CDV I 'lR 51 MIl 2001 Het menselijl{ embryo tussen tegen- > " gestelde visies en belangen MR. MAUD KIPS EN DR. HUGO S. VERBRUGH / r c Een fundamenteel nieuw perspectief op het menselijk embryo is nodig voor een herwaardering van het menselijk embryo, zo menen mr. Maud Kips en dr. Hugo Verbrugh. "Het debat over de waardering van het menselijke embryo moet in ruimer kader worden gevoerd dan thans gebeurt", stellen zij in dit artikel. "Zoals het debat thans wordt gevoerd, met weglating van alle argumenten die gebruikt kunnen worden om een andere koers te bepleiten dan die van het gangbare pragmatisch opportunisme, is het gewoon niet eerlijk." In dit artikel willen beide auteurs een aanzet geven tot de explicitering en thematisering van een fundamenteel nieuw perspectief. Het menselijk embryo is een delicaat onderwerp. Verschillende, deels diametraal = tegengestelde visies komen erin samen. De belangen die hier in 't geding zijn, botsen sterker dan in verband met enig ander thema in de politiek. Dit is een krachtige stelling en behoeft daarom argumentatie. Begin en einde van het !even zijn, aldus onze argumentatie, in één opzicht de belangrijkste thema's waarover men denken kan omdat ze krachtens hun aard verwijzen naar een dimensie buiten het leven. Het eind van het leven is al sinds mensenheugenis ook in de politiek een niet weg te denken thema, in Nederland vooral in verband met euthanasie, in andere landen (ook) in verband met doodstraf. Het begin van het leven is pas sinds omstreeks 1970, toen abortus gelegaliseerd werd en de in vitm fertilisatie ontwikkeld werd, een actueel politiek thema. Een belangrijk verschil dat in verband met de situatie in Nederland genoteerd wordt, is dat het inzake het eind van het leven in principe altijd gaat om vrijwillige euthanasie, oftewel om het leven van een persoon die zelfbeslist over dit einde. Inzake het begin van het leven staat nu juist dit kenmerk -- in caSll van het !even van het embryo - ter discussie. Afgelopen herfst kwam het embryo opnieuw in de publiciteit, en in januari stond de Tweede Kamer na slechts summier debat het gebruik voor wetenschappelijk en medisch gebruik toe van foetlISsen die overblijven na abortussen en in vitro fertilisaties.' Alles wat in de context van het politieke debat te berde werd en wordt gebracht, wijst er op dat dit slechts het begin is van veel verder strekkende veranderingen.' In dit artikel stellen we enkele fundamentele overwegingen ter discussie. 'Menselijk leven' Eind september 2000 stuurde het kabinet een wetsvoorstel inzake handelingen met embryo's en geslachtscellen naar de Tweede Kamer. Embryo's die ontstaan zijn in het kader van reageerbuisbevruchting, maar die daarvoor niet gebruikt zijn, mogen volgens deze wet onder stricte voorwaarden voor wetenschappelijke tJ ~ en medische doelen worden gebruikt. Over drie à vijf jaar mogen ook embryo's speciaal voor welomschreven wetenschappelijke en medische doelen worden gecreëerd. Weliswaar beoordelen de beide betrokken ministers, Borst en Korthals, het gebruik van embryo's voor onderzoek en therapie als 'inbreuk op het respect voor menselijk leven', en beschouwen zij het creëren van embryo's I voor dit doel als een grotere inbreuk dan het gebruik van restembryo's, maar daar tegenover staan, menen zij, belangen van menselijk welzijn en gezondheid die de inbreuk rechtvaardigen. De Embryowet staat de komende jaren dus een toenemende inbreuk op het 'respect voor het menselijk leven' toe. In de Memorie van Toelichting wordt weliswaar erkend dat de inbreuk op een universeel geachte waarde als respect voor het menselijk leven afgebakend dient te worden, maar die afbakening wordt nergens aan principiële criteria gerelateerd en blijkt afhankelijk van de stand van zaken binnen de wetenschap en de therapeutische mogelijkheden door deze te koppelen aan 'het genezen van zieken en onvruchtbare paren'.' De voornemens van de beide ministers gaven aanleiding tot veel commentaren in de pers. Maar fundamenteel nieuwe gezichtspunten hebben althans wij daarin niet gevonden (behalve in summiere vorm in enkele ingezonden brieven in met name het dagblad Trouw. waaronder twee brieven van ons zelf met onderdelen van het betoog dat wij hier presenteren-jo Wie het debat over de status van het embryo zoals dit al langer wordt gevoerd, kent, zal in de commentaren weinig meer dan algemene argumenten over menselijke waardigheid en verontrusting aangetroffen hebben tegenover nauwelijks bekritiseerd geloof in de (noodzaak tot) vooruitgang in de medische wetenschap en praktijk. Van de inhoud en strekking van de brief van de rooms-katholieke bisschoppenconferentie van 10 juni 1996\ waarin het contrast tussen de beschermwaardigheid van het embryo en de vermeende levensbeschouwelijke neutraliteit van de wetenschap wel principieel aan de orde wordt gesteld. is niets terug te vinden in de ministeriële voorstellen. Alleen het idee van een moratorium is opgenomen. De bisschoppen vroegen in die brief om tijd voor bezinning op de doelen van gezondheidszorg en van wetenschappelijk onderzoek binnen de gezondheidszorg, maar het moratorium in het ministeriële voorstel, dat slechts geldt voor het speciaal voor medische en