vasculaire cognitieve beperking

advertisement
Vasculaire cognitieve beperking
Hanna Martha Boss, Renske M. van den Berg-Vos, Philip Scheltens en Henry C. Weinstein
• Vasculaire cognitieve beperking komt vaker voor dan vasculaire dementie, maar deze aandoening wordt op dit
moment nog onvoldoende herkend.
• Een vasculaire cognitieve beperking openbaart zich niet als dementie na een beroerte, maar als geleidelijk ontstane cognitieve beperkingen, al dan niet in combinatie met loopstoornissen.
• Het klinische beeld is een gevolg van schade aan de witte stof en multipele lacunaire infarcten, door sommigen
‘stille’ infarcten genoemd.
• Patiënten met een vasculaire cognitieve beperking hebben een verhoogd risico op cardiovasculaire incidenten,
vallen en verdere cognitieve achteruitgang met uiteindelijk het ontstaan van dementie.
• Het is van belang deze patiëntengroep te herkennen om adviezen en hulpmiddelen aan te reiken, cardiovasculaire
risicofactoren te behandelen en complicaties van vallen te voorkomen.
Bij patiënten met vasculaire risicofactoren komen cognitieve stoornissen vaker voor dan gedacht, zo is de afgelopen jaren gebleken. Vaak worden deze stoornissen niet
herkend door hun behandelend arts.1,2 Dit komt zowel
door het ontbreken van kennis van cognitieve stoornissen bij vasculaire aandoeningen in het algemeen, zoals
hartfalen, diabetes en hypertensie, als door onbekendheid met de criteria voor cognitieve stoornissen. Patiënten met een cognitieve beperking van vasculaire oorsprong zijn soms bij de cardioloog onder controle in
verband met hartfalen of bij de internist in verband met
hypertensie en diabetes.1 De cognitieve problemen kunnen invaliderend zijn voor de patiënt en zijn of haar familie. Toch besteden de patiënt en de huisarts of specialist
over het algemeen onvoldoende aandacht aan deze cognitieve functiestoornissen, omdat beiden de symptomen
aan gewone veroudering toeschrijven.
Criteria
Sint Lucas Andreas Ziekenhuis,
afd. Neurologie, Amsterdam.
Drs. H.M. Boss, aios neurologie; dr. R.M van den
Berg-Vos en dr H.C. Weinstein, neurologen.
VU Medisch Centrum, Alzheimercentrum en
afd. Neurologie, Amsterdam.
Prof.dr. P. Scheltens, neuroloog.
Contactpersoon: drs. H.M. Boss ([email protected]).
Met de criteria voor vasculaire dementie die in 1993 in
dit tijdschrift beschreven zijn (tabel 1), worden patiënten
met een vasculaire cognitieve beperking niet als zodanig
herkend.3,4 Patiënten met dementie na een cerebrovasculaire aandoening voldoen aan deze criteria (zie tabel 1);4
voor hen zijn de criteria over het algemeen goed bruikbaar. Een groot gedeelte van de patiënten met dementie
echter, die bij neuropathologisch onderzoek vasculaire
afwijkingen vertonen zonder pathologische aanwijzingen
voor de ziekte van Alzheimer, voldoet niet aan de klinische criteria voor vasculaire dementie.5
De genoemde criteria zijn niet geschikt om patiënten met
vasculaire cognitieve beperking te identificeren. Deze
patiënten presenteren zich namelijk niet met cognitieve
stoornissen na een cerebrovasculaire aandoening, maar
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1907
1
K L I NI SCH E PR AK TI JK
Stand van zaken
K L I NI SCH E PR AK TI JK
TABEL 1 Criteria voor de diagnose ‘waarschijnlijk vasculaire
dementie’
criterium
definitie
a) dementie
cognitief verval dat zich uit in geheugenverlies
en verlies van functie in 2 of meer cognitieve
domeinen, dat interfereert met de dagelijkse
bezigheden en dat niet slechts een fysiek
gevolg is van een cerebrovasculaire
aandoening
b) cerebrovasculaire ziekte de aanwezigheid van focale neurologische
afwijkingen bij het neurologisch onderzoek en
relevante tekenen van cerebrovasculaire ziekte
op een CT- of MRI-scan van het brein
c) zichtbare relatie tussen relatie moet blijken uit
a) en b)
begin van dementie binnen 3 maanden na een
cerebrovasculaire aandoening die ook als
zodanig herkend is,
abrupte verslechtering van cognitieve functies,
of
fluctuatie en/of stapsgewijze verslechtering
van cognitieve functies
met een geleidelijke, zich over jaren uitstrekkende achteruitgang van het cognitief functioneren, vaak in combinatie met loopproblemen. Stoornissen in de executieve
functies staan op de voorgrond, de geheugenstoornissen
niet. Executieve functies, ofwel de uitvoerende controlefuncties, zijn cognitieve processen die belangrijk zijn voor
aangepast gedrag en doelgericht handelen. Patiënten met
een vasculaire cognitieve beperking zijn traag in denken,
handelen en lopen. Zij hebben focale neurologische afwijkingen, meestal in de vorm van loopstoornissen of extrapiramidale symptomen en andere niet-cognitieve stoornissen zoals stemmings- en mictiestoornissen.
