie van het moment is daarbij Cavaria, de vroegere FWH. Deze koepelorganisatie omvat een groot aantal regionale en landelijke bewegingen (waaronder WJNH), de Holebifoon14 en het magazine ZiZo15. 1.1.3.2. Erkenning Homoseksualiteit is erg lang als een afwijking beschouwd. Aangeboren krankzinnigheid, een ziekte die het gevolg was van masturbatie of een psychische stoornis: er zijn vele verklaringen voor homoseksualiteit bedacht voordat men het begon te aanvaarden als een seksuele geaardheid. Hieronder proberen we een kort overzicht te geven van een aantal 11 Het RAF is één van de organisaties die zich na de ontbinding van De Rooie Vlinder opwierpen als nieuwe actiegroep binnen de emancipatie-beweging. 12 De langst levende groep voor Belgische holebi-jongeren, opgericht in Gent in 1987. Deze groep bestaat anno 2013 nog steeds. 13 Midden jaren '70 opgerichtte actiegroep. Zij hadden geen specifieke leeftijdsgrens, maar jongeren vanaf 16 jaar waren welkom. 14 De Holebifoon is een initiatief voor holebi-jongeren met vragen. Ze hebben zowel een telefoon- als een chatpermanentie, om zoveel mogelijk mensen op te kunnen vangen. 15 Een magazine voor holebi’s en transgenders. 9 verschillende theorieën rond homoseksualiteit vanaf 1830. Een eerste theorie werd in 1857 uitgewerkt door Ambroise Tardieu, in zijn L'Etude médicolégale sur les attentats aux moeurs16. Volgens hem was homoseksualiteit namelijk zichtbaar in de vorm van een aantal organen, en dan vooral de anus en de penis. Zo zou de penis kenmerkend fijn zijn, met een kleine eikel. De anus zou zichtbaar vergroot zijn, en trechtervormig. Hij meende dat deze vervormingen niet aangeboren waren, maar verworven. Met deze mening zette hij ook meteen een debat op gang dat tot op de dag van vandaag nog voortwoedt: is homoseksualiteit erfelijk, of verworven? Hoewel deze zogenaamde “symptomen van homoseksualiteit” lang geleden verworpen zijn, blijkt dat men er zelfs een halve eeuw later nog geloof aan hechtte. De theorie dat men homoseksualiteit kon vaststellen aan de hand van de vormgeving van enkele organen is dus een lange tijd als geloofwaardig beschouwd. In 1860 kwam Karl Heinrich Ulrichs, zelf een homoseksueel, met een nieuwe theorie op de proppen. Hij meende dat een homoseksueel een vrouwelijke ziel was, die vastzat in het lichaam van een man. In tegenstelling tot Tardieu was hij van mening dat homoseksualiteit aangeboren was, niet verworven. Heel wat artsen waren het eens met zijn theorie, maar voegden eraan toe dat dit een ziekelijke variant van de natuur was. Dit was net het tegenovergestelde van waar Ulrichs zelf op hoopte, namelijk dat zijn theorie zou helpen homoseksualiteit algemeen aanvaard te maken. De volgende theorie die we aanhalen, is die van Richard von Krafft-Ebing. In 1886 publiceerde hij zijn Psychopathia Sexualis, waarin hij na jarenlang onderzoek tot de conclusie kwam dat homoseksualiteit zowel aangeboren als verworven was. Hij meende dat zowel erfelijke belasting en zenuwziekten als degeneratie (door bijvoorbeeld alcohol of ondervoeding) een grote rol speelden. Uiteindelijk onderscheidde hij twee types homoseksuelen: de “aangeboren homoseksueel” en de “verworven homoseksueel”. Hij nuanceerde deze verdeling nog verder, maar op die nuancering zullen we hier niet verder ingaan. Een volgende figuur uit de homo-emancipatie die we kort behandelen, is de Duitse Magnus Hirschfeld. Hij richtte in 1897 het Wissenschaftlich humanitäre Komitee (WHK) op. Dit centrum had als doel de strafbaarheid van homoseksualiteit af te schaffen, onder andere door er wetenschappelijke publicaties over uit te brengen. Hij bedacht de theorie van de “Zwischenstufe” (letterlijk: tussenfase): de homoseksueel als tussenvorm tussen een man en een vrouw. Hij meende namelijk dat elke persoon een unieke mengeling was van kenmerken van beide geslachten. Met deze theorie opperde hij dus voor het eerst dat er mogelijk een oneindig aantal verschillende soorten seksualiteit zijn, waarmee hij de basis van een groot 16 TARDIEU, A. 1857. L’Etude médico-légal sur les attentats aux moeurs. Parijs http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k77011r 10 deel van de huidige studies rond seksualiteit voorspelde17. Belangrijk binnen zijn theorie was dat ook hij van mening was dat homoseksualiteit aangeboren was, niet verworven. Aan het begin van de 20ste eeuw was deze theorie algemeen aanvaard. Toch waren een aantal verschillende mensen het niet met hem eens. Eén van deze mensen was Freud. Hij was van mening dat homoseksualiteit wel verworven was, zelfs al konden bepaalde erfelijke elementen de seksualiteit ook wel beïnvloeden. Een kind zou seksueel ongericht geboren worden, en vervolgens zouden bepaalde factoren ervoor kunnen zorgen dat het kind zich later zou ontwikkelen tot een homoseksueel. Onder andere de rol die vrouwen in het leven van het kind speelden, zou hierbij erg belangrijk zijn. Zo zou een kind dat opgroeit in een overwegend vrouwelijke omgeving een grote kans hebben om op te groeien als een homoseksueel. Erg veel mensen volgden de theorieën van Freud. Homoseksualiteit zou een stoornis zijn die men in de loop van zijn leven verwierf. Dat impliceert natuurlijk opnieuw dat het ook te genezen zou kunnen zijn. Jarenlang zou de homo- en lesbiennebeweging zich tegen deze opvatting verzetten. Pas in 1973 boekten ze echter hun eerste grote succes, toen homoseksualiteit als psychische stoornis uit het DSM-II18 geschrapt werd, en vervangen werd door de categorie ‘seksuele gerichtheidsstoornissen’. Vanaf 1987 is de enige vorm van homoseksualiteit die in de DSM als een stoornis wordt omschreven, de zogenaamde ego-dystone homoseksualiteit. Hierbij is het niet de seksuele voorkeur zelf die als afwijkend wordt beschouwd, maar de angst voor die geaardheid en het blijvende verlangen heteroseksueel te zijn. Uiteindelijk schrapte ook de Wereldgezondheidsorganisatie19 (WHO) in 1990 homoseksualiteit van de lijst met mentale stoornissen. Het is dus slechts iets meer dan 20 jaar geleden dat homoseksualiteit erkend werd als een seksuele geaardheid, in plaats van als een psychische afwijking. 1.1.3.3. Gelijke rechten Een belangrijk onderdeel van de homo-emancipatie is steeds het verwerven van gelijke rechten geweest. Homoseksuelen kunnen immers pas een maatschappelijke positie hebben die gelijkwaardig is aan die van heteroseksuelen, als zij ook wettelijk dezelfde rechten krijgen. 17 BRENNAN, T.; HEGARTY, P. 2007. Who was Magnus Hirschfeld and why do we need to know? University of Surrey. 18 Het standaardboek over psychische ziekten voor psychiaters en hulpverleners van de American Psychiatric Organization. 19 De World Health Organization, opgericht op 7 april 1984. 11 Een eerste belangrijke stap in de richting van maatschappelijke gelijkwaardigheid, was de verwerving van het recht op wettelijk samenwonen op 23 november 1998. Deze overeenkomst regelt een aantal zaken, zoals de bescherming van de gezinswoning. Dit betekent dat een partner de woning niet kan wegschenken, hypothekeren of verkopen zonder toestemming van de andere partner. Daarnaast worden wettelijk samenwonenden gelijkgesteld aan gehuwden op fiscaal vlak en wat betreft ziekteverzekering en werkeloosheidsverzekering. Wettelijke partners hebben, bij het overlijden van één van de partners, ook minimaal recht op de gezinswoning en de bijbehorende huisraad. In 2003 werd de volgende stap gezet. Op 30 januari 2003 werd het homohuwelijk goedgekeurd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Het huwelijk ging vervolgens in werking op 1 juni 2003. België werd hierdoor het tweede land ter wereld, na Nederland, dat het homohuwelijk toestond. Hoewel dit een belangrijke vooruitgang was voor de homo-emancipatie, werd het homohuwelijk niet volledig gelijkgesteld aan het huwelijk tussen hetero’s. Bij de ingang van de wet was het namelijk nog niet mogelijk voor al dan niet getrouwde koppels van hetzelfde geslacht om kinderen te adopteren, maar dit werd later aangepast. Daarnaast is er nog een uitzondering: wanneer een gehuwde lesbienne een kind baart, wordt haar partner niet beschouwd als de tweede ouder. Zij moet het kind van haar partner adopteren indien zij ook als juridische ouder wil gelden. Dit betekent dat de vrouw een voorbereiding moet volgen en dat een jeugdrechter haar geschikt en bekwaam moet verklaren. De duur van deze procedure kan oplopen tot een jaar. Bij heterokoppels wordt de man echter wel automatisch als vader van het kind beschouwd. Zoals hierboven al vermeld werd, werd het later wel mogelijk voor homokoppels om kinderen te adopteren. Op 20 april 2006 werd dit namelijk goedgekeurd, op voorwaarde dat de partners een duurzame relatie20 aangaan. De nieuwe wetgeving trad in actie op 18 mei 2006. Er zijn wel een aantal extra voorwaarden verbonden aan adopties door homokoppels. Voor binnenlandse adopties hebben de biologische ouders namelijk het recht mee te beslissen in welk type gezin hun kind terecht zal komen. Toch bleek in 2012 dat 14 van de 30 Belgische kinderen door koppels van hetzelfde geslacht, een forse stijging tegenover de jaren voordien. Voor buitenlandse adopties geldt dat het herkomstland van het kind een adoptie door homokoppels moet aanvaarden, wat niet altijd even gemakkelijk ligt. Deze voorwaarde zorgt ervoor dat buitenlandse adoptie door homokoppels praktisch nog steeds zo goed als onmogelijk is. 20 Onder een duurzame relatie kan men een aantal verschillende zaken verstaan. De Belgische wetgeving geeft aan dat zowel gehuwde koppels als koppels die al meer dan drie jaar feitelijk samenwonenden zijn onder deze noemer vallen. Dit geldt voor zowel hetero- als homoseksuele koppels. 12 Een laatste wet die we aanhalen, en die ook erg belangrijk was voor het versterken van de maatschappelijke positie van homoseksuelen, is de antidiscriminatiewet. Deze wet werd in België ingevoerd nadat Europa in 2000 een aantal richtlijnen aanvaardde die discriminatie op basis van onder andere seksuele geaardheid21 verbieden. Deze richtlijnen werden op 25 februari 2003 voor de eerste maal omgezet in de Belgische antidiscriminatiewet. Op 10 mei 2007 werd een tweede versie van deze wet aanvaard, om deze eerste wet te vervangen.22 Elk van deze wetgevingen was een belangrijke stap voor de homo-emancipatie, aangezien ze homoseksuelen dezelfde opties en rechten gaven als heteroseksuelen, en hen beschermden tegen discriminatie. Het is duidelijk dat de goedkeuring ervan de maatschappelijk positie van homoseksuelen dus sterk verbeterd heeft. 1.1.3.4 Indicatoren om emancipatie van een land te meten Op Europees niveau wordt er van vier indicatoren gebruik gemaakt om de emancipatie van holebi’s in een bepaald land te berekenen. Deze zijn: de gelijkschakeling voor holebi’s en hetero’s van de minimum leeftijdsgrens voor seksueel contact; de depenalisatie van homoseksualiteit; de realisatie van een anti-discriminatiewetgeving; het toekennen van burgerrechten aan holebi’s.23 In België zijn al deze punten verwezenlijkt, waaruit we dus kunnen afleiden dat wij al een groot deel van de emancipatie doorlopen hebben. Aangezien er nog steeds ongelijkheden zijn, kunnen we echter nog niet zomaar zeggen dat homoseksuelen als gelijk worden behandeld door de heteroseksuelen. 1.1.4: De sociale fase "Elke vorm van expressie is begrensd", stelt De Wever. Iedereen zal de uitspraak over ‘homokledij’ van burgemeester Bart De Wever wel gehoord hebben, hij vindt dat ambtenaren hun geaardheid niet zouden mogen tonen. Volgens hem zou bijvoorbeeld een loketbeambte geen regenboog T-shirt mogen dragen, ze moeten zich neutraal opstellen. In dit voorbeeld zien we duidelijk dat holebi’s nog niet sociaal aanvaard zijn in onze 21 Daarnaast stelt deze wet ook dat men niet mag discrimineren op basis van ras, etnische afkomst, leeftijd, handicap, godsdienst of overtuiging. 22 Deze hervorming was nodig om bepaalde Europese richtlijnen te volgen, en om een aantal bestaande maatregelen samen te brengen. 