medisch wetenschappelijke doeleinden kweken van embryo's. is gebaseerd op de opportunistische gedachte dat de maatschappelijke aanvaardbaarheid daarvan zal groeien naarmate wetenschap en techniek vooruitgang boeken. CDV I NR 51 ME! 29 2001 Ook in de Tweede Kamer waren de Ineeste commentaren weinig fundamenteel van aard. Behalve kritiek op het voorstel dat in het geval een embryo verkregen wordt uit abortus de toestemming van de vader (anders dan die van de moeder) niet vereist wordt, kwam hoegenaamd geen inhoudelijk commentaar op de voorstellen, en zeker geen commentaar van de strekking als wij in dit artikel bepleiten. met een embryo gedaan mag worden aan dit embryo slechts 'relatieve beschermwaardigheid' toe. De discussie zoals die gevoerd is en nog steeds gevoerd wordt, is praktisch een echo van een virtuele dialoog die twee gynaecologen, Gerrit Kloosterman (Universiteit van Amsterdam) en Tom Eskes (Katholieke Universiteit Nijmegen) bijna dertig jaar geleden gevoerd hebben. 'Velen gaan van de gedachte uit dat zodra er een zaadcel en een eicel zijn versmolten, er een medemens is ontstaan. Dat is mijns inziens een fictie, want het enige wat is ontstaan, is een hlucprint van wat een individu kan worden. Dan kun je ook zeggen: "Als een architect een tekening van een huis verscheurt, vernielt hij een huis"; maar als je een bom op een huis gooit, dan is dat wat anders dan als wanneer je een blauwdruk verscheurt', aldus Kloosterman. Zijn Nijmeegse collega Eskes is het daar niet mee eens. 'Ik heb ... gelezen wat Kloosterman ... vertelt over "blauwdruk"', reageert hij. '(En) ik moet eerlijk zeggen dat ik die vergelijking onjuist vind. Een blauwdruk zoals een architect van een huis gemaakt heeft ... - ja, als die morgen in brand vliegt, dan maken we toch een nieuwe; maar dit huis is toch op geen enkele manier vanzelf uit die blauwdruk voortgekomen?' h dat de inbreuk op een universeel geachte waarde als respect voor het menselijk leven afge- Op grond van hoe de discussie over embryo's tot dusver in de politiek en in de media gevoerd is - beter gezegd: op grond van onze constatering dat tot dusver helemaal géén fundamentele discussie gevoerd is - voorspellen wij dat de bedoelde Embryowet na aanvaarding in de Tweede Kamer in januari van dit jaar en behandeling in de Eerste Kamer zonder veel discussie of veranderingen in wer- bakend dient te wor- king zal kunnen treden, en dat de daarin juridisch mogelijk gemaakte nieuwe den, maar die afbakening wordt ner- wetenschappelijke en technische ontwikkelingen ook geëffectueerd zullen worden. Alleen indien op korte termijn een fundamenteel nieuw perspectief op het gens aan principiële menselijk embryo geëxpliciteerd, gethematiseerd en in de praktijk geïmplemen- criteria gerelateerd. z o > Nog steeds kennen zij die feitelijk beslissen over wat geoorloofd is en over wat Het kabinet erkent o z > teerd zou worden, zou dit afgewend kunnen worden. Het is echter weinig waarschijnlijk dat dit zal gebeuren. Op langere termijn is verandering daarentegen nog wel mogelijk. Voorwaarde daarvoor is alleen een fundamenteel nieuw perspectief, waarbinnen een navenant nieuwe waardering van het menselijk embryo kan plaatsvinden Op grond van de commentaren die in de afgelopen maanden in de media zijn verschenen, 30 menen wij dat velen op zijn minst verontrust zijn over wat hier gaande is en alleen al op grond daarvan belangstelling hebben voor een dergelijk nieuw perspectief. In dit artikel willen we l'en aanzet geven tot dl' explicitering en thema7 tisering van dit nieuwe perspectief. Drie uitgangspunten Leidmotief van ons betoog is dat het debat over dl' waardering van het menselijk embryo in een ruimer kader moet worden gevoerd dan thans gebeurt. Thans wordt dit kader bepaald door enerzijds politiek en ethiek (in dit verband bijna altijd specifiek geconnoteerd als medische ethiek'), anderzijds geneeskunde en I wetenschap, in het bijzonder uiteraard de wetenschap van de zogenaamde voortplanting (ele redenen voor ons voorbehoud "zogenaamde voortplanting' geven we verder). De politiek verantwoordelijke ministers koppelen de vraag wat maatschappelijk aanvaardbaar geacht kan worden zelfs bijna geheel aan dl' ontwikkelingen binnen de medische wetenschap. Het enige voorbehoud clat wordt gemaakt, is dat er 'belangrijke waarden" moeten kunnen worden toegekend aan dl' doelen voor welke (!Je inbreuk gemaakt wordt. Dit voorbehoud wordt echter gemaakt zonder reflectie op wat "(respect voor) menselijk leven' inhoudt en zonder reflectie op consistentie van gehanteerde criteria voor het toekennen van waarde a;1I1 gestL'lde doelen. De kwalificatie "belangrijk' is dus inhoudsloos. De enige beperking aan inbreuken op dat respect wordt gegeven door de stdnd van techniek en wetenschap. De kritiek die wij hier willen formuleren, baseren wij ;tilcreerst op het feit clat de minIsters expliciet slechts drie uitg,lIlgspunten kiezelJ. Het eerste betreft "het respect voor menselijk leven'. Dit uitgangspunt wordt echter nauwelijks ;ll1ders clan aan de hancl van internationale verdragstek.,ten uitgelegd." De inhoud en reikwijclte van cle begrippen "respect' en 'memelijk leven' komen nergens aan de orde. Het tweede