Van evolutietheorie tot zingeving Oratie uitgesproken aan de Universiteit van Amsterdam, op 17 februari 2006, door prof. dr. Johan Braeckman Mijnheer de Rector Magnificus, geachte toehoorders, Ik wil het met u hebben over de aard en betekenis van de zogenaamde intelligent design, of intelligent ontwerp-beweging. Zowel in de Verenigde Staten als in Nederland en enkele andere Europese landen is daar de laatste jaren veel media-aandacht aan gegeven. Soms lijkt het alsof er een heus wetenschàppelijk debat gaande is, maar schijn bedriegt. In werkelijkheid is de heropbloei van intelligent ontwerp een symptoom van een zingevingsprobleem. Hoewel ik zal uiteenzetten wat de wetenschappelijke argumenten tegen het idee van intelligent ontwerp zijn, ligt de klemtoon van deze oratie toch op de filosofische aspecten ervan, die in essentie de vraag betreffen welke betekenis wij aan ons leven kunnen geven in een kosmos en natuur die tegenover ons volkomen onverschillig staat. Het apenproces In 1925 werd in het gehucht Dayton, in de Amerikaanse staat Tennessee, een der meest spraakmakende processen gehouden uit de Amerikaanse geschiedenis. Kort daarvoor was een wet gestemd die het onderwijzen van Charles Darwins evolutietheorie, zoals die was naar voren gebracht in zijn werk ‘Over de oorsprong van soorten’ uit 1859, verbood. Niet iedereen was gelukkig met die anti-evolutiewet. De Unie voor Burgerrechten bood eenieder die zich niet neerlegde bij de wet haar hulp aan. Enkele sympathisanten van de Unie vonden in John Scopes, een jonge biologieleraar in Dayton, de ideale man om de wet uit te testen. Scopes beweerde dat hij Darwins theorie had onderwezen; daarop werd hij aangeklaagd. Het proces werd een clash tussen twee Amerikaanse intellectuele giganten en hun respectievelijke wereld- en mensbeelden. Clarence Darrow, een briljante pleiter en zelfverklaard agnosticus, tegenover Williams Jennings Bryan, presidentskandidaat en fundamentalistische christen. Duizenden mensen maakten het zogenaamde ‘apenproces’ ter plekke mee, de aandacht van de media was internationaal. Scopes werd uiteindelijk veroordeeld. De 1 Unie voor Burgerrechten, die de zaak op gang bracht, rekende hierop, in de hoop dat een hoger hof de uitspraak ongedaan zou maken, wat de legitimiteit van de antievolutiewet zou aantasten. Meer bepaald veronderstelde men dat het Hooggerechtshof het verbod op onderwijs over de evolutietheorie ongrondwettelijk zou verklaren. Dit gebeurde evenwel niet. Scopes werd later wel weer vrijgesproken, maar op basis van een louter technische kwestie. Pas in de jaren zestig, in de zaak Epperson versus Arkansas, werd beslist dat een verbod op het onderwijzen van de evolutietheorie in strijd is met het First Amendment, dat de scheiding tussen kerk en staat regelt. In 1987, in de zaak Aguillard versus Edwards, werd bovendien ook vastgelegd dat het ongrondwettelijk is om van leraars te eisen dat ze naast evolutietheorie ook het creationisme moeten onderwijzen. De creationisten, die met vele tientallen miljoenen zijn in de Verenigde Staten, hebben zich hiermee nooit kunnen verzoenen. Hun pogingen om Darwin uit de klas te weren liepen evenwel te pletter op de vernoemde wettelijke bepalingen. Creationisme, zoveel is ook voor de rechters van het hooggerechtshof duidelijk, is geen wetenschap maar een geloofsopvatting. Creationisten nemen het bijbelse boek Genesis in meer of mindere mate letterlijk, wat manifest in strijd is met uiteenlopende wetenschappelijke inzichten waarover een ruime consensus bestaat, ontwikkeld binnen de evolutiebiologie, maar ook in andere levenswetenschappelijke disciplines zoals de genetica, de taxonomie, de embryologie en de geneeskunde. Hetzelfde kan worden gezegd over cultuur- en gedragswetenschappelijke richtingen zoals bijvoorbeeld de taalkunde of de psychologie, of natuurwetenschappen zoals de fysica en de scheikunde. Het creationisme gaat immers niet alleen over de oorsprong van soorten, maar over alles wat in de bijbel staat. Als de bijbel letterlijk het woord Gods is, dan is er natuurlijk geen reden om te stoppen bij de eerste pagina’s van het boek Genesis, die het ontstaan van soorten, inclusief de mens, behandelen. Ook het verhaal van de toren van Babel is dan letterlijk te nemen (als ‘alternatief’ voor de moderne taalkunde); ook de leeftijd die bijvoorbeeld Methusalem bereikte moet dan kloppen (nogal in strijd met de huidige gerontologische inzichten); ook moet het waar zijn dat de Ark van Noah echt is gebouwd (hoewel de vereiste technologie hiervoor pas in de loop van de negentiende eeuw is ontwikkeld), enzovoort. Bovendien moeten ook de ‘ethische’ voorschriften in principe worden gevolgd, wat tot een maatschappij kan leiden waarin de meesten van ons liever niet zouden leven (zie bijvoorbeeld de aansporingen tot genocide in het boek Exodus, of de diverse redenen uiteengezet in Leviticus om iemand ter dood te brengen). Eigen mythes eerst Men kan zich nu de vraag stellen wat de eigenlijke motivatie is van de creationisten. Het is vrij duidelijk dat hun ware beweegreden niet wetenschappelijk maar veeleer moreel is geïnspireerd. Creationisten, in lijn met hun religieus-protestantse, politiek-rechtse en moreel-conservatieve opvattingen, denken dat het aanvaarden van de evolutietheorie 2 onvermijdelijk hun waarden- en normenstelsel zal aantasten. Ze zijn van mening dat Darwins opvattingen impliceren dat de mens ‘slechts een dier onder de dieren is’, waardoor het fundament voor – zoals zij dit interpreteren - menselijke waardigheid en humaniteit, voor ethiek en beschaving zou wegvallen. De door hen verfoeide tolerantie tegenover homoseksualiteit bijvoorbeeld, of het legaliseren van abortus of euthanasie, een gruwel in hun ogen, koppelen zij aan de invloed van Darwin op het Amerikaanse onderwijs en de samenleving. Het terugschroeven van het onderwijs over evolutie zou de zogenaamde ‘maatschappelijke degeneratie’ een halt moeten toeroepen. Maar aangezien de scheiding van kerk en staat het niet mogelijk maakt om de klok terug te draaien, pakken ze het nu anders aan. In de jaren negentig hadden ze het niet langer over ‘creationisme’, maar over ‘wetenschappelijk creationisme’. Dit bleek een eerder doorzichtige poging om de beperkingen die de grondwet hen oplegt te omzeilen. ‘Wetenschappelijk creationisme’ is een contradictio in terminis; zoiets als een vierkante cirkel. Het creationisme gaat per definitie uit van een miraculeuze, bovennatuurlijke oorsprong van het leven, van organismen, van soorten en van biologische aanpassingen. In praktijk