Zo’n 10 jaar geleden is getracht criteria op te stellen die
betrekking hebben op zowel de klinische als de radiologische kenmerken van patiënten met een vasculaire cognitieve beperking (tabel 2).6 In 2006 zijn in een internationale werkgroep belangrijke stappen gezet in de
ontwikkeling van internationaal te valideren criteria.2
Op basis van onder meer de gegevens van de ‘Leukoaraiosis and disability’(LADIS)-studie en de criteria in tabel
2 is het op dit moment mogelijk het klinische syndroom
te beschrijven en hiervoor aandacht te vragen.6,7 In dit
artikel bespreken wij de pathofysiologie en het klinische
beeld van vasculaire cognitieve beperking en lichten wij
toe hoe de diagnose gesteld kan worden.
Pathofysiologie
Patiënten met vasculaire cognitieve beperking hebben
laesies in voornamelijk de basale ganglia, cerebrale witte
2
stof en de hersenstam als gevolg van lacunaire infarcten
of wittestofafwijkingen. Dit is een uiting van een aandoening van de kleine vaten van de hersenen.8 De belangrijkste risicofactoren voor lacunaire infarcten en wittestofafwijkingen zijn leeftijd, hypertensie, diabetes mellitus
en andere vasculaire risicofactoren.
Lacunaire infarcten hebben een diameter van minder
dan 15 mm en komen voor bij 25% van de patiënten boven
de 65 jaar. De meeste lacunaire infarcten geven geen klinische uitvalsverschijnselen zoals paresen, gevoelsstoornissen of andere opvallende fysieke symptomen. Daarom
worden ze ‘stille’ infarcten genoemd, ten onrechte.
Patiënten met ‘stille’ infarcten hebben namelijk wel een
verhoogd risico op dementie en een snellere cognitieve
achteruitgang.9
Wittestofafwijkingen komen voor bij een groot gedeelte
van de bevolking boven de 65 jaar, boven de 85 jaar zelfs
bij 100%.10 Leukoaraiose is de beschrijvende term voor
diffuse, confluerende wittestofafwijkingen op CT-scans.
Dit komt slechts voor bij 10% van de asymptomatische
populatie van 50-75 jaar. De belangrijkste onderliggende
afwijkingen zijn vergroting van de perivasculaire ruimte,
gliosis en verlies van axonen.8 Op een CT-scan van de
hersenen worden wittestofafwijkingen nogal eens over
het hoofd gezien. Een MRI-scan van de hersenen heeft
een veel hogere sensitiviteit (figuur). Patiënten met ernstige wittestofafwijkingen hebben vaker executieve functiestoornissen, maar hebben ook een verhoogd risico op
functionele achteruitgang.11
In de afgelopen jaren zijn er veel nieuwe MRI-technieken
TABEL 2 Criteria voor de diagnose ‘waarschijnlijk vasculaire
coginitieve beperking’
patiënten moeten voor het stellen van de diagnose voldoen aan alle
hieronder genoemde criteria
cognitief syndroom
executieve functiestoornissen, onder andere stoornissen in het stellen van
doelen, initiatie, planning, organiseren en uitvoeren van taken
geheugenstoornis (kan licht zijn): verminderd vermogen tot het ophalen van
oude informatie (‘recall’), relatief intacte recognitie (herkenning), baat bij
aanwijzingen (‘cues’)
de symptomen duiden op achteruitgang in cognitief functioneren en
interfereren met complexe beroepsmatige en sociale activiteiten en worden
niet veroorzaakt door lichamelijke effecten van de cerebrovasculaire
aandoening alleen
cerebrovasculaire ziekte
bewijs van relevante cerebrovasculaire aandoening door beeldvormend
onderzoek van de hersenen (wittestofafwijkingen en lacunaire infarcten)
aanwezigheid of voorgeschiedenis van focale neurologische afwijkingen,
zoals hemiparese, centrale facialisparese, voetzoolreflex volgens Babinski,
dysartrie, loopstoornis of extrapiramidale symptomen
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1907
K L I NI SCH E PR AK TI JK
ontwikkeld waarmee veranderingen in activatie en integriteit van verbindingen in de hersenen afgebeeld kunnen
worden. ‘Diffusion tensor imaging’ (DTI) is een belangrijke nieuwe techniek om de densiteit van de axonen in
de witte stof te berekenen en microstructurele afwijkingen in de witte stof, die normaliter niet zichtbaar zijn, af
te beelden. Door veroudering vermindert de densiteit
van axonen, maar deze vermindering is meer uitgesproken bij patiënten met lichte cognitieve beperking of de
ziekte van Alzheimer.