23 Citaat uit: DEWAELE, A; COX, N; VAN DEN BERGHE, W. 2006. De maatschappelijke positie van holebi’s en hun sociale netwerken: over vriendschap en andere bloedbanden. Antwerpen 13 samenleving. Veel aspecten die de sociale fase typeren, komen goed gedocumenteerd aan bod in een onderzoeksrapport van Dewaele,24 gepubliceerd in 2006. Hierna volgt een korte bespreking van belangrijke onderzoeksresultaten waarnaar in dit rapport wordt verwezen. Uit onderzoek blijkt dat homo’s op een hogere aanvaardingsgraad kunnen rekenen. Ook is bewezen dat personen van middelbare leeftijd (30 tot 49 jaar) het minst problemen zouden hebben met een homoseksuele buur, 12 procent van deze leeftijdsgroep zou hier wel een probleem mee hebben. Bij de 50-plussers zien we dat deze cijfers een stuk hoger liggen, namelijk 23 procent verkiest een heteroseksuele buur boven een homoseksuele buur. Opmerkelijk is dat 16 procent van de jongeren hier ook een probleem mee heeft. Dit zou kunnen komen doordat jongeren nog zeer zwart-wit denken omwille van hun zoektocht naar hun eigen seksuele identiteit. Hieruit kunnen we concluderen dat het beeld van hetero’s op homoseksuelen kan veranderen naarmate de leeftijd en/of peergroup. De meerderheid van de Vlamingen is van mening dat homoseksuele koppels recht hebben op dezelfde rechten als hetero koppels. Er is echter onenigheid op vlak van adoptie of opvoeden van kinderen door homoseksuelen. Eén derde van de Vlamingen neemt hier tegenover een negatief standpunt in. Het burgerlijk huwelijk voor homoseksuelen is in België wettelijk aanvaard, maar op sociaal vlak zien we dat slechts een derde van de bevolking hier achter staat. Het ander derde staat hier negatief tegenover en het overige derde heeft hierover geen mening. Als we de mening van de Belgische bevolking tegenover ouderschap bij lesbiennes en homo’s bekijken, dan blijkt dat 38 procent vertrouwen heeft in ouderschap van een lesbisch koppel, tegenover slechts 30 procent bij een homo koppel die een kind hebben. Als we deze cijfers vergelijken met de voorstanders van ouderschap bij een alleenstaande moeder (53 procent), blijkt dat dit percentage veel hoger ligt. We zien dus dat de Belgen meer vertrouwen hebben in de opvoeding door een alleenstaande moeder dan door twee partners van hetzelfde geslacht. Zoals eerder vermeld willen de meeste mensen gelijke rechten. Als er echter concrete initiatieven worden genomen, haakt een groot deel hiervan af. Dit is het kenmerk van een schijntolerante samenleving, waarbij men ervan uitgaat dat holebi’s zich volgens de 24 Citaat uit: DEWAELE, A; COX, N; VAN DEN BERGHE, W. 2006. De maatschappelijke positie van holebi’s en hun sociale netwerken: over vriendschap en andere bloedbanden. Antwerpen 14 heteroseksuele norm vormen, door bijvoorbeeld je homoseksualiteit niet al te sterk te uiten. We zitten echter niet enkel in een schijntolerante, maar ook in een heteronormatieve samenleving. In een heteronormatieve samenleving gaat men ervan uit dat iedereen hetero is en beschouwen ze homoseksuele geaardheid eerder als iets afwijkend. Wat er bij gevolg voor zorgt dat het gedrag van holebi’s gaat veranderen en dus ook hun coming out bemoeilijkt. Holebi’s verklaren dus dat het maatschappelijke klimaat ondertussen al veel verbeterd is, maar toch verbergen ze hun seksuele voorkeur nog steeds omwille van de heteronormatieve invloeden en discriminatie vanuit onze maatschappij. Heteronormativiteit en schijntolerantie kunnen gelden in verschillende velden. Dit is onder andere aanwezig in de werkomgeving. Het komt vaak voor dat er nog ontslagen vallen of dat het niet mogelijk is voor de werknemer om een goede carrière op te bouwen omwille van zijn/haar seksuele geaardheid. Hierdoor zijn holebi’s geneigd om een zelfstandige onderneming op te richten, dit noemt men ondernemingsvlucht, opdat ze niet gediscrimineerd zouden kunnen worden. Hieruit blijkt dat sociale steun binnen de werkomgeving van onschatbaar belang is voor het welzijn van de holebi’s. Ook in het onderwijs zijn hier en daar nog mankementen die duiden op heteronormatief en schijntolerant gedrag. Dit blijkt uit Europees onderzoek over verschillende landen heen. Volgens deze studie uit dit gedrag zich op verschillende manieren, zoals pestgedrag, niet voldoende ondersteunend of homofoob gedrag van leerkrachten, gebrek aan ge-outte leerkrachten en de onzichtbaarheid van homoseksualiteit in de leerplannen. Door deze, soms expliciete, soms impliciete, gedragingen kan als gevolg stigmabewustzijn en geïnternaliseerde homonegativiteit bij de holebi’s ontstaan. ‘Stigmabewustzijn’25 betekent dat wanneer een bepaalde groep zich gestigmatiseerd voelt, ze ook verwacht dat ze stereotiep behandeld zal worden. Wanneer hun zelfbeeld daalt door reacties van de omgeving en de samenleving, spreekt men van geïnternaliseerde homonegativiteit. Sociale integratie, zoals een ondersteunend holebi-netwerk, kan in grote mate een hulp zijn voor holebi’s en geïnternaliseerde homonegativiteit en de negatieve gevolgen ervan aanzienlijk doen afnemen. 25 Zoals gedefinieerd in de studie van Alexis Dewaele: DEWAELE, A; COX, N; VAN DEN BERGHE, W. 2006. De maatschappelijke positie van holebi’s en hun sociale netwerken: over vriendschap en andere bloedbanden. p. 14 Antwerpen 15 1.2: Expert Als ondersteuning bij dit onderzoek, heeft Dagmar Versmissen ons het nodige advies verleend. Momenteel is zij professor toegepaste psychologie aan de Thomas More hogeschool in Antwerpen, het vroegere Lessius. Voorheen werkte zij voor het Steunpunt Gelijkekansenbeleid in Antwerpen. Ze voerde er de Zzzip²-studie uit naar de levenskwaliteit van holebi’s in Vlaanderen. Het project kwam er in opdracht van Pascal Smet, minister van Gelijke Kansen, in navolging van de in 2006 gepubliceerde Zzzip-studie van de Universiteit Gent. Deze studie verzamelde basismateriaal over holebi’s. Men stelde onder meer vast dat een homofobe omgeving kon leiden tot meer stress en een slechtere gezondheid bij holebi’s. De Zzzip²-studie bracht de gelijkenissen en verschillen tussen Vlaamse holebi’s en hetero’s in kaart. Het project richtte zich op verschillende gebieden. De deelnemers beantwoordden onder andere vragen omtrent hun relatie(s), kinderen of kinderwens, mentale gezondheid, discriminatie en sociale steun. Eind 2011 verschenen de resultaten. Daaruit bleek dat homonegativiteit, wat een veelal negatieve werking had op de mentale gezondheid van de holebi’s, zich nog steeds voordoet bij een deel van de Vlaamse bevolking. De helft van de ondervraagde hetero’s was het er immers niet mee eens dat kinderen in België moesten leren dat het normaal is om homoseksueel te zijn. Ook beaamde iets meer dan de helft van de heterosteekproef dat gelijke rechten voor holebi’s de normen en waarden van de hetero’s bedreigden. Daarnaast vermeldde 17,7 procent van de deelnemende holebi’s in de laatste zes maanden met discriminatie in contact te zijn gekomen omwille van hun geaardheid. Toch zouden de schoolcultuur en de bedrijfscultuur zich tolerant opstellen ten opzichte van homoseksualiteit. Daarnaast wees de studie uit dat personen uit de directe omgeving van holebi-ouders overwegend neutraal tot positief over dat ouderschap staan. Een homoouder zou wel minder positieve reacties krijgen in vergelijking met een lesbische of biseksuele moeder. Bij ons onderzoek naar de beleving van de Vlaamse homo-emancipatie, bekeken vanuit het standpunt van homoseksuele mannen en vrouwen, richten wij ons vooral op het wel of niet ondervinden van discriminatie. Waar de Zzzip²-studie holebi’s en hetero’s vergelijkt, onderzoekt ons project de persoonlijke ervaringen van holebi’s in een heteronormatieve en veelal homonegatieve maatschappij. 1.3: Methode 1.3.1: Inleiding Zoals we reeds vermeldden in de inleiding van dit project, voerden we ons onderzoek naar de beleving van de Vlaamse homo-emancipatie aan de hand van een nauwkeurig opgestelde 16 vragenlijst. Deze lijst verspreidden we vervolgens over Vlaanderen via een aantal verschillende kanalen, waar we dadelijk verder op zullen ingaan. 1.3.2: De vragenlijst26 Met behulp van onze expert, Dagmar Versmissen, stelden we een vragenlijst op die peilt naar de manier waarop de deelnemer zelf de homo-emancipatie beleeft. Aangezien we een onderzoek voeren naar de persoonlijke beleving van deze emancipatie, hebben we voornamelijk met open vragen gewerkt. Op die manier kon de mening van de ondervraagde centraal blijven staan. De vragen die we opstelden, spitsen zich toe op de drie aspecten van de emancipatie die we eerder al besproken hebben. Zo zijn er enkele vragen gericht op de juridische zijde van het proces, een paar anderen behandelen het maatschappelijke aspect en weer anderen focussen eerder op de sociale invalshoek. 1.3.3: De resultaten De hoeveelheid resultaten die we verzamelden, is niet voor elk van de categorieën hetzelfde. In de tabel hieronder kan je de verdeling van onze onderzoeksresultaten terugvinden. Categorie Totaal aantal Mannen Vrouwen Jonger dan 20 jaar 16 69% 31% Tussen 20 en 45 jaar 30 80% 20% 45 plus 6 50% 50% De verzamelde resultaten deelden we in volgens leeftijd en geslacht van de deelnemer. Op die manier konden we de vergelijking maken tussen de drie leeftijdscategorieën die we op voorhand bepaald hadden. Zoals we in de inleiding reeds vermeldden, bevat de eerste categorie jongeren onder de 20 jaar. Tot de tweede categorie behoren mensen die tussen 20 en 45 jaar oud zijn, en in de laatste categorie plaatsen we de 45-plussers. Het is belangrijk te vermelden dat we de resultaten niet verdeelden volgens woonplaats, sociale achtergrond of context van de deelnemer. Zonder twijfel zouden ook deze onderverdelingen interessante resultaten opleveren. Aangezien wij echter een kleinschalig onderzoek voerden, dat slechts enkele maanden duurde, besloten wij ons te beperken tot de leeftijd en het geslacht van de deelnemers. 1.3.4: De verspreiding van de vragenlijst De verspreiding van de vragenlijst hebben we op een aantal verschillende manieren aangepakt, in een poging homo’s en lesbiennes van over heel Vlaanderen te bereiken. 26 De vragenlijst in zijn geheel kan je achteraan het werk terugvinden, onder Bijlagen. 17 1.3.4.1: Sneeuwbalsteekproef Ten eerste pasten we de techniek van de sneeuwbalsteekproef toe. Hierbij vroegen we aan een kleine groep mensen – meestal persoonlijke kennissen – om het onderzoek verder te verspreiden naar mogelijke kandidaten. De respons hierop was erg enthousiast, en zo verkregen we via deze manier dus ook een heel aantal antwoorden. 1.3.4.2: Holebi-verenigingen Naast persoonlijke kennissen, schreven we ook een aantal holebi-bewegingen aan. Via Çavaria, een koepel van de Vlaamse en Brusselse homo- en lesbische groepen, bereikten we de Roze Huizen van de verschillende Vlaamse provincies. Ook zij toonden zich erg bereid ons verder te helpen bij ons onderzoek, en verspreiden de vragenlijst o.a. door ze te delen op hun facebook-pagina. 1.3.4.3: Radio-interview Op 7 maart 2013 kregen we nog een buitenkans om ons onderzoek verder te verspreiden. De hoofdredactie van Pinkwave, het holebi-programma van Radio Centraal, nodigde ons uit om tijdens een radio-interview27 meer uitleg te geven bij het onderzoek dat we voerden. Ook op deze manier konden we dus nog een aantal deelnemers bereiken. 27 Dit kan beluisterd worden op de website van Pinkwave: http://www.pinkwave.be/index.php?id=498 18 Hoofdstuk 2: Beleving van de juridische fase 2.1: Inleiding Zoals eerder vermeld, spitst de juridische fase zich toe op het strijden tegen de wettelijke discriminatie van homoseksuelen. Eén van de belangrijkere recente gebeurtenissen in die juridische fase is de ingang van de antidiscriminatiewet. Hier focussen we dan ook het meest expliciet op in onze vragen rond de juridische fase. We wilden vooral te weten komen of ze door het bestaan van deze wet een verandering hebben gezien in het gedrag en de houding van hun omgeving. De evolutie van het juridisch respect voor holebi’s proberen we op deze manier in kaart te brengen. 2.2: Onderzoeksresultaten 2.2.1: Juridische problemen Een eerste vraag die we binnen dit kader stelden, peilde naar de algemene juridische belevenis. We vroegen onze deelnemers of zij ooit te maken hadden gekregen met juridische problemen vanwege hun geaardheid, ondanks het feit dat het laatste tegen homoseksuelen discriminerende wetsartikel al in 1985 geschrapt werd. 2.2.1.1: Jonger dan 20 jaar Het grote merendeel van de ondervraagden onder de 20 jaar zegt dat ze eigenlijk nog nooit zulke problemen tegengekomen zijn. Ze geven hier zelf ook enkele redenen voor. Zo menen ze bijvoorbeeld dat ze nog te jong zijn om echt in aanraking te komen met juridische problemen. Daarnaast merkt één man ook op dat hij in een buurt woont waar homo’s over het algemeen erg welkom zijn, en dat hij om die reden nooit echt wettelijke problemen heeft ondervonden vanwege zijn geaardheid. Dit beeld wordt echter genuanceerd door een aantal deelnemers die in hun antwoord enkele punten aanstippen die vandaag de dag nog steeds problematisch kunnen zijn voor homoseksuelen in het algemeen. Zo wordt er bijvoorbeeld door een man gewezen op het feit dat homo’s geen bloed mogen geven. Een vrouw haalt ook de moeilijke procedure rond moederschap voor lesbiennes aan, die al eerder in dit werk besproken werd. 2.2.1.2: Tussen 20 en 45 jaar oud Ook binnen de categorie van ondervraagden die tussen 20 en 45 jaar oud zijn, zegt bijna niemand ooit uitdrukkelijk juridische problemen ondervonden te hebben. Eén man uit deze categorie antwoordt echter wel bevestigend op onze vraag. Eén ondervraagde merkt ook op dat hij hier af en toe vermoedens over heeft, maar dat hij het dus nooit met zekerheid heeft kunnen zeggen. 