uitgangspunt is dl' behoefte aan voortgang van lllel"!Jsch wetenschappelijk onderzoek en de behoefte nieuwe ther;tpicvorIllen te ontwikkelen en te kunnen toepassen. Beide bl"hocften worden al~ "noodzaak' ]W!1oCll1d. Criteria dil' aangelegd worden om zulke behoeften in te perken, worden met name ontleend aan het oordeel over zogenoemde "wensgeneeskun(lc·. Onder 'wC'nsgel1L'eskunöe' verstaat 111cn vormen van medisch handelen Illet lll'l doel gewenste veranderingen aan te brengen in lichamelijke verschijnsckn dil' door de Iw:re!'kncle persoon als ongewew,t worden ervaren, ma;11" nier onder "ziekte gl'J"l.Ibricl"erd worden. Dit begrip is echter rekkelijk en subjectie!. Zo wordt IVl~ in principe niet meer tot de wensgeneeskunde gerelC'lll1, omdat dl' ongeweJlste kinderloosheid dil' daarvoor e('n indicatie is als zicKtè gekw,llificeercl wordr. i\1.lar deze cldïnitie CDV I NR 51 MEI 31 2001 houdt op zich een cirkelredenering in: ongewenste kinderloosheid is een ziekte omdat zij, met behulp van IVF, 'genezen' kan worden. Wat wel en wat niet tot 'wensgeneeskunde' gerekend wordt, is dus in hoge mate afhankelijk V~1l1 de stand van de medische wetenschap en techniek. Het derde uitgangspunt betreft de maatschappelijke aanvaardba~lrheid. De ministers erkennen dat de aanvaarding van embryo-onderzoek in de maatschappij niet gelijk verdeeld is (met andere woorden dat er serieuze bezwaren leven), maar koppelen zoals gezegd de verwachting van groeiende aanvaarding aan vooruitgang van techniek en wetenschap, Zij verwachten dat cic maatschappelijke aanvaarding vanzelf zal toenemen als gevolg van de door het embryo-onderzoek bewerkstelligde vooruitgang in wetenschap en techniek en van het succes van de door dit onderzoek bewerkstelligde nieuwe therapeutische mogelijkheden, Illustratief is de manier waarop de ministers omgaan met een specifiek verbod uit het in noot n1'. 10 genoemde verdrag, namelijk het verbod embryo's te kweken voor wetenschappelijk onclerzoek, In cle Memorie van Toelichting van cle Embryowet redeneren de ministers dat alleen wanneer Nederland ten tijde van de bekrachtiging van dat verdrag geen eigen wettelijke bepaling kent die daarmee strijdig is er ook geen voorbehoud bij het verdrag gemaakt kan worden. Door de toekomstige wettelijke toestemming nu in een wetstekst op te nemen, wordt dit probleem omzeild. Over de inhoud van de bezwaren tegen onc!erzoek aan embryo's wordt in de Memorie van Toelichting niet gerept, laat staan dat die ter discussie wordt gesteld, No~ steeds kennen zij dil' feitelijk Wij hebben bezwaar tegen de presentatie van het dilemma dat hier aan cle orde beslissen over wat is in cle termen van slechts cleze dril' uitgangspunten omdat in deze voorstelling geoorloofd is en van zaken enkele essentiële overwegingen ten onrechte niet gethematiseerd wor- over wat met een den. In het bijzonder is expliciete fundamentele reflectie noodzakelijk 0Jl wat embryo gedaan mag verstaan wordt onder 'menselijk leven' en oncler 'respect voor menselijk leven'. worden aan dit Zonder deze fundamentele reflectie hangen de embryo slechts 'rela- maken in de lucht. Zulke reflectie kan alleen plaatsvinden als het kader waar- tieve beschermwaar- binnen het debat plaatsvindt, wordt verruimd, als in plaats van alleen in cle digheid' toe. (medische) ethiek inspiratie in de filosofie als geheel wordt gezocht. In hl't bij- criteri~l om hier inbreuk op te zoncler 1110eten in het debat dl' bijdragen worden meegenomen van de kennisen wetenschapsleer en van de wijsgerige antropologie, Zogenaamde voortplanting Wat betreft kennis- en wetenschapsleer: filosofische analyse van wat in het deb~lt gezegd en niet gezegd wordt, brengt enkele gebreken aan het licht die tcn onrechte geen aandacht krijgen, Er zijn om te beginnen enkele voor kritiek vatbare conceptuecl-terminologische bijzonderheden. \Ne bespreken er drie. 32 Dl' eerste noemden we hierboven al. In verband met het menselijk embryo wordt altijd gesproken over '(de) voortplanting (van de mens)'. Maar 'voortplanting' is een term uit de zoölogie. Inherent aan dit begrip is dat anonieme exemplaren " '/ van dl' soort nieuwe anonieme exemplaren doen ontstaan. Daardoor kan men alleen van zoogdieren zeggen dat zij zich voortplanten. Als men 'voortplanting' gebruikt in verband met de mens, pint men de mens vast op zijn kwaliteit als zoogdier. De mens is echter slechts onder één aspect l'en zoogdier. Mensen gedragen zich van tijd tot tijd op een manier dil' in sommige opzichten lijkt op, in andere opzichten verschilt van wat dieren doen als ze zich voortplanten. Om het verschil aan te duiden, zeggen we dat mensen kinderen krijgen. Dat is iets anders dan 'zich voortplan ten'. Geen mens ervaart zichzelf als een anoniem exemplaar van de 'soort' mens; ieder ouderpaar bedenkt een naam voor zijn kind en bestempelt dit kind zodoende tot een uniek mensenwezen met een eigen identiteit. Wie de term 'voortplanting' gebruikt voor wat er gebeurt als we kinderen krijgen, negeert zodoende het eigene van de mens, waarin hij niet gelijk is aan de hogere zoogdieren. De onjuiste term 'voortplanting' verdoezelt het probleem al in de kiem. De tweede voor discussie vatbare conceptueel-terminologische