blijken die mirakels dan nog sterk te lijken op een en ander dat ons bekend is uit de joods-christelijke mythologie. Dat valt onmogelijk te rijmen met de manier waarop de wetenschappelijke methode de werkelijkheid poogt te begrijpen. Wetenschap probeert de feiten niet te plooien naar een onwrikbaar geloof dat in een onfeilbaar boek is neergepend, maar tracht integendeel het beeld dat we van de wereld hebben constant bij te sturen op basis van nieuwe inzichten, die overigens vaak in strijd zijn met de vorige, òòk door wetenschap ontwikkelde, interpretaties. Wetenschap doet met andere woorden aan interne zelfkritiek; het zogenaamde wetenschappelijk creationisme daarentegen blijft steken in krampachtige pogingen om ‘bewijzen’ te vinden voor buitengewoon onwaarschijnlijke ‘gebeurtenissen’ zoals de zondvloed (zie Genesis) of het tijdelijk stilstaan van de zon (zie Jozua), enzovoort. Het creationisme, kortom, vertoont de kenmerken die typisch zijn voor pseudo-wetenschap, en hoort alleen al daarom niet thuis in het onderwijs. De eis van de creationisten voor een "gelijke, faire behandeling", zodat de leerlingen en studenten "democratisch voor zichzelf kunnen uitmaken hoe de vork in de steel zit", is dan ook ontzettend misleidend. Als men de scheppingsverhalen uit de bijbel zou onderwijzen in de lessen biologie, als ‘alternatief’ voor evolutietheorie, waarom dan ook niet de scheppingsmythen van de Navajo indianen, of van de Inuit, of de Yanomamö? Er zijn duizenden mythen, er is geen enkele zinnige reden waarom die van de joods-christelijke cultuur meer waarheidsgetrouw zijn dan alle andere. De creationisten houden er niet alleen een onwetenschappelijke kijk op de wereld op na, maar voeren ook een ‘eigen mythen eerst’ politiek. Mochten de hardst roependen, of diegenen die het meest lobbyen of de numerieke meerderheid hebben, uitmaken wat we in het onderwijs behandelen, dan zou het niveau van onze wetenschappelijke kennis van vandaag de dag dramatisch lager zijn. 3 Intelligent ontwerp versus toeval? Op enkele locale, tijdelijke successen na, zoals in de staat Kansas eind jaren negentig, bleek het ‘wetenschappelijk creationisme’ te licht te wegen om veel indruk te maken. Men diende daarom over te schakelen op plan C. Na het creationisme en vervolgens het wetenschappelijk creationisme, wordt de voorbije jaren gegokt op de ‘theorie’ van het ‘intelligent design’, het ‘intelligent ontwerp’. In wezen gaat het hier om wel erg oude wijn in relatief nieuwe zakken, maar de truc om het woord ‘creationisme’ te laten vallen, gekoppeld aan de afspraak om met geen woord naar de bijbel te verwijzen, slaat aan, ondanks de recente uitspraak van rechter John Jones, die met betrekking tot het geruchtmakende proces in Dover, Pensylvania, stelde dat de intelligent ontwerp filosofie, net zoals het orthodoxe creationisme, in strijd is met de scheiding tussen kerk en staat. De illusie dat ‘intelligent ontwerp’ naar een authentieke wetenschappelijke theorie verwijst, die niets te maken heeft met het creationisme, noch met een of andere onwetenschappelijke geloofsovertuiging (en daarom niet in strijd zou zijn met het principe van de scheiding tussen kerk en staat), nestelde zich in snel tempo in de hoofden van velen die zich ongemakkelijk voelen met Darwins natuur- en mensbeeld. Zo ook in Nederland, waar zelfs de minister van onderwijs en wetenschappen liet verstaan dat ze wel wat voelt voor de intelligent ontwerp-opvatting. Waarom is deze opvatting populair? In essentie herhaalt ze de eeuwenoude opvatting dat een uurwerk een uurwerkmaker veronderstelt, en dat bijgevolg, naar analogie, een oog een oogmaker impliceert, een mens een mensmaker, enzovoort. Een oog, zoals een uurwerk, is zeer complex en bovendien ook functioneel; zoiets kan, aldus de intelligent ontwerp believers, onmogelijk per toeval zijn ontstaan. Niemand kan de bewering dat een oog per toeval is ontstaan geloven. Daarom kan ook de evolutietheorie niet kloppen, beweren de intelligent ontwerp aanhangers, want die houdt volgens hen in dat de functionele complexiteit van het leven wél per toeval is ontstaan. De cruciale fout die men maakt schuilt hierin: anders dan wat de intelligent ontwerpaanhangers beweren, schrijft de evolutietheorie het ontstaan van functionele complexiteit helemaal niet aan het toeval toe. De interpretatie van de intelligent ontwerp adepten zou erop neerkomen dat Darwin beweerde dat men het bestaan van een oog als volgt kan verklaren: stop alle cellen waaruit een oog bestaat in een doos en schudt er mee tot – per toeval – alle cellen samenvallen en een oog vormen. Mocht dit Darwins ‘verklaring’ zijn voor functionele complexiteit, dan zou ze inderdaad bijzonder ongeloofwaardig zijn. Alleen heeft hij zoiets nooit beweerd. Wat hij wel naar voren bracht is het mechanisme van natuurlijke selectie, dat ervoor zorgt dat uit de variatie die in de natuur ontstaat, elke generatie weer opnieuw, die vormen bewaard blijven (‘geselecteerd worden’) die het meest zijn aangepast. Het woord ‘aangepast’ betekent in deze context: rechtstreeks of onrechtstreeks functioneel zijn met betrekking tot overleving en voortplanting. Natuurlijke selectie werkt accumulatief. Het is een mechanisme dat ervoor zorgt dat de nuttige eigenschappen bewaard blijven; er wordt 4 telkens voortgebouwd op datgene wat er reeds is. Evolutietheorie stelt dus helemaal niet dat alles ‘toevallig’ is tot stand gekomen, maar geeft een inzichtelijke verklaring voor de langzame ontstaansgeschiedenis van functionele – ogenschijnlijk intelligent ontworpen – complexiteit. Het oog is niet plots ontstaan, maar is langzaam geëvolueerd, vanuit enkele lichtgevoelige cellen, vele miljoenen jaren terug. Er is een grote hoeveelheid informatie beschikbaar die deze visie ondersteunt, niet alleen vanuit de evolutiebiologie, maar ook binnen de genetica, taxonomie, celbiologie, enzovoort. Bovendien is ze ook compatibel met de kennis die de geologie ons levert, en de fysica, en vele andere wetenschappelijke disciplines. De veronderstelling dat intelligent ontwerp bestaat, staat daarentegen volstrekt geïsoleerd, niet alleen omdat er niet het minste bewijs bestaat voor haar kernidee, namelijk dat de functionele complexiteit in de natuur een ‘hogere intelligentie’ veronderstelt, maar ook omdat ze – opnieuw typisch voor pseudo-wetenschap – geen aansluiting vindt bij wetenschappelijke kennis die haar betrouwbaarheid reeds bewezen heeft. Laat ik ook nog enkele andere kritische bezwaren en bedenkingen op een rijtje plaatsen. Het belang van woorden