MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU UNIFORM EINDEXAMEN MULO 2012 VAK : GESCHIEDENIS DATUM : WOENSDAG 11 JULI 2012 TIJD : 07.45 – 09.00 UUR DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. Suriname: De Politieke en Staatkundige Ontwikkeling na 1945 1 Regering, Uitvoerende macht President 2 Een belangrijk staatsorgaan dat tijdens de periode 1982 – 1985 niet functioneerde was A B C D de president. de ministerraad. de rechterlijke macht. het parlement van Suriname. Vicepresident R.v. Ministers 3 De Nationale Assemblee is het hoogste staatsorgaan, omdat Voorzitter, President (geen stemrecht) Staatsraad (14 leden) Vakbeweging Politieke partijen Bedrijfsleven A de President aan haar verantwoording verschuldigd is. B de leden gekozen worden middels Algemene, Vrije en Geheime verkiezingen. C ze is samengesteld na een referendum. D ze uit een coalitie en een oppositie bestaat. 4 Bekijk het bovenstaande schema nauwkeurig. Welke conclusie kun je niet uit dit schema trekken? A De politieke partijen die zetels hebben behaald, hebben zitting in de Staatsraad. B De Raad van Ministers is verantwoording schuldig aan de President. C De regering wordt gevormd door de President, de Vicepresident en de Raad van Ministers. D De Staatsraad adviseert, controleert en begeleidt de regering. Welke vergelijking tussen de bestuursvorm bij de marronsamenleving en die van de nationale overheid is niet juist? A Bij de marronsamenleving gelden benoemingen voor een bepaalde tijd, terwijl bij de nationale overheid benoemingen voor het leven gelden. B Bij de marronsamenleving worden bestuursfuncties geërfd, terwijl bij de nationale overheid een ieder een bepaalde functie mag bekleden. C De Granman is het hoofd van zijn stamgebied, terwijl de President staatshoofd is van het nationaal grondgebied. D In de Gran Krutu heeft de granman het vetorecht, terwijl de President dit recht in De Nationale Assemblee mist. 5 9 Een geestelijk grondrecht is onder andere A B C D het recht op eigendom. het recht op medische zorg. het recht op staken. het recht op vrije meningsuiting. 6 Onze volksvertegenwoordiging wordt verdeeld in de coalitie en oppositie. Tot de coalitie behoren de politieke partijen die samen A zitting hebben in de Staatsraad. B tenminste 26 zetels hebben. C quorum moeten verlenen bij de aanvang van DNA-vergaderingen. D de President mogen kiezen. In 1987 werd in ons land een referendum gehouden, omdat A de oude politieke partijen de macht hadden overgenomen. B de regering bang was voor buitenlandse interventie. C het volk werd geraadpleegd omtrent het afzetten van het militair regiem. D het volk werd geraadpleegd omtrent onze concept grondwet. 7 In 2011 is een straat vernoemd naar een grote voorvechter van de onafhankelijkheid van Suriname. Naar wie is deze straat vernoemd? A B C D Welke uitspraak is juist? De President kan gekozen worden met C D I II III IV ______________________________________ 48 75 80 87 2000 Welke van de volgende reeks begrippen past bij periode IV? A Algemeen kiesrecht, Gouverneur, DNA B Algemeen kiesrecht, President, Parlement van de republiek Suriname C DNA, het Statuut, Vicepresident D President, DNA, grondwet Bekijk de volgende groepen van werknemers. De verkiezing van de President van de republiek Suriname kan plaatsvinden in De Nationale Assemblee of in de Verenigde Volksvergadering. B Onderstaande tijdbalk heeft betrekking op ons land. 11 Henk Arron Eduard Bruma Frederik Derby Jaggernath Lachmon 8 A 10 DNA een meerderheid van tenminste 26 leden of een meerderheid van tenminste 26 leden of tenminste 2/3 meerderheid of tenminste 2/3 meerderheid of VVV een 2/3 meerderheid van de leden. een gewone meerderheid. een 2/3 meerderheid. een gewone meerderheid. I. II. III. IV. Leerkrachten bij het Onderwijs. Arbeiders werkzaam bij Suralco. Kleinschalige goudzoekers. Artsen werkzaam bij de R.G.D. Welke groep is werkzaam in de quartiaire sector? A B C D I. II. III. IV. 12 Welke van de onderstaande vakcentrales is de oudste? A B C D A.V.V.S. de Moederbond C.L.O. C. 47 P.W.O. 13 15 Onze industrialisatie kwam na de Tweede Wereldoorlog nauwelijks tot ontwikkeling, omdat A de binnenlandse markt overspoeld werd met buitenlandse producten. B de kleinlandbouw centraal stond in het overheidsbeleid. C de ontwikkelingshulp vooral aan sociaaleducatieve projecten werd besteed. D de werkloosheid vanwege de urbanisatie toenam. 