bijzonderheid in het debat betreft het gebruik van de term 'menselijk leven'. De beide betrokken ministers beschouwen het gebruik van embryo's voor onderzoek en therapie als 'inbreuk op het respect voor menselijk leven', citeerden we hierboven. Maar 'menselijk leven' is een abstracte notie, en l'en embryo is een concreet organisme (wie tegenwerpt dat het embryo een organisme in wording is, heeft gelijk, maar de tegenwerping heeft geen argumentatieve kracht, want ieder organisme is vanaf zijn ontstaansmoment tot zijn overlijden in wording"). Men kan wèl spreken van, bijvoorbeeld, de geschiedenis van 'het menselijk leven' op aarde of de vraag aan de orde stellen of 'menselijk leven' op andere planeten mogelijk is, maar wie de algemene term 'menselijk leven' gebruikt waar hij één individueel mens-in-wording bedoelt, roept een misverstand op. De aard van dit misverstand laat zich illustreren aan een episode die zich in de tweede helft van de 1ge eeuw in de biologie voordeed. De cel was ontdekt als de kleinste eenheid van leven, en de onderzoekers verschilden met elkaar van mening op welke wijze nieuwe cellen ontstonden. De ene partij meende dat nieuwe cellen alleen uit eerder bestaande cellen konden ontstaan, de andere partij meende dat cellen op de manier waarop kristallen zich in oververzadigde oplossingen kunnen vormen kunnen ontstaan uit 'ongevormde levende materie'. Dl' eerstgenoemde partij heeft gelijk gekregen; daarom staat 'ongevormde levende materie' tussen aanhalingstekens. Deze uitdrukking is namelijk sinds ruim een eeuw een tegenspraak in zichzelf. Leven doet zich alleen voor in de vorm van uni- of multicellulaire organismen; in ongevormde staat komt leven niet voor. Mutiltis mlltandis geldt CDV INR 51 MEI 33 2001 deze situatie ook ten aanzien van menselijk leven. Dit doet zich altijd voor in de vorm van concrete individuele levende wezens; 'menselijk leven' als zodanig bestaat alleen in abstmcto. " L > Een derde terminologische verdoezeling betreft het gebruik van het begrip 'relatieve beschermwaardigheid'. 'Relatief wordt in deze uitdrukking opgevat in de zin van 'beperkt', als tegengestelde van 'absoluut'. Feitelijk wordt door deze betekenis van 'relatief in 'relatieve beschermwaardigheid' de kern van beschermwaardigheid zelf ongedaan gemaakt. Helderder en conceptueel-terminologisch correcter zou zijn 'relatief op te vatten als 'gerelateerd aan bepaalde criteria'. Over het algemeen wordt aan mensen in praktische zin beschermwaardigheid toegekend in die mate waarin zij behoefte aan bescherming hebben. Jonge kinderen komt meer bescherming toe dan volwassenen, omdat zij minder dan volwassenen in staat zijn zich in stand te houden en te verdedigen. Aan hen komt dus in vergelijking met volwassenen relatief grote beschermwaardigheid toe. Als aan het embryo werkelijk een 'relatieve beschermwaardigheid' zou worden toegekend in de zin waarin wij het begrip 'relatief conceptueel-terminologisch hier hanteren, zou deze beschermwaardigheidjegens een embryo eerder juist nog groter moeten zijn in plaats van relatief geringer dan die jegens een pasgeboren kind. Iemand zou kunnen tegenwerpen dat dit relatief onbeduidende 'louter terminologische' kwesties zijn. Wie aldus redeneert, miskent echter het effect van het De politiek verant- proces van benoemen van nieuwe en dus nog onbekende elementen in de werke- woordelijke minis- lijkheid. Door het feit dat wij deze benoemen, dat wij hieraan namen geven, ver- ters koppelen de lenen we hen een identiteit. Wie over menselijke embryo's spreekt in termen vraag wat maat- van 'menselijk leven' ontkent impliciet dat hier concrete individuele levende schappelijk aan- wezens in het geding zijn, reduceert hen tot anonieme exemplaren van de soort vaardbaar geacht mens, en ontneemt hun zodoende hun identiteit. kan worden zelfs bijna geheel aan de De wetenschapsfilosofie biedt nog meer gezichtspunten voor een breder perspec- ontwikkelingen bin- tief op het menselijk embryo. Waar in het actuele politieke en juridische debat nen de medische hierover sprake is van 'wetenschap', is altijd impliciet bedoeld 'de huidige weten- wetenschap. schap volgens het thans geldende, materialistische paradigma dat sinds het midden van de 1ge eeuw dominant is in de reguliere geneeskunde en medische wetenschap'. Dit paradigma en dus de daarop gebaseerde wetenschap gaan, zoals àl onze kennis en àlle wetenschap, uit van een bepaald mensbeeld. In het mensbeeld van de reguliere wetenschap zijn alle essentieel-menselijke kenmerken zoals bewustzijn, waardigheid en andere, louter bijverschijnsel, 'epifenomeen'. Deze kenmerken ontstaan, volgens dit mensbeeld, in de loop van de ontwikkeling van de bevruchte eicel vanzelf als gevolg van de hoog gedifferentieer- 34 dl' biologische functies van het zich ontwikkelende embryo. Het is dus domweg ongerijmd om aan dit embryo in zijn eerste ontwikkelingsstadia menselijke kenmerken toe te kennen, zo redeneren zij die hun mensbeeld ontlenen aan deze wetenschap; maar deze redenatie is l'en pctitio principii, aangezien het embryo op voorhand gedefinieerd wordt als l'en anoniem stuk leven waaraan het specifiek o menselijke vreemd is. Onder een pcLitio principii verstaat men