MEERVOUDIGE IDENTITEITEN VAN DE TURKSE EN MAROKKAANSE TWEEDE GENERATIE Een vergelijkend onderzoek naar conflict en verenigbaarheid van etnische, religieuze, nationale en stadsidentiteiten Antwerpen, Brussel, Rotterdam, Amsterdam & Stockholm Fenella Fleischmann Karen Phalet CSCP, KU Leuven Onderzoeksverslag voor de Stad Antwerpen1 Dit project wordt ondersteund binnen het actieplan Wetenschapscommunicatie, een initiatief van de dienst Sociale Netwerken van de stad Antwerpen 1 Dit rapport is gebaseerd op het onderzoek zoals beschreven in Fleischmann, F. & K. Phalet, (ingediend manuscript). Compatible or conflicting? Contextual variation in identification patterns among the Turkish and Moroccan second-generation in European citites. Inleiding Dit onderzoek richt zich op de vraag hoe de Turkse en Marokkaanse tweede generatie haar meervoudige identiteiten combineert. Aan de ene kant onderscheiden de kinderen van immigranten uit Turkije en Marokko zich van de autochtone bevolking in Europese landen door hun Turkse en Marokkaanse etnische identiteit en door hun religieuze identiteit als moslims. Aan de andere kant deelt de tweede generatie overkoepelende identiteiten met de autochtone meerderheid, zoals de nationale identiteit en de stadsidentiteit. In het TIESonderzoek wordt de tweede generatie gedefinieerd als de kinderen van immigranten die zijn geboren en opgegroeid in België en andere Europese landen. Daardoor zijn haar leden meestal vanaf hun geboorte burgers van die Europese landen. Omdat de tweede generatie doorgaans in grote steden opgroeit, identificeren zij zich wellicht ook met de stad waarin zij wonen – ze voelen zich bijvoorbeeld Antwerpenaar of Amsterdammer. De onderzoeksvraag Het onderzoek richt zich op de vraag naar de samenhang tussen de etnische en religieuze minderheidsidentiteiten – waarin de tweede generatie zich onderscheidt van de autochtone meerderheidsbevolking – en de nationale en stadsidentiteiten – die de tweede generatie deelt met de autochtone meerderheid. Wij bekeken deze samenhangen in Antwerpen en een viertal andere Europese steden: Brussel, Amsterdam, Rotterdam en Stockholm. Er zijn drie manieren denkbaar waarop deze identiteiten kunnen samenhangen, en alle drie werden gevonden in ons vergelijkend onderzoek: (1) negatieve samenhang (hoe meer men zich Turks/Marokkaans en moslim voelt, hoe minder men zich Belg/Nederlander/Zweed en Antwerpenaar/Amsterdammer/enz. voelt), (2) positieve samenhang (hoe meer men zich Turks/Marokkaans en moslim voelt, hoe meer men zich Belg/Nederlander/Zweed en Antwerpenaar/Amsterdammer/enz. voelt), en (3) geen samenhang tussen Turkse/Marokkaanse en moslimidentiteit enerzijds en nationale en stadsidentiteit anderzijds. Na dit beschrijvende deel van het onderzoek probeerden wij deze samenhangen te verklaren. Hoe komt het nou dat voor de Turkse en Marokkaanse tweede generatie in sommige steden identificatie met de etnische en religieuze gemeenschap op gespannen voet staat met identificatie met de stad en het land waar zij wonen, terwijl deze identiteiten in andere steden zonder conflict samengaan? 1 Sociale identiteiten Uiteraard hebben leden van de Turkse en Marokkaanse tweede generatie nog een veeltal andere sociale identiteiten dan de vier (etnische, religieuze, nationale en stadsidentiteit) die in dit onderzoek worden bekeken. Voor sommigen is misschien het man- of vrouw-zijn belangrijker, of zij identificeren zich sterk met hun beroep, met hun buurt, of met hun favoriete voetbalclub. Met de focus op de vier categorieën van identificatie kan dus geen omvattend beeld worden geschetst van alle sociale identiteiten van de Turkse en Marokkaanse tweede generatie. Het inzoomen op de samenhang tussen de vier genoemde identiteiten is echter van