2.2.1.3: Ouder dan 45 jaar 19 Meer dan 80 procent van de ondervraagden uit deze categorie meldt nog geen juridische problemen ondervonden te hebben die gelinkt zouden kunnen zijn aan hun seksuele geaardheid. Enkelen geven zelfs aan dat ze net het tegenovergestelde hebben ervaren. Zo verklaart één ondervraagde dat hij een uitkering kreeg van het OCMW toen zijn vader hem aan de deur zette omwille van zijn geaardheid. Slechts één van de zes ondervraagden zegt dat hij wel eens problemen heeft gehad vanwege zijn homoseksualiteit. Zo werd hij om die reden in 1985 niet aangenomen als opvoeder in een jongereninstelling waar hij had gesolliciteerd. 2.2.1.4: Conclusie De antwoorden die we van de drie categorieën op deze vraag ontvingen, waren onderling niet zo heel erg verschillend: het merendeel van alle ondervraagden zegt nog nooit juridische problemen te hebben ondervonden. De enige ondervraagde die persoonlijk juridische problemen heeft ondervonden, behoort tot de derde categorie. Dit is ook niet zo verrassend, aangezien de holebi-beweging in 1985 - het jaar waarin hij te maken kreeg met deze problemen - nog niet stond waar ze vandaag de dag staat. Het is wel opvallend dat er door de jongste categorie een aantal hedendaagse wetten aangestipt werden die belemmerend zijn voor homoseksuelen, zoals de wet rond het geven van bloed en die rond het ouderschap van lesbiennes. Dit toont toch aan dat ook zij zich bewust zijn van de ongelijkheden die zich tot op de dag van vandaag in het Belgisch wetboek bevinden. 2.2.2: De antidiscriminatiewet van 2007 Naast vragen over eventuele juridische problemen, spitsten we ons in dit deel van de vragenlijst zoals reeds vermeld ook toe op de antidiscriminatiewet. Zo stelden we vragen rond hun kennis van deze wetgeving en hun beleving ervan. 2.2.2.1: Jonger dan 20 jaar Ongeveer 73 procent van de deelnemers jonger dan 20 jaar geeft aan dat ze al van deze wet gehoord hebben. Een aantal ondervraagden zeggen dat de media en berichtgeving rond de discriminatie van holebi’s hier voor hen een erg grote rol in spelen: ze weten van het bestaan van deze wet af dankzij voorbeelden die ze in de media gezien hebben. Wanneer we hen vragen of ze, sinds het intreden van deze wet in 2007, veranderingen hebben gezien in hun omgeving, antwoordt het merendeel (62 procent van de ondervraagden) dat ze hier geen mening over hebben. Ze waren namelijk nog relatief jong toen deze wet werd ingevoerd, waardoor ze nog niet echt met dergelijke thema’s bezig waren. Twee vrouwen merken op dat homoseksualiteit tegenwoordig wel al een normalere zaak is dan vroeger, en dat de houding op die manier wel veranderd is. Aansluitend hierbij zei een man dat de invoering van de antidiscriminatiewet naar zijn mening samenviel met de opkomst van een over het algemeen meer tolererende houding. 20 Een man wijst erop dat er ondanks deze wet nog steeds veel gevallen zijn van discriminatie bij holebi’s. Een andere deelnemer zegt ook dat hij dit nog steeds erg vaak ziet op het nieuws, maar dat de wet tenminste aantoont dat het eigenlijk écht niet kan. Een laatste ondervraagde uit zijn twijfels over de werkelijke impact van de antidiscriminatiewet als volgt: “[...] ik denk dat de theoretische kracht er veel belangrijker van is dan de praktische, want als ge bv ergens niet moogt werken gaat ge toch niet meer daar willen werken als de eigenaars zo intolerant zijn.” Het grote merendeel van de ondervraagden zegt ook dat het bestaan van deze wet voor hen een geruststelling is. Ze noemen het een grote stap vooruit en beschouwen het als iets dat ervoor kan zorgen dat ze zich kunnen verdedigen en dat ze kunnen tonen wie ze zijn. Er zijn echter ook twee deelnemers die eerder gemengde gevoelens uiten. Zij zeggen dat het eerder vanzelfsprekend zou moeten zijn, en dat er in een ideale wereld geen speciale wet voor holebi’s zou moeten zijn. Eén van de ondervraagden zegt dat het voor hem helemaal geen geruststelling is. 2.2.2.2: Tussen 20 en 45 jaar Van de ondervraagden tussen 20 en 45 jaren meldt 93 procent dat ze al van het bestaan van deze wet afwisten. Van de 30 ondervraagden zijn er dus slechts twee die nog niet van deze wet gehoord hadden. Zo’n 23 procent van deze groep is ervan overtuigd dat er sinds de ingang van de antidiscriminatiewet een aantal verschillen merkbaar zijn. Er wordt ook aangehaald dat homoseksualiteit sindsdien actueler en bespreekbaarder is geworden, en wordt er ook gezegd dat holebi’s nu meer maatschappelijk geaccepteerd worden. Een aanzienlijk deel van de ondervraagden (13 procent) zegt echter zo zijn twijfels te hebben bij de impact van de wetgeving. Zo is er een vrouw die zegt dat ze niet zeker weet of het gerechtelijk systeem nu strenger optreedt, maar dat de wet er tenminste wel voor zorgt dat de gediscrimineerde nu sneller gerechtelijke stappen zal ondernemen. Een man meent dat gaybashing28 pas sinds 2007 populair is geworden, en hij betwijfelt of deze wet de daders daarvan mee helpt oppakken. Nog een andere man merkt op dat er sinds de ingang van de wet nog steeds erg veel geweldplegingen tegen homoseksuelen zijn. In totaal zegt bijna 57 procent van de ondervraagden binnen deze categorie dat ze over de afgelopen zes jaar nog geen veranderingen hebben opgemerkt. Hoewel het merendeel van de groep het nut van de antidiscriminatiewet dus in twijfel trekt, zegt toch bijna 87 procent dat het bestaan ervan voor hen een geruststelling is, en een stap in de goede richting. Zo vinden twee personen uit deze groep dat er een wettelijk kader nodig is om alles in goede banen te leiden, en dat deze wet dat kan bieden. Eén deelnemer 28 ‘Gaybashing’ of ‘gaybashen’ wordt gedefinieerd als “het bedreigen of in elkaar slaan van homo’s”. Definitie uit: ENCYCLO. (geen datum gegeven). Gaybashen. Geraadpleegd op 27/03/2013. http://www.encyclo.nl/begrip/gaybashen 21 vertelt ook dat het simpele feit dat de Belgische overheid positieve aandacht besteed aan deze problematiek hem al geruststelt. Een aantal andere deelnemers nuanceren het beeld verder. Zo wordt er geschreven dat gevallen van discriminatie tegen holebi’s in de praktijk nog al te vaak in de doofpot belanden. Ook wordt erop gewezen dat het begrip ‘discriminatie’ voor verschillende interpretaties vatbaar is. Daarnaast zegt een man nog dat de wet hem wel een veiliger gevoel geeft, maar dat de drempel tot aangifte toch nog steeds aanwezig blijft. Een andere deelnemer die zegt dat de wet hem slechts “een beetje” geruststelt, vindt dat discriminatie toch meer te maken heeft me “hearts and minds”, en dat je op zo’n vlak weinig met een wet kan aanvangen. Slechts twee deelnemers (dus bijna 7 procent) melden dat ze de antidiscriminatiewet absoluut geen geruststelling vinden. 2.2.2.3: Ouder dan 45 jaar Binnen de derde categorie, waarin we deelnemers ouder dan 45 indelen, weet iedereen af van het bestaan van de antidiscriminatiewet. Ook zegt 66 procent van hen dat ze verandering hebben gezien sinds het in werking treden ervan. Dit is volgens hen langzaamaan gebeurd, doordat er meer openheid gekomen is over het onderwerp van homoseksualiteit en doordat het op deze manier verder uit de taboesfeer is gehaald. Een vrouw vertelt ook dat de invoering van deze wet voor haar aantoont dat België een vrij tolerant land is, waardoor holebi’s zich sneller kunnen outen en zich vrijer kunnen bewegen, wat een zeer belangrijk aspect van de homo-emancipatie is. Eén deelnemer stelt vast slechts weinig verandering te hebben gezien, en een laatste man zegt helemaal geen verandering te hebben bemerkt. Hij schrijft het volgende: “Wetten veranderen, mensen niet. Mensen zijn zich enkel voorzichtiger gaan gedragen nu ze weten dat er een straf aan vast hangt.” Elk van de ondervraagden in deze categorie beschouwen de antidiscriminatiewet als een geruststelling, maar enkelen nuanceren hun antwoord wel verder. Zo merkt iemand op dat het gegeven zou moeten zijn dat er niet tegen holebi’s gediscrimineerd mag worden, en dat men daar geen apart “groepje” voor zou moeten maken. Eén ondervraagde stelt ook dat het geen garantie is tegen discriminatie, maar dat het nu wel kan worden aangeklaagd, wat al een stap vooruit is. 2.2.2.4: Conclusie Ten eerste is het erg opvallend dat de kennis over het bestaan van de antidiscriminatiewet toeneemt naarmate de ondervraagden ouder zijn. Zo kende in de jongste categorie 73 procent de wet al. In de tweede categorie liep dit op tot 93 procent en ieder van de 45plussers wist van de wet af. Dit kan er mee te maken hebben dat de jongere ondervraagden 22 in 2007 nog niet zo sterk bezig waren met zaken zoals de wetgeving omtrent discriminatie. Het is dus waarschijnlijk dat de oudere ondervraagden simpelweg al meer “blootgesteld” zijn aan deze wet, zij het via persoonlijke voorbeelden of via de media. Het is wel opmerkelijk dat een erg groot deel van de jongste categorie op de hoogte was van deze wetgeving, of er toch tenminste een vermoeden van had. Dit wijst er toch wel op dat jonge homo’s en lesbiennes de dag van vandaag nog steeds bezig zijn met de wetgeving rond hun seksualiteit, ondanks het feit dat de meeste ondervraagden uit die categorie nog niet actief zijn in holebi-bewegingen, zoals later in dit onderzoek nog eens aan bod zal komen. Daarnaast vroegen we de deelnemers of zij sinds de ingang van de antidiscriminatiewet een verandering hebben gezien in de houding en het gedrag van hun omgeving. In de jongste categorie meldden de meeste ondervraagden dat ze hier geen mening over hadden, omdat ze bij de ingang van de wet nog relatief jong waren. Toch komen de meningen van diegenen die wel antwoordden over het algemeen overeen met de meningen die terug te vinden zijn binnen de twee andere categorieën. In elk van de groepen is er een zeker percentage dat zei dat ze al veranderingen hadden bemerkt. Deze deelnemers spreken meestal over het opkomen van een meer tolerante houding tegenover homo’s en lesbiennes, over meer openheid en over hoe homoseksualiteit - mede dankzij de nieuwe wet - voor een stuk uit de taboesfeer werd gehaald. Eén man (categorie “tussen 20 en 45 jaar”) merkt echter op dat deze veranderingen misschien niet het gevolg zijn van de antidiscriminatiewet: “[…] Het is wel zo dat sinds het einde van de jaren ’90 de aanvaarding van holebi’s spectaculair is toegenomen. Die antidiscriminatiewet is daar misschien eerder het gevolg dan de oorzaak van.” In ieder geval meldde 23 procent van de groep tussen 20 en 45 jaar oud ervan overtuigd te zijn dat ze verandering hebben gezien. Dit staat tegenover 66 procent van de deelnemers ouder dan 45 jaar. Het verschil tussen deze twee categorieën kan misschien te wijten zijn aan het grote verschil in de hoeveelheid reacties die we ontvingen. Toch is het verschil tussen deze percentages wel érg opvallend. Een andere mogelijke factor zou kunnen zijn dat de 45-plussers ook meer de beginperiode van de Belgische holebi-beweging meemaakten, en daarmee ook de gevolgen van - bijvoorbeeld - de invoering van artikel 372bis. Als ze zich bij het beantwoorden van deze vraag ook baseerden op deze periode uit hun leven, waarin discriminatie tegenover holebi’s veel opvallender was dan nu, zou dit deels het grote verschil kunnen verklaren. In alle categorieën werd ook opvallend getwijfeld over het nut en de impact van de wet. Zo werd zowel in de jongste als de tweede categorie opgemerkt dat er nog steeds erg veel gevallen van geweld tegen homoseksuelen zijn. Ook in de laatste categorie kwam deze twijfel terug. In die laatste categorie werd ook gesuggereerd dat de veranderingen zijn te wijten aan mensen die zich voorzichtiger zijn gaan gedragen nu ze weten dat hun daden consequenties kunnen hebben, en dus niet aan een fundamentele verandering in de houding van de omgeving. 23 Uiteindelijk vroegen we hen ook of het bestaan van de antidiscriminatiewet voor hen een geruststelling was. Het grote merendeel van elke categorie antwoordde hier bevestigend op. Er wordt echter ook vaak genuanceerd. In zowel de eerste als de derde categorie werd opgemerkt dat het eerder vanzelfsprekend zou moeten zijn, dat holebi’s niet in een groepje apart zouden hoeven te zitten. Daarnaast zeiden verschillende mensen ook dat deze wet geen garantie biedt tegen discriminatie, slechts een manier om het nadien te laten bestraffen. Over de antidiscriminatiewet bestaan dus in elke leeftijdscategorie nog een aantal gemengde gevoelens. Zo wordt er veel getwijfeld aan de eigenlijke impact van deze wet, en merken veel mensen op dat het verbod op discriminatie tegenover holebi’s eigenlijk vanzelfsprekend zou moeten zijn. De algemene consensus onder onze deelnemers lijkt echter te zijn dat de antidiscriminatiewet een stap in de goede richting is, maar dat er nog aan veel zaken gewerkt moet worden. 