een redenatie die imponeert alsof hij te bewijzen cast! quo te ontzenuwen zou zijn, maar dil' dat in feite niet is omdat dl' voor bewijs noodzakelijke argumentatie op voorhand is opgenomen in de uitgangsstelling. Als ik niet oppas, zeg ik eerst: 'het bewustzijn is een aan de hersenfuncties gebonden vermogen van de mens en dus kan een wezen dat (nog) geen hersens heeft geen bewustzijn hebben', en zeg ik daarna: 'een embryo heeft nog geen hersens en kan dus geen bewustzijn hebben'. Maar beide beweringen draaien om de op niets gebaseerde benoeming van het bewustzijn als te staan en vallen met de hersenfunctie. Daardoor bevestigt deze benoeming van het bewustzijn zichzelf of, afhankelijk van hoe men er tegenaan kijkt, hangt ze in de lucht. De filosofen zitten wat dit betreft dichter bij de waarheid. Het begrip bewustzijn is niet te definiëren. Cassirel' noemt het zelfs de 'Proteus', het als zodanig ongrijpbare begrip, van de filosofie dat in elke samenhang waarin het gebruikt wordt in andere gedaante optreedt. Niemand kan het definiëren, maar iedereen heeft er weet van. In de alternatievc geneeskunde bestaat een alternatievc embryologie, deels gebaseerd op de fenomenologie en op wijsgerig-antropologische argumenten en overwegingen, waarin het specifiek menselijke, en dus individueel wezensbepaalde, van het embryo op eveneens wetenschapstheoretisch adequate wijze gethematiseerd wordt." Wie, zoals àlle ons bekende deelnemers aan het reguliere debat doen, deze alternatieve embryologie negeert, maakt het zich àl te gemakkelijk om zijn gelijk te bepleiten. Dynamiek van de tijdgeest Het politieke debat over de eerste stadia van de ontwikkeling van de mens kan niet gevoerd worden zonder dat expliciet gereflecteerd wordt op wat de filosofie als geheel, en met name de kennis- en wetenschapsleer en de wijsgerige antropologie, daarover te zeggen hebben. Alle kennis en wetenschap begint met een mensbeeld. Hoe men denkt en oordeelt over de mens als zodanig is dl' allereerste keuze dil' men maakt. Al het andere dat men denkt en doet, is daarvan afgeleid. Ook de grenzen van wat men meent te kunnen weten, alsmede van wat wel en niet mag, en dus de grenzen van datgene waar het ook in het politieke debat over gaat, worden bepaald door het mensbeeld volgens welke men leeft. CDV I NI{ 51 MEI :35 2001 Wij stellen inzake de allereerste stadia van de ontwikkeling van de mens dat vanaf het moment dat de eicel bevrucht is, sprake is van een als 'mens' te kwalificeren, en dus absoluut beschermwaardig wezen. Dat klinkt hard en onbuigzaam. Ons pleidooi voor een fundamenteel nieuwe waardering van het menselijk embryo lijkt hier opeens onversneden orthodox-fundamentalistisch van strekking te worden. Onze stellingname is echter wèl dezelfde als van de vnOK (= Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind), en daar volgt men een koers waarin deze harde stellingname uitdrukkelijk los gemaakt is van de (i1I caSLI protestants-christelijk) orthodoxe traditie." Onze stellingname is een theore- tische af1eiding uit het voorgaande betoog: de argumentatie ervoor loopt in vijf stappen via het volgende traject. a) Inzake de toekenning van de eigenschap - zo men wil: de status - 'mens' aan deze of gene entiteit geldt een àfóf-situatie. Een entiteit (uit de context blijke dat wij hier spreken over 'mens' als individu) is dus een mens of niet een mens. Een entiteit kan niet 'een beetje' of '(slechts) in relatieve zin' mens of 'deels mens, deels niet mens' zijn. Onze argumenten hiervoor hebben wij hierboven toegelicht, in het bijzonder in de passage over de ontwikkeling van het celbegrip tegen het denkbeeld van 'ongevormde levende materie' en op basis van de overweging dat het begrip 'in ontwikkeling' in deze discussie onbruikbaar is, omdat ieder levend wezen voortdurend in ontwikkeling is. b) Uit de vorige overweging kan afgeleid worden dat de beide betrokken ministers in feite kiezen voor de optie 'een menselijk embryo is niet een mens'. In de praktijk komt dit neer op cle toepassing van het gebruikelijke, maar defectueuze want niet inhoudelijk ingevulde en conceptueel-terminologisch voor kritiek vatbare begrip van de 'toenemende beschermwaardigheid'. In feite poneert men dat een embryo toenemend 'mens' wordt. Op geleide van deze relativering van het mens-zijn vormt men zijn oordelen, neemt men zijn beslissingen en handelt men ten aanzien van het menselijk embryo. c) De consequenties van deze wijze van oordelen zijn tot nu toe onvoldoende doordacht. Inherent aan de relativering van de status 'mens-zijn' is namelijk dat deze relativering onbegrensd is. Alleen incidentele, in vóórkomend geval louter opportunistische criteria bepalen, indien men op geleide van deze relativering oordeelt en werkt, of men aan een entiteit de status 'mens' wel of niet toekent en dat in dl' meest algemene zin. In het beeld van de mens op basis waarvan thans de oordeels- en besluitvorming inzake het menselijk embryo plaats vindt, wordt de maatschappelijke aanvaardbaarheid van experimenteel onderzoek gekoppeld aan de stand van zaken in het medisch-wetenschappelijk onderzoek. Daardoor wordt de wel-of~niet toekenning van de status 'mens' aan een entiteit geheel afhankelijk