maatschappelijk belang. Immers is geweten dat minderheidsgroepen grote waarde hechten aan hun etnische identiteit, en ook de moslimidentiteit is voor de tweede generatie een belangrijk onderdeel van het zelfbeeld (Phalet, van Lotringen & Entzinger, 2000; Verkuyten, 2005). Hoewel er binnen de tweede generatie natuurlijk verschillen zijn tussen individuen in de mate waarin zij deze identiteiten omarmen, is het niet aannemelijk dat etnische en religieuze identiteiten op de achtergrond zullen treden. Voor een volwaardige participatie van etnische en religieuze minderheden in de Europese democratische samenlevingen is een bepaalde mate van identificatie met de stad en het land waarin zij wonen echter een vereiste. Vooral voor de tweede generatie die niet zelf is gemigreerd en doorgaans de nationaliteit van het Europese geboorteland bezit is het een probleem als minderheidsidentiteiten negatief samenhangen met overkoepelende nationale en stadsidentiteiten. In dat geval zijn zij gedwongen om een keuze te maken tussen betrokkenheid bij de etnische en religieuze minderheidsgroep óf betrokkenheid bij de meerderheidssamenleving. Dit kan spanningen veroorzaken die kunnen leiden tot radicalisering en afkeer van de samenleving enerzijds of tot politieke apathie en sociale marginalisatie anderzijds (Buijs, Demant & Hamdy, 2006). De rol van overkoepelende identiteiten Vanuit sociaalpsychologische theorieën laat zich onderbouwen waarom meervoudige identiteiten in sommige gevallen leiden tot identiteitsconflict en zelfs tot conflicten tussen verschillenden groepen in de samenleving. Deze theorieën geven ook aanknopingspunten voor de verklaring waarom in sommige van de onderzochte steden de samenhang tussen minderheids- en overkoepelende identiteiten negatief is, en in andere positief of afwezig. In de jaren negentig stelde een aantal wetenschappers dat gespannen relaties tussen verschillende groepen binnen de samenleving verbeterd kunnen worden wanneer deze groepen zichzelf als onderdelen van een groter geheel gaan zien (de zo genaamde ‘common ingroup identity’, 2 Gaertner, Dovidio, Anastasia, Bachman & Rust, 1993). De intergroepsrelaties tussen allochtonen en autochtonen in een stad als Antwerpen of op het nationale niveau zouden volgens dit model dus verbeteren wanneer zowel allochtonen als autochtonen zich op eerste plaats als Antwerpenaar of Belg zouden zien. Door het benadrukken van een gedeelde identiteit worden leden van andere groepen waargenomen als behorend tot dezelfde overkoepelende groep en daarom positiever beoordeeld dan wanneer zij uitsluitend als leden van een andere groep worden waargenomen die geen overkoepelende identiteit met de eigen groep deelt. Vooroordelen tegenover allochtonen van de kant van autochtonen en omgekeerd zouden worden afgebroken, doordat de overeenkomsten tussen allochtonen en autochtonen meer worden benadrukt. Overkoepelende identiteiten als identiteitsdreiging voor minderheden Later onderzoek heeft echter aangetoond dat het benadrukken van een gedeelde identiteit, zoals de nationale (bijvoorbeeld de Belgische) identiteit door minderheden als bedreigend kan worden ervaren. Als men hamert op het feit dat allochtonen eerst en vooral Belgen zijn, zullen zij de indruk krijgen dat hun specifieke etnische en religieuze achtergrond wordt genegeerd en niet wordt gewaardeerd. Dit is problematisch, omdat, zoals eerder beschreven, minderheden doorgaans grote waarde hechten aan hun etnische en religieuze identiteiten. De boodschap dat zij zich op de eerste plaats als Belg (of als Antwerpenaar) moeten beschouwen kan averechts werken, doordat minderheden dit opvatten als dwang tot assimilatie. Alleen als Belg mogen zij op gelijke voet meedoen aan de samenleving; dat zij zich tegelijk