24 Hoofdstuk 3: Beleving van de maatschappelijke fase 3.1: Inleiding In de maatschappelijke fase wordt de homoseksualiteit niet meer als een ziekte of psychische aandoening beschouwd, maar meer als menselijk kenmerk en iets dat bij iedereen kan voorkomen. Uit de vragen van ons interview rond dit thema wilden we afleiden of homoseksuelen weten wat hun rechten en plichten zijn en vooral ook wat ze zelf van deze wetgeving vinden. 3.2: Onderzoeksresultaten 3.2.1: Homohuwelijk In dit onderdeel van de vragenlijst werd naar het standpunt van de deelnemers gevraagd omtrent het burgerlijk huwelijk en een religieuze viering. 3.2.1.1: Jonger dan 20 jaar Het overgrote merendeel van de ondervraagden die we in de categorie ‘jonger dan 20 jaar’ indelen, meldt dat hij of zij graag gebruik zou maken van het recht om voor de wet te trouwen. Ze geven hiervoor verschillende redenen op. Zo spelen de traditie en de symbolische waarde van een huwelijk voor hen zeker een erg grote rol. Daarnaast zijn ook de praktische zaken die aan een wettelijk huwelijk verbonden zijn belangrijk voor een aantal van de ondervraagden, zoals de bescherming van eventuele kinderen, het goede contract voor samenwonenden en andere juridische en economische redenen. De anderen antwoorden dat het voor hen persoonlijk niet zo belangrijk is, of dat zij zelf niet in het huwelijk geloven. Zij zeggen echter steeds wel dat ze vinden dat homo’s en lesbiennes het recht op een wettelijk huwelijk zeker verdienen. De meningen over het religieuze huwelijk zijn al iets meer verdeeld. De meesten zeggen dat ze zelf geen religieuze viering zouden willen, maar dat ze het bijzonder spijtig vinden dat dit voor anderen geen optie is. Velen onder hen zeggen dat ze niet voor de Kerk willen trouwen omdat ze het niet akkoord zijn met de standpunten van de godsvertegenwoordigers - en dan in het bijzonder de standpunten omtrent homoseksualiteit - omdat ze zelf niet gelovig zijn of omdat het gewoon niet zo belangrijk is voor hen. Eén vrouw zegt dat ze zelf wel voor de Kerk zou willen trouwen, als dit mogelijk zou zijn. Ze legt haar standpunt als volgt uit: “[...] Je kan wel heel gelovig zijn ondanks dat je holebi bent. Voor mij is geloven op de eerste plaats in ieder mens het beste boven halen. Dat is ook geloven .Daarvoor hoef je je niet strikt aan de bijbel te houden.” Daarnaast zijn er slechts twee ondervraagden die begrip kunnen opbrengen voor het standpunt van de Kerk. Eén van hen zegt dat hij het wel kan begrijpen zolang de Kerk holebi’s op geen enkele ander manier uitsluit. Andere, explicietere vormen van discriminatie tegenover holebi’s door religieuze instellingen vindt hij verkeerd, maar hij begrijpt dat de 25 kwestie rond trouwen voor de Kerk moeilijk ligt. De andere man verwoordt het als volgt: “Ik vind het echter wel begrijpelijk dat die er niet is omdat het huwelijk helemaal geen bezegeling is van de liefde maar meer voor officiele voortplanting tussen de 2 partners zorgt en gezien dat bij homoseksuelen niet zonder hulp mogelijk is, begrijp ik ergens het kerkelijk standpunt wel. “ Hij zegt verder ook dat hij het jammer vindt dat er geen sacrament bestaat om simpelweg de liefde tussen 2 partners te vieren. 3.2.1.2: Tussen 20 en 45 jaar Van de 30 deelnemers die we ondervroegen binnen de leeftijdscategorie van 20 tot 45 jaar, zijn reeds vijf personen (drie mannen en twee vrouwen) voor de wet getrouwd. Eén van deze drie mannen heeft ook een religieuze viering, een zogenaamde ‘relatiezegening’, gehouden in de kerk, in samenwerking met een pastoor. Hij legt uit dat hij het spijtig vindt: “[...] Dat we niet echt voor de Kerk kunnen trouwen, tja dat is jammer. Maar er zijn veel ergere dingen in de wereld.” Naast de vijf gehuwden zou ongeveer 53 procent (16 deelnemers) ook willen trouwen voor de wet. Drie mannen uit deze groep nuanceren wel dat hun trouwplannen volledig afhankelijk zijn van de wensen van hun partner. De drijfveren zijn veelal de juridische voordelen (hypothecaire lening, adoptie, erfenis, huis kopen…), maar natuurlijk ook als een teken van trouw en liefde. Zo zegt ook volgende vrouw: “[...] In de eerste plaats als ‘kers op de taart’ en als bezegeling van onze liefde.” Slechts 6 deelnemers (20 procent) zouden graag dat huwelijk ook op een religieuze manier willen bezegelen. Zo’n 52 procent van de overige ondervraagden, die geen nood hebben aan een religieuze huwelijksviering, vinden het wel spijtig voor de holebi die wel deze intentie heeft. 3.2.1.3: Ouder dan 45 jaar Op de vraag of ze willen trouwen voor de wet antwoordt 65 procent van de ondervraagde 45-plussers dat zij al getrouwd zijn. Eén vrouw meldt dat ze geen behoefte heeft aan een huwelijk. Ze woont officieel samen en dit is genoeg voor haar. Ook één man onder onze ondervraagden heeft er geen behoefte aan, maar hij vindt het zeker wel positief dat de mogelijkheid bestaat. Een huwelijk op religieuze manier is voor geen enkele ondervraagde een belangrijk. Twee deelnemers voegen hier nog aan toe dat ze zich al hebben laten ontdopen, omdat ze de kerk te conservatief en fundamentalistisch vinden. Eén van de ondervraagden verwoordt het als volgt: 26 “De kerk discrimineert ons voluit, waarom zouden wij dan moeten knielen voor haar dienaars om een goedkeuring te vragen?” Er wordt wel gezegd dat ze het spijtig vinden dat het voor andere holebi’s, die dit misschien zouden willen, geen optie is. 3.2.1.4: Conclusie In het algemeen zijn de meningen over de verschillende categorieën grotendeels gelijk. Wat opvalt, is dat een groot deel van de deelnemers, over de verschillende generaties heen, geen echte interesse tonen voor een religieus huwelijk, meestal met de reden dat ze niet gelovig zijn. Ze vinden het echter wel erg dat holebi’s die een religieus huwelijk verlangen, de kans hiertoe niet krijgen. Ook zijn er in elke categorie mensen die melden dat ze het spijtig vinden dat de Kerk zo conservatief en fundamentalistisch tegenover homoseksualiteit staat, en dat ook dit een reden voor hen is om geen religieus huwelijk te wensen. De meeste willen wel een wettelijk huwelijk, om van dezelfde rechten en plichten te kunnen genieten als hetero’s en/of ook ter bezegeling van de liefde. Het grootste deel van alle ondervraagden vindt het voor zichzelf dus niet zo erg dat ze niet religieus kunnen trouwen, toch vinden ze dat de mogelijkheid hiertoe zou moeten bestaan voor degene die dit wel willen. 3.2.2: Adoptie Zoals we reeds eerder vermeldden, is adoptie door homoseksuele koppels in België mogelijk sinds 2006. Er zijn echter nog steeds een aantal procedures die enkel gelden voor koppels waarbij beide partners van hetzelfde geslacht zijn. Zo moeten de biologische ouders bij zowel een binnenlandse als een buitenlandse adoptie hun toestemming geven voor adoptie door een homokoppel. Ook kan buitenlandse adoptie enkel vanuit landen die adoptie door homoseksuelen toestaan. Daarnaast is er ook nog de procedure rond het moederschap van lesbiennes. Wanneer één van beide partners bevalt, is enkel deze vrouw de juridische ouder van het kind. Indien de andere partner ook als wettelijke ouder wil gelden, moet zij het kind adopteren, een procedure die tot een jaar lang kan duren. De ‘meemoeder’ is daarbij verplicht om een cursus van twee dagen te volgen, waar enerzijds de juridische procedure wordt besproken en anderzijds de sociale en emotionele moeilijkheden die geadopteerde kinderen kunnen ervaren. We stelden onze deelnemers dus enkele vragen met betrekking tot deze procedures. We peilden naar hun kennis ervan, naar hun eigen meningen en - indien zij zelf al een kind hadden - naar hun persoonlijke ervaringen met deze wetten. 3.2.2.1: Jonger dan 20 jaar 27 Bij de ondervraagden jonger dan 20 jaar blijken de meningen over de verschillende procedures rond adopties door homokoppels erg gemengd te zijn. Vooral de visies op het feit dat de biologische ouders, en eventueel ook het land van herkomst, hun toestemming moeten geven voor een dergelijke adoptie lopen uiteen. Van de zestien ondervraagden zeggen vier mannen dat ze deze procedure erg normaal en zelfs logisch vinden. Zij vinden het het recht van de biologische ouders de achtergrond te kennen van de ‘nieuwe’ ouders. Eén van deze vier mannen voegt hieraan toe dat hij wel een probleem ziet bij – bijvoorbeeld – adopties vanuit moslimlanden. Hij zegt het jammer te vinden dat deze landen een adoptie door homoseksuelen nooit zouden toestaan. De helft van de andere ondervraagden kan wel begrip opbrengen voor deze procedure, hoewel ze het uiteindelijk toch onnodig en discriminerend vinden. Een vrouwelijke deelneemster vat het als volgt samen: “Langs de ene kant snap ik dat sommige culturen het hier moeilijk mee hebben en een kind liever niet geadopteerd zien worden door een homoseksueel koppel, maar langs de andere kant is het compleet ridicuul want in mijn ogen maakt het helemaal niet uit of je nu door een hetero- of homoseksueel koppel wordt opgevoed. Je kan in een homoseksueel koppel meer liefde en een beter leven krijgen dan bij een vader én moeder. Omgekeerd kan ook het geval zijn. In mijn ogen is het gegeven of er nu sprake is van een homo- of heteroseksueel koppel, totaal onbelangrijk.” De algemene consensus binnen deze groep lijkt te zijn dat de geaardheid van de ouders irrelevant is, zolang het kind maar in een betere situatie terecht komt. Daarnaast zijn er nog zes deelnemers die deze procedure ronduit discriminerend vinden. Zij melden dat het nutteloos en omslachtig is, en een enkeling merkt op dat men dit als een inbreuk op de antidiscriminatiewet van 2007 zou kunnen beschouwen. Ook de meningen rond de wetgeving omtrent ouderschap voor lesbiennes lopen uiteen, zij het in mindere mate. Het overgrote merendeel van alle ondervraagden binnen deze categorie – 80 procent van de vrouwen en 72 procent van de mannen – vinden deze procedure erg discriminerend, onzinnig en tijdrovend. Eén van de deelneemsters verwoordt het als volgt: “Het kind is van beide ouders. Punt. Als de partner de hele zwangerschap aanwezig was en de keuze om een kind te krijgen een gezamelijke keuze was, moet de ander ook als ouder gezien worden.” Een mannelijke ondervraagde merkt ook op dat deze procedure niet bestaat voor de kinderen van onvruchtbare mannen, waarbij de vrouw kunstmatig zwanger werd. Slechts één vrouw meldt dat ze dit een goede procedure vindt. Ook bij de mannen zijn er enkelen die zeggen er wel begrip voor op te kunnen brengen. Zo zegt een man dat het hem binnen het juridisch kader logisch lijkt: de partner is niet de biologische ouder van het kind, en kan daarom dus ook niet van dezelfde rechten en plichten genieten. Enkele anderen merken op dat het kind hier enkel maar wel bij kan varen, en dat ze daarom geen graten zien in deze procedure. 28 Erg opvallend is wel dat de vrouwen binnen deze categorie veel meer op de hoogte zijn over deze wetgeving dan de mannen. Zo zegt 60 procent dat ze al van het bestaan ervan afwisten, tegenover slechts 9 procent van de mannen. Naar alle waarschijnlijkheid kan dit te verklaren zijn vanuit het feit dat deze procedure voor de vrouwelijke ondervraagden veel relevanter is dan voor de mannen, aangezien ze enkel van toepassing is op lesbische koppels. Vragen over de eventuele persoonlijke beleving van deze wetten zijn binnen deze categorie niet van toepassing, aangezien zij over het algemeen te jong zijn om al kinderen te overwegen. 