In een DTI-onderzoek bij patiënten met schade aan de
witte stof, zichtbaar met conventionele MRI-technieken,
werd een verminderde densiteit van axonen gezien, zowel
in afwijkende witte stof als in normaal ogende witte stof.12
De verminderde densiteit van axonen in de normaal
ogende witte stof was gecorreleerd aan slechter executief
functioneren.12 Het is nog niet duidelijk of de verminderde densiteit van axonen onderscheid kan maken tussen normale veroudering, cognitieve beperking van het
vasculaire of amnestische type en de ziekte van Alzheimer.
wittestofafwijkingen
Symptomen
Executieve functiestoornissen
Kenmerkend voor vasculaire cognitieve beperking zijn
de executieve functiestoornissen. Executieve functies
stellen een persoon in staat om in het dagelijks leven
problemen op te lossen, zich onafhankelijk en doelgericht
op te stellen en controle over het eigen gedrag uit te oefenen. Voorbeelden van executieve functies zijn: initiatie
van gedrag, het plannen van taken, het overschakelen
van het ene op het andere onderwerp, het onderdrukken
van automatisch gedrag en het functioneren van het
werkgeheugen, waarin informatie wordt vastgehouden
zodat deze bewerkt kan worden.
Voor het uitvoeren van deze functies zijn er meerdere
gebieden in de hersenen van belang. De prefrontale cortex lijkt een belangrijke dirigerende functie te hebben,
maar ook een netwerk bestaande uit gebieden in de pariëtale kwab, de thalamus, de basale ganglia en de verbindingen tussen deze gebieden in de subcorticale witte stof
vormt een belangrijk onderdeel.13 Bij patiënten met vasculaire cognitieve beperking functioneert dit netwerk
minder goed door verlies van axonen in de witte stof.
Uit de LADIS-studie bleek dat patiënten met lacunaire
infarcten en ernstige wittestofafwijkingen meer moeite
hebben met tests van executieve functies. Deze patiënten
hebben een lage informatieverwerkingssnelheid en zijn
vaak traag in handelen en denken. Zij zijn beperkt in hun
mogelijkheden om te veranderen van taak en hebben
moeite met het vasthouden en manipuleren van informatie.14 Patiënten hebben vaak ook last van vergeetachtig-
FIGUUR Transversale MRI-opname van de hersenen met ‘fluid attenuated
inversion recovery’ (FLAIR). De verhoogde signaalintensiteit in de witte stof past
bij confluerende wittestofafwijkingen.
heid, maar minder dan patiënten met de ziekte van Alzheimer, omdat atrofie van de temporaalkwab, en in het
bijzonder de hippocampus, niet op de voorgrond staat.