16 De vakbeweging heeft zich na de Tweede Wereldoorlog snel ontwikkeld, omdat A de arbeiders hun leefomstandigheden wilden verbeteren. B de arbeiders medezeggenschap kregen in de bedrijven. C in die tijd politieke partijen werden opgericht. D ons land autonomie zou krijgen. Welke conclusie kan je niet aflezen uit bovenstaande grafiek? A In de jaren ’57 – ’87 was bauxiet ons belangrijkste exportproduct. B In de jaren ’72 – ’87 namen de investeringen in de agrarische sector toe. C Vanaf de jaren ’80 nam de garnalenexport toe. D Vanaf 1982 is een neergang in de bosbouwsector. 17 De tertiaire sector houdt zich bezig met A de productie van halffabricaten naar eindproducten. B de verwerking van lokale producten. C de verwerking van natuurlijke hulpbronnen. D het verlenen van diensten binnen het bankwezen. 18 14 Twee beweringen over cultuur in ons land zijn: I II In ons land hebben bevolkingsgroepen veel van hun eigen cultuur behouden. In ons land hebben bevolkingsgroepen verschillende gerechten van elkaar overgenomen. In 2011 is de overheid gestart met een grootscheepse woningbouwproject. Het doel van dit project was A het huisvestingsprobleem te helpen oplossen. B het verbeteren van de financiële positie van de staat. C de introductie van nieuwe bouwtechnieken. D de werklozen aan een woning te helpen. Welke van deze beweringen is juist in het streven naar natievorming? 19 Er is sprake van welvaart in Suriname wanneer A B C D I is juist. II is juist. I en II zijn juist. I en II zijn onjuist. A B C D de overheid een nieuwe R.G.D. kliniek bouwt. de overheid gratis voedselpakketten verstrekt. het nationaal inkomen stijgt. het S.Z.F. haar diensten verbetert. 20 Het doel van de Chinese Caraïbische Top die in september 2011 op Trinidad is gehouden was A de Chinese taal opnemen in het curriculum van de scholen in het Caraïbisch Gebied. B de exportvolume naar China te vergroten. C de handelsrelaties tussen China en het Caraïbisch Gebied te versterken en te verbeteren. D om meer Chinese arbeiders te krijgen in het Caraïbisch Gebied. Dekolonisatie 21 Lees de volgende gebeurtenissen I De traditionele leiders wilden herstel van de oude tradities. II De koloniale elite was tevreden met kleine hervormingen in het bestuur. III De nationalisten streefden naar volledige onafhankelijkheid. 23 Na de Tweede Wereldoorlog kwam het dekolonisatieproces in Afrika goed opgang. In welke rij staan Engelse koloniën die toen onafhankelijk werden? A B C D Burundi Egypte Rwanda Senegal - Somalië Ghana Nigeria Mauritanië - Ghana Zuid-Afrika Kameroen Kameroen 24 De halsstarrige houding van de koloniale mogendheden bracht vele nationalistische leiders ertoe bevrijdingsbewegingen op te richten om met geweld de onafhankelijkheid af te dwingen. De bovenstaande bewering heeft geen betrekking gehad op A B C D India. Indonesië. Angola. Suriname. 25 In welke volgorde komt de volledige dekolonisatie steeds meer naar voren? A B C D I, II, III I, III, II III, I, II III, II, I Verschillende problemen waarmee de Derde Wereldlanden na hun dekolonisatie kampen zijn o.a.: I monetaire tekorten II grote analfabetisme en onwetendheid III het bestaan van monocultuur IV eeuwenoude tradities 22 In de jaren ’50 van de vorige eeuw zijn in sommige kolonies bevrijdingsbewegingen ontstaan, omdat A de beweging van Niet-Gebonden landen de bevrijdingsstrijd voorstond. B de metropolen niet vrijwillig hun winstgevende kolonies wilden opgeven. C de nationalistische leiders samenwerkten met de kolonisator. D het dekolonisatieproces alleen door gewelddadige acties kon worden voltooid. Welke combinatie van problemen stagneert de economische groei van deze landen? A B C D I en II I en III II en III III en IV 26 Het dekolonisatieproces in Suriname werd tijdens de Tweede Wereldoorlog onder andere bevorderd door A de aanwezigheid van Amerikaanse militairen in Paramaribo. B de internering van de vakbondsleider Wim Bos Verschuur. C de vlucht van koningin Wilhelmina naar Engeland. D het ontslag van gouverneur Kielstra in 1944. 