Turks, Marokkaans of moslim voelen, doet niet ter zake. Een sterke beklemtoning van een overkoepelende identiteit kan door minderheden ervaren worden als een bedreiging van hun distinctieve identiteiten, zoals de etnische en religieuze identiteit. Het gevolg van deze bedreigde identiteit is dat zij zich zullen afkeren van de overkoepelende identiteit en de intergroepsrelaties verder zullen verslechteren (Hornsey & Hogg, 2000a). Deze negatieve gevolgen kunnen echter worden voorkomen als de overkoepelende identiteit ruimte laat voor specifieke identiteiten van subgroepen die deel uitmaken van het groter geheel. Als de Belgische nationale identiteit op een manier wordt ingevuld die dubbele identiteiten, zoals Turkse of Marokkaanse Belg, maar ook Vlaamse of Franstalige Belg, mogelijk maakt, zal een focus op de overkoepelende identiteit niet als bedreigend worden ervaren (Hornsey & Hogg, 2000b; Gónzalez & Brown, 2006). Het Belg-zijn biedt dan immers ruimte voor de specifieke identiteiten die voor minderheidsgroepen belangrijk zijn. 3 De natie en de stad als overkoepelende identiteiten Twee soorten van overkoepelende identiteiten komen in dit onderzoek aan bod: de (Belgische, Nederlandse en Zweedse) nationale identiteit en de stadsidentiteit (identificatie als Antwerpenaar, Amsterdammer, Stockholmer enz.). De stadsidentiteit is meegenomen omdat deze mogelijk een alternatieve overkoepelende identiteit biedt waar nationale identiteiten niet voldoende open staan voor minderheidsgroepen. In tegenstelling tot de nationale identiteit van typische immigratielanden, zoals de Verenigde Staten, is de inhoud van nationale identiteiten in Europese landen sterk bepaald door de specifieke kenmerken van de autochtone meerderheidsbevolking. Het is daarom voor minderheden met een andere etnische en religieuze achtergrond niet altijd gemakkelijk om zichzelf Belg, Nederlander of Zweed te noemen en als zodanig te worden geaccepteerd. Dit geldt in het bijzonder voor islamitische minderheden en na ‘9/11’. De Amerikaanse socioloog Richard Alba heeft daarom opgemerkt dat de islam in Europa inmiddels de functie vervult van een duidelijke grens tussen de gevestigde meerderheid en buitengesloten minderheden – op een gelijkaardige manier als huidskleur dit doet in de VS (Alba, 2005). Het is daarom aannemelijk dat vooral tussen islamitische en nationale identiteiten een negatieve samenhang zal bestaan. In tegenstelling tot nationale identiteiten met een nogal vastomlijnde inhoud zijn stadsidentiteiten vaak beter toegankelijk voor minderheden. Steden kennen doorgaans een meer diverse en kosmopolitische bevolking dan het achterliggende platteland. Door de grotere diversiteit binnen steden is de stadsidentiteit minder gedefinieerd door één specifieke groep. Daardoor is het voor minderheden makkelijker om zich te identificeren met de stad dan met het land waarin zij wonen (Kasinitz, Mollenkopf & Waters, 2002). Veel steden dragen deze openheid voor nieuwkomers ook uit door motto’s zoals “t Stad is van iedereen” of campagnes as “I AMsterdam”. In ons onderzoek hebben wij ons op boven beschreven sociaalpsychologische theorieën gebaseerd. De belangrijkste hypothese was dan ook dat etnische en religieuze identiteiten een negatieve samenhang met nationale en stadsidentiteit zullen vertonen waar de Turkse en Marokkaanse tweede generatie een dreiging jegens haar distinctieve minderheidsidentiteiten ervaart. Daarnaast verwachtten we dat negatieve samenhangen tussen minderheidsidentiteiten enerzijds en overkoepelende identiteiten anderzijds vooral optreden tussen islamitische en nationale identiteiten. Voordat we de resultaten presenteren, wordt eerst de context van het onderzoek kort toegelicht. 