Deze symptomen worden weliswaar opgemerkt maar
onvoldoende gediagnosticeerd, omdat de veelgebruikte
‘mini-mental state examination’ (MMSE), een screeningstest, ongevoelig is voor verminderd executief functioneren. Een goede heteroanamnese kan wel aanwijzingen geven in deze richting, omdat de cognitieve
veranderingen vaak door de patiënt zelf en de naasten
van de patiënt opgemerkt worden. Als men de diagnose
‘vasculaire cognitieve beperking’ overweegt, kan men als
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1907
3
K L I NI SCH E PR AK TI JK
screeningstest beter gebruik maken van de ‘HIV Dementia Scale’ (HDS), een screeningstest voor subcorticale
cognitieve disfunctie die gevalideerd is in de groep
patiënten met vasculaire cognitieve beperking.15 Ook de
‘Frontal Assessment Battery’ (FAB) is een frequent toegepaste en gevalideerde screeningstest. Deze kan in korte
tijd afgenomen worden in de spreekkamer.16
Loopstoornissen en urge-incontinentie
Loopstoornissen en ‘urge’-incontinentie zijn veel voorkomende klachten die met of zonder cognitieve beperkingen kunnen optreden. De typische loopstoornis die wordt
beschreven bij patiënten met vasculair cognitieve beperking is een breedbasisch gangspoor met kleine paslengte
en een grote neiging tot vallen vanwege de vaak ernstige
balansstoornissen. Een ander verschijnsel is ‘freezing’,
een plotselinge blokkade van het lopen tijdens het draaien
of starten van het lopen die ook kan optreden bij een
plotseling obstakel of als de patiënt wordt afgeleid. De
ernst van de loopstoornissen correleert met de ernst van
de wittestofafwijkingen. Uit de LADIS-studie bleek dat
patiënten met ernstige wittestofafwijkingen een slechtere
balans en gang vertonen en een tragere loopsnelheid hebben met een verhoogd risico op vallen.17
Bij patiënten met ernstige wittestofafwijkingen komen
ook frequente aandrang om te plassen en urge-incontinentie vaker voor.18 Een mogelijke verklaring voor deze
bevinding is een verminderde inhibitie van de mictiereflex door schade aan de witte stof, waardoor hyperreflexie
van de blaaswand ontstaat.18 Daarnaast kunnen ook veranderingen van gedrag en affect ontstaan. Dit kan zich
uiten in apathie en depressie. In de LADIS-studie hadden
patiënten met meer wittestofafwijkingen een hogere kans
op depressieve symptomen na een follow-up van 1 jaar.19
Prognose
Patiënten met een lichte vasculaire cognitieve beperking
hebben een slechtere prognose dan patiënten met een
lichte amnestische cognitieve beperking. Bij lichte
amnestische cognitieve beperking staan stoornissen in
het geheugen op de voorgrond. Van de patiënten met een
lichte amnestische cognitieve beperking, in de literatuur
ook wel ‘mild cognitive impairment’ genoemd, krijgt
jaarlijks 7,5-15% de ziekte van Alzheimer. Patiënten met
een lichte vasculaire cognitieve beperking hebben een
hogere kans op functionele en cognitieve achteruitgang
en overlijden.11,20,21
In de LADIS-studie ontwikkelde gedurende 3 jaar 15%
van de patiënten met wittestofafwijkingen dementie,
voornamelijk vasculaire dementie.20 Het risico op dementie was voor patiënten met lacunaire infarcten en ernstige
wittestofafwijkingen zelfs 3 maal zo hoog.20 Na 1 jaar
4
vertoonde 26% van de patiënten met ernstige wittestof­
afwijkingen functionele achteruitgang en na een followup van 2,5 jaar was bijna 30% van deze patiënten matig
ernstig of ernstig gehandicapt of overleden.11,22
In een studie waarin 29 patiënten met een lichte vasculaire cognitieve beperking en 14 patiënten met een lichte
amnestische cognitieve beperking werden vergeleken,
was de helft van de patiënten met lichte vasculaire cognitieve beperking na 40 maanden overleden.21 Cardiovasculaire aandoeningen kwamen vaker voor bij patiënten
met lichte vasculaire cognitieve beperking; hun gemiddelde leeftijd was 6 jaar hoger dan die van patiënten met
lichte amnestische cognitieve beperking. Van de patiënten die niet overleden waren, verbleef 68% in een verpleeghuis of was functioneel of cognitief achteruit
gegaan, in tegenstelling tot de patiënten met lichte
amnestische cognitieve beperking, van wie 17% achteruitgang vertoonde.21 In deze laatste groep overleed niemand.
Diagnostiek en behandeling
De meeste patiënten met een vasculaire cognitieve
beperking voldoen niet aan de bestaande criteria voor
vasculaire dementie; de symptomen van de beperking
zijn moeilijk met simpele geheugentests in de spreek­
kamer te herkennen. Bij het vermoeden van vasculaire
cognitieve beperking is het belangrijk de patiënt te verwijzen naar een neuroloog voor verdere diagnostiek. Om
de diagnose te stellen moet beeldvormend onderzoek
gedaan worden, bij voorkeur een MRI-scan van de hersenen, en vaak is ook neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd. Er zijn voor deze aandoening nog geen gevalideerde criteria beschikbaar, maar op dit moment volstaan
de eerder genoemde diagnostische criteria voor het stellen van de diagnose (zie tabel 2).6 In de toekomst zal
aanvullend beeldvormend onderzoek in de vorm van DTI
mogelijk een rol gaan spelen bij het stellen van de diagnose.