Opvallend is de retorische handigheid van de aanhangers van ID. Ze praten over een 'alternatieve theorie', en over 'hiaten of onvolkomenheden in de evolutietheorie'. Er zou 'discussie' zijn onder evolutiebiologen en wetenschappers onderling, en tussen ID aanhangers enerzijds en darwinisten anderzijds, over de geldigheid van Darwins ideeën, waardoor het alleen maar 'eerlijk' en 'fair' en 'objectief' is om het 'alternatief' van ID in de media en het onderwijs te behandelen. Dat de zogenaamde discussies tussen Intelligent Ontwerp verdedigers en darwinisten door de eersten zelf wordt uitgelokt, vertelt men er doorgaans niet bij. Dat uitlokken gaat als volgt. Als aanhanger van intelligent ontwerp publiceer je ergens een stuk dat beweert dat de evolutietheorie niet in staat is om een of ander biologisch of biochemisch fenomeen te verklaren. Vervolgens wacht je tot een bioloog zich geroepen voelt om deze loze bewering te betwisten. Daarop reageer jij dan weer, enzovoort. Tenslotte wijs je erop dat er een ernstig debat bestaat tussen intelligent ontwerp en evolutietheorie. Is het waar dat de pedagogische- en media-ethiek dergelijke objectiviteit en eerlijkheid voorschrijft, zoals de ID aanhangers suggereren? Ik denk het niet. Dat zou betekenen dat men bijvoorbeeld ook het negationisme als 'alternatief' voor de wetenschappelijke studie van de holocaust moet bespreken. Het zou dan 'fair' en 'eerlijk' zijn om ook de holocaustontkenners aan het woord te laten op congressen, of om hun meningen aan bod te laten komen in de media en in de handboeken voor het onderwijs, telkens de holocaust ter sprake komt. Ook moet men dan de ideeën van Immanuel Velikovsky bespreken telkens men het over kosmologie en astronomie heeft, of Ronald Hubbards Dianetics vergelijken met de moderne psychologische en medische inzichten, enzovoort. 5 Er is een schier eindeloze reeks van onzinnige of in elk geval zeer onwaarschijnlijke ideeën en opvattingen op de markt. Denken dat omwille van de objectiviteit en rechtvaardigheid ze allemaal een kans moeten krijgen om gehoord te worden, is een ernstige misvatting. Het is de taak van de media en het onderwijs om de best mogelijke informatie uit te leggen en te bespreken en behandelen. Men kan het zelfs als onethisch zien dat pseudo-wetenschap als ernstig alternatief naar voren wordt gebracht, of aandacht krijgt alsof het een opvatting betreft waarmee men om wetenschappelijke redenen rekening moet houden. Er valt meer te zeggen over het gebruik van woorden. Zo blaast zowel het creationisme als de ID-beweging warm en koud met betrekking tot het begrip 'theorie'. Als het over evolutietheorie gaat, doet men voortdurend pogingen om het woord 'theorie' gelijk te schakelen aan het begrip 'hypothese'. Darwins theorie is dan "alleen maar een theorie", wat zoveel wil zeggen als 'slechts een hypothese', waar voorlopig nog geen harde bewijzen zouden voor bestaan. Maar daar tegenover wil men tegelijkertijd de opvattingen van ID aanduiden als een volwaardige wetenschappelijke theorie, alsof het over een geheel van opvattingen, wetten, modellen, feiten en hypothesen gaat, die op bevredigende wijze de fundamentele structuur van de levende natuur blootleggen en verder kunnen ontrafelen. Het is evenwel duidelijk voor wie met de moderne evolutietheorie vertrouwd is dat deze een van de meest complexe en meest krachtige theorieën is die de wetenschap vandaag te bieden heeft. De inzichten van Darwin over kunstmatige, natuurlijk en seksuele selectie, over het bestaan en de aard van variatie in de natuur, over de competitie tussen organismen onderling, over de rol van het toeval, over de werking van adaptaties, enzovoort, behoren tot de meest intellectueel bevredigende die men in een mensenleven leren kan. Het is daar evenwel niet bij gebleven. In de bijna honderdvijftig jaar die zijn verstreken sedert de publicatie van Darwins On the Origin of Species, zijn de kernideeën verfijnd en aangevuld, sommige ervan op een manier die Darwin zelf niet had kunnen voorzien. Dankzij de versmelting met de genetica, de ethologie en andere disciplines, en door het briljante werk van mensen zoals George Williams, John Maynard Smith, William Hamilton, Robert Trivers, Amos Zahavi, John Tooby, Leda Cosmides en vele anderen, reikt de arm van Darwin ondertussen ver, ook tot aan disciplines zoals de sociologie, de economie en de psychologie. Vandaag de dag wordt zelfs volop onderzocht, vanuit darwinistisch perspectief, wat de geëvolueerde mechanismen zijn die ons tot morele wezens maken, en tot cognitieve wezens, en esthetische, en technologische, en linguïstische, en sociale, economische, enzovoort. Kortom, nog los van hun waarde voor het begrijpen van de levende natuur in het algemeen, slagen de moderne darwinistische opvattingen er steeds beter in om ons in het bijzonder duidelijk te maken wat voor een wezen de Homo sapiens is. Het geeft velen een ongemakkelijk gevoel. De Amerikaanse filosoof Daniel Dennett beschrijft Darwins inzicht in natuurlijke selectie als een 'gevaarlijk idee', omdat het een 'zuur' is dat door alles lijkt heen te bijten 6 waarmee het in aanraking komt. Dennett zelf denkt niet dat de gevolgen hiervan dramatisch zijn, maar vele tientallen miljoenen mensen hebben daar duidelijk een andere opinie over. Ongeplande evolutie versus gestuurd intelligent ontwerp? Wat heeft de ID-opvatting aan de wetenschap te bieden? Voorlopig niks, en de kans dat dit ooit anders wordt is kleiner dan de doorsnee homeopathische verdunning. David Hume bespreekt in zijn Dialogues concerning natural religion reeds diverse bezwaren tegen het geloof in Intelligent Ontwerp. Deze zijn nog altijd geldig. Zo kan men zich de vraag stellen hoe men ID ooit testen kan. Is alles intelligent ontworpen of geldt dit slechts voor bepaalde onderdelen in de natuur? Hoe kan men dit te weten komen? Als er al een intelligente ontwerper bestaat, kan men dan iets zeggen over de manier waarop hij is tewerk gegaan, of over zijn aard en zijn vermogens? Hume legde reeds haarfijn uit dat dit niet mogelijk is. De hedendaagse aanhangers van Intelligent Ontwerp beweren zelf dat de ontwerper in principe een superieur verstandig buitenaards wezen kan zijn, afkomstig van een andere planeet waar intelligent leven voorkomt en reeds veel verder is geëvolueerd dan hier op aarde. Maar bij nader toezien is het duidelijk dat ze dit niet echt menen, maar, vooral in de Verenigde Staten, op die manier de klip van het first amendment van de grondwet willen omzeilen waar hun voorgangers steeds tegenaan botsten. Hun