3.2.2.2: Tussen 20 en 45 jaar De categorie “tussen 20 en 45 jaar” bevat uiteenlopende opvattingen over de correctheid van de verschillende adoptieprocedures. Acht deelnemers vinden de procedure waarbij de biologische ouders inspraak hebben bij de adoptie logisch en correct. Ze melden dat zij het recht hebben te weten wie de nieuwe ouders van hun kind zullen zijn. Eén van de mannen verduidelijkt: “Waar we dus naar moeten streven is het imago van holebikoppels op te krikken en tonen dat wij kinderen even goed als heterokoppels kunnen opvoeden. Recht tot keuze van de ouders afnemen is ons imago niet opkrikken, maar afdwingen.” Daarnaast zijn er enkelen die de verplichte toestemming van het land van herkomst, bij een buitenlandse adoptie, in vraag stellen. Ze begrijpen dat er gehandeld wordt in het belang van het kind, maar vinden het spijtig dat de conservatieve houding van erg veel landen de adoptieprocedure belemmert. Eén van de vier moeders in deze categorie licht toe: “Een gezond opvoedingsklimaat heeft volgens mij niets te maken met 2 ouders van hetzelfde geslacht of man/vrouw. Een kind heeft in de eerste plaats nood aan een warm en veilig nest.” Een derde van de ondervraagden vindt de procedure ronduit discriminerend en incorrect. Ze zijn van mening dat de procedure een foutieve boodschap geeft, namelijk dat ouders van hetzelfde geslacht minder geschikt zouden zijn om kinderen groot te brengen. Drie deelnemers blijken geen mening te hebben over deze procedure. Bij de wet rond het moederschap van lesbiennes zijn de visies nogal gelijklopend. De overgrote meerderheid (bijna 87 procent) vindt de procedure belachelijk en omslachtig. Ze vinden dat een getrouwd lesbisch koppel dezelfde rechten zou moeten krijgen als een getrouwd heterokoppel. Een aantal anderen begrijpen het adoptieproces, maar zijn het oneens met de bijkomende cursus. Een man verklaart zich nader: “Dat ze het kind moet adopteren, is misschien best begrijpelijk. Op zich zou dat met een kleine formaliteit kunnen geregeld worden. Dat ze daarvoor een cursus moet 29 volgen, lijkt me opnieuw een verkeerd signaal alsof holebi’s moeten geleerd worden hoe ze voor kinderen moeten zorgen.” Onder de ondervraagden bevindt zich ook een getrouwd lesbisch koppel met twee kinderen: een biologisch kind en een kind geadopteerd van hun partner (als meemoeder). Eén van de vrouwen vertelt dat het een beetje lachwekkend maar ook frustrerend is om op een zitting bij de jeugdrechter toestemming te geven voor adoptie aan je eigen vrouw. Hetzelfde koppel legt ook uit dat de cursus interessant was, maar voor hen geen nieuwe informatie. Het is erg opmerkelijk dat de helft van de deelnemers niet bekend was met de adoptieprocedure voor lesbiennes. Enkele mannen waren alleen niet op de hoogte van de cursus. Bij de vrouwen waren de wetten wel gekend. 3.2.2.3: Ouder dan 45 jaar Wanneer we peilen naar de mening van de ondervraagde 45-plussers over de adoptieprocedure, zien we dat meer dan 80 procent het discriminerend vindt dat er toestemming gevraagd dient te worden voor adopties door homoseksuelen. Zij zijn van mening dat er geen onderscheid zou mogen bestaan. Ze vinden dat de opvoeding het belangrijkste is en niet de geaardheid van de ouders. Er is slechts één persoon die dit een doodnormale manier van handelen vindt. Over de wetten rond moederschap voor lesbiennes zijn al onze ondervraagden binnen deze categorie het eens: ze vinden het overbodig en/of discriminerend, vooral wanneer je het vergelijkt met het ouderschap van heterokoppels. Zij hoeven deze procedure niet te ondergaan terwijl zij geen betere ouders zijn. Ouder zijn leer je volgens de ondervraagden namelijk niet. Daarnaast zijn ze van mening dat je door te trouwen eigenlijk al aangeeft dat je samen voor het kind wilt zorgen, wat deze procedure voor hen totaal overbodig maakt. Slechts iets meer dan 30 procent was niet op de hoogte van deze procedure. Eén persoon dacht dat de erkenning van de andere partner voldoende was. Hoewel de helft van de ondervraagden binnen deze categorie kinderen heeft, zegt geen enkele van de ondervraagde vrouwen persoonlijk al met deze procedure te maken te hebben gehad: zij hadden al kinderen van voor hun lesbisch huwelijk. 3.2.2.4: Conclusie Bij elke leeftijdscategorie is er een grote verdeeldheid rond het gehele thema adoptie. De reden dat deze cijfers verschillen, zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat kinderen nog een beetje een ‘ver-van-mijn-bed’ show zijn voor de jongere ondervraagden. Mede daarom zou het kunnen dat deze kwestie bij hen minder ontevredenheid opwekt: mogelijke manieren om kinderen te krijgen zijn nog niet erg prominent in hun leven. Daarom nemen ze 30 misschien minder aanstoot aan procedures die net het adopteren van die kinderen voor hen bemoeilijken. In elke groep lijkt een grote meerderheid het er over eens te zijn dat de geaardheid van de ouders irrelevant is en dat het belangrijkste is dat het kind in een betere situatie terechtkomt dan voorheen. Toch is er telkens ook nog een groep die deze procedure begrijpt en logisch vindt. De biologische ouder heeft volgens hen het recht om de achtergrond van de toekomstige ouders te kennen. Velen gaan wel niet akkoord met de grote zeggenschap die het land van herkomst heeft. Erg veel landen hebben nog steeds een veel te conservatieve houding tegenover homokoppels. Door de huidige procedure resulteert de houding van deze landen erin dat buitenlandse adoptie door homokoppels nog steeds zo goed als onmogelijk zijn. Als we gaan kijken naar de visies over de wetten bij het moederschap van lesbiennes, is er over het algemeen minder verschil in meningen. Het grootste deel van de ondervraagden vindt deze vereiste cursus erg discriminerend, onnuttig en tijdrovend. Ze verstaan uit deze procedure dat het vertrouwen in een lesbisch koppel als ouders veel minder groot is dan bij een heterokoppel, aangezien zij een extra cursus moeten volgen. Ze vinden dat lesbische moeders dezelfde rechten zouden moeten hebben als hetero-ouders. Het valt ook op dat, hoe ouder de ondervraagden zijn, hoe minder mensen begrip op kunnen brengen voor deze procedure. In de jongste categorie is dit nog 24 procent, maar in de tweede categorie daalt dit al tot ongeveer 13 procent. Van de ondervraagden ouder dan 45 meldt niemand dit te begrijpen. De daling in dit percentage kan, net zoals bij de vorige vraag, te wijten zijn aan het feit dat de relevantie van deze kwestie stijgt met de leeftijd van de ondervraagden. Daarnaast kan het hoge percentage van 45-plussers die deze wet discriminerend vinden ook deels te wijten zijn aan het feit dat de helft van deze groep uit vrouwen bestond - een percentage dat veel lager ligt bij de andere groepen. Ook voor hen is deze kwestie relevanter, en het is misschien daarom dat zij hier meer aanstoot aan nemen. 31 Hoofdstuk 4: Beleving van de sociale fase 4.1: Inleiding In België bevinden we ons nu midden in de sociale fase. Dit betekent dat er tegen de sociale discriminatie van holebi’s wordt gestreden, dat de homoseksualiteit uit de taboesfeer gehaald wordt. Met andere woorden: homoseksualiteit wordt genormaliseerd. Dat we hier nog middenin zitten, werd recent nog bevestigd door een reportage van Volt, waarin twee homo’s op straat hand in hand liepen en gevolgd werden met een verborgen camera. Via de reacties van omstaanders kregen we te zien dat homoseksualiteit nog niet zo aanvaard is door onze maatschappij als we soms zouden denken. Eén deel van onze vragen behandelt dus deze problematiek. Bij het andere deel vroegen we naar de omstandigheden bij de coming-out, aangezien deze ook wordt beïnvloed door de houding van de omgeving van de holebi’s. 4.2: Onderzoeksresultaten 4.2.1: Sociale discriminatie Zoals reeds door de hierboven vermeldde reportage van Volt aangetoond werd, is sociale discriminatie tegenover holebi’s ook in België nog steeds een reëel probleem. Onder de noemer “sociale discriminatie” vallen zaken als pesterijen, geweldplegingen, ... Over het algemeen zijn het vormen van discriminatie die niet vanuit een instelling gebeuren, zoals bijvoorbeeld het Belgisch strafwetboek, maar vanuit de maatschappij zelf. We stelden de deelnemers hierbij vragen over hun eigen ervaringen met sociale discriminatie. Daarnaast vroegen we hen of zij zich comfortabel voelen bij het openbaar vertonen van affectie aan hun eventuele partner. 4.2.1.1: Jonger dan 20 jaar Het overgrote deel meldt dat ze niet hand in hand met hun partner over straat durven lopen. Slechts één iemand zegt dat hij dit ook in een heteroseksuele relatie niet zou doen. Alle andere ondervraagden geven aan dat je als holebi beter niet hand in hand loopt met je lief om homofobe reacties, vreemde blikken en dergelijke te vermijden. Eén ondervraagde verwoordt het als volgt: “[...] maar ik zou me niet op mijn gemak voelen, om de simpele reden dat ik het gevoel zou hebben constant bekeken en nagekeken te worden. Alsof het niet past en wij 'fout' zijn.” Slechts één van de zestien ondervraagden zegt zich veilig te voelen wanneer hij dit doet. Zijn partner voelt zich hier echter niet comfortabel bij, waardoor ze dus eigenlijk amper hand in hand rondlopen. Er wordt wel genuanceerd dat dit ook afhangt van waar ze zich op dat moment bevinden. Het feit dat de media vaak meldt dat holebi’s, die publiekelijk hun affectie tonen in grote steden te maken kregen met geweld, zorgt ervoor dat ze zich ongemakkelijker voelen in dat 32 soort plaatsen. Een man merkt op: “Als holebi weet je waar je dit mag en beter niet doet. Respecteer dit ook als je holebi bent. Je moet geen reacties uitlokken als je weet dat ze komen/volgen.” 75 procent zegt nog niet te maken te hebben gehad met sociale discriminatie. De anderen maken vooral melding van “vuile blikken” en scheldwoorden. Eén man vertelt dat hij persoonlijk nog geen discriminatie ondervonden heeft, maar dat hij wel merkt dat homoseksuelen als groep nog te vaak gediscrimineerd worden. Hij is van mening dat iedereen nog veel te stereotiep over homoseksuelen denkt. Zo vertelt hij dat er nog te vaak mensen denken dat homoseksuelen hun meteen zouden proberen te versieren, waardoor heteroseksuelen vaak niet mee willen gaan naar homo-feestjes. Ondanks het feit dat zijn situatie in “normale” feestjes, waar meisjes hem proberen te versieren, gelijkaardig is. Een vrouw zegt dat haar vader haar lang niet toeliet om haar vriendin mee naar huis te nemen, wat bij haar broers en zussen nooit een probleem vormde. 4.2.1.2: Tussen 20 en 45 jaar Iets minder dan de helft van de ondervraagde 20- tot 45-jarigen loopt nooit hand in hand om negatieve reacties te vermijden. Een man merkt op dat de blikken die hij krijgt van de meeste mensen, de zin om hand in hand te lopen snel laten verdwijnen. Eén vrouw maakte deze frappante opmerking: “Wij lopen niet hand in hand om de mensen niet te choqueren.” Bijna 37 procent meent dat het onveiligheidsgevoel afhankelijk is van de omgeving. In steden als Brussel en Antwerpen wordt affectie angstvallig verborgen. Leuven en Hasselt blijken geen problemen te vormen. Ook allochtone bendes gaan ze uit de weg. Slechts twee van de 30 ondervraagden voelt zich volledig veilig. Daarnaast voelen sommigen gewoonweg de behoefte niet om hun liefde openlijk te tonen. Wat de verbale of fysieke discriminatie betreft, is 50 procent er nog nooit mee in aanraking gekomen, de afkeurende blikken buiten beschouwing gelaten. Toch een derde van de deelnemers is reeds nageroepen op straat, uitgescholden of hebben denigrerende opmerkingen ondergaan. Eén man is reeds fysiek aangevallen geweest vanwege zijn geaardheid. Twee deelnemers hebben ook problemen gehad op het werk, toen hun geaardheid bekend raakte. Eén man kan hier zich niet over uitspreken, omdat men nog steeds veronderstelt dat hij hetero is. 4.2.1.3: Ouder dan 45 jaar Op de vraag of ze zich veilig voelen wanneer ze hand in hand over straat lopen met hun partner antwoorden alle ondervraagde vrouwen, ouder dan 45 jaar, dat ze zich redelijk veilig voelen en dit dus ook doen, tenminste toch in West-Europese landen. Er is zelfs één vrouw die zegt dat ze het moeten durven zodat het gewoon wordt in het straatbeeld. 33 Eén van de ondervraagden doet het niet omdat het volgens hem nog niet maatschappelijk aanvaard is. Enkele anderen zouden ook niet in het openbaar affectie voor hun partner tonen, maar enkel omdat ze er geen behoefte aan hebben of omdat hun partner dit niet wil. Meer dan 66 procent van de ondervraagden zegt dat ze nog niet geconfronteerd zijn met sociale discriminatie vanwege hun geaardheid. De overige ondervraagden melden verbaal geweld zoals scheldwoorden en obscene gebaren. Eén ondervraagde zegt al problemen te hebben ondervonden op het werk – waar door de directie volgens hem erg correct op gereageerd was – en bij het zoeken van werk. 4.2.1.4: Conclusie Opmerkelijk is dat de jongste leeftijdsgroep zich het minst comfortabel voelt wanneer ze hand in hand met hun partner over straat lopen. Bij de leeftijdscategorie tussen de 20 en 45 jaar is dat nog maar minder dan de helft en bij de derde categorie durven alle ondervraagde vrouwen – mannen nog niet – hand in hand te lopen. Er kunnen voor deze dalende lijn een aantal verklaringen zijn. Zo kan het zijn dat oudere homo’s en lesbiennes al periodes meegemaakt hebben waarin homoseksualiteit nog veel minder geaccepteerd werd als deel van het straatbeeld. Als zij zich hierop baseren, zou het kunnen dat zij zich daarom nu positiever uiten: zij maakten al erger mee. Daarna speelt ook het feit dat jongeren vaak de druk om aan de norm te voldoen veel sterker ondervinden, en dat zij zich daarom ook de houding van de omgeving meer aantrekken. Een mogelijke verklaring voor het eerder vernoemde verschil tussen beide geslachten wordt gegeven door een deelneemster uit de jongste categorie: “mannen krijgen hier meer commentaar op denk ik, vriendinnen lopen ook geregeld hand in hand.” Vrouwen die hand in hand lopen worden door de omgeving sneller als “normaal” beschouwd dan mannen die hetzelfde doen. Dit verschil in de houding van de omgeving kan dus leiden tot het verschil in de houding van de holebi’s zelf. In de twee eerste categorieën zegt men dat de plaats waar ze zich bevinden vaak ook een belangrijke factor is of ze zich veilig voelen. Als de media aanvallen op homoseksuelen toont, voelen de deelnemers zich op de genoemde plaats niet veilig. Het merendeel van de ondervraagden is persoonlijk nog niet echt geconfronteerd met sociale discriminatie. Toch zijn er enkelen die al uitgescholden en naar bekeken zijn geweest. Ook werden er door enkelen problemen op het werk ondervonden omwille van hun geaardheid. 