Van evolutietheorie tot zingeving

advertisement
Van evolutietheorie tot zingeving
Oratie
uitgesproken aan de Universiteit van Amsterdam,
op 17 februari 2006,
door
prof. dr. Johan Braeckman
Mijnheer de Rector Magnificus, geachte toehoorders,
Ik wil het met u hebben over de aard en betekenis van de zogenaamde intelligent
design, of intelligent ontwerp-beweging. Zowel in de Verenigde Staten als in Nederland
en enkele andere Europese landen is daar de laatste jaren veel media-aandacht aan
gegeven. Soms lijkt het alsof er een heus wetenschàppelijk debat gaande is, maar schijn
bedriegt. In werkelijkheid is de heropbloei van intelligent ontwerp een symptoom van
een zingevingsprobleem. Hoewel ik zal uiteenzetten wat de wetenschappelijke
argumenten tegen het idee van intelligent ontwerp zijn, ligt de klemtoon van deze oratie
toch op de filosofische aspecten ervan, die in essentie de vraag betreffen welke
betekenis wij aan ons leven kunnen geven in een kosmos en natuur die tegenover ons
volkomen onverschillig staat.
Het apenproces
In 1925 werd in het gehucht Dayton, in de Amerikaanse staat Tennessee, een der
meest spraakmakende processen gehouden uit de Amerikaanse geschiedenis. Kort
daarvoor was een wet gestemd die het onderwijzen van Charles Darwins
evolutietheorie, zoals die was naar voren gebracht in zijn werk ‘Over de oorsprong van
soorten’ uit 1859, verbood. Niet iedereen was gelukkig met die anti-evolutiewet. De
Unie voor Burgerrechten bood eenieder die zich niet neerlegde bij de wet haar hulp aan.
Enkele sympathisanten van de Unie vonden in John Scopes, een jonge biologieleraar in
Dayton, de ideale man om de wet uit te testen. Scopes beweerde dat hij Darwins
theorie had onderwezen; daarop werd hij aangeklaagd. Het proces werd een clash
tussen twee Amerikaanse intellectuele giganten en hun respectievelijke wereld- en
mensbeelden. Clarence Darrow, een briljante pleiter en zelfverklaard agnosticus,
tegenover Williams Jennings Bryan, presidentskandidaat en fundamentalistische
christen. Duizenden mensen maakten het zogenaamde ‘apenproces’ ter plekke mee, de
aandacht van de media was internationaal. Scopes werd uiteindelijk veroordeeld. De
1
Unie voor Burgerrechten, die de zaak op gang bracht, rekende hierop, in de hoop dat
een hoger hof de uitspraak ongedaan zou maken, wat de legitimiteit van de antievolutiewet zou aantasten. Meer bepaald veronderstelde men dat het Hooggerechtshof
het verbod op onderwijs over de evolutietheorie ongrondwettelijk zou verklaren. Dit
gebeurde evenwel niet. Scopes werd later wel weer vrijgesproken, maar op basis van
een louter technische kwestie. Pas in de jaren zestig, in de zaak Epperson versus
Arkansas, werd beslist dat een verbod op het onderwijzen van de evolutietheorie in
strijd is met het First Amendment, dat de scheiding tussen kerk en staat regelt. In 1987,
in de zaak Aguillard versus Edwards, werd bovendien ook vastgelegd dat het
ongrondwettelijk is om van leraars te eisen dat ze naast evolutietheorie ook het
creationisme moeten onderwijzen.
De creationisten, die met vele tientallen miljoenen zijn in de Verenigde Staten, hebben
zich hiermee nooit kunnen verzoenen. Hun pogingen om Darwin uit de klas te weren
liepen evenwel te pletter op de vernoemde wettelijke bepalingen. Creationisme, zoveel
is ook voor de rechters van het hooggerechtshof duidelijk, is geen wetenschap maar een
geloofsopvatting. Creationisten nemen het bijbelse boek Genesis in meer of mindere
mate letterlijk, wat manifest in strijd is met uiteenlopende wetenschappelijke inzichten
waarover een ruime consensus bestaat, ontwikkeld binnen de evolutiebiologie, maar ook
in andere levenswetenschappelijke disciplines zoals de genetica, de taxonomie, de
embryologie en de geneeskunde. Hetzelfde kan worden gezegd over cultuur- en
gedragswetenschappelijke richtingen zoals bijvoorbeeld de taalkunde of de psychologie,
of natuurwetenschappen zoals de fysica en de scheikunde. Het creationisme gaat
immers niet alleen over de oorsprong van soorten, maar over alles wat in de bijbel
staat. Als de bijbel letterlijk het woord Gods is, dan is er natuurlijk geen reden om te
stoppen bij de eerste pagina’s van het boek Genesis, die het ontstaan van soorten,
inclusief de mens, behandelen. Ook het verhaal van de toren van Babel is dan letterlijk
te nemen (als ‘alternatief’ voor de moderne taalkunde); ook de leeftijd die bijvoorbeeld
Methusalem bereikte moet dan kloppen (nogal in strijd met de huidige gerontologische
inzichten); ook moet het waar zijn dat de Ark van Noah echt is gebouwd (hoewel de
vereiste technologie hiervoor pas in de loop van de negentiende eeuw is ontwikkeld),
enzovoort. Bovendien moeten ook de ‘ethische’ voorschriften in principe worden
gevolgd, wat tot een maatschappij kan leiden waarin de meesten van ons liever niet
zouden leven (zie bijvoorbeeld de aansporingen tot genocide in het boek Exodus, of de
diverse redenen uiteengezet in Leviticus om iemand ter dood te brengen).
Eigen mythes eerst
Men kan zich nu de vraag stellen wat de eigenlijke motivatie is van de creationisten. Het
is vrij duidelijk dat hun ware beweegreden niet wetenschappelijk maar veeleer moreel is
geïnspireerd. Creationisten, in lijn met hun religieus-protestantse, politiek-rechtse en
moreel-conservatieve opvattingen, denken dat het aanvaarden van de evolutietheorie
2
onvermijdelijk hun waarden- en normenstelsel zal aantasten. Ze zijn van mening dat
Darwins opvattingen impliceren dat de mens ‘slechts een dier onder de dieren is’,
waardoor het fundament voor – zoals zij dit interpreteren - menselijke waardigheid en
humaniteit, voor ethiek en beschaving zou wegvallen. De door hen verfoeide tolerantie
tegenover homoseksualiteit bijvoorbeeld, of het legaliseren van abortus of euthanasie,
een gruwel in hun ogen, koppelen zij aan de invloed van Darwin op het Amerikaanse
onderwijs en de samenleving. Het terugschroeven van het onderwijs over evolutie zou
de zogenaamde ‘maatschappelijke degeneratie’ een halt moeten toeroepen. Maar
aangezien de scheiding van kerk en staat het niet mogelijk maakt om de klok terug te
draaien, pakken ze het nu anders aan. In de jaren negentig hadden ze het niet langer
over ‘creationisme’, maar over ‘wetenschappelijk creationisme’. Dit bleek een eerder
doorzichtige poging om de beperkingen die de grondwet hen oplegt te omzeilen.