Intelligente Ontwerper is de christelijke god, zoveel is duidelijk, en als men er naar vraagt wordt dit ook toegegeven. Er wordt ook bij vermeld dat ID niet hetzelfde is als creationisme, want ID aanhangers geloven immers in evolutie. Bij sommigen, wellicht bij de meesten, is dat waar. Maar ze geloven niet in de werking van de evolutionaire mechanismen zoals ze door de moderne evolutietheorie worden uitgelegd. Het gaat hier niet om kleine nuances of andere accenten; het gaat hier in essentie om de vraag of evolutie een proces is van, in de woorden van Jacques Monod, toeval èn noodzaak, dan wel of ze gepland, gestuurd en doelgericht is. Deze laatste visie is niet nieuw; ze bestond reeds in de negentiende eeuw, en kreeg in de twintigste eeuw bekendheid door Teilhard de Chardin en andere theologen die hun geloof met Darwin wilden in verzoening brengen. Vanuit wetenschappelijk oogpunt zijn deze pogingen dramatisch mislukt. Alles wijst op de werking van het blinde mechanisme van natuurlijke selectie, waardoor we zowel de enorme verspilling en inefficïentie in de levende natuur kunnen begrijpen, als, tegelijkertijd, de spectaculaire vormen van optimalisatie en adaptieve, complexe functionaliteit. Niks wijst op ontwerp van bovenaf, of, met andere woorden, bewust gecreëerd, dus intelligent ontwerp. Het geloof in intelligent design verwerpt evolutie niet noodzakelijk, maar heeft met het klassieke creationisme het geloof in een bovennatuurlijke inmenging in de natuur gemeenschappelijk. Het valt moeilijk te begrijpen hoe dit geloof ooit het statuut van wetenschap kan krijgen. 7 Aanhangers van ID erkennen dat er nog geen studies zijn die het empirisch plausibel maken dat de natuur sporen van bovennatuurlijk ontwerp bevat, maar, zo luidt het: intelligent design is nieuw, men moet het onderzoek wat tijd gunnen. De onkunde over de geschiedenis van de eigen geloofsovertuiging is adembenemend. Het ontwerpargument is immers duizenden jaren oud. Men vindt het in talloze mythes terug, in alle openbaringsgodsdiensten, in de werken van de grote westerse filosofen vanaf Plato, en bij vele wetenschappers tot ver in de negentiende, zelfs de twintigste eeuw. De wijze waarop de hedendaagse coryfeeën van Intelligent Design hun overtuigingen naar voren brengen, verschilt in niks van de argumenten die men vindt bij zeventiende-, achttiende- en negentiende- eeuwse natuurtheologen zoals John Ray, William Derham, Bernard Nieuwentyt of William Paley. Hoogstens concentreren auteurs als Michael Behe of William Dembski zich op een lager biologisch niveau dan wat Nieuwentyt of Paley deden. In plaats van ontwerp af te leiden uit de werking van het oog of het hart of de longen, heet het momenteel dat diverse biochemische processen té functioneel zijn om door 'toeval' te zijn ontstaan. Ze zijn, in het jargon van de Intelligent Design aanhangers, 'onreduceerbaar complex', net zoals bijvoorbeeld een muizeval dat is: neem een onderdeeltje weg, en de muizenval werkt niet meer. Conclusies vanuit onwetendheid De argumenten die Darwin inbracht tegen Paley en de andere natuurtheologen waarmee hij vertrouwd was, zijn evenwel net zo goed van toepassing op de redeneringen van Dembski en Behe en hun collega's. Reeds David Hume gaf aan, nog vòòr men wist wat evolutie was, dat het een drogredenering is om culturele voorbeelden - zoals de muizeval - te geven om iets over de herkomst van natuurlijke processen duidelijk te maken. Cruciaal is het reeds eerder aangegeven punt dat ID-auteurs het verschil niet inzien tussen toeval enerzijds en natuurlijke selectie anderzijds. Niemand heeft ooit beweerd dat het oog of uiteenlopende biochemische processen die van vitaal belang zijn louter door toeval zijn ontstaan. Van alle voorbeelden die de ID-auteurs geven, is overigens aangetoond dat men ze wel degelijk kan verklaren als het resultaat van een gradueel, evolutionair proces dat aangedreven wordt door variatie en selectie. Maar laat ons even veronderstellen dat het niet zo was. Stel dat er inderdaad onopgeloste biologische raadsels zijn, waarop alle pogingen om ze met het gekende wetenschappelijk arsenaal aan te pakken zich te pletter lopen. Hebben we dan geen andere mogelijkheid dan te concluderen dat een intelligente ontwerper verantwoordelijk is voor wat we zien? Het lijkt me volstrekt onlogisch om vanuit onwetendheid te besluiten tot het bestaan van een bovennatuurlijke intelligentie, nog afgezien van de verlamming die dit teweeg zou brengen voor het wetenschappelijk onderzoek. Alles wat we nog niet kennen of doorgronden, nog niet kunnen verklaren of herleiden tot het reeds bekende, kunnen we dan toeschrijven aan de ontwerper. Men zou dit luie wetenschap kunnen noemen, ware het niet dat er geen sprake is van wetenschap. 8 Vanzelfsprekend zijn er onopgeloste problemen in de levenswetenschappen; uiteraard zijn er mysterieuze, intrigerende verschijnselen en raadselachtige fenomenen. En vanzelfsprekend wordt daar fel over gedebatteerd en gediscussieerd. Mocht dit niet zo zijn, dan zou dan een zeer veeg teken aan de wand zijn. Pseudo-wetenschappen en gesloten denksystemen kennen geen hiaten in hun kennis; zij bezitten een corpus aan afgewerkte, onbetwijfelbare uitgangspunten, opvattingen en conclusies, voor altijd bevroren in de dogmatiek waarop het stelsel rust. Gezonde wetenschappen daarentegen, waaronder de evolutiebiologie, zijn dynamisch en rebels. Veel is nog vatbaar voor herziening, sommige gebieden zijn nog onontgonnen, het laatste woord is nog lang niet uitgesproken. Enkel onwetende buitenstaanders kunnen dit negatief interpreteren, alsof de interne discussies aantonen dat de theorie op sterven na dood is. Intrigerend genoeg zijn het vaak wetenschappers uit andere disciplines die deze mening zijn toegedaan. Men denkt uit meningsverschillen onder evolutiebiologen te kunnen deduceren dat de evolutietheorie vandaag of morgen een paradigma-shift zal ondergaan, omdat de anomalieën zich blijven opstapelen en niet meer te negeren zijn. Dan zal blijken, zo gaat de redenering verder, dat de darwinistische kerninzichten fout zijn en dat ID een volwaardig alternatief kan bieden. Het is een merkwaardig psychologisch fenomeen dat mensen die als wetenschapper actief zijn, blijkbaar niet begrijpen dat interne discussies en meningsverschillen net een teken van gezondheid zijn van een theorie, en niet van ziekte en verval. De boemerang van onreduceerbare complexiteit en optimaal ontwerp Ook merkwaardig is het gebrek aan begrip van de interne contradicties van het IDgeloof. Zo kan men moeilijk de