Thema 1B ´Ik en de ander´ - week 2 – werkblad BB Woordenlijst thema 1B ´Ik en de ander’ –bovenbouw – week 2 dingen/dieren het onderwijs de maatschappij de afspraak het akkoord de inspraak het verbod het gebod de communicatie het respect mensen werkwoorden afspreken verbieden gebieden respecteren communiceren tegen spreken bijvoegelijke naamwoorden fatsoenlijk gelijkwaardig akkoord gaan van belang zijn rekening houden met iets aan de orde stellen Opdracht 1 Vervoeg het werkwoord verbieden – Denk erom: t.t – 2e en 3e persoon stam + -t! (stam van het werkwoord vind je door van het hele werkwoord –en af te halen.) Hele werkwoord = ________________________ Tegenwoordige tijd (t.t) verleden tij (v.t) Ik verbied ik verbood Jij (stam + t) ____________________ jij _____________________ Hij (stam + t) ____________________ hij _____________________ Wij ____________________ wij _____________________ Voltooid deelwoord Ik heb verboden Jij _______________________________ Hij _______________________________ Wij _______________________________ Maak een zin met het werkwoord verbieden ___________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ Thema 1B ´Ik en de ander´ - week 2 – werkblad BB Oef. 2 Maak de zinnen af met de werkwoorden uit de woordenlijst. Het werkwoord dat in de zin past staat achter de zin. Let goed op de tijdsbepaling in de zin, zet een cirkel om de zinnen die in de verleden tijd staan. Nu weet je of je het werkwoord in de t.t.(tegenwoordige tijd) of in de v.t. (verleden tijd) moet zetten. 1. Juf Wendeline en juf Jiska _____________gister ______ hoe ze de les zouden geven. (afspreken) 2. Vorige week _____het_______________dat de kinderen hun eigen kwaliteiten konden benoemen. (van belang zijn) 3. Deze les ________________________de juffen de klasseregels______________________ (aan de orde stellen) 4. Tegenwoordig is het belangrijk dat de juffen _____________________ de kinderen (rekening houden met) 5. Vroeger _________________de kinderen hun leerkracht niet _________________. (tegen spreken) 6. Nu is dat wel anders, ook de mening van de kinderen ____________________. (van belang zijn) 7. Goed met elkaar _________________ is belangrijk in de toekomst. (communiceren) 8. _____________________ de leerlingen in de afgelopen les____________ met de klasseregels? (akkoord gaan) 9. Zomaar tijdens de les iets _____________ doen de juffen gelukkig niet. (verbieden) 10. Vorig schooljaar _____________________juf Jiska de leerlingen en de leerlingen ________________juf Jiska. (respecteren) Thema 1B ´Ik en de ander´ - week 2 – werkblad BB Oef. 3 Lees de zin. Kleur de PV (persoonsvorm) rood. (maak de zin vragend) Kleur het onderwerp geel (wie of wat + PV?) Bedenk nu voor elke zin een ander onderwerp en schrijf het nieuwe onderwerp en de PV op. 1. De kinderen respecteren de politieman. PV: respecteren de kinderen de politieman? – ONDERWERP: wie respecteren? De kinderen De juffen respecteren 2. De tandarts gebiedt iedere dag je tanden te poetsen. ______________________________________________________________ 3. De mobiele telefoons zorgen voor een snelle communicatie ______________________________________________________________ 4. Op school verbieden de leerkrachten snoep en koek. ______________________________________________________________ 5. De hond gedraagt zich fatsoenlijk. ______________________________________________________________ 6. Het akkoord is voor iedereen gelijkwaardig. ______________________________________________________________ Thema 1B ´Ik en de ander´ - week 2 – werkblad BB Oef. 5 (alleen groep 7 en 8) Schrijf het woord op dat het beste in de zin past. 1. koord – touw – snoer Je kunt het gordijn met een ________________ open- en dichttrekken. 2. sparen – hamsteren – bewaren Dat boek moet je goed ___________________. Misschien heb je het later nog nodig. 3. perfect – goed – redelijk Ik kan ________________rekenen. Ik maak bijna nooit een foutje. 4. rennen – lopen – wandelen Soms nemen we de fiets, maar meestal __________________ we naar school. 5. frisse – koude – ijzige Ik voelde de _______________ wind dwars door mijn nieuwe winterjas. 6. kletsen – schreeuwen – praten Juf moest ________________ om boven het tumult van de kinderen uit te komen. Oef. 5 (alleen groep 7 en 8) Vul de goede voorzetsels in. 1. De kinderen gaan akkoord ________de afspraken van de school. 2. Gelukkig is niemand tegenwoordig meer bang ______________ de leerkracht. 3. Vroeger kon de meester of juf ineens boos ________ je worden. 4. En werd je zomaar de klas ___________gestuurd! 5. Vooral als je ____________ een ander kind aan het overleggen was. 6. Dan keek de leerkracht achterdochtig ____________ de kinderen. 7. Hij was ervan overtuigd dat de kinderen ____________ zijn rug grapjes aan het maken waren. 8. Hij had het natuurlijk ________________het verkeerde eind. 9. Soms maakten de kinderen wel een grapje en zetten ze het ineens ____________ een lopen, schreeuwend dat er brand was! 10. De leerkracht kon hier niet _______ lachen en kwam boos ___________ de kinderen aan. Thema 1B ´Ik en de ander´ - week 2 – werkblad BB Oef. 6 (alleen groep 7b en hoger) Lees de zinnen en vul het goede voegwoord in. Je mag de woorden maar één keer gebruiken. Kies uit: dan – desnoods – als – eveneens – zoals – wanneer – tenzij – als – mits Geef achter iedere zin aan of het om een voorwaarde of een vergelijking gaat. vergelijking voorwaarde 1. Ik ben net zo´n goede uitvinder als de Nederlander Christiaan Huygens. 2. ________ mijn uitvinding klaar is, vraag ik patent aan. Dat betekent dat alleen ik de uitvinding mag gebruiken. 3. Dan word ik ______________rijk en beroemd. 4. Alleen ____________ik iets uitvind natuurlijk! 5. En ___________niemand mij voor is. 6. Ik ga iets bedenken dat nog beter is ________alle andere uitvindingen! 7. Dat gaat me wel lukken,________________ik te weinig tijd heb. 8. ____________ga ik niet meer naar school, omdat ik beter thuis kan nadenken. 9. Want een uitvinder is niet ________________ andere kinderen. X