4 De Turkse en Marokkaanse tweede generatie in België, Nederland en Zweden Vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw zijn Turkse en Marokkaanse immigranten als gastarbeiders naar België en Nederland gekomen. Later voegden zich familieleden bij de meestal mannelijke gastarbeiders en door gezinsvorming ontstond een tweede generatie van in West-Europa geboren kinderen van Turkse en Marokkaanse immigranten. Zowel in België als ook in Nederland vormen Turkse en Marokkaanse immigranten en hun nakomelingen de grootste islamitische minderheidsgroepen (Lesthaeghe, 2000; Vermeulen & Penninx, 2000) en daarom staan zij vaak in het centrum van de aandacht als het gaat om immigratie en integratie, in het bijzonder na de aanslagen van 11 september 2001. De situatie in Zweden is anders: dit land kent slechts een klein aantal immigranten uit Marokko (zij zijn dan ook niet ondervraagd voor het TIES-onderzoek) en heeft, naast een kleine groep Turkse gastarbeiders, vooral immigratie van vluchtelingen gekend (Corman, 2008). Daardoor is de minderheidsbevolking heel divers en ook onder de uit Turkije afkomstige immigranten bevinden zich aanzienlijke groepen van Koerdische en Assyrische minderheden. Omdat de laatste groep doorgaans het Orthodoxe Christendom als religie heeft, zijn Turkse respondenten van de Assyrische minderheid niet meegenomen in dit onderzoek – vanwege de focus op islamitische identiteit als distinctieve groepsidentiteit van de Turkse en Marokkaanse tweede generatie. De onderzochte steden en landen tonen ook verschillen wat betreft het gevoerde integratiebeleid ten opzichte van nieuwkomers. Zweden en Nederland zijn pioniers van een multicultureel beleid dat streeft naar integratie met behoud van de eigen taal, cultuur en religie. In beide landen worden bijvoorbeeld islamitische scholen door de overheid gefinancierd (Doomernik, 1995; Johansson, 1999). Hoewel het multiculturalisme ook in Zweden onder druk staat, heeft vooral Nederland een duidelijke kentering van het beleid gezien en een meer op assimilatie gerichte koers ingeslagen (Vasta, 2007; Verkuyten & Zaremba, 2005). Door de federale structuur van België verschilt het gevoerde beleid in Antwerpen van dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Antwerpse integratiebeleid is meer schatplichtig aan het Angelsaksisch multiculturele model, waar het integratiebeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest meer gericht is op het Franse assimilatiemodel. Nochtans zijn de verschillen in de praktijk minder groot dan dat de verschillen in discours laten vermoeden. Wel is het zo dat het electorale succes van het Vlaams Blok/Belang in Antwerpen voor grote politieke polarisatie heeft gezorgd rond de onderwerpen immigratie en integratie. 5 Resultaten Allereerst laten we in Tabel 1 de gemiddelde waarden op de vier categorieën van identificatie per groep en stad zien. Zonder uitzondering vinden wij hoge niveaus van etnische en religieuze identificatie. Deze bevinding bevestigt het idee dat hun etnische en religieuze identiteiten belangrijk zijn voor de Turkse en Marokkaanse tweede generatie. In vergelijking met deze sterke identiteiten is de identificatie als Belg, Nederlander en Zweed duidelijk lager. In de twee onderzochte Belgische steden ligt deze zelfs onder het neutrale middenpunt van de schaal, d.w.z. de meeste respondenten voelen zich in zwakke mate Belg. In Nederland ligt de nationale identificatie een stuk hoger. De stadsidentificatie neemt een middenpositie in tussen het lage niveau van nationale identificatie enerzijds en het hoge niveau van etnische en religieuze identificatie anderzijds. Identificatie met de stad is overal aanzienlijk hoger dan de nationale identificatie (of even hoog onder de Turkse tweede generatie in Brussel). Deze bevinding verleent enige steun aan