‘Wetenschappelijk creationisme’ is een contradictio in terminis; zoiets als een vierkante
cirkel. Het creationisme gaat per definitie uit van een miraculeuze, bovennatuurlijke
oorsprong van het leven, van organismen, van soorten en van biologische
aanpassingen. In praktijk blijken die mirakels dan nog sterk te lijken op een en ander
dat ons bekend is uit de joods-christelijke mythologie. Dat valt onmogelijk te rijmen met
de manier waarop de wetenschappelijke methode de werkelijkheid poogt te begrijpen.
Wetenschap probeert de feiten niet te plooien naar een onwrikbaar geloof dat in een
onfeilbaar boek is neergepend, maar tracht integendeel het beeld dat we van de wereld
hebben constant bij te sturen op basis van nieuwe inzichten, die overigens vaak in strijd
zijn met de vorige, òòk door wetenschap ontwikkelde, interpretaties. Wetenschap doet
met andere woorden aan interne zelfkritiek; het zogenaamde wetenschappelijk
creationisme daarentegen blijft steken in krampachtige pogingen om ‘bewijzen’ te
vinden voor buitengewoon onwaarschijnlijke ‘gebeurtenissen’ zoals de zondvloed (zie
Genesis) of het tijdelijk stilstaan van de zon (zie Jozua), enzovoort. Het creationisme,
kortom, vertoont de kenmerken die typisch zijn voor pseudo-wetenschap, en hoort
alleen al daarom niet thuis in het onderwijs. De eis van de creationisten voor een
"gelijke, faire behandeling", zodat de leerlingen en studenten "democratisch voor
zichzelf kunnen uitmaken hoe de vork in de steel zit", is dan ook ontzettend misleidend.
Als men de scheppingsverhalen uit de bijbel zou onderwijzen in de lessen biologie, als
‘alternatief’ voor evolutietheorie, waarom dan ook niet de scheppingsmythen van de
Navajo indianen, of van de Inuit, of de Yanomamö? Er zijn duizenden mythen, er is
geen enkele zinnige reden waarom die van de joods-christelijke cultuur meer
waarheidsgetrouw zijn dan alle andere. De creationisten houden er niet alleen een
onwetenschappelijke kijk op de wereld op na, maar voeren ook een ‘eigen mythen eerst’
politiek. Mochten de hardst roependen, of diegenen die het meest lobbyen of de
numerieke meerderheid hebben, uitmaken wat we in het onderwijs behandelen, dan zou
het niveau van onze wetenschappelijke kennis van vandaag de dag dramatisch lager
zijn.
3
Intelligent ontwerp versus toeval?
Op enkele locale, tijdelijke successen na, zoals in de staat Kansas eind jaren negentig,
bleek het ‘wetenschappelijk creationisme’ te licht te wegen om veel indruk te maken.
Men diende daarom over te schakelen op plan C. Na het creationisme en vervolgens
het wetenschappelijk creationisme, wordt de voorbije jaren gegokt op de ‘theorie’ van
het ‘intelligent design’, het ‘intelligent ontwerp’. In wezen gaat het hier om wel erg oude
wijn in relatief nieuwe zakken, maar de truc om het woord ‘creationisme’ te laten vallen,
gekoppeld aan de afspraak om met geen woord naar de bijbel te verwijzen, slaat aan,
ondanks de recente uitspraak van rechter John Jones, die met betrekking tot het
geruchtmakende proces in Dover, Pensylvania, stelde dat de intelligent ontwerp
filosofie, net zoals het orthodoxe creationisme, in strijd is met de scheiding tussen kerk
en staat. De illusie dat ‘intelligent ontwerp’ naar een authentieke wetenschappelijke
theorie verwijst, die niets te maken heeft met het creationisme, noch met een of andere
onwetenschappelijke geloofsovertuiging (en daarom niet in strijd zou zijn met het
principe van de scheiding tussen kerk en staat), nestelde zich in snel tempo in de
hoofden van velen die zich ongemakkelijk voelen met Darwins natuur- en mensbeeld. Zo
ook in Nederland, waar zelfs de minister van onderwijs en wetenschappen liet verstaan
dat ze wel wat voelt voor de intelligent ontwerp-opvatting. Waarom is deze opvatting
populair? In essentie herhaalt ze de eeuwenoude opvatting dat een uurwerk een
uurwerkmaker veronderstelt, en dat bijgevolg, naar analogie, een oog een oogmaker
impliceert, een mens een mensmaker, enzovoort. Een oog, zoals een uurwerk, is zeer
complex en bovendien ook functioneel; zoiets kan, aldus de intelligent ontwerp
believers, onmogelijk per toeval zijn ontstaan. Niemand kan de bewering dat een oog
per toeval is ontstaan geloven. Daarom kan ook de evolutietheorie niet kloppen,
beweren de intelligent ontwerp aanhangers, want die houdt volgens hen in dat de
functionele complexiteit van het leven wél per toeval is ontstaan.
De cruciale fout die men maakt schuilt hierin: anders dan wat de intelligent ontwerpaanhangers beweren, schrijft de evolutietheorie het ontstaan van functionele
complexiteit helemaal niet aan het toeval toe. De interpretatie van de intelligent
ontwerp adepten zou erop neerkomen dat Darwin beweerde dat men het bestaan van
een oog als volgt kan verklaren: stop alle cellen waaruit een oog bestaat in een doos en
schudt er mee tot – per toeval – alle cellen samenvallen en een oog vormen. Mocht dit
Darwins ‘verklaring’ zijn voor functionele complexiteit, dan zou ze inderdaad bijzonder
ongeloofwaardig zijn. Alleen heeft hij zoiets nooit beweerd. Wat hij wel naar voren
bracht is het mechanisme van natuurlijke selectie, dat ervoor zorgt dat uit de variatie
die in de natuur ontstaat, elke generatie weer opnieuw, die vormen bewaard blijven
(‘geselecteerd worden’) die het meest zijn aangepast. Het woord ‘aangepast’ betekent in
deze context: rechtstreeks of onrechtstreeks functioneel zijn met betrekking tot
overleving en voortplanting. Natuurlijke selectie werkt accumulatief. Het is een
mechanisme dat ervoor zorgt dat de nuttige eigenschappen bewaard blijven; er wordt
4
telkens voortgebouwd op datgene wat er reeds is. Evolutietheorie stelt dus helemaal
niet dat alles ‘toevallig’ is tot stand gekomen, maar geeft een inzichtelijke verklaring
voor de langzame ontstaansgeschiedenis van functionele – ogenschijnlijk intelligent
ontworpen – complexiteit. Het oog is niet plots ontstaan, maar is langzaam geëvolueerd,
vanuit enkele lichtgevoelige cellen, vele miljoenen jaren terug. Er is een grote
hoeveelheid informatie beschikbaar die deze visie ondersteunt, niet alleen vanuit de
evolutiebiologie, maar ook binnen de genetica, taxonomie, celbiologie, enzovoort.
Bovendien is ze ook compatibel met de kennis die de geologie ons levert, en de fysica,
en vele andere wetenschappelijke disciplines. De veronderstelling dat intelligent ontwerp
bestaat, staat daarentegen volstrekt geïsoleerd, niet alleen omdat er niet het minste
bewijs bestaat voor haar kernidee, namelijk dat de functionele complexiteit in de natuur
een ‘hogere intelligentie’ veronderstelt, maar ook omdat ze – opnieuw typisch voor
pseudo-wetenschap – geen aansluiting vindt bij wetenschappelijke kennis die haar
betrouwbaarheid reeds bewezen heeft. Laat ik ook nog enkele andere kritische
bezwaren en bedenkingen op een rijtje plaatsen.