vraag ontwijken hoe de intelligente ontwerper zelf ontstaan is. Het argument van onreduceerbare complexiteit, dat de kern is van Michael Behe's redenering, is niet kritisch tegenover evolutietheorie, maar tegen de intelligent ontwerp-gedachte zèlf. Men kan het als een boemerang naar Behe terugsturen; het is duidelijk dat hij, noch andere ID-auteurs, er nooit meer van afgeraken, net zoals men naar het schijnt ook een oude boemerang niet kwijt kan spelen. Als er structuren bestaan die onherleidbaar complex zijn en die men daardoor enkel kan begrijpen door het bestaan te accepteren van een intelligente ontwerper, moeten we dan die intelligente ontwerper ook niet zelf als onherleidbaar complex beschouwen? Als hij daarentegen zelf het resultaat is van de werking van blinde mechanismen, waarom heeft men hem dan nodig om functioneel ontwerp in de natuur te verklaren? Maar als hij zelf ontworpen is, veronderstelt dit dan niet het bestaan van een intellect dat nog méér superieur is, een soort intelligente ontwerper van de tweede orde? En dient dit proces zich dan niet ad infinitum te herhalen? De intelligent ontwerp opvatting zondigt manifest tegen het principe van economie. Evolutietheorie is onvergelijkbaar krachtiger om met een minimum aan uitgangspunten een maximum aan verschijnselen te 9 verklaren. Intelligent ontwerp is met nog wel meer rationele uitgangspunten in strijd, zoals het inzicht dat buitengewone beweringen buitengewone bewijzen vereisen. Wie het een beetje tot zich laat doordringen, kan inzien dat de intelligent ontwerp gedachte een wel zeer buitengewone, lees onwaarschijnlijke opvatting is. Nu kan men van evolutietheorie hetzelfde zeggen. Het is niet niks om te accepteren dat het leven reeds miljarden jaren oud is; dat alle levensvormen gebaseerd zijn op een molecule die werkt zoals de letters van het alfabet; dat ook de mens is voortgekomen uit uitgestorven diersoorten, ja, zelfs terug te voeren is tot een eencellig, nietig wezentje; dat de mens slechts zes miljoen jaren geleden een gemeenschappelijke voorouder deelde met de huidige mensapen, enzovoort. De inzichten die uit Darwins werk zijn voortgekomen kunnen ons, alles welbeschouwd, met verstomming slaan en zeer onwaarschijnlijk lijken. Maar het verschil met de intelligent design opvatting is dat voor al die buitengewone beweringen en inzichten die uit de levenswetenschappen zijn voortgekomen en nog voortkomen, er ook buitengewone bewijzen bestaan. Daarentegen bestaat voor het geloof in het bestaan van een intelligent ontwerp van bovenaf, niet het minste spoortje van bewijs. En alles wel beschouwd, hoe zou het anders kunnen? Wat zou als bewijs kunnen gelden voor intelligent ontwerp? Onreduceerbare complexiteit? Daarvan zijn tot op heden geen overtuigende voorbeelden gegeven. Optimaal ontwerp? Daarvan bestaan wel degelijk voorbeelden, maar men kan ze véél economischer begrijpen dankzij het mechanisme van natuurlijke selectie. Dat principe strookt overigens met het uniformitarisme, dat stelt dat de krachten die de natuur vandaag vorm geven, dat ook in het verleden hebben gedaan. Intelligent ontwerp daarentegen is in strijd met het uniformitarisme, aangezien bovennatuurlijke tussenkomsten tot de kern van het geloof zelf behoren. Maar bovendien kan men ook argumenteren dat optimaal ontwerp, terwijl het zich perfect laat begrijpen door de werking van selectie, in strijd is met het idee van intelligent design. Optimaal ontwerp is immers optimaal ten opzichte van de omgeving. De omgeving zelf verandert; als het ontwerp zich niet kan aanpassen, dan is het gedoemd om te verdwijnen. Men schat dat meer dan negentig, misschien zelfs 99 procent van alle soorten die ooit hebben bestaan zijn uitgestorven. Vele daarvan hadden waarschijnlijk eigenschappen die optimaal - maar tijdelijk - hun functie uitvoerden. Dat ze zijn verdwenen, is zeer goed te verklaren dankzij evolutietheorie, maar het is erg mysterieus vanuit het oogpunt van doelbewust intelligent ontwerp. Daarnaast is er ook het probleem van slecht ontwerp; niet ten onrechte kan men spreken over stupid design. Er zijn vele voorbeelden te bedenken, van dieren met ogen die zinloos zijn omdat ze onder de grond of in grotten leven, tot zaadleiders bij zoogdieren die veel te lang zijn en voor vervelende problemen zorgen. Opnieuw is dit wat men kan verwachten als natuurlijke selectie werkt zoals Darwin het proces beschreven heeft, en opnieuw is dit een ondoorgrondelijk raadsel mocht het van 10 bovenaf ontworpen zijn. Vanzelfsprekend kan er een veel gedetailleerder overzicht worden gegeven van de redenen waarom de intelligent ontwerp opvatting onwetenschappelijk is. Men kan overigens ook betogen dat intelligent design ook een slechte vorm van geloof is. Immers, wat als intelligent ontwerp aanhangers morgen moeten toegeven dat de darwinistische logica tòch in staat is om de biochemische en andere voorbeelden die ze geven te verklaren? Vervalt dan in één klap ook hun geloof in het bestaan van de intelligente ontwerper? Ik laat de vraag in het midden, en wil nu overgaan tot de kern van mijn betoog. Alleen en onverwacht in het heelal De motivatie die achter de intelligent design beweging schuilgaat is niet het streven naar betere wetenschap of betrouwbaarder kennis. De fysici bijvoorbeeld die zich uitspreken pro intelligent design, en die van mening zijn dat de evolutietheorie tekort schiet om adaptieve complexiteit in de natuur te verklaren, doen dat niet om hun collega's die werkzaam zijn binnen te biologie te hulp te komen. (Voor zover dat al zou nodig zijn.) Het is niet hun doelstelling om de wetenschap vooruit te helpen, maar om hun eigen mens- en wereldbeeld te redden. Ze zijn, zoals de orthodoxe creationisten, van mening dat Darwins ideeën bedreigend zijn voor moraliteit en zingeving, en voor de waarden die hen dierbaar zijn. Vaak brengen ze zelfs de gedachte naar voren dat precies het feit dat de mens een moreel wezen is en betekenis en zin kan geven aan zijn leven, op zichzelf reeds aantoont dat het menselijk brein niet het resultaat kan zijn van een louter darwinistisch proces. Om deels andere redenen dacht in de negentiende eeuw ook Alfred Russel Wallace dat. Daarom hebben we het nu over de evolutietheorie van Darwin, en niet over die van Wallace, maar dit terzijde. Het is geen nieuw gegeven dat mensen wetenschappelijke inzichten als bedreigend ervaren voor wat hen dierbaar is. In de zeventiende eeuw schreef Blaise Pascal, als reactie op de zich snel ontwikkelende astronomie en andere wetenschappen, het volgende: "Als ik besef hoe blind en hoe ellendig de mens is, wanneer ik heel het zwijgende heelal aanschouw en zie hoe de mens zonder inzicht als een verdoolde in deze uithoek van het universum aan zichzelf is overgelaten, zonder te weten wie hem daar heeft neergezet, wat hij er komt doen, wat er van hem zal worden als hij sterft, zonder in staat te zijn ook maar iets te weten, dan bevangt me een gevoel van ontzetting, zoals iemand die men in zijn slaap naar een afschrikwekkend en onbewoond eiland heeft vervoerd en die wakker wordt zonder ergens van af te weten en zonder een mogelijkheid om daar weg te komen." 