het idee dat identificatie met de stad voor minderheden beter toegankelijk is dan nationale identificatie. Tabel 1. Etnische, religieuze, nationale en stadsidentificatie van de tweede generatie Gemiddelde en standaardafwijking per groep en stad Antwerpen e Turkse 2 generatie e Marokkaanse 2 generatie Brussel e Turkse 2 generatie e Marokkaanse 2 generatie Amsterdam e Turkse 2 generatie e Marokkaanse 2 generatie Rotterdam e Turkse 2 generatie e Marokkaanse 2 generatie Stockholm e Turkse 2 generatie Etnische Religieuze Nationale Stads- identificatie identificatie identificatie identificatie 4.15 (1.26) 4.06 (1.39) 2.37 (1.90) 2.95 (1.79) 3.87 (1.46) 4.18 (1.33) 2.80 (1.84) 3.17 (1.73) 3.91 (1.44) 3.16 (1.92) 2.98 (1.71) 2.91 (1.88) 3.99 (1.36) 4.12 (1.46) 2.94 (1.78) 3.28 (1.63) 4.05 (1.14) 4.02 (1.23) 3.19 (1.17) 3.74 (1.17) 4.14 (0.95) 4.18 (1.15) 3.27 (1.23) 3.90 (1.00) 4.19 (0.97) 4.22 (1.17) 3.02 (1.21) 3.69 (1.21) 4.03 (0.97) 4.27 (1.04) 3.24 (1.14) 3.96 (1.07) 3.93 (1.01) 3.75 (1.46) 3.01 (1.36) 3.70 (1.34) Identificatie is gemeten met de vraag: Hoe sterk voelt u zich…? Turks/Marokkaans voor etnische identificatie, moslim voor religieuze identificatie, Belg/Nederlander/Zweed voor nationale identificatie en Antwerpenaar/Brusselaar/enz. voor stadsidentificatie. Antwoorden werden gegeven op een 5-puntsschaal waarbij 1 staat voor ‘zeer zwak’ en 5 voor ‘zeer sterk’. Deze gemiddeldes zeggen echter nog niets over de samenhang tussen de verschillende identiteiten. Daarom hebben wij in een tweede stap de correlaties tussen etnische en religieuze minderheidsidentiteiten enerzijds en tussen overkoepelende nationale en stadsidentiteiten anderzijds per groep en stad berekend.1 6 Daarbij is rekening gehouden met achtergrondvariabelen (leeftijd, sekse en opleidingsniveau) die de samenhang mogelijk zouden kunnen beïnvloeden. Op basis van deze berekening komen drie patronen naar voren: conflict, compatibiliteit en afwezigheid van samenhang. Het eerste patroon (conflict) wordt gekenmerkt door een negatieve samenhang tussen nationale identificatie enerzijds en etnische en religieuze identificatie anderzijds. Dit patroon treedt op onder de Turkse en Marokkaanse tweede generatie in Amsterdam en onder de Turkse tweede generatie in Stockholm. Voor deze groepen geldt dat hoe meer zij zich Turks/Marokkaans en moslim voelen, hoe minder zij zich Nederlander of Zweed voelen. Het tweede patroon (compatibiliteit) wordt gekenmerkt door positieve verbanden tussen minderheidsidentiteiten en de stadsidentiteit. Dit patroon werd gevonden voor de Marokkaanse tweede generatie in Antwerpen en de Turkse en Marokkaanse tweede generatie in Brussel. Voor deze groepen geldt dat de identificatie met de stad de identificatie met de etnische en religieuze minderheidsgroep juist versterkt. Het derde en laatste patroon wordt gekenmerkt door de afwezigheid van samenhang tussen minderheidsidentiteiten en overkoepelende identiteiten. Dit patroon werd gevonden voor de Turkse tweede generatie in Antwerpen en de Turkse en Marokkaanse tweede generatie in Rotterdam. Voor deze groepen geldt dat de mate waarin men zich Turks/Marokkaans en moslim voelt los staat van de identificatie met het land en de stad waarin men woont. Figuur 1. Drie patronen van samenhang tussen identiteiten: conflict, compatibiliteit en afwezigheid van samenhang (1) Conflict tussen nationale en minderheidsidentiteiten: Turkse en Marokkaanse tweede generatie in Amsterdam, Turkse tweede generatie in Stockholm Etnische Nationale identificatie identificatie - Religieuze identificatie Stadsidentificatie 7 (2) Compatibiliteit van minderheids- en overkoepelende identiteiten: Marokkaanse tweede generatie in Antwerpen, Turkse en Marokkaanse tweede generatie in Brussel Etnische identificatie