van criteria die in dit onderzoek gelden en van verwachtingen die men koestert omtrent het succes van dit onderzoek, in het bijzonder voor de therapie. Wij vatten deze benadering samen onder de naam 'pragmatisch opportunisme'. d) Het vorige argument is specifiek relevant in verband met toekomstscenario's die in de recente discussie aangeduid zijn over mogelijke verdere ontwikkelingen. De huidige wet zou de mogelijkheid openen dat menselijke embryo's opzettelijk grootschalig, commercieel-industrieel geproduceerd worden, de aantrekkelijke perspectieven van onderzoek aan embryo's zouden als argument pro ab()rtus provocatus worden gehanteerd, en dergelijke. Zulke scenario's worden in brede kring als ongewenst ervaren. Door mensen aan wier woord in dit verband gezag wordt toegekend, zijn ze ook afgewezen De bewoordingen waarin dit gedaan werd, waren evident geruststellend bedoeld en suggereerden dan ook dat het mogelijk zou zijn door regelgeving te voorkómen dat zulke ongewenste ontwikkelingen zich daadwerkelijk zouden voordoen.]] e) Zulke pogingen tot geruststelling miskennen de dynamiek van de tijdgeest. Volgens deze dynamiek aanvaardt elke nieuwe generatie de situatie die zij aantreft in de wereld waarin zij opgroeit als de normale situatie. Deze normale situatie verschaft aan de nieuwe generatie ook de normen waaraan de voorwaarden voor nieuwe ontwikkelingen geijkt worden. Dat maakt dat de 'afstand' tussen enerzijds wat binnen een periode van circa dertig jaar - de periode waarin een nieuwe generatie volwassen wordt - algemeen moreel aanvaard is en wordt beschouwd als wèl respectievelijk. niet bespreekbare optie voor toekomstige nieuwe ontwikkelingen, en anderzijds wat in de volgende periode, circa dertig jaar later, daadwerkelijk moreel aanvaard is, constant is. Toen dertig jaar geleden de M' begon, werd dit door velen als verwerpelijk beschouwd; nü is het een normaal onderdeel van de 'voortplantingstechnologie'.]' Nü groeit een generatie mensen op met in de maatschappij een mensbeeld waarin het normaal is dat aan het menselijk embryo een louter op opportunistische gronden bepaalde status van 'deels wel deels niet mens' wordt toebedeeld. Er zijn geen harde redenen te bedenken waarom deze generatie niet over dertig jaar deze status in zodanige mate verder zal relativeren dat ten slotte ook het toekomstvisioen dat Aldous Huxley ruim twee generaties geleden in zijn Rmve Nc\\' Wor/tl heeft geschetst als normaal zal worden aanvaard. 'Het debat over de waardering van het menselijk embryo moet in een ruimer kader worden gevoerd dan thans gebeurt', stelden wij eerder. Zoals dit debat thans gevoerd wordt, met weglating van alle argumenten die gebruikt kunnen worden om een andere koers te bepleiten dan die van het gangbare pragmatisch CDV INR 51 MEI 37 2001 opportunisme, is het gewoon niet eerlijk. De uitgangspunten die gekozen zijn en de redeneervormen die gevolgd worden, leiden ui teindelijk vanzelf tot geen andere optie dan de benoeming van het menselijk embryo als een entiteit waar- > " c z aan geen kenmerken kunnen worden onderkend, en waaraan dus geen kenmer- > ken hoeven te worden toegekend, die in een moreel discours gethematiseerd moe- z ten worden. Humanum Het bovenstaande betoog zou de indruk kunnen wekken bedoeld te zijn als een een pleidooi voor onmiddellijke en absolute stopzetting van embryo-onderzoek. Enerzijds zouden we dat inderdaad willen bepleiten. Anderzijds onderkennen we dat dit een onhaalbaar-onrealistische optie zou zijn. Daarom bepleiten we dit niet. Dit inzicht in de onhaalbaarheid van deze optie baseren we op twee overwegingen. De eerste is zuiver pragmatisch-opportunistisch. Het hier bedoelde onderzoek wordt door zó veel mensen, instanties, organisaties en anonieme structuren zó krachtig bepleit en bevorderd, dat een dergelijk pleidooi hoegenaamd geen gehoor, laat staan weerklank zou vinden. De tweede reden is ook pragmatisch, maar niet opportunistisch. Aan wetenschappelijk onderzoek per se is niets verkeerds. De embryo-onderzoekers kunnen zich evenzeer als wij dat doen, beroepen op de bekende uitspraak van Paulus 'de menselijke geest onderzoekt alles, ook de diepten Gods'. Deze vaststelling is van alle tijden. Wij stellen inzake de allereerste stadia Wat we wèl bepleiten is een synthese tussen dit enerzijds en anderzijds in de van de ontwikkeling vorm van een herstel van het evenwicht in de keuze van de onderzoekthema's. van de mens dat Zoals het embryo-onderzoek nü in het publieke debat wordt gethematiseerd, is vanaf het moment het eenzijdig van opzet. Inhoudelijk maakt het in de ethische en politieke dis- dat de eicel bevrucht cussie zoals die nu gevoerd wordt geen verschil of men over de embryonale fase is, sprake is van een van mensen of dieren zou spreken. Het onderwerp is uitsluitend ook een thema als 'mens' te kwalifi- op de agenda van het morele en politieke debat op grond van oude, religieus ce ren, en dus abso- geconnoteerde en als zodémig alleen door de traditie letterlijk geheiligde intuï- luut beschermwaar- ties over de mens. De grenzen van de discussie, zoals hij thans gevoerd wordt, dig wezen. worden geheel bepaald door een oud, uit het verleden stammend, nog