Het belang van woorden
Opvallend is de retorische handigheid van de aanhangers van ID. Ze praten over een
'alternatieve theorie', en over 'hiaten of onvolkomenheden in de evolutietheorie'. Er zou
'discussie' zijn onder evolutiebiologen en wetenschappers onderling, en tussen ID
aanhangers enerzijds en darwinisten anderzijds, over de geldigheid van Darwins ideeën,
waardoor het alleen maar 'eerlijk' en 'fair' en 'objectief' is om het 'alternatief' van ID in
de media en het onderwijs te behandelen. Dat de zogenaamde discussies tussen
Intelligent Ontwerp verdedigers en darwinisten door de eersten zelf wordt uitgelokt,
vertelt men er doorgaans niet bij. Dat uitlokken gaat als volgt. Als aanhanger van
intelligent ontwerp publiceer je ergens een stuk dat beweert dat de evolutietheorie niet
in staat is om een of ander biologisch of biochemisch fenomeen te verklaren. Vervolgens
wacht je tot een bioloog zich geroepen voelt om deze loze bewering te betwisten.
Daarop reageer jij dan weer, enzovoort. Tenslotte wijs je erop dat er een ernstig debat
bestaat tussen intelligent ontwerp en evolutietheorie.
Is het waar dat de pedagogische- en media-ethiek dergelijke objectiviteit en eerlijkheid
voorschrijft, zoals de ID aanhangers suggereren? Ik denk het niet. Dat zou betekenen
dat men bijvoorbeeld ook het negationisme als 'alternatief' voor de wetenschappelijke
studie van de holocaust moet bespreken. Het zou dan 'fair' en 'eerlijk' zijn om ook de
holocaustontkenners aan het woord te laten op congressen, of om hun meningen aan
bod te laten komen in de media en in de handboeken voor het onderwijs, telkens de
holocaust ter sprake komt. Ook moet men dan de ideeën van Immanuel Velikovsky
bespreken telkens men het over kosmologie en astronomie heeft, of Ronald Hubbards
Dianetics vergelijken met de moderne psychologische en medische inzichten, enzovoort.
5
Er is een schier eindeloze reeks van onzinnige of in elk geval zeer onwaarschijnlijke
ideeën en opvattingen op de markt. Denken dat omwille van de objectiviteit en
rechtvaardigheid ze allemaal een kans moeten krijgen om gehoord te worden, is een
ernstige misvatting. Het is de taak van de media en het onderwijs om de best mogelijke
informatie uit te leggen en te bespreken en behandelen. Men kan het zelfs als onethisch
zien dat pseudo-wetenschap als ernstig alternatief naar voren wordt gebracht, of
aandacht krijgt alsof het een opvatting betreft waarmee men om wetenschappelijke
redenen rekening moet houden.
Er valt meer te zeggen over het gebruik van woorden. Zo blaast zowel het creationisme
als de ID-beweging warm en koud met betrekking tot het begrip 'theorie'. Als het over
evolutietheorie gaat, doet men voortdurend pogingen om het woord 'theorie' gelijk te
schakelen aan het begrip 'hypothese'. Darwins theorie is dan "alleen maar een theorie",
wat zoveel wil zeggen als 'slechts een hypothese', waar voorlopig nog geen harde
bewijzen zouden voor bestaan. Maar daar tegenover wil men tegelijkertijd de
opvattingen van ID aanduiden als een volwaardige wetenschappelijke theorie, alsof het
over een geheel van opvattingen, wetten, modellen, feiten en hypothesen gaat, die op
bevredigende wijze de fundamentele structuur van de levende natuur blootleggen en
verder kunnen ontrafelen.
Het is evenwel duidelijk voor wie met de moderne evolutietheorie vertrouwd is dat deze
een van de meest complexe en meest krachtige theorieën is die de wetenschap vandaag
te bieden heeft. De inzichten van Darwin over kunstmatige, natuurlijk en seksuele
selectie, over het bestaan en de aard van variatie in de natuur, over de competitie
tussen organismen onderling, over de rol van het toeval, over de werking van
adaptaties, enzovoort, behoren tot de meest intellectueel bevredigende die men in een
mensenleven leren kan. Het is daar evenwel niet bij gebleven. In de bijna honderdvijftig
jaar die zijn verstreken sedert de publicatie van Darwins On the Origin of Species, zijn
de kernideeën verfijnd en aangevuld, sommige ervan op een manier die Darwin zelf niet
had kunnen voorzien. Dankzij de versmelting met de genetica, de ethologie en andere
disciplines, en door het briljante werk van mensen zoals George Williams, John Maynard
Smith, William Hamilton, Robert Trivers, Amos Zahavi, John Tooby, Leda Cosmides en
vele anderen, reikt de arm van Darwin ondertussen ver, ook tot aan disciplines zoals de
sociologie, de economie en de psychologie. Vandaag de dag wordt zelfs volop
onderzocht, vanuit darwinistisch perspectief, wat de geëvolueerde mechanismen zijn die
ons tot morele wezens maken, en tot cognitieve wezens, en esthetische, en
technologische, en linguïstische, en sociale, economische, enzovoort. Kortom, nog los
van hun waarde voor het begrijpen van de levende natuur in het algemeen, slagen de
moderne darwinistische opvattingen er steeds beter in om ons in het bijzonder duidelijk
te maken wat voor een wezen de Homo sapiens is. Het geeft velen een ongemakkelijk
gevoel. De Amerikaanse filosoof Daniel Dennett beschrijft Darwins inzicht in natuurlijke
selectie als een 'gevaarlijk idee', omdat het een 'zuur' is dat door alles lijkt heen te bijten
6
waarmee het in aanraking komt. Dennett zelf denkt niet dat de gevolgen hiervan
dramatisch zijn, maar vele tientallen miljoenen mensen hebben daar duidelijk een
andere opinie over.
Ongeplande evolutie versus gestuurd intelligent ontwerp?