Als de diagnose gesteld is, kan men de patiënt en verzorger adviezen geven om met dit verminderd functioneren
om te gaan. Zo ontstaat er ook meer begrip van de omgeving voor het gedrag van patiënt. Het is van belang om
patiënten met een verhoogd valrisico te identificeren en
zo nodig interventies of hulpmiddelen aan te bieden die
het valrisico reduceren. Screeningsmethodes voor de
bepaling van het valrisico zijn de ‘get up and go’-test of de
‘timed get up and go’-test, een beoordeling van het vermogen om zonder hulp te gaan staan vanuit een zittende
positie, en de mobiliteitsschaal volgens Tinetti.23 Mogelijke interventies en hulpmiddelen om het valrisico te
reduceren en zo de mobiliteit te bevorderen, zijn het
gebruik van een hulpmiddel bij het lopen zoals een rol-
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1907
▼ Leerpunten ▼
• De vasculaire cognitieve beperking gaat vaak gepaard met invaliderende cognitieve stoornissen en loopstoornissen.
• Patiënten met een vasculaire cognitieve beperking worden nu nog
onvoldoende herkend.
• De diagnose kan gesteld worden aan de hand van het klinische
beeld en beeldvormend onderzoek.
• Deze patiënten dienen adviezen en hulpmiddelen te krijgen om
met hun verminderde cognitieve functioneren en vaak verhoogde
valrisico om te gaan.
• Vasculaire risicofactoren bij deze patiënten behoren behandeld te
worden.
K L I NI SCH E PR AK TI JK
lator of stok, looptraining bij een gespecialiseerde fysiotherapeut en aanpassingen in huis.
Patiënten met cardiovasculaire risicofactoren hebben
een verhoogde kans op vasculaire cognitieve beperking.
Voldoende lichamelijke activiteit lijkt de kans op progressie naar dementie te verminderen.24 Er bestaat nog geen
bewijs dat behandeling van de risicofactoren verdere
progressie van de cognitieve beperking kan voorkomen.
Wel behoren vasculaire risicofactoren, zoals hypertensie
en hypercholesterolemie, volgens de richtlijn ‘Cardiovasculair risicomanagement’ behandeld te worden om
andere cardiovasculaire complicaties te voorkomen.25
Het is bekend dat patiënten met ‘stille’ herseninfarcten
ook een verhoogd risico hebben op een recidief herseninfarct. Dit risico is het hoogst als er zowel ‘stille’ infarcten
als ernstige wittestofafwijkingen aanwezig zijn.9 Er is op
dit moment echter geen wetenschappelijk onderbouwde
noodzaak om alle patiënten met vasculaire cognitieve
beperking zonder klinische aanwijzingen voor een herseninfarct standaard te behandelen met acetylsalicylzuur
en dipyridamol.9 Als op termijn diagnostische criteria
beschikbaar komen, zal hopelijk meer duidelijk worden
over de beste behandeling van patiënten met vasculaire
cognitieve beperking.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 7 oktober 2010
Citeer als: Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154:A1907
>Meer op www.ntvg.nl/klinischepraktijk
●
Literatuur
1
2
Vogels RL, Oosterman JM, van Harten B, et al. Profile of cognitive
10 De Leeuw FE, De Groot JC, Achten E, et al. Prevalence of cerebral white
impairment in chronic heart failure. J Am Geriatr Soc. 2007;55:1764-70.
matter lesions in elderly people: a population based magnetic resonance
Hachinski V, Iadecola C, Petersen RC, et al. National Institute of
imaging study. The Rotterdam Scan Study. J Neurol Neurosurg Psychiatry.
2001;70:9-14.
Neurological Disorders and Stroke-Canadian Stroke Network vascular
cognitive impairment harmonization standards. Stroke. 2006;37:2220-41.
3
Kwa IH, Hijdra A, van Gool WA. Nieuwe diagnostische criteria voor
vasculaire dementie; mijlpaal of struikelblok? Ned Tijdschr Geneeskd.