voortlevend, traditioneel intuïtief (moreel) respect voor het humanu111 - maar op geen enkele wijze wordt inhoudelijk benoemd, laat staan concreet ingevuld wat dit 11l1manU111 in wezen betekent, en nog minder hoe wij dit in de toekomst gaan invullen, en nog minder hoe toekomstige generaties daarmee zullen omgaan. Dat is te weinig. Met dit uitdrukkelijke beroep op een besef van wat in de toekomst gebeurt, komt een nieuw element in het betoog, en men kan van mening verschillen in hoeverre zulke verder reikende overwegingen, als wij hier aan de orde stellen, meegenomen dienen te worden in het politieke debat. Ook hier geldt weer een enerzijds-anderzijds. Enerzijds kan men stellen dat de politiek hier en nu geen c > boodschap heeft aan wat roekomstige generaties over tientallen jaren over de mens zullen denken. Anderzijds geldt onverkort het oude adagiul11 'regeren is vooruitzien'. en dit (/äugiul11 specificeert geen tijdsbestek waarbinnen het geldig 7 > is. Anders dan inzake het vorige enerzijds-anderzijds opteren wij inzake dit enerzijds-anderzijds uitdrukkelijk niet voor een synthese en volgen zonder voorbehoud het 'anderzijds': regeren is vooruitzien, en preciseren onze stelling 'het debat over de waardering van het menselijk embryo moet in een ruimer kader worden gevoerd dan thans gebeurt'. De mens onderscheidt zich van de dieren doordat hij een toegang heeft tot cle I dimensie van het transcendente. De in de natuurwetenschap impliciet algemeen aanvaarde, door velen ook met zoveel woorden onderschreven ideologie van het agnosticisme ontkent dit. Gegeven dl' dominante positie die de wetenschap in de maatschappij inneemt, is het daardoor voor mensen die niet intiem vertrouwd zijn met de lïlosorie van de nat\lurwetenschap, moeilijk in te zien dat in dit agnosticisme een ideologisch vooringenomen, logisch gezien onhoudbare positie wordt ingenomen." Het ideologische karakter en de logische onhoudbaarheid van dit agnosticisme dienen als zodanig onderkend te worden. Dat kan alleen voor zover filosofische analyse van het embryo-onderzoek een vast bestanddeel van dit onderzoek zelf wordt. Lvenzo dient de bijdrage van de antropologische embryologiL' izie aantekening 12) een vast bestanddeel van dit onderzoek zelf te worelen. opdat het specifieke 11ll111(/rIUI1l dat het menselijk embryo vanaf de eerstl:' stadia van de ontwikkeling kenmerkt, onderkend kan worden. Mensbeeld Elke cultuur heeft een dominant mensbeeld. Het mensbeeld dat een bepaalde cultuur in een bepaalde periode kenmerkt, wordt echter zelden als zodanig gethematiseerd, laat staan geëxpliciteerd. en zeker niet binnen debatten waaraan cbt mensbeeld ten grondslag ligt. Wél zijn altijd op veel plaatsen flarden van het dominante mensbeeld te onderkennen: in de beeldende kunst, in de literatuur en in filosofische geschriften, voor~tl zulke waarin alternatieve mensbeelden aan de orde gesteld worden. Ook in de wetgeving en de debatten daarover worden, zij het bijna altijd impliciet, telkens weer elementen van het dominante mensbeeld zichtbaar. In het in onze cultuur hier en nu dominante mensbeeld ZiJIl op een paradoxale manier drie, deels onverzoenbaar tegenstrijdi~e 'componenten \eH'lligd. Met een variant op een bekende historische strijdkreet zouden ze gekt'l1sclwtst zouden kunnen worden als 'vrijheid, gelijkheid en maakbaarheid'. CDV INR 51 MEI 39 2001 Dl' eerste twee componenten behoeven weinig commentaar. Vrijheid, het ideaal van het autonome individu dat zelf bepaalt volgens welk mensbeeld het wil leven, is ons hoogste goed; en tot in de bepalingen van de wet zijn alle mensen gelijlc Deze twee kenmerken zijn vanaf de Verlichting en de Franse Revolutie vaste bestanddelen van ons mensbeeld, Met dl' broederschap wil het daarentegen maar niet lukken, Dil' is bepa~lld niet l'en element van het mensbeeld van onze cultuur hier en nu. De 'maakbaarheid' die wij in het kader van onze visie op het menselijk embryo in plaats daarvan als derde component benoemen, verwijst naar het aspect van de mens dat de wetenschap, met name de natuurwetenschap, thematiseert. Voor dl' wetenschap is de mens een in principe volledig gedetermineerd, van vrije wil verstoken en daardoor uiteindelijk naadloos te ontraadselen en 'maakbare' entiteit. Uiteraard genereert het contrast tussen vrijheid en maakbaarheid een spanning. Dl' oplossing van deze spanning bestaat in principe hierin, dat reflectie op het wezen van de mens en levensbeschouwelijke keuzes die onvermijdelijk in verband daarmee gemaakt worden, verwezen zijn naar het privé-domein. In het publieke domein geldt daarentegen het primaat van de gedetermineerde mens. Het sinds cle Verlichting gegeven principe dat dl' overheid mensen vrij laat in hun levensbeschouwelijke keuzes accentueert dit, aangezien levensbeschouwing niet 'van bovenaf gestuurd dient te worden. In de praktijk gaan dingen natuurlijk vaak anders clan ze volgens de principes In het in onze cul- geregeld zijn. Telkens komen dan ook weer debatten op gang waarin het domi- tuur hier en nu nante mensbeeld ter discussie gesteld wordt en waarin de spanning tussen de dominante mens- contrasterende bestanddelen meer of minder expliciet aan dl' orde komt. De beeld zijn op een