Wat heeft de ID-opvatting aan de wetenschap te bieden? Voorlopig niks, en de kans dat
dit ooit anders wordt is kleiner dan de doorsnee homeopathische verdunning. David
Hume bespreekt in zijn Dialogues concerning natural religion reeds diverse bezwaren
tegen het geloof in Intelligent Ontwerp. Deze zijn nog altijd geldig. Zo kan men zich de
vraag stellen hoe men ID ooit testen kan. Is alles intelligent ontworpen of geldt dit
slechts voor bepaalde onderdelen in de natuur? Hoe kan men dit te weten komen? Als
er al een intelligente ontwerper bestaat, kan men dan iets zeggen over de manier
waarop hij is tewerk gegaan, of over zijn aard en zijn vermogens? Hume legde reeds
haarfijn uit dat dit niet mogelijk is. De hedendaagse aanhangers van Intelligent Ontwerp
beweren zelf dat de ontwerper in principe een superieur verstandig buitenaards wezen
kan zijn, afkomstig van een andere planeet waar intelligent leven voorkomt en reeds
veel verder is geëvolueerd dan hier op aarde. Maar bij nader toezien is het duidelijk dat
ze dit niet echt menen, maar, vooral in de Verenigde Staten, op die manier de klip van
het first amendment van de grondwet willen omzeilen waar hun voorgangers steeds
tegenaan botsten. Hun Intelligente Ontwerper is de christelijke god, zoveel is duidelijk,
en als men er naar vraagt wordt dit ook toegegeven. Er wordt ook bij vermeld dat ID
niet hetzelfde is als creationisme, want ID aanhangers geloven immers in evolutie. Bij
sommigen, wellicht bij de meesten, is dat waar. Maar ze geloven niet in de werking van
de evolutionaire mechanismen zoals ze door de moderne evolutietheorie worden
uitgelegd. Het gaat hier niet om kleine nuances of andere accenten; het gaat hier in
essentie om de vraag of evolutie een proces is van, in de woorden van Jacques Monod,
toeval èn noodzaak, dan wel of ze gepland, gestuurd en doelgericht is. Deze laatste
visie is niet nieuw; ze bestond reeds in de negentiende eeuw, en kreeg in de twintigste
eeuw bekendheid door Teilhard de Chardin en andere theologen die hun geloof met
Darwin wilden in verzoening brengen. Vanuit wetenschappelijk oogpunt zijn deze
pogingen dramatisch mislukt. Alles wijst op de werking van het blinde mechanisme van
natuurlijke selectie, waardoor we zowel de enorme verspilling en inefficïentie in de
levende natuur kunnen begrijpen, als, tegelijkertijd, de spectaculaire vormen van
optimalisatie en adaptieve, complexe functionaliteit. Niks wijst op ontwerp van bovenaf,
of, met andere woorden, bewust gecreëerd, dus intelligent ontwerp. Het geloof in
intelligent design verwerpt evolutie niet noodzakelijk, maar heeft met het klassieke
creationisme het geloof in een bovennatuurlijke inmenging in de natuur
gemeenschappelijk. Het valt moeilijk te begrijpen hoe dit geloof ooit het statuut van
wetenschap kan krijgen.
7
Aanhangers van ID erkennen dat er nog geen studies zijn die het empirisch plausibel
maken dat de natuur sporen van bovennatuurlijk ontwerp bevat, maar, zo luidt het:
intelligent design is nieuw, men moet het onderzoek wat tijd gunnen. De onkunde over
de geschiedenis van de eigen geloofsovertuiging is adembenemend. Het ontwerpargument is immers duizenden jaren oud. Men vindt het in talloze mythes terug, in alle
openbaringsgodsdiensten, in de werken van de grote westerse filosofen vanaf Plato, en
bij vele wetenschappers tot ver in de negentiende, zelfs de twintigste eeuw. De wijze
waarop de hedendaagse coryfeeën van Intelligent Design hun overtuigingen naar voren
brengen, verschilt in niks van de argumenten die men vindt bij zeventiende-,
achttiende- en negentiende- eeuwse natuurtheologen zoals John Ray, William Derham,
Bernard Nieuwentyt of William Paley. Hoogstens concentreren auteurs als Michael Behe
of William Dembski zich op een lager biologisch niveau dan wat Nieuwentyt of Paley
deden. In plaats van ontwerp af te leiden uit de werking van het oog of het hart of de
longen, heet het momenteel dat diverse biochemische processen té functioneel zijn om
door 'toeval' te zijn ontstaan. Ze zijn, in het jargon van de Intelligent Design
aanhangers, 'onreduceerbaar complex', net zoals bijvoorbeeld een muizeval dat is:
neem een onderdeeltje weg, en de muizenval werkt niet meer.
Conclusies vanuit onwetendheid
De argumenten die Darwin inbracht tegen Paley en de andere natuurtheologen
waarmee hij vertrouwd was, zijn evenwel net zo goed van toepassing op de
redeneringen van Dembski en Behe en hun collega's. Reeds David Hume gaf aan, nog
vòòr men wist wat evolutie was, dat het een drogredenering is om culturele voorbeelden
- zoals de muizeval - te geven om iets over de herkomst van natuurlijke processen
duidelijk te maken. Cruciaal is het reeds eerder aangegeven punt dat ID-auteurs het
verschil niet inzien tussen toeval enerzijds en natuurlijke selectie anderzijds. Niemand
heeft ooit beweerd dat het oog of uiteenlopende biochemische processen die van vitaal
belang zijn louter door toeval zijn ontstaan. Van alle voorbeelden die de ID-auteurs
geven, is overigens aangetoond dat men ze wel degelijk kan verklaren als het resultaat
van een gradueel, evolutionair proces dat aangedreven wordt door variatie en selectie.
Maar laat ons even veronderstellen dat het niet zo was. Stel dat er inderdaad
onopgeloste biologische raadsels zijn, waarop alle pogingen om ze met het gekende
wetenschappelijk arsenaal aan te pakken zich te pletter lopen. Hebben we dan geen
andere mogelijkheid dan te concluderen dat een intelligente ontwerper verantwoordelijk
is voor wat we zien? Het lijkt me volstrekt onlogisch om vanuit onwetendheid te
besluiten tot het bestaan van een bovennatuurlijke intelligentie, nog afgezien van de
verlamming die dit teweeg zou brengen voor het wetenschappelijk onderzoek. Alles wat
we nog niet kennen of doorgronden, nog niet kunnen verklaren of herleiden tot het
reeds bekende, kunnen we dan toeschrijven aan de ontwerper. Men zou dit luie
wetenschap kunnen noemen, ware het niet dat er geen sprake is van wetenschap.
8
Vanzelfsprekend zijn er onopgeloste problemen in de levenswetenschappen; uiteraard
zijn er mysterieuze, intrigerende verschijnselen en raadselachtige fenomenen. En
vanzelfsprekend wordt daar fel over gedebatteerd en gediscussieerd. Mocht dit niet zo
zijn, dan zou dan een zeer veeg teken aan de wand zijn. Pseudo-wetenschappen en
gesloten denksystemen kennen geen hiaten in hun kennis; zij bezitten een corpus aan
afgewerkte, onbetwijfelbare uitgangspunten, opvattingen en conclusies, voor altijd
bevroren in de dogmatiek waarop het stelsel rust. Gezonde wetenschappen
daarentegen, waaronder de evolutiebiologie, zijn dynamisch en rebels. Veel is nog
vatbaar voor herziening, sommige gebieden zijn nog onontgonnen, het laatste woord is
nog lang niet uitgesproken. Enkel onwetende buitenstaanders kunnen dit negatief
interpreteren, alsof de interne discussies aantonen dat de theorie op sterven na dood is.
Intrigerend genoeg zijn het vaak wetenschappers uit andere disciplines die deze mening
zijn toegedaan. Men denkt uit meningsverschillen onder evolutiebiologen te kunnen
deduceren dat de evolutietheorie vandaag of morgen een paradigma-shift zal
ondergaan, omdat de anomalieën zich blijven opstapelen en niet meer te negeren zijn.
Dan zal blijken, zo gaat de redenering verder, dat de darwinistische kerninzichten fout
zijn en dat ID een volwaardig alternatief kan bieden. Het is een merkwaardig
psychologisch fenomeen dat mensen die als wetenschapper actief zijn, blijkbaar niet
begrijpen dat interne discussies en meningsverschillen net een teken van gezondheid
zijn van een theorie, en niet van ziekte en verval.
