95 - Resources Huygens ING

advertisement
95
Herinneringen. ± 1872.1
I. Nov. 1827 in dienst getreden als referendaris. Kabinetssecretarissen H[ofmann]2 en V[an]
K[attendijke3]. Altijd excerperen van rapporten, enz. Febr. 1829. Uitgave der verhandeling over
het bekendmaken der historie.4 Verlof om t'huis te werken.5 April. Benoeming tot
kabinetssecretaris.6Met Gobart.7
II. Na de verwerping der financiële wetten8 het eerst een gesprek.9 De Zwitzers10 weg; nu komt
men op de armee.10a Bij Besluit van 10 april [1829] bepaald dat er bezuinigingen zullen zijn;
thans wil men bepalen, waarin die bestaan zullen. Men wil mederegeren, administreren: eene
vergadering van 110 leden!10b Men heeft Engelsche en Fransche couranten gelezen, en wil
daarnaar onze grondwet beoordeelen. Deze heeft meerdere waarborgen, al is er inviolabiliteit en
ministeriële verantwoordelijkheid11 niet in uitgedrukt, de Algemeene Rekenkamer, den
Staatsraad, die den koning waarschuwt. Die de magt heeft, kan altijd een streek doen.
De koning ontvangt het crediet: geene af- en overschrijving van het eene hoofdstuk op het
andere; maar de beschikking over de hoofdstukken zelve aan Z. M. Dus moeten de
Staten-Generaal niet willen bepalen de tractementen van ambtenaren, bladschrijvers, enz. In
Frankrijk vraagt het gouvernement crédits supplémentaires: is het geld besteed, dan moet men
wel toetreden.12 Dit is hier alleen in 1816, na den oorlog, gebeurd. Maar de heeren zijn op glad
ijs gebragt; men heeft hun uit goedwilligheid explicatiën gegeven.
De grondwet is bij ons gebaseerd op vroegere instellingen. De hertogen en graven hadden
domeinen en konden beden doen. De leden moesten de historie van die tijden lezen. Zij verstaan
hun belang niet. Nu is de koning gebonden; zoo 't verworpen wordt, vrij als een vogel. Dan zal de
koning met F[inancieel] D[epartement]12a zien. `In de verwachting dat, enz.'13 Door zooveel op
het éénjarige budjet over te brengen, maken zij ook dat noodig.14
De koning heeft van 't budjet negentien ton; de prins van Oranje twee ton. Voor 't overige
is de koning administrateur. Hoe ook de vraag omtrent de representatie van noord en zuid mogt
worden beslist, de koning kan wel14a regeren. Voor de Hollanders is het erger. (Tegen deze was
de koning bijzonder aufgebracht.)15 In 't noorden is nog die oude aristocratische geest.
De grondwet blijft altijd onze basis. Zij zouden wel dwingen om eruit16 te gaan. Doch
waar zou het heen, zoo ieder buiten zijne attributiën treedt? Zij kan niet ligt worden veranderd;
daarom verlangde de graaf van Hogendorp zamenstemming van 3/4 der leden.17 Als de
Hollanders maar bij elkander bleven. Doch onaangename stemming. Niets wordt meer erkend.
Zoo de grondwet gemaakt moest worden, dan anders: maar zij is gemaakt.
III. Reis met Z.M. in Henegouwen, Namen, Luik, Limburg, Noord-Braband18
In Mons, Maastricht, enz. onaangename ontvangst. In kleinere plaatsjes, waar de journalen
minder gelezen worden, somtijds aandoenlijke hartelijkheid, vooral ook bij de Fransche grenzen.
Te Luik prononceerden zich de industriëlen zeer, en raadden aan zich meer tegen de factie te
verzetten. Vorstelijke houding des konings; onvermoeidheid, vooral ook bij de bezigtiging der
fabrijken. Te Namen treurig voorbijdefileren der Zwitzers.
IV. October [1829] naar 's Hage. De wet op het onderwijs.19 Er was een vreesselijk lang en
reglementair ontwerp gemaakt.19a Ik raadde aan slechts zeer weinige artikelen, waarbij des
konings uitsluitend toezigt op de landsinstellingen werd gehandhaafd. Dit vond ingang. Daarbij
nam ik de gelegenheid waar om mijne denkbeelden over den toestand des lands mede te deelen.20
Hiertoe betrekkelijk no. 1, 2 en 3.21 Aanmerkingen op een voorstel van den heer Barthélemy over
de regterlijke organisatie (no. 4).22 De koning was gedurende de beraadslaging over het budjet23
buitengemeen kalm.