Nationale identificatie + Religieuze identificatie + Stadsidentificatie (3) Geen samenhang tussen minderheids- en overkoepelende identiteiten: Turkse tweede generatie in Antwerpen, Turkse en Marokkaanse tweede generatie in Rotterdam Etnische identificatie Nationale identificatie Religieuze identificatie Stadsidentificatie Opvallend is dat negatieve verbanden tussen minderheids- en overkoepelende identiteiten altijd optreden in relatie tot de nationale identiteit, terwijl positieve verbanden doorgaans gekoppeld zijn aan de stadsidentiteit. Dit verleent enige steun aan het idee dat stadsidentiteiten beter toegankelijk zijn voor minderheden dan meer vastomlijnde en minder diverse nationale identiteiten. Echter zijn de verbanden tussen stadsidentiteit en minderheidsidentiteiten niet altijd positief, d.w.z. dat niet overal een verhoogde identificatie met de stad gepaard gaat met een hoge identificatie als Turks/Marokkaans of moslim. Hoe komt het dat in sommige contexten en patroon van identiteitsconflict werd gevonden, en in anderen een patroon van compatibiliteit? Zoals eerder uiteen gezet speelt de mate waarin minderheden zich in hun specifieke identiteiten bedreigd voelen mogelijk een rol. We keken daarom naar de invloed van een drietal indicatoren van identiteitsdreiging en een mogelijke uitkomst van die dreiging, na controle voor kenmerken van sociale achterstand.2 Wij hanteerden de definitie dat minderheden in hun identiteit bedreigd zijn (1) wanneer zij denken dat het behoud van hun cultuur bedreigd is, (2) wanneer zij ervaringen hebben gemaakt van ongelijke of vijandige behandeling op basis van hun achtergrond, en (3) wanneer zij de relaties met de autochtone bevolking in de stad als onvriendelijk beschouwen. De analyse liet 8 zien dat deze vormen van identiteitsdreiging samengaan met een versterkte identificatie met de etnische en religieuze minderheidsgroepen en een zwakkere identificatie met de nationale en stadsidentiteit. Maar er gebeurde nog iets anders: de ervaring van bedreiging van de eigen cultuur en van discriminatie ging gepaard met een minder positieve beoordeling van de autochtone meerderheidsbevolking. We hadden aan de respondenten gevraagd om aan te geven hoe ‘warm’ hun gevoelens ten opzichte van autochtonen en van de eigen groep zijn op een zo genaamde ‘gevoelsthermometer’ die loopt van 0 graden (koud) tot 100 graden (warm). Leden van de Turkse en Marokkaanse tweede generatie die het behoud van hun cultuur bedreigd zien en die persoonlijke discriminatie hebben ervaren, geven een lager waarderingscijfer aan autochtonen (de Belgen, Nederlanders en Zweden) dan hun stadsgenoten die minder discriminatie hebben ervaren en hun cultuur niet bedreigd zien. De ervaringen van discriminatie en van culturele dreiging hebben echter geen effect op de waardering van de eigen groep (Turken of Marokkanen). Daardoor is het verschil in de waardering van de twee groepen het grootst voor de respondenten die een grote mate van identiteitsdreiging ervaren. Als rekening wordt gehouden met de effecten van bedreigde identiteit zowel op de waardering van groepen als op identificatie met minderheids- en overkoepelende identiteiten, treden er veranderingen op in de patronen van samenhang tussen identiteiten. Voorheen negatieve verbanden tussen nationale identiteit en etnische en religieuze minderheidsidentiteiten zijn niet meer statistisch significant, d.w.z. de verbanden verschillen niet meer wezenlijk van 0.3 Bij de Turkse tweede generatie in Amsterdam, waar we eerst een patroon van conflict vonden, treedt na controle voor identiteitsdreiging zelfs een positieve samenhang tussen de etnische en religieuze en de stadsidentiteit op. Hier is dus sprake van een patroon van compatibiliteit. Voor de