27 Wie behoort niet tot één van de oprichters van de Beweging van Niet Gebonden landen (NAM)? A B C D Gamal Nasser van Egypte Josip Tito van Joegoslavië Mahatma Gandhi van India N’krumah van Ghana 31 Bij welke leiders is het land verkeerd geplaatst? A B C D Leider Christina Fernandes Evo Morales Hugo Chavez Raoul Castro Land Argentinië Equador Venezuela Cuba Latijns-Amerika en het Caraïbisch Gebied 28 32 Een gemeenschappelijk kenmerk dat de Caraïbische landen op cultureel gebied bezitten, is Een gevolg van de plantage-economie voor het Caraïbisch Gebied was, dat A B C D A de bevolkingsaanwas afnam. B er een goed ontwikkelde klein industrie ontstond. C het analfabetisme werd opgeheven. D het afhankelijk werd van buitenlands kapitaal. dat de welvaart ongelijk verdeeld is. dat ze een creolentaal hebben. de aanwezigheid van het grootgrondbezit. de afhankelijkheid van één of twee exportproducten. 29 Het Arabisch-Israëlisch conflict 33 Een oorzaak van de Palestijnse kwestie is onder andere Deze spotprent heeft betrekking op A B C D the ‘Alliance for progress.’ the ‘Big Stick policy.’ the ‘Caribbean Basin Initiative.’ the ‘Good-neighbour policy.’ 30 Vrede is ons ideaal. Niet zomaar vrede. Geen leugenachtige vrede. Deze uitspraak is van een Latijns-Amerikaanse geestelijke die openlijk de zijde van de armen verkoos. De uitspraak is van A B C D Don Helder Camara. José San Martin. Simon Bolivar. Touisaint L’ouverture. A de aanval van Engeland, Frankrijk en Israël in 1956 op Egypte. B de massale immigratie van Joden naar Palestina. C het bezetten van Arabisch gebied door Israël in 1967. D het verzet van de Arabische staten tegen de verdeling van Palestina. 34 Een gevolg van de olieboycot van 1973 voor de meeste Derde Wereldlanden was dat A de prijzen van grondstoffen stabiel bleven met die van de industrieproducten. B er een eind kwam aan hun monocultuur. C hun export sterk vergroot werd. D hun export vanwege verhoogde aardolieprijzen sterk afnam. 35 Egypte en Israël waren bereid in 1979 een vredesverdrag te sluiten omdat 39 Bekijk de kaart nauwkeurig. A de oorlogstoestand beide landen veel geld kostte. B de relatie tussen Egypte en de VSA verslechterde. C de Sinaï weer onder het beheer van Egypte was gekomen. D Egypte werd verstoten uit de Arabische Liga. 1 2 3 36 4 Op de conferentie van Washington in 1992 over het Midden-Oosten probeerde men A de eenheid onder de Palestijnen te herstellen. B de militaire kracht van de Arabische staten te beperken. C een eind te maken aan de oorlog tussen de VSA en Irak. D een oplossing te zoeken voor het ArabischIsraëlisch conflict. 37 De P.L.O. accepteerde het Camp David akkoord niet, omdat A door dit verdrag de betrekkingen tussen de VSA en Egypte verbeterden. B Egypte Israël erkende als staat. C Israël het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen erkende. D Israël zich binnen drie jaren tijd moest terugtrekken uit de Sinaï. 38 Fundamentalisten zijn A voorstaanders van de Intifada. B mensen die volgens de regels van hun religie leven. C tegenstanders van gewelddadige politiek. D tegenstanders van Israël. Welk gebied kreeg Egypte door het Camp David Akkoord terug? A B C D gebied I gebied II gebied III gebied IV 40 Tot de Arabische wereld rekenen we o.a. landen met de volgende kenmerken: I ze hebben het Arabisch als voertaal. II de mensen voelen zich verbonden met de Arabische cultuur. III ze hebben de islam als godsdienst. Welk land maakt geen deel uit van de Arabische Wereld? A B C D Egypte Marokko Soedan Turkije