11 En op een andere plaats, in diezelfde verzameling van Gedachten lezen we: "Wanneer ik nadenk over de korte duur van mijn leven, opgenomen in de eeuwigheid van het verleden en de toekomst, en over de kleine ruimte die ik inneem en zie, verzonken in de oneindigheid van de ruimte die ik niet ken en die mij niet kent, dan ervaar ik angst, en verbaas me erover me hier aan te treffen, en niet ergens anders, aangezien er geen reden is waarom ik hier moet zijn en niet ergens anders, of waarom nu en niet op een ander tijdstip." En: "De eeuwige stilte van deze eindeloze ruimten vervult me met angst." De existentiële angst die Pascal ervoer, is ook de angst van de postdarwinisten die moeite hebben met de consequenties van de evolutietheorie. Darwin vat het kernachtig samen in zijn autobiografie, die hij voor zijn kinderen en kleinkinderen schreef op het einde van zijn leven: "Er blijkt niet meer ontwerp te zitten in de variatie van levende schepsels of in de werking van natuurlijke selectie dan in de richting waarin de wind blaast. Alles in de natuur is het gevolg van onveranderlijke wetten". Als alles het gevolg is van onveranderlijke wetten, waarin schuilt de rol van het toeval dan? Darwin verwijst in zijn autobiografie naar zijn boek The Variation of Animals and Plants under Domestication. Daarin maakte hij de volgende, heldere vergelijking. Als een architect een huis bouwt, dan gebruikt hij, naargelang hun vorm, andere stenen voor het dak, voor de muren, enzovoort. Stel dat de architect een huis bouwt met onbewerkte natuurstenen, die hij uitzoekt aan de voet van een rotswand. Hiermee bouwt hij een huis waarvan de structuur bij iedereen bewondering opwekt. De stenen staan in dezelfde relatie tot het huis als - en ik citeer - "de fluctuerende variaties van organische wezens" tot "de gevarieerde en bewonderenswaardige structuren uiteindelijk verworven door hun gemodificeerde nakomelingen", einde citaat. We zouden de vorm van de stenen, de variaties dus, zelf aan het toeval kunnen wijten, maar dat is niet correct, aangezien de vorm van elke steen, en ik citeer, "afhangt van een lange reeks gebeurtenissen die alle gehoorzamen aan natuurlijke wetten", einde citaat. Toch kunnen we wat hun gebruik of functie betreft, hun vorm louter toevallig noemen. Darwin bedoelt dat de wijze waarop de natuurwetten de vorm van de stenen hebben bepaald, niet teleologisch of doelgericht is. Ze hebben de vorm die ze hebben als gevolg van de werking van natuurwetten, maar die wetten konden niet voorzien dat er ooit een architect de ene steen zou kiezen om een muur mee te bouwen en de andere om in een dak te verwerken. Vervolgens schrijft Darwin: "Hier worden we met een groot probleem 12 geconfronteerd, en ik ben me ervan bewust dat ik mij in de verwijzing ernaar buiten mijn domein waag", einde citaat. Zijn redenering gaat dan verder als volgt. Een alwetende schepper moet alles wat de door hem in werking gestelde natuurwetten teweegbrengen, kunnen voorzien. Maar moeten we dan aannemen dan God met voorbedachten rade de natuurwetten zodanig maakte dat ze stenen zouden opleveren met zo'n vorm dat een architect er ooit een huis mee zou bouwen? Moeten we dan niet eveneens aannemen dat hij elke variatie onder gedomesticeerde planten en dieren teweegbracht, zodat de kwekers de kweekindividuen zouden kiezen die ze kiezen? Als we hierop bevestigend antwoorden, wat dan te denken van alle variaties - stenen, planten en dieren - die we niet gebruiken, of die niet door natuurlijke selectie behouden blijven? Darwin schrijft dat dit probleem even onoplosbaar is als dat van de vrije wil en predestinatie, maar het is duidelijk dat hij zijn eigen redenering afdoende vindt om zijn persoonlijke mening te ondersteunen: de schepper heeft niet alles voorzien. Bijgevolg moeten we de rol van het toeval, en de wijze waarop de architect en kunstmatige en natuurlijke selectie hierop inwerken, accepteren. Darwins Amerikaanse vriend Asa Gray geloofde in evolutie, maar ook in intelligent ontwerp. Daarom dacht hij, en ik citeer Gray, "dat variatie geleid wordt langs voordelige banen, zoals een rivier wordt geleid langs welomlijnde en nuttige irrigatiewegen". Dit is exact de redenering van hedendaagse intelligent ontwerp-aanhangers die evolutie op zich niet verwerpen, maar wel de darwinistische visie erop. Om één voorbeeld te geven citeer ik de Nederlandse fysicus Cees Dekker: "Sommige moleculaire eiwitmachines van de cel vormen onherleidbaar complexe systemen, die niet kunnen worden verklaard door een direct darwinistisch mechanisme. Ook kun je in de natuur keer op keer convergentie waarnemen. Al met al is er op wetenschappelijke gronden veel te zeggen voor een doelgerichtheid van de evolutie en voor de stelling dat er intelligent ontwerp ten grondslag ligt aan de biologie van de cel." Ik geef nog één citaat van Darwin, uit een brief van hem aan Frances Julia Wedgwood, een nicht van Darwins vrouw Emma. Darwins woorden slaan op de gedachtegang van Asa Gray, maar zijn net zo goed van toepassing op de intelligent ontwerp filosofie van vandaag: "De geest weigert dit universum te beschouwen, zijnde wat het is, zonder ontworpen te zijn; en toch, waar men het ontwerp het meest zou vermoeden, namelijk in de structuur van een levend wezen, vind ik, hoe meer ik over het onderwerp nadenk, steeds minder bewijs van ontwerp. Asa gray en enkele anderen beschouwen elke variatie, of tenminste elke goedaardige variatie (...) als op een vooruitziende manier ontworpen. Maar als ik hem vraag of hij elke variatie in de rotsduif waardoor de mens geleidelijk een kropduif of een pauwstaartduif gemaakt heeft, beschouwt als door de voorzienigheid ontworpen voor het plezier van de mens, weet hij niet wat te antwoorden; en als hij of iemand 13 anders toegeeft dat deze variaties toevallig zijn wat hun doel betreft - natuurlijk niet toevallig met betrekking tot hun oorzaak of oorsprong - zie ik geen reden waarom hij de opeenvolgende