De boemerang van onreduceerbare complexiteit en optimaal ontwerp
Ook merkwaardig is het gebrek aan begrip van de interne contradicties van het IDgeloof. Zo kan men moeilijk de vraag ontwijken hoe de intelligente ontwerper zelf
ontstaan is. Het argument van onreduceerbare complexiteit, dat de kern is van Michael
Behe's redenering, is niet kritisch tegenover evolutietheorie, maar tegen de intelligent
ontwerp-gedachte zèlf. Men kan het als een boemerang naar Behe terugsturen; het is
duidelijk dat hij, noch andere ID-auteurs, er nooit meer van afgeraken, net zoals men
naar het schijnt ook een oude boemerang niet kwijt kan spelen. Als er structuren
bestaan die onherleidbaar complex zijn en die men daardoor enkel kan begrijpen door
het bestaan te accepteren van een intelligente ontwerper, moeten we dan die
intelligente ontwerper ook niet zelf als onherleidbaar complex beschouwen? Als hij
daarentegen zelf het resultaat is van de werking van blinde mechanismen, waarom
heeft men hem dan nodig om functioneel ontwerp in de natuur te verklaren? Maar als
hij zelf ontworpen is, veronderstelt dit dan niet het bestaan van een intellect dat nog
méér superieur is, een soort intelligente ontwerper van de tweede orde? En dient dit
proces zich dan niet ad infinitum te herhalen? De intelligent ontwerp opvatting zondigt
manifest tegen het principe van economie. Evolutietheorie is onvergelijkbaar krachtiger
om met een minimum aan uitgangspunten een maximum aan verschijnselen te
9
verklaren.
Intelligent ontwerp is met nog wel meer rationele uitgangspunten in strijd, zoals het
inzicht dat buitengewone beweringen buitengewone bewijzen vereisen. Wie het een
beetje tot zich laat doordringen, kan inzien dat de intelligent ontwerp gedachte een wel
zeer buitengewone, lees onwaarschijnlijke opvatting is. Nu kan men van evolutietheorie
hetzelfde zeggen. Het is niet niks om te accepteren dat het leven reeds miljarden jaren
oud is; dat alle levensvormen gebaseerd zijn op een molecule die werkt zoals de letters
van het alfabet; dat ook de mens is voortgekomen uit uitgestorven diersoorten, ja, zelfs
terug te voeren is tot een eencellig, nietig wezentje; dat de mens slechts zes miljoen
jaren geleden een gemeenschappelijke voorouder deelde met de huidige mensapen,
enzovoort. De inzichten die uit Darwins werk zijn voortgekomen kunnen ons, alles
welbeschouwd, met verstomming slaan en zeer onwaarschijnlijk lijken. Maar het verschil
met de intelligent design opvatting is dat voor al die buitengewone beweringen en
inzichten die uit de levenswetenschappen zijn voortgekomen en nog voortkomen, er ook
buitengewone bewijzen bestaan. Daarentegen bestaat voor het geloof in het bestaan
van een intelligent ontwerp van bovenaf, niet het minste spoortje van bewijs. En alles
wel beschouwd, hoe zou het anders kunnen? Wat zou als bewijs kunnen gelden voor
intelligent ontwerp? Onreduceerbare complexiteit? Daarvan zijn tot op heden geen
overtuigende voorbeelden gegeven. Optimaal ontwerp? Daarvan bestaan wel degelijk
voorbeelden, maar men kan ze véél economischer begrijpen dankzij het mechanisme
van natuurlijke selectie. Dat principe strookt overigens met het uniformitarisme, dat stelt
dat de krachten die de natuur vandaag vorm geven, dat ook in het verleden hebben
gedaan. Intelligent ontwerp daarentegen is in strijd met het uniformitarisme, aangezien
bovennatuurlijke tussenkomsten tot de kern van het geloof zelf behoren.
Maar bovendien kan men ook argumenteren dat optimaal ontwerp, terwijl het zich
perfect laat begrijpen door de werking van selectie, in strijd is met het idee van
intelligent design. Optimaal ontwerp is immers optimaal ten opzichte van de omgeving.
De omgeving zelf verandert; als het ontwerp zich niet kan aanpassen, dan is het
gedoemd om te verdwijnen. Men schat dat meer dan negentig, misschien zelfs 99
procent van alle soorten die ooit hebben bestaan zijn uitgestorven. Vele daarvan hadden
waarschijnlijk eigenschappen die optimaal - maar tijdelijk - hun functie uitvoerden. Dat
ze zijn verdwenen, is zeer goed te verklaren dankzij evolutietheorie, maar het is erg
mysterieus vanuit het oogpunt van doelbewust intelligent ontwerp.
Daarnaast is er ook het probleem van slecht ontwerp; niet ten onrechte kan men
spreken over stupid design. Er zijn vele voorbeelden te bedenken, van dieren met ogen
die zinloos zijn omdat ze onder de grond of in grotten leven, tot zaadleiders bij
zoogdieren die veel te lang zijn en voor vervelende problemen zorgen. Opnieuw is dit
wat men kan verwachten als natuurlijke selectie werkt zoals Darwin het proces
beschreven heeft, en opnieuw is dit een ondoorgrondelijk raadsel mocht het van
10
bovenaf ontworpen zijn.
Vanzelfsprekend kan er een veel gedetailleerder overzicht worden gegeven van de
redenen waarom de intelligent ontwerp opvatting onwetenschappelijk is. Men kan
overigens ook betogen dat intelligent design ook een slechte vorm van geloof is.
Immers, wat als intelligent ontwerp aanhangers morgen moeten toegeven dat de
darwinistische logica tòch in staat is om de biochemische en andere voorbeelden die ze
geven te verklaren? Vervalt dan in één klap ook hun geloof in het bestaan van de
intelligente ontwerper? Ik laat de vraag in het midden, en wil nu overgaan tot de kern
van mijn betoog.
Alleen en onverwacht in het heelal
De motivatie die achter de intelligent design beweging schuilgaat is niet het streven
naar betere wetenschap of betrouwbaarder kennis. De fysici bijvoorbeeld die zich
uitspreken pro intelligent design, en die van mening zijn dat de evolutietheorie tekort
schiet om adaptieve complexiteit in de natuur te verklaren, doen dat niet om hun
collega's die werkzaam zijn binnen te biologie te hulp te komen. (Voor zover dat al zou
nodig zijn.) Het is niet hun doelstelling om de wetenschap vooruit te helpen, maar om
hun eigen mens- en wereldbeeld te redden. Ze zijn, zoals de orthodoxe creationisten,
van mening dat Darwins ideeën bedreigend zijn voor moraliteit en zingeving, en voor de
waarden die hen dierbaar zijn. Vaak brengen ze zelfs de gedachte naar voren dat
precies het feit dat de mens een moreel wezen is en betekenis en zin kan geven aan zijn
leven, op zichzelf reeds aantoont dat het menselijk brein niet het resultaat kan zijn van
een louter darwinistisch proces. Om deels andere redenen dacht in de negentiende
eeuw ook Alfred Russel Wallace dat. Daarom hebben we het nu over de evolutietheorie
van Darwin, en niet over die van Wallace, maar dit terzijde.