groepen waar van begin af aan een patroon van compatibiliteit werd gevonden, zien wij een versterking van de positieve verbanden tussen minderheids- en overkoepelende identiteiten. Ten slotte treden ook bij de groepen waar eerst elke samenhang tussen deze identiteiten afwezig was nu positieve verbanden op, met name tussen stadsidentiteit en etnische en religieuze identiteit. Kortom, de ervaring van een bedreigde identiteit verklaart de negatieve verbanden tussen etnische en religieuze identificatie enerzijds en nationale en stadsidentificatie anderzijds. De afwezigheid van identiteitsdreiging zorgt voor (sterker) positieve verbanden tussen deze identiteiten, zodat de Turkse en Marokkaanse tweede 9 generatie zich tegelijk Turks/Marokkaans en moslim kan voelen, en zich kan identificeren met het land en de stad waarin zij woont. Besluit Dit onderzoek richtte zich op de samenhang tussen de identificatie als Turk/Marokkaan en moslim enerzijds en als Belg/Nederlander/Zweed en Antwerpenaar/Brusselaar/enz. anderzijds. In een eerste beschrijvende stap lieten we zien dat onder de Turkse en Marokkaanse tweede generatie in de vijf onderzochte steden drie verschillende patronen onderscheiden kunnen worden: conflict, compatibiliteit en de afwezigheid van samenhang. Het patroon van conflict is het meest problematisch met het oog op sociale cohesie. Conflict (of negatieve samenhang) tussen etnische en religieuze identiteiten aan de ene kant en nationale en stadsidentiteiten aan de andere kant betekent dat de tweede generatie voor een keuze wordt gesteld. Een grotere mate van identificatie als Turks/Marokkaans en als moslim gaat immers gepaard met een lagere mate van identificatie als Belg/Nederlander/Zweed en als Antwerpenaar/Brusselaar/enz. De in dit rapport samengevatte analyse laat daarbij zien dat dit conflict niet onvermijdelijk is. Alleen waar een hoge mate van identiteitsdreiging wordt ervaren, bestaat er een conflict tussen minderheids- en overkoepelende identiteiten. Waar de Turkse en Marokkaanse tweede generatie het behoud van hun cultuur in gevaar ziet, waar zij veelvuldig in aanraking komen met discriminatie en waar de relaties met autochtonen slechter zijn, staan zij voor de keuze tussen deze identiteiten. In deze situatie keren zij zich af van de meerderheidsbevolking, wat tot uitdrukking komt in een lager waarderingscijfer voor autochtonen. Deze bevindingen tonen aan dat een bedreigde identiteit van grote invloed is op de samenhang tussen minderheids- en overkoepelende identiteiten. Zij laten echter ook zien hoe een positieve samenhang tussen deze identiteiten kan worden bevorderd. Zowel effectief optreden tegen etnische en religieuze discriminatie als het verbeteren van de relaties tussen minderheden en autochtonen op het lokale niveau zullen bijdragen tot het wegnemen van identiteitsdreiging bij de Turkse en Marokkaanse tweede generatie. Het gevoel dat het behoud van de eigen cultuur wordt bedreigd kan worden verminderd door het nadrukkelijk omhelzen van de culturele diversiteit die in Europese steden zoals Antwerpen heden ten dage een feit is. Als deze culturele diversiteit niet als een onontkoombaar feit wordt beschouwd, maar als positief wordt ervaren en er wordt uitgedragen dat de aanwezigheid van verschillende culturen in de stad verrijkend werkt in plaats van bedreigend, zullen minderheden minder 10 identiteitsdreiging ervaren. Zij worden dan niet voor de keuze gesteld om zich óf met hun etnische en religieuze minderheidsgroep te identificeren óf met de stad en het land waar zij wonen. In plaats daarvan kunnen zij veilige meervoudige identiteiten onderhouden als Marokkaanse Nederlander, islamitische Belg of Turkse Antwerpenaar. 