variaties waardoor de mooi aangepaste specht ontstaan is, zou omschrijven als door de voorzienigheid ontworpen." Waarom, wil ik mij nu met u afvragen, is het voor velen blijkbaar zo onverteerbaar dat de evolutie van het leven niet doelgericht is? Waarom redeneren ook sommige wetenschappers, van Asay Gray tot Simon Conway Morris en vele anderen, dat er wel iets fout moet zijn aan Darwins evolutietheorie, aangezien deze niet verzoenbaar is met hun persoonlijke metafysische opvattingen? Voor de klassieke creationisten, zowel de zogenaamde young earth als old earth creationists, hangt aan die kwestie veel meer vast dan enkel de existentiële kwestie of we verwacht werden in dit universum, dan wel een schitterend - of niet zo schitterend, zo u wil - ongeluk zijn. Evolutietheorie wordt gekoppeld aan zeer uiteenlopende aspecten van het moderne, maar zelfs ook premoderne leven. Misschien is het belangrijk om duidelijk te maken dat ik me als darwinist - wat voor mij betekent: iemand die de moderne evolutietheorie accepteert - daardoor niet beledigd of gekwetst voel. De ambassade van de Verenigde Staten in Nederland of België hoeft mijn toorn niet te vrezen. Wel wil ik begrijpen wat de voedingsbodem ervan is. De implicaties van Darwins theorie en het belang ervan De evolutietheorie impliceert dat we het resultaat zijn van een deels toevallig, deels noodzakelijk proces. De factor noodzakelijkheid houdt niet in dat we moèsten ontstaan, maar dat er causale factoren bestaan, geheel in lijn met de gekende natuurwetten, die onze ontwikkeling vorm en richting gaven. We waren met andere woorden niet vooraf gepland, noch was het voorspelbaar dat wij zouden evolueren. We zijn er, maar we hadden er ook niet kunnen zijn. En naar alle waarschijnlijkheid zijn we als nadenkende wezens ook alleen in het hele universum, omdat de kans dat zich elders eenzelfde evolutionair proces heeft voorgedaan, dat resulteerde in de combinatie van intelligentie, zelfbewustzijn, nieuwsgierigheid en verwondering die ons zo eigen is, wel heel erg klein is. We zijn alleen, en we zijn ook onbedoeld. Er is niemand om ons te verwelkomen. De omgeving waarin we ons bevinden is ons grotendeels vijandig gezind. Levende organismen passen zich grotendeels aan hun omgeving aan, niet omgekeerd. De mens vormt daarop geen uitzondering. De vraag die zich hier opdringt laat zich simpel formuleren: Is dat erg? Verliest het leven zin en betekenis door dit alles? Ik denk het niet. Het menselijk leven, in het bijzonder het menselijk samenleven, is een oase van betekenis en zin in een doel- en zinloos universum. We hebben er geen moeite mee om te erkennen dat er geen geluiden en geen kleuren zijn zonder subjecten die de ervaring van geluid en kleur kunnen creëren. Maar dat maakt onze esthetische ervaringen niet 14 waardeloos. Evenmin is wat ik doe van zin verstoken omdat mijn bestaan niet vooraf aangekondigd is. Ik weet niet wat dé zin van hét leven is. Maar ik weet wel dat mijn leven zinvol is, ook zonder geloof te hechten aan intelligent ontwerp. Ik weet dat zowel mijn leven als hét leven eindig is en tendele contingent. Maar dat belet me niet om er dagelijks zin en betekenis aan te hechten en er in te vinden; sterker nog, om dagelijks zin en betekenis te scheppen, in kleine en grote handelingen en gebaren. Ik heb daar verder geen extern fundament voor nodig. De zin en betekenis die ik vind en maak, is intrinsiek belangrijk. Wie beweert dat waar ik over praat niet authentiek is, wegens niet gekoppeld aan de metafysische uitgangspunten van intelligent ontwerp, moet sterke argumenten hebben om dit hard te maken. Hij moet me ervan overtuigen dat de ervaringen die ik heb van schoonheid, liefde, communicatie, verstandhouding, vriendschap, inzicht, begrip, enzovoort, niet echt zijn of niet diep genoeg gaan. Hij zou me, kortom, moeten aantonen dat ik noodgedwongen een halve of een hele nihilist ben, omdat ik geen geloof hecht aan intelligent ontwerp. Maar ik ben geen nihilist, en evenmin zijn al die talloze andere mensen dat die dagelijks goeie en waardevolle redenen vinden om 's ochtends aan de dag te beginnen, zonder Darwin te betwisten of intelligent ontwerp te aanvaarden. Vanzelfsprekend zijn er ook mensen die geen zin meer vinden in het leven en geen waardevolle betekenis toekennen aan het bestaan en de handelingen van zichzelf en anderen. Ongetwijfeld zijn daar ook mensen bij die zich hierin bekrachtigd voelen door het blinde, ongeplande, nietsontziende en volslagen onverschillige proces van evolutie door natuurlijke selectie. Maar er is geen noodzakelijk logisch verband tussen de wijze waarop evolutie verloopt enerzijds en de manier waarop mensen aan zingeving doen anderzijds. Reeds in de negentiende eeuw maakte Thomas Huxley dit duidelijk. Mensen zijn in staat tot moreel gedrag, tot altruïsme, tot samenwerking. We zijn in staat om dit te cultiveren; niks in het evolutionaire proces kan ons daarvan weerhouden. Overigens zit er schoonheid in het inzicht dat de mentale vermogens die we gebruiken om de werking van natuurlijke selectie naar onze hand te zetten of ronduit tegen te werken, door selectie zelf ontwikkeld zijn. Zo komen we van evolutietheorie tot zingeving: evolutietheorie maakt immers mede duidelijk hoe het mogelijk is dat wij aan zingeving kunnen doen, en wat de noodzakelijke voorwaarden zijn om moreel gedrag en zingeving te doen gedijen. Men kan de problematiek ook vanuit het perspectief van intelligent ontwerp bekijken. Is het gemakkelijker om een betekenisvol leven te leiden als men in de overtuiging leeft dat de natuur ontworpen is, of de evolutie gestuurd is, of de mens gepland was? Ik ben daar lang niet zeker van. Wat was er dan precies gepland? Het leven op zich? Het menselijk leven? Of mijn persoonlijk leven? Als het menselijk leven was geprogrammeerd, waarom zou mij dat persoonlijk een zinvoller bestaan doen leiden? En als mijn individueel leven al lang vóór mijn geboorte in de sterren stond geschreven, maakt dat mijn bestaan meer betekenisvol? Ook dan sta ik voor de opdracht er iets van te maken; ook dan moet ik nog ontdekken wat het goede leven kan betekenen. Ook dan kan het volkomen fout lopen. Dat de scherpste critici van het ontwerp-argument, 15 zoals Spinoza, Hume, Kant en Darwin, er duidelijk zijn in geslaagd zeer waarde- en betekenisvolle levens te leiden, is wellicht niet onbelangrijk in deze context. Maar het gaat de aanhangers van intelligent ontwerp niet enkel over de doelmatigheid van de evolutie. Ze menen ook, net zoals de klassieke creationisten, dat Darwins