Het is geen nieuw gegeven dat mensen wetenschappelijke inzichten als bedreigend
ervaren voor wat hen dierbaar is. In de zeventiende eeuw schreef Blaise Pascal, als
reactie op de zich snel ontwikkelende astronomie en andere wetenschappen, het
volgende:
"Als ik besef hoe blind en hoe ellendig de mens is, wanneer ik heel het zwijgende heelal
aanschouw en zie hoe de mens zonder inzicht als een verdoolde in deze uithoek van het
universum aan zichzelf is overgelaten, zonder te weten wie hem daar heeft neergezet,
wat hij er komt doen, wat er van hem zal worden als hij sterft, zonder in staat te zijn
ook maar iets te weten, dan bevangt me een gevoel van ontzetting, zoals iemand die
men in zijn slaap naar een afschrikwekkend en onbewoond eiland heeft vervoerd en die
wakker wordt zonder ergens van af te weten en zonder een mogelijkheid om daar weg
te komen."
11
En op een andere plaats, in diezelfde verzameling van Gedachten lezen we:
"Wanneer ik nadenk over de korte duur van mijn leven, opgenomen in de eeuwigheid
van het verleden en de toekomst, en over de kleine ruimte die ik inneem en zie,
verzonken in de oneindigheid van de ruimte die ik niet ken en die mij niet kent, dan
ervaar ik angst, en verbaas me erover me hier aan te treffen, en niet ergens anders,
aangezien er geen reden is waarom ik hier moet zijn en niet ergens anders, of waarom
nu en niet op een ander tijdstip."
En:
"De eeuwige stilte van deze eindeloze ruimten vervult me met angst."
De existentiële angst die Pascal ervoer, is ook de angst van de postdarwinisten die
moeite hebben met de consequenties van de evolutietheorie. Darwin vat het kernachtig
samen in zijn autobiografie, die hij voor zijn kinderen en kleinkinderen schreef op het
einde van zijn leven:
"Er blijkt niet meer ontwerp te zitten in de variatie van levende schepsels of in de
werking van natuurlijke selectie dan in de richting waarin de wind blaast. Alles in de
natuur is het gevolg van onveranderlijke wetten".
Als alles het gevolg is van onveranderlijke wetten, waarin schuilt de rol van het toeval
dan? Darwin verwijst in zijn autobiografie naar zijn boek The Variation of Animals and
Plants under Domestication. Daarin maakte hij de volgende, heldere vergelijking. Als
een architect een huis bouwt, dan gebruikt hij, naargelang hun vorm, andere stenen
voor het dak, voor de muren, enzovoort. Stel dat de architect een huis bouwt met
onbewerkte natuurstenen, die hij uitzoekt aan de voet van een rotswand. Hiermee
bouwt hij een huis waarvan de structuur bij iedereen bewondering opwekt. De stenen
staan in dezelfde relatie tot het huis als - en ik citeer - "de fluctuerende variaties van
organische wezens" tot "de gevarieerde en bewonderenswaardige structuren uiteindelijk
verworven door hun gemodificeerde nakomelingen", einde citaat. We zouden de vorm
van de stenen, de variaties dus, zelf aan het toeval kunnen wijten, maar dat is niet
correct, aangezien de vorm van elke steen, en ik citeer, "afhangt van een lange reeks
gebeurtenissen die alle gehoorzamen aan natuurlijke wetten", einde citaat. Toch kunnen
we wat hun gebruik of functie betreft, hun vorm louter toevallig noemen. Darwin
bedoelt dat de wijze waarop de natuurwetten de vorm van de stenen hebben bepaald,
niet teleologisch of doelgericht is. Ze hebben de vorm die ze hebben als gevolg van de
werking van natuurwetten, maar die wetten konden niet voorzien dat er ooit een
architect de ene steen zou kiezen om een muur mee te bouwen en de andere om in een
dak te verwerken. Vervolgens schrijft Darwin: "Hier worden we met een groot probleem
12
geconfronteerd, en ik ben me ervan bewust dat ik mij in de verwijzing ernaar buiten
mijn domein waag", einde citaat. Zijn redenering gaat dan verder als volgt. Een
alwetende schepper moet alles wat de door hem in werking gestelde natuurwetten
teweegbrengen, kunnen voorzien. Maar moeten we dan aannemen dan God met
voorbedachten rade de natuurwetten zodanig maakte dat ze stenen zouden opleveren
met zo'n vorm dat een architect er ooit een huis mee zou bouwen? Moeten we dan niet
eveneens aannemen dat hij elke variatie onder gedomesticeerde planten en dieren
teweegbracht, zodat de kwekers de kweekindividuen zouden kiezen die ze kiezen? Als
we hierop bevestigend antwoorden, wat dan te denken van alle variaties - stenen,
planten en dieren - die we niet gebruiken, of die niet door natuurlijke selectie behouden
blijven? Darwin schrijft dat dit probleem even onoplosbaar is als dat van de vrije wil en
predestinatie, maar het is duidelijk dat hij zijn eigen redenering afdoende vindt om zijn
persoonlijke mening te ondersteunen: de schepper heeft niet alles voorzien. Bijgevolg
moeten we de rol van het toeval, en de wijze waarop de architect en kunstmatige en
natuurlijke selectie hierop inwerken, accepteren.
Darwins Amerikaanse vriend Asa Gray geloofde in evolutie, maar ook in intelligent
ontwerp. Daarom dacht hij, en ik citeer Gray, "dat variatie geleid wordt langs voordelige
banen, zoals een rivier wordt geleid langs welomlijnde en nuttige irrigatiewegen". Dit is
exact de redenering van hedendaagse intelligent ontwerp-aanhangers die evolutie op
zich niet verwerpen, maar wel de darwinistische visie erop. Om één voorbeeld te geven
citeer ik de Nederlandse fysicus Cees Dekker:
"Sommige moleculaire eiwitmachines van de cel vormen onherleidbaar complexe
systemen, die niet kunnen worden verklaard door een direct darwinistisch mechanisme.
Ook kun je in de natuur keer op keer convergentie waarnemen. Al met al is er op
wetenschappelijke gronden veel te zeggen voor een doelgerichtheid van de evolutie en
voor de stelling dat er intelligent ontwerp ten grondslag ligt aan de biologie van de cel."
Ik geef nog één citaat van Darwin, uit een brief van hem aan Frances Julia Wedgwood,
een nicht van Darwins vrouw Emma. Darwins woorden slaan op de gedachtegang van
Asa Gray, maar zijn net zo goed van toepassing op de intelligent ontwerp filosofie van
vandaag:
"De geest weigert dit universum te beschouwen, zijnde wat het is, zonder ontworpen te
zijn; en toch, waar men het ontwerp het meest zou vermoeden, namelijk in de structuur
van een levend wezen, vind ik, hoe meer ik over het onderwerp nadenk, steeds minder
bewijs van ontwerp. Asa gray en enkele anderen beschouwen elke variatie, of tenminste
elke goedaardige variatie (...) als op een vooruitziende manier ontworpen. Maar als ik
hem vraag of hij elke variatie in de rotsduif waardoor de mens geleidelijk een kropduif
of een pauwstaartduif gemaakt heeft, beschouwt als door de voorzienigheid ontworpen
voor het plezier van de mens, weet hij niet wat te antwoorden; en als hij of iemand
13
anders toegeeft dat deze variaties toevallig zijn wat hun doel betreft - natuurlijk niet
toevallig met betrekking tot hun oorzaak of oorsprong - zie ik geen reden waarom hij de
opeenvolgende variaties waardoor de mooi aangepaste specht ontstaan is, zou
omschrijven als door de voorzienigheid ontworpen."