4.2.2: Coming-out Iedere holebi heeft een andere ervaring bij hun coming-out. Het is deze gebeurtenis die we probeerden te onderzoeken, door vragen te stellen over de persoon aan wie de deelnemers 34 het eerst over hun geaardheid vertelden, de leeftijd waarop ze dit deden en de reacties van hun omgeving. 4.2.2.1: Jonger dan 20 jaar Op gemiddelde 15,5-jarige leeftijd kwam de jongste categorie uit de kast. De leeftijden variëren echter tussen de 13 en de 18 jaar. In 75 procent van de gevallen was de ondervraagde bevriend met diegene tegenover wie hij of zij voor het eerst uit de kast kwam. De anderen vertelden het eerst aan hun moeder of vader. Slechts drie van de zestien ondervraagden meldden dat er niemand was aan wie ze hun geaardheid liever niet zouden mededelen. De meesten geven aan dat ze vooral terugschrikken voor de conservatievere denkwijze van bepaalde mensen. “Mijn grootouders of familie (buiten het gezin). Mijn groutouders zijn van een andere compleet andere tijd en zouden het niet begrijpen en zich afvragen wat ze gedaan hebben om zo iets te verdienen. Het heeft geen zin om hen nog zo'n pijn te doen voor ze sterven. Aan mijn familie zeg ik niets uit angst dat ze het aan mijn grootouders zouden zeggen. Eens zij er niet meer zijn, zal ik het vertellen.” Grootouders worden door veel ondervraagden gerekend tot de categorie van mensen tegenover wie ze zich niet uiten. Twee mannen plaatsen ook strenggelovigen in deze categorie, vanwege hun conservatieve en strikte denkwijze. Ook aan onbekenden zouden enkelen het niet vertellen. Zes personen zeggen dat ze zich op school al ge-out hebben. Daartegenover melden vier personen zich nog niet ge-out te hebben op school, uit schrik voor negatieve reacties of voor het “drama” dat zo’n aankondiging met zich mee zou brengen. De anderen zeiden dat ze zich niet uitdrukkelijk ge-out hebben, maar dat mensen op hun school het wel weten. Eén man vertelde dat hij het op school wel vertelde, maar op zijn werk niet. Omdat het een vakantiejob is, zijn mensen sowieso niet zo geïnteresseerd in elkaars privéleven. Daarnaast heeft hij een beetje schrik van wat hij de ‘arbeidersmentaliteit’ noemt. Hij vat het met deze woorden samen: “Zij zouden homo’s sneller in het hokje ‘janetten’ plaatsen.” Wanneer we hen vragen naar de reacties van hun omgeving op hun coming-out, meldt geen van de deelnemers uitgesproken negatieve reacties. Een enkeling meldt gemengde reacties, terughoudendheid of een vermoeden dat er achter zijn rug over hem geroddeld wordt. 4.2.2.2: Tussen 20 en 45 jaar De leeftijd waarop men in de tweede categorie met zijn geaardheid naar buiten trad varieert tussen 11 en 24 jaar. Het gemiddelde is bijgevolg een leeftijd van 17,2 jaar oud. 35 De meerderheid (70 procent) zegt dat ze een vriendschappelijke relatie hadden met de persoon bij wie hij of zij zich voor het eerst uitte. Zeven ondervraagden vertelden het voor het eerst aan een gezinslid (vader, moeder, broer of zus). Eén ondervraagde vertelde het eerst aan haar collega’s. Een man lichtte eerst zijn toenmalige partner in een heterorelatie in. De antwoorden op de vraag of men iemand niet inlichtte over zijn of haar geaardheid lopen in deze categorie een beetje uiteen Iets meer dan een derde van de deelnemers heeft zijn geaardheid bij iedereen bekendgemaakt. Toch verduidelijken enkelen dat ze het ook niet expliciet aan iedereen vertellen, maar het zeker niet verzwijgen. De geaardheid komt ter sprake op het gepast moment, zo zegt één van de mannen: “In de eerste plaats ben ik wie ik ben, en dan pas volgt er een geaardheid. Ik stel me dus helemaal niet voor als “hallo, ik ben X en homo”. Beetje belachelijk zou dat zijn, neen?“ Eén van de getrouwde mannen voegt nog toe: “Er is niemand specifiek aan wie ik het nooit vertelde, maar als het niet relevant is vermeld ik het ook niet altijd tijdens een gesprek. Een hetero doet dat ook niet…” Sommigen hebben hun coming-out door anderen verder laten vertellen. Zo was iedereen meteen geïnformeerd. Vijf ondervraagden brachten (één van) hun grootouders niet op de hoogte uit schrik voor negatieve reacties of, zoals deze man het zegt: “[...]Omdat ze het niet zouden begrijpen denk ik. Het staat gewoon te ver van hun bed en hun leefwereld.“ Ook aan personen die reeds negatieve reacties op het thema gaven, delen enkelen hun geaardheid niet mee. Zo lichten enkelen op de werkvloer dit soort personen niet in. Toch hebben de mensen in de werkplaats en/of school van 90 procent van de deelnemers weet van de geaardheid. Slechts vier van de ondervraagden houden privé en werk strikt gescheiden. De reacties op die uitingen blijken bij het merendeel van de ondervraagden positief. Enkelen kregen eerst enkele negatieve commentaren, die uiteindelijk positief evolueerden. Een man vertelt over zijn ervaring: “[...]Mijn ouders en grootouders hebben even de tijd nodig gehad om het allemaal te plaatsen, maar ze hebben mij nooit uitgesloten. Op zich denk ik dat ik de meeste problemen had om mezelf te aanvaarden.” 36 Slechts bij één van de deelnemers waren de reacties zo goed als allemaal negatief. Bij de volgende man kwam er één negatieve reactie: “Overwegend positief, behalve bij mijn moeder, zij heeft 6 maanden amper met mij gesproken.” 4.2.2.3: Ouder dan 45 jaar Als we de coming-out bij de 45-plussers bekijken, zien we dat de leeftijd van de coming-out zich bevindt tussen 14 en 22 jaar. Dit brengt de gemiddelde leeftijd op 18 jaar. De persoon aan wie de ondervraagden hun geaardheid het eerst toevertrouwden, is in 50 procent van de gevallen een goede vriend(in). Twee personen vertelden het eerst aan een broer of zus. Slechts één persoon vertelde het als eerste aan zijn ouders. De helft van de deelnemers zegt dat zij hun geaardheid nooit voor iemand verborgen hielden. Eén van hen zei: “Iedereen die het hoorde te weten, wist het. Ik had geen behoefte om het aan heel de wereld te vertellen.” Twee personen hebben het bewust niet aan hun grootouder(s) verteld of aan de grootouder(s) van hun partner. Ze deden dit niet, omdat ze het gegeven niet relevant vonden of omdat de grootouders te oud waren en het niet zouden begrijpen. Als het om de grootouder(s) van hun partner ging dan gaven ze als reden op dat het niet hun taak was om hen op de hoogte te brengen. De reacties uit de omgeving op hun coming-out waren bij het merendeel van de gevallen overwegend positief. Slechts één persoon sprak over uitgesproken negatieve reacties, die uiteindelijk verder evolueerden naar neutrale reacties: “[...]ouders geschockt, ze dachten dat ik ziek was (tijd geen contact), kinderen hebben dit zonder problemen een plaats gegeven na gesprek, minder welkom op familiefeesten. Ze vroegen mij om te spreken over ‘gewoon een vriendin’ die mee was ipv mijn partner/vrouw, nu geen enkele opmerking meer over” In de werkomgeving hebben de meesten hun geaardheid al dan niet expliciet verteld. Tot zover hebben dezen geen problemen ondervonden. Eén van de ondervraagde mannen zegt geen behoefte te hebben om zich te uiten op het werk. Een andere deelnemer vertelt dat coming-out een proces is dat nooit eindigt. Ze uit zich daarom enkel tegenover de belangrijkste personen in haar leven. 4.2.2.4: Conclusie 37 Aan de hand van de gemiddelde leeftijden kunnen we afleiden dat men zich vandaag de dag sneller durft te outen als homoseksueel. Zo kunnen we namelijk zien dat de gemiddelde leeftijd in de jongste categorie 2,5 vroeger ligt dan in de oudste categorie. Dit kan te wijten zijn aan een verbetering van bespreekbaarheid van homoseksualiteit, waardoor jonge holebi’s zich nu vroeger durven outen. In elke categorie valt het op dat de meeste ondervraagden voor het eerst uit de kast kwamen tegenover een goede vriend of vriendin. Op de tweede plaats staan steeds familiale relaties, zoals ouders of broers en zussen. Slecht één enkele ondervraagde (categorie 20-45) vertelde het eerst aan collega’s. Bij de vraag of ze het ooit uitdrukkelijk niet aan iemand vertelden, wordt in elke groep opgemerkt dat ze het nooit expliciet aan iedereen zouden melden. Hun geaardheid is iets dat op een gepast moment ter sprake kan komen, maar niet iets dat ze aan hoeven te kondigen. Een tweede groep waar telkens op gewezen wordt, is de groep van mensen met een conservatievere denkwijze, zoals ouderen en strenggelovigen. Het merendeel van elke categorie meldt ook overwegend positieve reacties te hebben gekregen op hun coming-out. Nog een groot deel meldt gemengde reacties of terughoudendheid, en slechts een minderheid meldt echt uitgesproken negatieve reacties. 38 Hoofdstuk 5: Beleving van het proces van de emancipatie 5.1: Inleiding Een laatste onderdeel waar onze vragenlijsten naar peilden, was de beleving van het emancipatieproces als een geheel. Hierbij spitsten we de vragen toe op de eigen participatie van de deelnemers aan dit proces, en aan de toekomstvisies van de deelnemers. 5.2: Onderzoeksresultaten 5.2.1: Eigen participatie De homo-emancipatie vloeit ook voor een groot deel voort uit de participatie van homoseksuelen zelf. Gelijkheidsbewegingen, betogingen, parades, petities, … Alles kan zijn steentje bijdragen. We vroegen onze ondervraagden naar hun deelname in dit proces. 5.2.1.1: Jonger dan 20 jaar De meeste 20-jarigen hebben nooit aan dergelijke emancipatieprojecten deelgenomen. Eén vrouw meldt dat ze enkel mensen persoonlijk aanspreekt over dit proces. Een man vertelt dat, moest hij de kans krijgen, hij wel deel zou nemen aan de gelijkheidsbeweging, maar zelf hij geen zou initiatief nemen. Een andere man meldt dat hij ooit deelnam aan een online-petitie die onrecht tegenover holebi’s wilde aanklagen. 5.2.1.2: Tussen 20 en 45 jaar De meerderheid (80 procent) van de 20- tot 45-jarigen zegt nooit deelgenomen te hebben aan betogingen, parades of gelijkheidsbewegingen. Twee deelnemers (man en vrouw) van deze 80 procent hebben wel een enkele keer meegelopen in de Gay Parade, maar puur om recreatieve redenen. Een enkeling geeft financiële steun aan een Gay Community project. 20 procent van de deelnemers is of was lid van een holebi-beweging. Deze mensen melden actief te zijn (of geweest te zijn) in verenigingen en bij het organiseren van verschillende activiteiten zoals holebifilmfestivals, fuiven, debatten en overleggen met politici. Één van de lesbiennes zegt: “Wil je de wereld veranderen, start met jezelf. En ga om met een ander zoals jezelf wilt dat men met je omgaat.” 5.2.1.3: Ouder dan 45 jaar Meer dan 80 procent van de ondervraagden uit de derde categorie nam ooit deel of neemt momenteel deel aan dit proces. In deze gevallen gaat het dan over bijvoorbeeld voorlichting geven, geabonneerd zijn op een specifiek tijdschrift, oprichting van een lesbischfeministische groep, deelname aan een Europees congres, deelnemen aan betogingen, ... 39 Eén ondervraagde meldt dat hij nooit heeft deelgenomen aan dit proces, en geeft daar ook een specifieke reden voor op: “Doe normaal dan zullen anderen dat tegenover jou ook wel doen” 5.2.1.4: Conclusie Het is opvallend dat de jongste veel sterker aanleunt bij de middelste categorie, dan dat de middelste categorie aanleunt bij de oudste leeftijdscategorie. Zowel bij de eerste als bij de tweede groep nam de meerderheid van de deelnemers nooit deel aan het emancipatieproces. 80 procent van de leden van de derde groep daarentegen dragen – of droegen – hun steentje bij. Toch heeft ook een ondervraagde uit de eerste categorie reeds aan een online-petitie deelgenomen. Een persoon uit diezelfde categorie zegt ook de intentie te hebben om zich in te schrijven bij een gelijkheidsbeweging. In de tweede groep is er iets meer participatie merkbaar. 20 procent van de ondervraagden speelt of speelde een veelal belangrijke rol in het emancipatieproces. Onder de oudere garde bevinden zich zowel leden met belangrijkere posities als homoseksuelen die een ietwat kleinere maar zeker niet minder belangrijke rol speelden in de Vlaamse homo-emancipatie. De weinige ervaring in de eerste groep is waarschijnlijk te wijten aan de jonge leeftijd van deze personen. De oudste groep heeft al meer tijd gehad om zich voor de emancipatie te engageren. Het zou ook kunnen dat de oudere groep zich in het verleden meer genoodzaakt voelde om het proces van de emancipatie vooruit te helpen. De discriminatie tegenover homoseksuelen was toen namelijk veel flagranter dan ze vandaag de dag is. Op die manier zou de huidige ‘dip’ in activisme vergelijkbaar kunnen zijn met de ‘dip’ die de holebibeweging rond 1985 kende, toen een groot deel van hun motivatie samen met artikel 372bis wegviel. Ook nu, door de goedkeuring van zowel het homohuwelijk als adoptie door homoseksuelen, zou het kunnen dat het emancipatieproces weer een - mogelijk tijdelijke dip kent. In elke groep is er minstens één persoon die er bewust voor kiest niet deel te nemen aan het proces. 