evolutietheorie wordt ondersteund door een materialistische filosofie, en door de overtuiging dat de mens 'slechts een dier onder de dieren is' en daarom geen bijzondere waardigheid bezit. De basisteksten van de intelligent ontwerp beweging, zoals het document 'The Wedge', maken dit klaar en duidelijk. Men ijvert er voor om wetenschappelijk aan te tonen dat de evolutietheorie volslagen fout zit, maar de ware ambitie is niet wetenschappelijk maar politiek, moreel, cultureel en filosofisch. In een tekst van het Discovery Institute, een Amerikaanse, invloedrijke instelling die het geloof in intelligent design moet promoten en verspreiden, lezen we bijvoorbeeld: "In de laatste honderd jaar zijn mensen steeds meer behandeld alsof ze louter het product zijn van hun genen en hun omgeving. De culturele gevolgen van dit wetenschappelijk materialisme zijn zichtbaar in vrijwel elk gebied van het menselijk handelen, met inbegrip van de politiek, de geneeskunde, de welzijnszorg, het recht en de kunsten. Het discovery institute wijdt zich aan het omverwerpen van het wetenschappelijk materialisme en hoopt zodoende niks minders tot stand te brengen dan een wetenschappelijke en culturele revolutie."1 Is het inderdaad zo problematisch dat de wetenschap een materialistische ontologie heeft? Met het oog op het verwerven van betrouwbare kennis is het duidelijk dat dit in elk geval geen handicap is. Het alternatief hebben we boven gewikt en gewogen, en te licht bevonden. En is het vanuit moreel oogpunt problematisch om persoonlijk een wetenschappelijk-materialisische visie te hebben? Er is niks wat daarop wijst. Integendeel, het is niet moeilijk om aan te tonen dat de mens- en wereldbeelden die steunen op het geloof in een ontwerper, onbeschrijfelijk veel menselijk lijden hebben veroorzaakt en dat nog steeds doen, onafgezien van de positieve effecten ervan. Ook hier zijn er geen dwingende logische verbanden, in dit geval tussen de filosofische opvattingen over de fundamentele aard van de werkelijkheid enerzijds en de manier waarop mensen hun leven moeten leiden anderzijds. Een storm in een glas water? Men kan van mening zijn dat we aan de discussie omtrent intelligent design niet te veel aandacht moeten schenken. De honden blaffen, de karavaan trekt verder. Maar men kan zich vergissen. In de Verenigde Staten alleen al is de electorale impact van de beweging niet te onderschatten. Ook in Europa slaat het gedachtegoed aan. Nagenoeg 1 Geciteerd in Forrest & Gross, 2004, pag. 31. 16 de hele moslimwereld is sowieso al creationistisch, evenals de christelijke landen in Afrika en Latijns-Amerika. De werken van de ID-coryfeeën zoals Phillip Johnson, Michael Behe en William Dembski worden ook in de moslimwereld gelezen en bewerkt tot ze in een islamitische context bruikbaar zijn. Belangrijker nog dan het gevaar dat hierin schuilt wat wetenschappelijk onderwijs en onderzoek betreft, is de hele bijhorende ideologie, die klare opvattingen heeft over uiteenlopende kwesties die in het westen reeds geruime tijd tot de private sfeer behoren. Bovendien is de potentiële impact op diverse ontwikkelingen in de levenswetenschappen niet te onderschatten. De bio- en medische ethiek kan een heel ander aanzien krijgen vanuit het perspectief van intelligent design. Het lijkt me geen overbodige luxe om daaraan te nodige aandacht te besteden. Dankwoord Ik ben het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam, de Benoemingsadviescommissie en de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica, met daarvan in het bijzonder het Swammerdam Institute for the Life Sciences, zeer dankbaar voor het in mij gestelde vertrouwen. Grote dankbaarheid gaat uit naar de Stichting Socrates, die de leerstoel die ik bekleden mag mogelijk maakt. Met name wil ik daarbij de heer André Hielkema vermelden, zonder wiens werk achter de schermen veel niet mogelijk zou zijn. Ik heb in het Swammerdam Institute for the Life Sciences reeds vele goeie mensen leren kennen; dat alleen al maakt het voor mij waardevol om de verantwoordelijkheden op te nemen die bij dit ambt horen. In het bijzonder wil ik professor Roel van Driel vermelden, voor de gastvrijheid en de onvoorwaardelijke hulp en steun, en mevrouw Ellen Lutz, die véél meer doet dan the call of duty, zoals men het in het Engels pleegt te zeggen. Met Bert de Reuver van het Instituut voor Interdisciplinaire Studies heb ik ondertussen een vriendschapsrelatie opgebouwd die ik zeer waardeer. Ik ben ervan overtuigd dat dit ook op professioneel vlak verder vruchten zal afwerpen. Dank ook aan mevrouw Geke van de Kamp, voor de hulp bij de lezingencyclus die ik met Bert kon inrichten, en aan professor André Schram, die me wegwijs maakte aan de Universiteit van Amsterdam toen ik hier arriveerde. Met de mensen van New Reps heb ik al vele aangename uren doorgebracht en boeiende discussies kunnen voeren over kunst en wetenschap, en over ongeveer alles wat zich daartussenin bevindt. De mededocenten van het vak Wetenschap, Techniek, Maatschappij & Cultuur ben ik dankbaar voor de teamgeest en het plezier dat we creëren in het geven van onderwijs. Ik hoop dat we nog meerdere jaren de studenten natuurwetenschappen wegwijs mogen maken in de ethische, historische en maatschappelijke aspecten en dimensies van de wetenschapsbeoefening. 17 Grote dankbaarheid wens ik ook uit te spreken voor mijn Belgische collega's die hier aanwezig zijn; de professoren Walter Verraes, Marc De Mey, Hugo Van den Enden en Gilbert Eggermont. Zij hebben me allen sterk beïnvloed en doen dat overigens nog steeds. Professor Etienne Vermeersch had er graag bijgeweest, maar had andere verplichtingen. Ook hem ben ik zeer dankbaar voor alles wat hij de voorbije twee decennia voor mij betekend heeft. Uiteraard wil ik een speciaal woord van dank uitspreken ten aanzien van mijn familie, hier vertegenwoordigd door mijn ouders. Dank voor hun inspanningen, alle hulp, en de vele mogelijkheden en kansen die ze me geboden hebben en nog steeds bieden. Verder wil ik alle aanwezigen hier bedanken die ik nog niet expliciet vermeld heb. Uw aanwezigheid betekent zeer veel voor me, ik zal de herinnering eraan zo lang koesteren als mijn hersenen het toelaten. Tenslotte gaan mijn gedachten en mijn dankbaarheid uit naar Daan, die een buitengewone steun voor mij was in de voorbije moeilijke periode. Ik ben ervan overtuigd dat we behalve vandaag nog talloze andere mooie momenten zullen meemaken, maar hoe precies ik dat voor ogen heb is iets wat ik hier niet in het openbaar vertellen kan. Ik heb gezegd. 18