Waarom, wil ik mij nu met u afvragen, is het voor velen blijkbaar zo onverteerbaar dat
de evolutie van het leven niet doelgericht is? Waarom redeneren ook sommige
wetenschappers, van Asay Gray tot Simon Conway Morris en vele anderen, dat er wel
iets fout moet zijn aan Darwins evolutietheorie, aangezien deze niet verzoenbaar is met
hun persoonlijke metafysische opvattingen? Voor de klassieke creationisten, zowel de
zogenaamde young earth als old earth creationists, hangt aan die kwestie veel meer
vast dan enkel de existentiële kwestie of we verwacht werden in dit universum, dan wel
een schitterend - of niet zo schitterend, zo u wil - ongeluk zijn. Evolutietheorie wordt
gekoppeld aan zeer uiteenlopende aspecten van het moderne, maar zelfs ook premoderne leven. Misschien is het belangrijk om duidelijk te maken dat ik me als darwinist
- wat voor mij betekent: iemand die de moderne evolutietheorie accepteert - daardoor
niet beledigd of gekwetst voel. De ambassade van de Verenigde Staten in Nederland of
België hoeft mijn toorn niet te vrezen. Wel wil ik begrijpen wat de voedingsbodem ervan
is.
De implicaties van Darwins theorie en het belang ervan
De evolutietheorie impliceert dat we het resultaat zijn van een deels toevallig, deels
noodzakelijk proces. De factor noodzakelijkheid houdt niet in dat we moèsten ontstaan,
maar dat er causale factoren bestaan, geheel in lijn met de gekende natuurwetten, die
onze ontwikkeling vorm en richting gaven. We waren met andere woorden niet vooraf
gepland, noch was het voorspelbaar dat wij zouden evolueren. We zijn er, maar we
hadden er ook niet kunnen zijn. En naar alle waarschijnlijkheid zijn we als nadenkende
wezens ook alleen in het hele universum, omdat de kans dat zich elders eenzelfde
evolutionair proces heeft voorgedaan, dat resulteerde in de combinatie van intelligentie,
zelfbewustzijn, nieuwsgierigheid en verwondering die ons zo eigen is, wel heel erg klein
is.
We zijn alleen, en we zijn ook onbedoeld. Er is niemand om ons te verwelkomen. De
omgeving waarin we ons bevinden is ons grotendeels vijandig gezind. Levende
organismen passen zich grotendeels aan hun omgeving aan, niet omgekeerd. De mens
vormt daarop geen uitzondering. De vraag die zich hier opdringt laat zich simpel
formuleren: Is dat erg? Verliest het leven zin en betekenis door dit alles? Ik denk het
niet. Het menselijk leven, in het bijzonder het menselijk samenleven, is een oase van
betekenis en zin in een doel- en zinloos universum. We hebben er geen moeite mee om
te erkennen dat er geen geluiden en geen kleuren zijn zonder subjecten die de ervaring
van geluid en kleur kunnen creëren. Maar dat maakt onze esthetische ervaringen niet
14
waardeloos. Evenmin is wat ik doe van zin verstoken omdat mijn bestaan niet vooraf
aangekondigd is. Ik weet niet wat dé zin van hét leven is. Maar ik weet wel dat mijn
leven zinvol is, ook zonder geloof te hechten aan intelligent ontwerp. Ik weet dat zowel
mijn leven als hét leven eindig is en tendele contingent. Maar dat belet me niet om er
dagelijks zin en betekenis aan te hechten en er in te vinden; sterker nog, om dagelijks
zin en betekenis te scheppen, in kleine en grote handelingen en gebaren. Ik heb daar
verder geen extern fundament voor nodig. De zin en betekenis die ik vind en maak, is
intrinsiek belangrijk. Wie beweert dat waar ik over praat niet authentiek is, wegens niet
gekoppeld aan de metafysische uitgangspunten van intelligent ontwerp, moet sterke
argumenten hebben om dit hard te maken. Hij moet me ervan overtuigen dat de
ervaringen die ik heb van schoonheid, liefde, communicatie, verstandhouding,
vriendschap, inzicht, begrip, enzovoort, niet echt zijn of niet diep genoeg gaan. Hij zou
me, kortom, moeten aantonen dat ik noodgedwongen een halve of een hele nihilist ben,
omdat ik geen geloof hecht aan intelligent ontwerp. Maar ik ben geen nihilist, en
evenmin zijn al die talloze andere mensen dat die dagelijks goeie en waardevolle
redenen vinden om 's ochtends aan de dag te beginnen, zonder Darwin te betwisten of
intelligent ontwerp te aanvaarden.
Vanzelfsprekend zijn er ook mensen die geen zin meer vinden in het leven en geen
waardevolle betekenis toekennen aan het bestaan en de handelingen van zichzelf en
anderen. Ongetwijfeld zijn daar ook mensen bij die zich hierin bekrachtigd voelen door
het blinde, ongeplande, nietsontziende en volslagen onverschillige proces van evolutie
door natuurlijke selectie. Maar er is geen noodzakelijk logisch verband tussen de wijze
waarop evolutie verloopt enerzijds en de manier waarop mensen aan zingeving doen
anderzijds. Reeds in de negentiende eeuw maakte Thomas Huxley dit duidelijk. Mensen
zijn in staat tot moreel gedrag, tot altruïsme, tot samenwerking. We zijn in staat om dit
te cultiveren; niks in het evolutionaire proces kan ons daarvan weerhouden. Overigens
zit er schoonheid in het inzicht dat de mentale vermogens die we gebruiken om de
werking van natuurlijke selectie naar onze hand te zetten of ronduit tegen te werken,
door selectie zelf ontwikkeld zijn. Zo komen we van evolutietheorie tot zingeving:
evolutietheorie maakt immers mede duidelijk hoe het mogelijk is dat wij aan zingeving
kunnen doen, en wat de noodzakelijke voorwaarden zijn om moreel gedrag en zingeving
te doen gedijen.
Men kan de problematiek ook vanuit het perspectief van intelligent ontwerp bekijken. Is
het gemakkelijker om een betekenisvol leven te leiden als men in de overtuiging leeft
dat de natuur ontworpen is, of de evolutie gestuurd is, of de mens gepland was? Ik ben
daar lang niet zeker van. Wat was er dan precies gepland? Het leven op zich? Het
menselijk leven? Of mijn persoonlijk leven? Als het menselijk leven was
geprogrammeerd, waarom zou mij dat persoonlijk een zinvoller bestaan doen leiden? En
als mijn individueel leven al lang vóór mijn geboorte in de sterren stond geschreven,
maakt dat mijn bestaan meer betekenisvol? Ook dan sta ik voor de opdracht er iets van
te maken; ook dan moet ik nog ontdekken wat het goede leven kan betekenen. Ook
dan kan het volkomen fout lopen. Dat de scherpste critici van het ontwerp-argument,
15
zoals Spinoza, Hume, Kant en Darwin, er duidelijk zijn in geslaagd zeer waarde- en
betekenisvolle levens te leiden, is wellicht niet onbelangrijk in deze context.