5.2.2: Toekomstperspectieven Zoals eerder vermeld werd, is de homo-emancipatie in Vlaanderen nog geen afgesloten hoofdstuk. Voor sommige aspecten is er nog werk aan de winkel. We vroegen daarom dus naar wat de deelnemers graag nog zouden zien veranderen. 5.2.2.1: Jonger dan 20 jaar Bij de ondervraagden jonger dan 20 jaar kwamen er drie verschillende types antwoorden naar voren. 40 De grootste groep vindt dat er nog gewerkt moet worden aan de manier waarop de maatschappij homoseksualiteit bekijkt, aan de normalisering van holebi’s. Mensen moeten volgens hen vooral ophouden het onderscheid te maken tussen hetero’s en holebi’s. De tweede groep vindt dat ook de houding van de holebi’s zelf moet veranderen: ze moeten zich volgens deze ondervraagden niet langer marginaliseren, en ze zouden zelf een poging moeten wagen om als meer “normaal” beschouwd te worden. Een laatste groep merkte op dat er nog gewerkt moet worden aan de gelijkheid binnen zaken als ouderschap en het huwelijk. 5.2.2.2: Tussen 20 en 45 jaar In deze groep komt één gemeenschappelijk gedachte naar voren: men moet de homoseksuele geaardheid aanvaarden en proberen begrijpen. Velen staan achter het standpunt dat kinderen van kleins af aan moeten leren dat homoseksualiteit normaal is, zodat het vanzelfsprekender wordt in de maatschappij. Daarnaast hoopt men op meer respect vanuit een interculturele maatschappij en vanuit de machocultuur die soms op straat kan heersen. Eén deelnemer vermeldt zo dat het naroepen op straat zeker moet veranderen. Ook wil men niet langer een onderscheid tussen hetero’s en holebi’s op het gebied van adoptie en het huwelijk. Een vrouw merkt ook op dat er ook gelijkheid moet komen bij bloedgiften door holebi’s. Op dit moment worden dezen namelijk resoluut geweigerd door het Rode Kruis uit angst voor een aidsbesmetting. Deze ziekte kan echter ook bij heteromannen voorkomen. Volgens een enkeling moet er ook meer aandacht worden besteed aan het voorkomen van aids bij jonge homo’s. Een aantal deelnemers vragen het nodige zelfrespect bij holebi’s. Zo zouden ze beter kunnen opkomen voor hun mening en hun gevoelens. Homoseksuelen moeten zich dus volgens hen niet anders voordoen dan ze zijn. Toch merkte één deelnemer op dat het veelvoorkomende excentrieke en vooral onnatuurlijke gedrag negatieve reacties uitlokt. Enkelen willen dat homoseksuele mediafiguren openlijk voor hun geaardheid uitkomen, om de drempel naar de coming-out voor andere holebi’s te verlagen. De algemene consensus binnen deze groep wordt door één van de mannen goed samengevat: “Het is goed dat holebi’s blijven vechten voor rechten, net zoals vroeger de vrouwen het deden, de zwarten, enzovoort … en voor de rest is er maar een ding nodig: tijd” 5.2.2.3: Ouder dan 45 jaar De meerderheid van de ondervraagde 45-plussers vindt dat er nog het meeste werk is aan de algemene aanvaarding en normalisering van homoseksualiteit. 41 Ook sensibilisering wordt aangehaald. Hierbij vinden zij de rol van onderwijs en media erg belangrijk. Daarnaast zijn ze van mening dat er een klimaat van waakzaamheid moet ontstaan. Dit houdt in dat men moet beschermen wat er al bereikt is terwijl de laatste discriminaties weggewerkt worden. 5.2.2.4: Conclusie De toekomstvisies van de verschillende deelnemers gaan alle kanten uit. Over de normalisering van de homoseksualiteit heerst echter een consensus. Elke leeftijdscategorie wil het onderscheid tussen hetero’s en holebi’s van de baan. Het onderwijs en de media spelen hiervoor een belangrijke rol. Verder vinden ze dat ook de wetten voor adoptie en het huwelijk moeten versoepelen. Het zijn vooral de twee jongste categorieën die hierop wijzen. Een groot onderscheid tussen de eerste en de tweede categorie vindt men in de marginalisering van holebi’s. De jongste categorie ijvert voor verandering van de houding van de holebi’s zelf. Slechts één deelnemer uit de tweede categorie gaat hier echt mee akkoord. De overigen zijn juist van mening dat holebi’s het nodige zelfrespect moeten behouden en zich niet anders mogen voordoen dan ze zijn, excentriek of niet. 42 Hoofdstuk 6: Besluit 6.1: Inleiding Om u een globaal overzicht te geven over de verschillende categorieën heen, wijzen we op de belangrijkste lijnen in het onderzoek. We zetten de beleving van de drie groepen omtrent de wetgeving, discriminatie en deelname aan de emancipatie op een rijtje. 6.2: Beleving van de Belgische wetgeving rond homoseksualiteit De Belgische wetgeving speelt uiteraard een erg grote rol in de beleving van de emancipatie van Vlaamse homo’s, aangezien zij de mogelijkheid heeft dit proces te versnellen of juist te verhinderen. Het is dus logisch dat veel van onze ondervraagden een sterke mening hebben over de wetgeving omtrent hun geaardheid. Hieronder schetsen we de algemene consensus hierover. 6.2.1: De antidiscriminatiewet De antidiscriminatiewet is een wet die expliciet in het voordeel van holebi’s wil werken. Ze wordt door het grootste deel van onze ondervraagden dus ook als een geruststelling beschouwd. Toch blijken vele deelnemers nog met gemengde gevoelens te zitten. Zo wordt er opgemerkt dat het verbod op discriminatie tegenover holebi’s eigenlijk vanzelfsprekend zou moeten zijn. In hun ideale maatschappij zou er geen aparte vermelding van deze groep nodig zijn. Het simpele feit dat dit wel nodig geacht wordt, is voor velen al niet erg geruststellend. Het is ook erg opvallend hoeveel ondervraagden twijfels zeggen te hebben op de eigenlijke impact van deze wet. Zij ervaren nog te veel pesterijen, discriminatie en geweldplegingen tegenover holebi’s te zien. Aan de nadere kant zeggen velen wel dat het bestaan van een dergelijke wet homoseksualiteit actueler en bespreekbaarder heeft gemaakt. Ze vinden het ook een goed teken dat de Belgische overheid aandacht besteedt aan deze problematiek. Dit toont voor hen aan dat België toch een relatief tolerant land is, wat erg belangrijk is voor het gevoel van acceptatie. Eén deelnemer (categorie ‘ouder dan 45’) verwoordt dit gevoel als volgt: “[...] jonge holebi’s outen zich sneller en bewegen zich vrijer in de mppij” Er werd in de vragenlijst vaak gesproken over de opkomst van een meer tolerante houding in België. Of deze antidiscriminatiewet hier het oorzaak dan wel het gevolg van is, weet men niet. 6.2.2: De wetgeving rond adoptie De procedures rond adoptie door homoseksuelen zijn van een andere aard dan de antidiscriminatiewet. Deze wetten zorgen er namelijk voor dat een bepaalde actie - in meer of mindere mate - moeilijker wordt voor homoseksuelen dan voor heteroseksuelen. Bij deze 43 wetgeving is de wens om de onderscheiding tussen homo’s en hetero’s te laten vallen dus veel sterker dan bij bijvoorbeeld de antidiscriminatiewet. Zo vinden velen de adoptieprocedure voor homokoppels incorrect en discriminerend. Zij menen dat de geaardheid van de ouders irrelevant is, en dat daar dus ook geen rekening mee gehouden dient te worden. Hun mening wordt samengevat door een deelnemer uit de jongste categorie: “Dit vind ik eigenlijk niet nodig. Zolang het kind in betere handen terecht komt lijkt er me geen probleem. Als de ouders dit trouwens zouden weigeren: is dat dan geen inbreuk op de discriminatiewet van 2007?” Een grote groep van de ondervraagden kan echter nog wel begrip opbrengen voor deze procedure. Zij zeggen dat de biologische ouders ook rechten hebben, en dat zij inspraak moeten hebben in de plaatsing van hun kind. Voor de wetgeving rond het ouderschap van lesbiennes kan veel minder begrip opgebracht worden. Velen noemen het tijdrovend en uitermate discriminerend. Eén deelneemster (categorie tussen 20 en 45 jaar) verwoordt het als volgt: ”Dit vind ik zeer triestig. Meer nog, schandalig! Andere moeders dienen toch ook geen cursus te volgen (ik denk dan aan nieuw samengestelde gezinnen, …)” Slechts een enkeling zegt deze procedure te kunnen begrijpen. Op een paar uitzonderingen na, lijken de deelnemers te menen dat deze wetgevingen vooral een foute boodschap sturen naar de maatschappij: zo lijkt het volgens hen namelijk dat homokoppels ongeschikt zijn om een kind op te voeden. Op deze manier beleven zij deze specifieke passages uit het Belgisch strafwetboek als nefast voor de vooruitgang van hun emancipatie. 6.3: Persoonlijke ervaring binnen de emancipatie Het hoofddoel van dit onderzoek was uiteraard te onderzoeken hoe homo’s en lesbiennes zelf hun strijd voor gelijke rechten beleven. Een groot deel van deze beleving wordt bepaald door de houding van hun omgeving tegenover de deelnemers. 6.3.1: Problemen vanwege de geaardheid Het is opvallend dat het grootste deel van de ondervraagden meldde nog nooit met enige vorm van sociale of juridische discriminatie te maken te hebben gehad. Velen hadden echter wel al maatschappelijke discriminatie ondervonden, zoals hierboven - bij de beleving van de Belgische wetgeving - reeds besproken werd. 44 Slechts één deelnemer (categorie ouder dan 45) meldde in het verleden juridische problemen te hebben ondervonden. Dit was echter in 1985, en is dus niet meer toepasselijk op de huidige situatie. Een aanzienlijk groter deel van de ondervraagden heeft al te maken gehad met expliciete sociale discriminatie. Zij maakten melding van scheldwoorden, vreemde blikken en obscene gebaren. Het is wel belangrijk op te merken dat het percentage van mensen die hier al mee geconfronteerd werden in geen enkele groep hoger was dan 50 procent. Een opvallend grotere groep spreekt echter wel van een groot onveiligheidsgevoel wanneer ze hand in hand met hun partner over straat lopen. In sommige gevallen gaat dit zelfs zo ver dat ze het openbaar tonen van affectie voor hun partner actief uit de weg gaan, uit schrik voor de reacties van de omgeving. Eén deelnemer uit de jongste categorie zegt het volgende: “Momenteel heb ik geen partner, maar ik zou me niet op mijn gemak voelen, om de simpele reden dat ik het gevoel zou hebben constant bekeken en nagekeken te worden. Alsof het niet past en wij 'fout' zijn.” Het valt wel op dat dit onveiligheidsgevoel afneemt naarmate de leeftijd van de ondervraagden toeneemt. Dit onveiligheidsgevoel is natuurlijk ook een (vrij extreme) vorm van sociale discriminatie. Het betekent namelijk dat - voornamelijk bij jongere deelnemers - de angst voor slechte reacties zo groot is dat ze zich actief gaan aanpassen om “acceptabeler” voor te komen. 6.3.2: Eigen participatie Zoals we reeds eerder bespraken, is het erg opvallend dat vooral de twee oudere categorieën actief participeren aan het proces van de emancipatie. Velen onder hen namen al eerder kleine of grote rollen binnen dit proces op zich. De deelname van de jongste categorie is eerder miniem. Uit de antwoorden op de vragenlijst blijkt echter dat dit niet noodzakelijk betekent dat zij minder op de hoogte zijn van de evolutie van dit proces, noch dat zij geen mening hebben over wat er nog zou moeten veranderen. De jongeren geven blijk van een relatief grote kennis over de verschillende wetten omtrent hun seksualiteit. Zo wijzen zij er onder andere op dat zij het verbod op bloedgiften door homoseksuelen oneerlijk vinden, en dat ze van mening zijn dat dit enkel achterhaalde stereotypes bevestigt. Ondanks het feit dat deze jongste categorie minder actief is binnen holebi- en gelijkheidsbewegingen, tonen zij zich dus nog steeds erg geïnteresseerd in het emancipatieproces. 6.4: Conclusie Over het algemeen zijn de ondervraagden het erover eens dat er zichtbaar een tolerantere houding tegenover homoseksuelen aan het opkomen is. Desondanks zijn nog erg veel 45 gevallen van discriminatie, pesterijen en geweldplegingen. De emancipatie is naar hun gevoel dus zeker geen afgerond proces. De deelnemers wijzen in hun antwoorden ook een aantal instanties aan die belangrijke spelers zijn voor hun beleving van de emancipatie. Zo beïnvloeden de Belgische wetgeving en de media, evenals de reacties uit de maatschappij. In de toekomst zal de samenwerking hiermee waarschijnlijk dus erg belangrijk zijn om hervormingen door te kunnen voeren. Het blijkt dat er vooral in de sociale fase nog werk aan de winkel is. De normalisering van homoseksualiteit opkrikken is een absolute prioriteit voor een groot deel van de ondervraagden. Daarnaast moet de aanvaarding in het straatbeeld stijgen om verandering te brengen in de ongelijkheid tussen hetero’s en holebi’s. Ook de juridische en de maatschappelijke fase blijken naar het gevoel van de ondervraagden niet volledig afgerond te zijn. Zo zijn er nog wetsartikels die zij als discriminerend ervaren. Tevens menen zij dat de adoptieprocedure (en in mindere mate het huwelijk) voor homoseksuelen nog gelijkgesteld moet worden aan die voor heteroseksuelen. De stelling dat Vlaanderen een regio is die volop in de sociale fase zit, is dus te weinig genuanceerd. Uit de reacties van onze ondervraagden bleek dat er in elke fase van de emancipatie nog wat werk nodig is, alvorens we ze als afgerond kunnen beschouwen. Om dit werk te verzetten, zullen de Belgische overheid en de media - die ook een grote invloed uitoefenen op de reacties van de bevolking - volgens onze ondervraagden een grote rol op zich moeten nemen. 