Román GC, Tatemichi TK, Erkinjuntti T, et al. Vascular dementia:
diagnostic criteria for research studies. Report of the NINDS-AIREN
Gold G, Bouras C, Canuto A, et al. Clinicopathological validation study of
four sets of clinical criteria for vascular dementia. Am J Psychiatry.
Erkinjuntti T, Inzitari D, Pantoni L, et al. Research criteria for subcortical
vascular dementia in clinical trials. J Neural Transm Suppl. 2000;59:23-
7
leukoaraiosis. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2004;75:441-447.
of our current understanding. Neuropsychol Rev. 2007;17:213-33.
14 Jokinen H, Kalska H, Ylikoski R, et al. MRI-defined subcortical ischemic
LADIS Study. Cerebrovasc Dis. 2009;27:336-44.
15 Van Harten B, Courant MN, Scheltens P, Weinstein HC. Validation of the
HIV Dementia Scale in an elderly cohort of patients with subcortical
Pantoni L, Basile AM, Pracucci G, et al. Impact of age-related cerebral
cognitive impairment caused by subcortical ischaemic vascular disease or
white matter changes on the transition to disability - the LADIS study:
a normal pressure hydrocephalus. Dement Geriatr Cogn Disord.
Román GC, Erkinjuntti T, Wallin A, Pantoni L, Chui HC. Subcortical
ischaemic vascular dementia. Lancet Neurol. 2002;1:426-436.
9
correlates with executive dysfunction in patients with ischaemic
30.
rationale, design and methodology. Neuroepidemiology. 2005;24:51-62.
8
changes: the LADIS study. Arch Intern Med. 2007;167:81-8.
vascular disease: baseline clinical and neuropsychological findings. The
2002;159:82-7.
6
decline in elderly patients with severe cerebral age-related white matter
13 Jurado MB, Rosselli M. The elusive nature of executive functions: a review
International Workshop. Neurology. 1993;43:250-60.
5
Inzitari D, Simoni M, Pracucci G, et al. Risk of rapid global functional
12 O’Sullivan M, Morris RG, Huckstep B, et al. Diffusion tensor MRI
1993;137:2412-4.
4
11
Vermeer SE, Longstreth WT, Koudstaal PJ. Silent brain infarcts: a
systematic review. Lancet Neurol. 2007;6:611-619.
2004;18:109-14.
16 Dubois B, Slachevsky A, Litvan I, Pillon B. The FAB: a Frontal Assessment
Battery at bedside. Neurology. 2000;55:1621-6.
17 Baezner H, Blahak C, Poggesi A, et al. Association of gait and balance
disorders with age-related white matter changes: the LADIS study.
Neurology. 2008;70:935-42.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1907
5
K L I NI SCH E PR AK TI JK
18 Poggesi A, Pracucci G, Chabriat H, et al. Urinary complaints in
22 Inzitari D, Pracucci G, Pogessi A, Carlucci G, Barkhof F. Changes in white
nondisabled elderly people with age-related white matter changes: the
matter as determinant of global functional decline in older independent
Leukoaraiosis And DISability (LADIS) Study. J Am Geriatr Soc.
outpatients: three year follow-up of LADIS (leukoaraiosis and disability)
study cohort. BMJ. 2009;339:b2477.
2008;56:1638-43.
19 Teodorczuk A, O'Brien JT, Firbank MJ, et al. White matter changes and
23 Thurman DJ, Stevens JA, Rao JK. Practice parameter: Assessing patients
late-life depressive symptoms: longitudinal study. Br J Psychiatry.
in a neurology practice for risk of falls (an evidence-based review): report
2007;191:212-7.
of the Quality Standards Subcommittee of the American Academy of
20 Jokinen H, Kalska H, Ylikoski R, et al. Longitudinal cognitive decline in
subcortical ischemic vascular disease--the LADIS Study. Cerebrovasc
activity: different impact on VCI-ND compared with MCI. J Neurol Sci.
Dis. 2009;27:384-91.
21 Frisoni GB, Galluzzi S, Bresciani L, Zanetti O, Geroldi C. Mild cognitive
impairment with subcortical vascular features: clinical characteristics and
outcome. J Neurol. 2002;249:1423-32.
Neurology. Neurology. 2008;70:473-9.
24 Middleton L, Kirkland S, Rockwood K. Prevention of CIND by physical
2008;269:80-4.
25 Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO. Multidisciplinaire
richtlijn Cardiovasculair risicomanagement. Alphen aan den Rijn: Van
Zuiden Communications; 2006.
6
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1907
Download