Maar het gaat de aanhangers van intelligent ontwerp niet enkel over de doelmatigheid
van de evolutie. Ze menen ook, net zoals de klassieke creationisten, dat Darwins
evolutietheorie wordt ondersteund door een materialistische filosofie, en door de
overtuiging dat de mens 'slechts een dier onder de dieren is' en daarom geen bijzondere
waardigheid bezit. De basisteksten van de intelligent ontwerp beweging, zoals het
document 'The Wedge', maken dit klaar en duidelijk. Men ijvert er voor om
wetenschappelijk aan te tonen dat de evolutietheorie volslagen fout zit, maar de ware
ambitie is niet wetenschappelijk maar politiek, moreel, cultureel en filosofisch. In een
tekst van het Discovery Institute, een Amerikaanse, invloedrijke instelling die het geloof
in intelligent design moet promoten en verspreiden, lezen we bijvoorbeeld: "In de
laatste honderd jaar zijn mensen steeds meer behandeld alsof ze louter het product zijn
van hun genen en hun omgeving. De culturele gevolgen van dit wetenschappelijk
materialisme zijn zichtbaar in vrijwel elk gebied van het menselijk handelen, met
inbegrip van de politiek, de geneeskunde, de welzijnszorg, het recht en de kunsten. Het
discovery institute wijdt zich aan het omverwerpen van het wetenschappelijk
materialisme en hoopt zodoende niks minders tot stand te brengen dan een
wetenschappelijke en culturele revolutie."1
Is het inderdaad zo problematisch dat de wetenschap een materialistische ontologie
heeft? Met het oog op het verwerven van betrouwbare kennis is het duidelijk dat dit in
elk geval geen handicap is. Het alternatief hebben we boven gewikt en gewogen, en te
licht bevonden. En is het vanuit moreel oogpunt problematisch om persoonlijk een
wetenschappelijk-materialisische visie te hebben? Er is niks wat daarop wijst.
Integendeel, het is niet moeilijk om aan te tonen dat de mens- en wereldbeelden die
steunen op het geloof in een ontwerper, onbeschrijfelijk veel menselijk lijden hebben
veroorzaakt en dat nog steeds doen, onafgezien van de positieve effecten ervan. Ook
hier zijn er geen dwingende logische verbanden, in dit geval tussen de filosofische
opvattingen over de fundamentele aard van de werkelijkheid enerzijds en de manier
waarop mensen hun leven moeten leiden anderzijds.
Een storm in een glas water?
Men kan van mening zijn dat we aan de discussie omtrent intelligent design niet te veel
aandacht moeten schenken. De honden blaffen, de karavaan trekt verder. Maar men
kan zich vergissen. In de Verenigde Staten alleen al is de electorale impact van de
beweging niet te onderschatten. Ook in Europa slaat het gedachtegoed aan. Nagenoeg
1
Geciteerd in Forrest & Gross, 2004, pag. 31.
16
de hele moslimwereld is sowieso al creationistisch, evenals de christelijke landen in
Afrika en Latijns-Amerika. De werken van de ID-coryfeeën zoals Phillip Johnson, Michael
Behe en William Dembski worden ook in de moslimwereld gelezen en bewerkt tot ze in
een islamitische context bruikbaar zijn. Belangrijker nog dan het gevaar dat hierin
schuilt wat wetenschappelijk onderwijs en onderzoek betreft, is de hele bijhorende
ideologie, die klare opvattingen heeft over uiteenlopende kwesties die in het westen
reeds geruime tijd tot de private sfeer behoren. Bovendien is de potentiële impact op
diverse ontwikkelingen in de levenswetenschappen niet te onderschatten. De bio- en
medische ethiek kan een heel ander aanzien krijgen vanuit het perspectief van
intelligent design. Het lijkt me geen overbodige luxe om daaraan te nodige aandacht te
besteden.
Dankwoord
Ik ben het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam, de
Benoemingsadviescommissie en de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en
Informatica, met daarvan in het bijzonder het Swammerdam Institute for the Life
Sciences, zeer dankbaar voor het in mij gestelde vertrouwen. Grote dankbaarheid gaat
uit naar de Stichting Socrates, die de leerstoel die ik bekleden mag mogelijk maakt. Met
name wil ik daarbij de heer André Hielkema vermelden, zonder wiens werk achter de
schermen veel niet mogelijk zou zijn.
Ik heb in het Swammerdam Institute for the Life Sciences reeds vele goeie mensen
leren kennen; dat alleen al maakt het voor mij waardevol om de verantwoordelijkheden
op te nemen die bij dit ambt horen. In het bijzonder wil ik professor Roel van Driel
vermelden, voor de gastvrijheid en de onvoorwaardelijke hulp en steun, en mevrouw
Ellen Lutz, die véél meer doet dan the call of duty, zoals men het in het Engels pleegt te
zeggen.
Met Bert de Reuver van het Instituut voor Interdisciplinaire Studies heb ik ondertussen
een vriendschapsrelatie opgebouwd die ik zeer waardeer. Ik ben ervan overtuigd dat dit
ook op professioneel vlak verder vruchten zal afwerpen. Dank ook aan mevrouw Geke
van de Kamp, voor de hulp bij de lezingencyclus die ik met Bert kon inrichten, en aan
professor André Schram, die me wegwijs maakte aan de Universiteit van Amsterdam
toen ik hier arriveerde.
Met de mensen van New Reps heb ik al vele aangename uren doorgebracht en
boeiende discussies kunnen voeren over kunst en wetenschap, en over ongeveer alles
wat zich daartussenin bevindt.
De mededocenten van het vak Wetenschap, Techniek, Maatschappij & Cultuur ben ik
dankbaar voor de teamgeest en het plezier dat we creëren in het geven van onderwijs.
Ik hoop dat we nog meerdere jaren de studenten natuurwetenschappen wegwijs mogen
maken in de ethische, historische en maatschappelijke aspecten en dimensies van de
wetenschapsbeoefening.
17
Grote dankbaarheid wens ik ook uit te spreken voor mijn Belgische collega's die hier
aanwezig zijn; de professoren Walter Verraes, Marc De Mey, Hugo Van den Enden en
Gilbert Eggermont. Zij hebben me allen sterk beïnvloed en doen dat overigens nog
steeds. Professor Etienne Vermeersch had er graag bijgeweest, maar had andere
verplichtingen. Ook hem ben ik zeer dankbaar voor alles wat hij de voorbije twee
decennia voor mij betekend heeft.
Uiteraard wil ik een speciaal woord van dank uitspreken ten aanzien van mijn familie,
hier vertegenwoordigd door mijn ouders. Dank voor hun inspanningen, alle hulp, en de
vele mogelijkheden en kansen die ze me geboden hebben en nog steeds bieden.
Verder wil ik alle aanwezigen hier bedanken die ik nog niet expliciet vermeld heb. Uw
aanwezigheid betekent zeer veel voor me, ik zal de herinnering eraan zo lang koesteren
als mijn hersenen het toelaten.
Tenslotte gaan mijn gedachten en mijn dankbaarheid uit naar Daan, die een
buitengewone steun voor mij was in de voorbije moeilijke periode. Ik ben ervan
overtuigd dat we behalve vandaag nog talloze andere mooie momenten zullen
meemaken, maar hoe precies ik dat voor ogen heb is iets wat ik hier niet in het
openbaar vertellen kan.
Ik heb gezegd.
18
Download