46 Bronnenlijst Internetbronnen GAYWORLD. 2009. België. Geraadpleegd op 6 oktober 2012. http://www.gayworld.be/holebi-cultuur/wereldwijd/belgie/ DE BELGISCHE OVERHEID. (geen jaar van update gevonden). Het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Geraadpleegd op 6 oktober 2012. http://www.belgium.be/nl/familie/koppel/huwelijk/homohuwelijk/ CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING. 2013. De Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007. Geraadpleegd op 30 november 2012. http://www.diversiteit.be/?action=onderdeel&onderdeel=63&titel=De+antidiscriminatiewet +van+10+mei+2007 BELGISCHE FEDERALE OVERHEIDSDIENSTEN. 2012. Het huwelijk tussen personen van het zelfde geslacht. Geraadpleegd op 30 november 2012. http://www.belgium.be/nl/familie/koppel/huwelijk/homohuwelijk/ MENS EN RECHT. Homohuwelijk. Geraadpleegd op 30 november 2012. http://www.mensenrecht.be/node/962 BELGISCHE OVERHEID. 2013. Strafwetboek. Hoofdstuk V: Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting: artikel 372. Geraadpleegd op 12 januari 2013. http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&table_name=wet &cn=1867060801 CENTRUM VOOR GELIJKE KANSEN EN VOOR RACISME BESTRIJDING. 2009. Van vaderschapsverlof naar geboorteverlof. Geraadpleegd op 13 januari 2013. http://www.diversiteit.be/index.php?action=artikel_detail&artikel=240 FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE. 2011. Adoptie door personen van hetzelfde geslacht. Geraadpleegd op 13 januari 2013. http://justitie.belgium.be/nl/themas_en_dossiers/kinderen_en_jongeren/adoptie/adoptie_ door_homo-en_lesbische_koppels/ MENS EN RECHT. Ongehuwd samenwonen. Geraadpleegd op 19 januari 2013. http://www.mensenrecht.be/node/1028 WAGEMAKERS, M. 21 maart 2011. Homoseksualiteit: een sociaal geaccepteerde psychiatrische ziekte? Geraadpleegd op 27 januari 2013. 47 http://cultuur-maatschappij.todio.nl/sociale-interesse/artikel-over-homoseksualiteit-in-degeestelijke-gezondheidszorg-2968.html VAN VEEN, G. 2004. Egodystone homoseksualiteit. Geraadpleegd op 27 januari 2013. http://www.psychowerk.com/Woordenboek/E/egodystone%20homoseksualiteit.htm ROZE ZATERDAG EINDHOVEN. 2011. Wat is de Roze Zaterdag? Geraadpleegd op 2 februari 2013. http://www.rozezaterdageindhoven.nl/index.php/nl/watis WEL JONG NIET HETERO. 2007. Geschiedenis WJNH. Geraadpleegd op 2 februari 2013. http://www.weljongniethetero.be/viewtext.asp?id=143&?anch=149 QLGBT, INC. 2004. Hirschfeld, Magnus (1868-1935). Geraadpleegd op 5 februari 2013. http://www.glbtq.com/social-sciences/hirschfeld_m.html RICHARD, K. 2011. World Health Organization. Geraadpleegd op 6 februari 2013. http://geography.about.com/od/culturalgeography/a/world-health-organization.htm ENCYCLO. (geen datum gegeven). Gaybashen. Geraadpleegd op 27 maart 2013. http://www.encyclo.nl/begrip/gaybashen DE BELGISCHE FEDERALE OVERHEIDSDIENSTEN. 2012. Adoptie. http://www.belgium.be/nl/familie/kinderen/adoptie/ Artikels AERTS, Y. 08/07/2013. Çavaria wil automatisch ouderschap in plaats van adoptie door meemoeders. http://www.zizo-magazine.be/node/1129 AMERICAN JOURNAL OF PSYCHIATRY. 1 februari 1981. The diagnostic status of homosexuality in DSM-III: a reformulation of the issues. Geraadpleegd op 27 januari 2013 http://ajp.psychiatryonline.org/article.aspx?articleid=158812 BBC. 2006. Belgium passes gay adoption law. Geraadpleegd op 6 oktober 2012. http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/4929604.stm BUITENLANDREDACTIE. 21 april 2006. Belgische homo’s mogen adopteren. Geraadpleegd op 13 januari 2013. http://www.digibron.nl/search/detail/012dc1cde0a203b172b97480/ 48 DE CEULAER, J; RASKING, J. 2 februari 2013. ‘Geen homo-T-shirt achter loket’. De Standaard. http://www.knack.be/nieuws/belgie/bart-de-wever-geen-homo-t-shirts-achter-antwerpseloketten/article-4000242450560.htm DE ROOVER, D. 30 januari 2013. 10 jaar homohuwelijk: een glorierijk moment! Geraadpleegd op 2 februari 2013. http://www.zizo-magazine.be/10-jaar-homohuwelijk-een-glorierijk-moment HARDING, G. 2003. Belgium legalizes gay wedding. Geraadpleegd op 6 oktober 2012. http://www.upi.com/Business_News/Security-Industry/2003/01/31/Belgium-legalizes-gaymarriage/UPI-46741044012415/ HOLEBIINFO. 2013. Adoptie door holebi koppels in België in de lift. Geraadpleegd op 2 februari 2013. http://holebi.info/phpnews/kortnews.php?action=fullnews&id=10610 NV CONCENTRA DIGITALE; MOBIELE MEDIA. 2012. Paus: “Homohuwelijk is bedreiging voor mensheid”. Geraadpleegd op 3 december 2012. http://www.vandaag.be/buitenland/87633_paus-homohuwelijk-is-bedreiging-voormensheid.html VANHECKE, N. 26 januari 2010. ‘Helft katholieken voor homohuwelijk’. De Standaard. Boeken en studies BRENNAN, T.; HEGARTY, P. 2007. Who was Magnus Hirschfeld and why do we need to know? University of Surrey. DE MULDER, M. en FRANSSEN, J. 1985. Sortingslijst van het archief van De Rooie Vlinder (1977-1982), pagina 2. Geraadpleegd op 19 januari 2013. http://digital.amsab.be/finding_aids/finding_aid_BE_AMSAB_022.pdf DEWAELE, A; COX, N; VAN DEN BERGHE, W. 2006. De maatschappelijke positie van holebi’s en hun sociale netwerken: over vriendschap en andere bloedbanden. Antwerpen VERSMISSEN, D. 2007-2011. Zzzip² : onderzoek naar de levenskwaliteit van Vlaamse holebi's. Antwerpen HET FONDS SUZAN DANIEL. December 2012. Homofiele emancipatie in Vlaanderen – Voorlopers. Geraadpleegd op 19 januari 2013. http://www.fondssuzandaniel.be/fsd/pdf/hob04.pdf 49 HELLINCK, B. December 2002. Een halve eeuw (in) beweging: een kroniek van de Vlaamse holebi-beweging. Geraadpleegd op 19 januari 2013. http://www.cavaria.be/sites/default/files/d_eenhalveeeuw_1.pdf HELLINCK, B. 2007. Over integratie en confrontatie: Ontwikkelingen in de homo- en lesbiennebeweging. Geraadpleegd op 13 oktober 2012. http://www.cegesoma.be/docs/media/chtp_beg/chtp_18/chtp18_005_Hellinck.pdf MAES, E. 1996. Verkennend historisch onderzoek naar de weerslag van het homoseksuele gebeuren in de gerechtelijke archieven en publieke opinie in Vlaanderen rond de eeuwwisseling. Geraadpleegd op 13 oktober 2012. http://www.ethesis.net/blanche/blanche_inhoud.htm PERSEPHONE VZW. Mei 2003. Strafrecht: seksualiteit, reproductie, fysiek en psychisch geweld. Pagina 4. Geraadpleegd op 12 januari 2013. http://www.persephonevzw.org/dossiers/geweld/data/strafrecht.pdf TARDIEU, A. 1857. L’Etude médico-légal sur les attentats aux moeurs. Parijs http://gallica.bnf.fr/ark:/12148/bpt6k77011r VAN DEN BOSSCHE, L. 22 juni 1982. Wetsvoorstel ter opheffing van de artikelen 372bis en 377, derde lid, van het Strafwetboek. (bladzijde 2) http://www3.dekamer.be/digidoc/DPS/K2035/K20350794/K20350794.PDF 50 Bijlagen De vragenlijst Geachte deelnemer Eerst en vooral zouden wij u willen bedanken dat u tijd vrijmaakt om deze vragenlijst in te vullen. Naar aanleiding van ons eindwerk, in het zesde jaar aan het Sint-Pieterscollege te Leuven, hebben wij besloten de beleving van de homo-emancipatie in Vlaanderen, vanuit het standpunt van holebi’s zelf, onder de loep te nemen. Anders gezegd: wij proberen de strijd voor gelijkheid weer te geven vanuit het standpunt van de mensen die ervoor vochten. Om dit overzichtelijk te kunnen onderzoeken, hebben we de emancipatie opgedeeld in drie grote fasen. Elk van de gestelde vragen heeft betrekking op één of meerdere van deze fasen, en op hoe ze door u aangevoeld worden. De eerste fase noemen we de juridische fase. Ze heeft vooral te maken met de strijd tegen gerechtelijke discriminatie. De tweede fase is de maatschappelijke fase: de strijd voor gelijke rechten. Hieronder vallen zaken als het recht op huwelijk, adoptie, … De laatste fase die wij afbakenen is de sociale fase. Hierin wordt er gestreden tegen elke vorm van sociale discriminatie. Er wordt hierbij gestreefd naar volledige acceptatie van homoseksualiteit. Uw persoonlijke beleving hiervan is cruciaal in dit onderzoek. Uiteraard gebruiken wij deze informatie louter voor persoonlijk gebruik. Het zijn ook alleen de resultaten uit de vragenlijst die van belang zijn. U kan deze vragenlijst volledig anoniem invullen. De gegevens die aangeduid werden met een sterretje dienen wel ingevuld te worden om ons eindwerk juist te kunnen uitvoeren. Wij bedanken u alvast voor uw medewerking. Moira De Graef Heleen Engels Kobe Nys Lisa Schoorens Elina Tobbackx [email protected] [email protected] Persoonsgegevens Naam: Voornaam: Geboortedatum*: Geboorteland*: Geslacht*: 51 Burgerlijke staat*: o Getrouwd o Samenwonend o In een relatie (maar niet samenwonend) o Vrijgezel o Gescheiden o Weduwnaar/weduwe Geaardheid*: o Homo o Lesbienne o Biseksueel E-mailadres: * Gelieve zeker deze gegevens in te vullen. Ze zijn belangrijke parameters voor ons onderzoek. Vragen (algemeen) De homo-emancipatie is een langdurig proces, dat nog steeds lopende is. - Heeft u zelf ooit aan dit proces deelgenomen (vb.. door deel te nemen aan protesten, door lid te worden van een gelijkheidsbeweging, …)? (juridisch) In 1985 werd het laatste wetsartikel dat discrimineerde tegen homoseksualiteit afgeschaft. - Heeft u desondanks ooit juridische problemen ondervonden waarvan u denkt dat ze in verband stonden met uw geaardheid? Op 10 mei 2007 werd in België de antidiscriminatiewet doorgevoerd. Deze wet stelt dat mensen die gediscrimineerd worden op basis van o.a. hun seksuele geaardheid de dader voor het gerecht mogen brengen. - Wist u reeds van het bestaan van deze wet af? - Denkt u verandering te hebben gezien sinds het intreden van deze wet? - Is het een geruststelling voor u te weten dat deze wet bestaat? (maatschappelijk) Vanaf 1 juni 2003 is het homoseksuele huwelijk mogelijk in de Belgische staat. Een kerkelijk huwelijk is nog niet mogelijk. - Zou u zelf willen trouwen voor de wet? Heeft u hier een reden voor? - Zou u graag uw huwelijk op een religieuze manier willen vieren, indien dat mogelijk zou zijn? Vindt u het spijtig dat holebi’s voorlopig nog niet over dit recht beschikken? Een homoseksueel huwelijk brengt dezelfde rechten en plichten met zich mee als een heteroseksueel huwelijk. Zo is het ook voor homoseksuele partners mogelijk om een kind te adopteren. Een buitenlands adoptiekind moet eerst bevestiging krijgen van het land van 52 herkomst om geadopteerd te worden door een homoseksueel koppel. Ook in België moeten de biologische ouders hun toestemming geven. - Wat vindt u van deze procedure? - Indien u reeds een kind heeft, hoe heeft u dit ervaren? Indien een getrouwde lesbienne bevalt van een kind, dan wordt haar echtgenote niet beschouwd als de tweede ouder. Zij moet eerst het kind adopteren en een cursus van zes maanden volgen. - Wat vindt u van deze procedure? - Wist u dat deze procedure bestond? - Indien u reeds een kind heeft, hoe heeft u dit ervaren? (sociaal) Sociale discriminatie neemt vele vormen aan. - Voelt u zicht veilig wanneer u met uw partner hand in hand over straat loopt? Waarom wel of niet? - Heeft u al te maken gehad met sociale discriminatie vanwege uw geaardheid? Indien ja, zou u de soort discriminatie kunnen verduidelijken? Iedere holebi heeft een andere ervaring bij zijn coming-out.* - Wat was uw relatie met de persoon die u het als eerste vertelde? - Wanneer vertelde u het aan deze persoon? - Is er een persoon aan wie u het nooit vertelde? Indien ja, wat is de reden hiervoor? - Indien u zich tegenover uw omgeving ge-out heeft, was hun reactie overwegend positief of negatief? - Heeft u zich ge-out tegenover de mensen in uw werkplaats of school? Indien niet: wat is de reden hiervoor? (extra) De emancipatie is een proces dat nog niet afgelopen is. - Waaraan moet er nog het meest gewerkt worden, denkt u? Zou u nog graag ergens dieper op ingaan? Wilt u graag nog iets kwijt in verband met uw beleving van de Vlaamse homo-emancipatie? Indien u graag nog verder meewerkt aan dit onderzoekje en u er geen bezwaar tegen hebt dat we u later eventueel nog contacteren, dan mag u hieronder uw naam en e-mailadres noteren. Uw ingevulde vragenlijst kan u sturen naar [email protected] . Erg bedankt voor uw medewerking! 53