laatste jaren is dit, zij het in totaal andere contexten dan die van het embryo- paradoxale manier onderzoek", ook wel gebeurcl. Twee van zulke contexten noemen we hiel'. De eer- drie, deels onver- ste is dil' van de llluiticuiturele samenleving en dl' (translculturele identiteit. De zoenbaar tegenstrij- tweede is de kritiek die kardinaal Simonis begin van ditjaar uitsprak jegens de dige 'componenten' paarse coalitie. die volgens hem dl' betekenis van de religie zou miskennen. verenigd: vrijheid, gelijkheid en maak- Dit artikel is niet de plaats om de in deze twee contexten geëntameerde discus- baarlH~icl sies over het mensbeeld voort te zetteIl. Wij willen tot slot alleen nog verwijzen naar dl' context die volgens ons de hardste, meest vèrstrekkende èn meest controversiële invulling kan geven aan het mensbeeld dat maatgevend dien1 te worden inzake embryo-onderzoek. Voor nadere invulling en precisering van dat mensbeeld en dl' daarop gebaseerde legitimering van regels omtrent menselijk embryo verschaft de filosofie van karma en reïncarnatie de meest consistente theorie." z (" c 40 AANTEKENINGEN , In verband met de terminologie noteren wij dat wij in dit artikel niet ingaan op het verschil tussen de begrippen 'embryo' en 'foetus'. L '"') o > De formulering '". verder strekkende veranderingen' verwijst impliciet naar het begrip 'hellend vlak'. Zie in dit verband Theo van Willigenburg, interview in TijdschriJt voor Genceskundc cn Ethick, ge jaargang nr. 3, blz. 82-84, 1999. Memorie van Toelichting bij de Embryowet, Hoofdstuk 1 Inleiding. , 'Liccllct]e is echt wat anders dan cen mcns', 1 september 2000 en 'Mensbeelden', 24 januari 2001. , Brief van de Voorzitter van de Rooms-Katholieke Bisschoppenconferentie aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van ]ustititie, over het wetsvoorstel inzake handelingen en wetenschappelijk onderzoek met embryo's en geslachtscellen d.d. 10 juni 1996. ,. 'Er zit iets kosmisch in de verloskunde', biografisch interview met Gerrit Kloosterman in de Gcnceskundigc Gids - Magazinc voor medici, Se jaargang nr. 10, oktober 1974 'Een gynaecoloog met een signatuur', idem met Tom Eskes, ibidem 6e jaargang nr. 3, maart 1975. , Een uitzondering vormt het artikel van een onzer (HSV) Mensbeeld in embryo reflecties op ethiek naar aanleiding van het dilemma van de morele waardering van experimenteel onderzoek aan menselijke embryo's. In: ].A.G.Gruppelaar en H.A.E.Zwart (red.), Congreslnmdel \'lln het symposium van het Ccntrum voor litl1iek \'(111 de Katholicke Universitcit Nijmcgcn (oktober 1995) . . Memorie van Toelichting bij de Embryowet, Hoofdstuk 1 Inleiding. ,,, In het bijzonder is hierbij het 'Europese Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde' van belang, dat naar verwachting door Nederland bekrachtigd gaat worden. " Zie HSVerbl'llgh, 'Experimenten aan menselijke embryo's: ethiek en filosofie', Medisch Contact, 44e jaargang nr. 14, 7 april 1989. " Zie bij voorbeeld Frits Wilmar, Menswording voor de g'cboorte - Een spirituele embry- ologic (Uitgeverij Vrij Geestesleven, 1982). In het vervolg van ons artikel benoemen wij deze benadering van de embryologie als 'antropologische embryologie'. ,. Relevant is in dit verband dat de VBOK het afgelopen jaar begonnen is het nadrukkelijk orthodox-protestants-christelijke imago dat zij van oorsprong had, en nu nog wel heeft, te verruimen voor een levensbeschouwelijk veel bredere organisatie waarbinnen expliciet evenzeer ruimte wordt gegeven aan een debat langs de lijnen als wij hier thematiseren. ,. 'Minister Borst is niet bang dat de abortuspraktijk uit de hand zal lopen door het wetsvoorstel voor hel gebruik van foetussen. De mogelijkheid foetaal weefsel te gebruiken voor medische en wetenschappelijke doeleinden zal niet leiden tot CDV I NR 51 MEI 41 2001 geaborteerde foetussen 'op bestelling', maar voorkomt dat juist, zei ze' (Trouw, 19 janu::ri 2001) " We zetten deze term tussen aanhalingstekens vanwege onze bezwaren tegen ç cle term 'voortplanting' in clit verband. H. De analytische filosoof Alfred Ayer heeft effectief het agnosticisme ontzenuwd als een inconsistente manier van redeneren. Van de uitspraak 'wij kunnen in de toekomst niet weten ... (bij voorbeeld: of er een leven na cle dood is)' valt op dit moment immers met geen mogelijkheid vast te sIellen of hij juist is of niet, and this means tI1at agnosticism ... is ruled out (Lal1guuge, Tntth and Logie, 1967 -, blz. 116). Agnosticisme is louter een nihilistische geloofsbelijdenis, 1- In de context van het embryo-onderzoek is ons slechts één studie bekend waarin een auteur getracht heeft het uniek menselijke in verband met de embryoonderzoek moreel te waa"deren, te weten Hans Reinders U.S.Reinders, De Bescherming van Ongeboren Leven - Morele en godsdienstige overwegingen bij experil11enten met menselijke embryo's, Ten Have, Baarn, 1993). Het probleem is alleen dat in zijn onderzoek de geldigheid van de nu vigerende wetenschappelijke inzichten impliciet als vanzelfsprekencl waar, juist en geldig aangenomen worden. I' Zie Hugo S. Verbrugh, Karma en reincarnatk - een filosofische analyse, met een voorwoord van Marten Toonder (Uitgeverij Agora, Kampen, 2000) > z ç >