11 Noten 1 In dit onderzoek zijn wij enkel geïnteresseerd in de vier mogelijke verbanden tussen minderheids- en overkoepelende identiteiten. Ook de etnische en religieuze minderheidsidentiteiten hangen samen, evenals de nationale en de stadsidentiteit. Deze verbanden zijn voor alle groepen en steden ook berekend; en zij blijken overal sterk en positief te zijn. Deze verbanden worden niet weergegeven in de grafieken, omdat zij niet onderdeel zijn van de onderzoeksvraag. 2 Kenmerken van sociale achterstand zoals werkloosheid, economische inactiviteit, het wonen in een buurt van lage sociaaleconomische status en etnische segregatie kunnen zijn onderzocht, maar blijken de verschillende patronen niet te kunnen verklaren. 3 Een uitzondering op deze bevinding is de Marokkaanse tweede generatie in Amsterdam. Voor deze groep blijven ook na controle voor de indicatoren van identiteitsdreiging negatieve verbanden tussen nationale identiteit enerzijds en etnische en religieuze identiteit anderzijds bestaan. 12 Literatuurlijst Alba, R. (2005). Bright vs. blurred boundaries: Second-generation assimilation and exclusion in France, Germany, and the United States. Ethnic and Racial Studies, 28(1), 20-49. Buijs, F. J., Demant, F., & Hamdy, A. (2006). Strijders van eigen bodem. Radicale en democratische moslims in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press. Corman, D. (2008). Sveriges invandring och utvandring. In M. Darvishpour & C. Westin (Eds.), Migration och etnicitet. Perspektiv på ett mångkulturellt Sverige. (pp. 175192). Lund: Studentlitteratur. Doomernik, J. (1995). The institutionalization of Turkish Islam in Germany and the Netherlands: a comparison. Ethnic and Racial Studies, 18(1), 46-63. Gaertner, S. L., Dovidio, J. F., Anastasio, P. A., Bachman, B. A., & Rust, M. C. (1993). The Common Ingroup Identity Model: Recategorization and the reduction of intergroup bias. In W. Stroebe & M. Hewstone (Eds.), European Review of Social Psychology (Vol. 4, pp. 1-26). González, R., & Brown, R. (2006). Dual identities in intergroup contact: group status and size moderate the generalization of positive attitude change. Journal of Experimental Social Psychology, 42, 753-767. Hornsey, M. J., & Hogg, M. A. (2000a). Assimilation and diversity: An integrative model of subgroup relations. Personality and Social Psychology Review, 4, 143-156. Hornsey, M. J., & Hogg, M. A. (2000b). Subgroup relations: a comparison of mutual intergroup differentiation and common ingroup identity models of prejudice reduction. Personality and Social Psychology Bulletin, 26(2), 242-256. Johansson, B. (1999). Islamiska friskolor - lyckad integration eller hot mot mångfalden? In I. Svanberg & D. Westerlund (Eds.), Blågul islam? Muslimer i Sverige (pp. 175-194). Nora: Nya Doxa. Kasinitz, P., Mollenkopf, J., & Waters, M. (2002). Becoming American/becoming New Yorkers: Immigrant integration in a majority minority city. International Migration Review, 36(4), 1020-1036. Lesthaeghe, R. (Ed.). (2000). Communities and generations. Turkish and Moroccan populations in Belgium. Brussels: VUB University Press. Phalet, K., Van Lotringen, C., & Entzinger, H. (2000). Islam in de multiculturele samenleving. Opvattingen van jongeren in Rotterdam. Utrecht: European Research Centre on Migration and Ethnic Relations. Vasta, E. (2007). From ethnic minorities to ethnic majority policy: multiculturalism and the shift to assimilationism in the Netherlands. Ethnic and Racial Studies, 30(5), 713-740. 13 Verkuyten, M. (2005). The social psychology of ethnic identity. Hove: Psychology Press. Verkuyten, M., & Zaremba, K. (2005). Interethnic relations in a changing political context. Social Psychology Quarterly, 68(4), 375-386. Vermeulen, H., & Penninx, R. (2000). Immigrant integration: the Dutch case. Amsterdam: Spinhuis. 14