31 dec. [1829]. Aanmerkingen op eene Memorie van Schröter (no. 4a).24 1830. Den 9n
jan. opgave van eenige denkbeelden over den kring der bemoeijenissen van het gouvernement
(no. 5).25 Februarij. 15. Hoe komen wij tot rust? Anders kan men de belangen der natie niet
waarnemen. Despotiek regeren, niet. Dat zou hij26 niet kunnen volhouden.26a 19. Het zijn de
liberalen en democraten, die noodzaken les libertés politiques te beperken: de koning zou niets
meer wenschen dan zooals het vóór twee jaren was26b. Alles komt aan op de wet over de
drukpers.27 De quaestie is niet an?, maar quomodo?27a. Cautie zou welligt ook hier ingevoerd
kunnen worden.28 Vóór twee maanden gerust; de koning had zijne partij genomen. Hij zou niet
den Wanderstaf29 opnemen; want hij heeft betrekking ook30 op het volk. Het budjet is geene
bijzondere zaak van den vorst. Er is thans algemeene oppervlakkigheid. De schrijvers van den
Noordstar31 hebben misschien in 1813 aan de verheffing van Oranje medegewerkt. Het kon toen
niet als vanouds.31a Daardoor zouden partijschappen zijn ontstaan; daarbij was de koning bewust
van het plan om de zeventien provinciën te vereenigen. Had hij dit niet gewild, België zou met
Frankrijk of Pruissen vereenigd zijn; dan was Holland afhankelijk geweest; of wel het zou op
zichzelf hebben gestaan. Dan had men in Holland en België twee mededingers gehad. Te
Weenen was bepaald dat hij, aannemende, als koning zou worden erkend.
Als men veranderingen begeerde, maakte men vele complimenten aan Z.M. over de wijs
van regeren, maar noemde hem een accident heureux.32 De stadhouder was de man van het volk,
in 1747, in 1813; hij stond tegen de aristocraten. Neem de grondwet weg: dan staan wij als in
1814 en 1815. Souverein vorst, onder gehoudenis eene nieuwe grondwet voor te dragen.32a Den
17n maart. Inlevering eener memorie tegen eene conceptwet op de petitiën (no. 6).33
April. 1. Ongelukkige voorzitter der Tweede Kamer34; toch niet uit partijzucht.34a In
Frankrijk zal het stil blijven en dan ook hier. Of eene omkeering heeft plaats; maar wat zullen
dan Engeland, Pruissen, Oostenrijk, Rusland doen? Bijna zou men combustie wenschen; dan
representatieve regeringsvormen weg. Bijna zou men tegen de vrijheid der drukpers zijn. Het is
eene moeijelijke materie voor eene wet.34b
1830. April. De wet op de koffij35, volgens den koning, niet nadeelig voor den handel.
Wordt zij niet aangenomen, dan kunnen de Brabanders niet meer klagen over het niet
voordragen.35a De koning van Frankrijk36 moet de Kamer niet ontbinden, maar het met deze
beproeven. Men wil in deze tijden niet letten op de zaken, maar op den persoon. Welk genoegen
geeft de oppositie! Men bouwt niets.36a O, zoo het zestien jaren vroeger ware!36b
25. Wat te doen? Wel eens lust om buiten de gr[ondwet] te gaan; doch er moet eene
gelegenheid zijn. In december toe gereed. Hij is positief; geen man van theoriën; voortvarend;
wenscht, eens besloten hebbende, dadelijk af te doen.36c Men kan nu niets; moet afwachten. Een
boer is gelukkiger. Somtijds zou men eruit willen loopen; maar gevoel van pligt blijft, en dat is
het voornaamste. Somtijds zou men zich willen opsluiten en niemand zien. Ook de beste
gouvernementsbladen kunnen compromitteren.37 Somtijds zou men liefst enkel een court-journal
hebben. De koning kan niet staan aan het hoofd eener partij. Het volk in het zuiden is wel
genoeg.37a
11 mei. Na de aanneming der wet op de koffij deed ik eene poging om haar niet te laten
uitvaardigen. Doch . . . Intrekken kan niet wel: dit ware partijdigheid voor het noorden. Het is nu
eene quaestie tusschen noord en zuid; de koning kan geene partij kiezen. De belasting is zeer
goed; kan geen nadeel doen aan den handel. Thans entrepôts38; op den grenshandel is gerekend.
Meer belastbare voorwerpen is verkieslijk boven opcenten. De verandering der provisionele
wetten is beloofd; welligt is men daarmede te haastig geweest. De Kamers van Koophandel
waren voor de wet. `Nu zoo mag ik het wel lijden.' En thans hevige oppositie. Te Amsterdam is
er ook niet op die manier over gesproken.38a De Hollanders zullen, als het blijkt goed te zijn, wel
terugkeeren. (De minister van T[ets39] was door de hevigheid der oppositie zoodanig ontzet, dat
hij, hangende de discussie, zeer de intrekking scheen te verlangen.)
In junij besluiten over onderwijs en taal40, even vóór het vertrek naar het Loo. Trachtte
zich het gewigt ervan te ontveinzen.41 1 sept. Gedachten over de maatregelen ter beteugeling van
den opstand (no. 6a).42 De koning bijzonder ternedergeslagen, toen aan V[an] M[aanen] ontslag
was verleend.43 Altijd had ik met Z.M. in den zin der Ned. Ged. gesproken. Toen het een
oppositieblad werd (II no. 5), gaf ik te kennen dat ik er deel aan had. Sterke uitdrukkingen van
misnoegen tegen het Nederlandsch Verbond44 deden mij nu besluiten ontslag te vragen; maar het
werd zeer beleefdelijk geweigerd.45 30 sept. Beoordeeling eener memorie van Mr. J. D. Meijer45a
en denkbeelden over den toestand des rijks (no. 7).46
October. Vruchtelooze poging om het vertrek47 van den prins van Oranje tegen te houden.
(In dezen tijd eens een brief: dat weder een n[agel] aan m[ijn] d[ood]k[ist].)48 De Oproeping
gesteld49; doch [ik] had er gaarne Ver[eenigde] Nederlanden50 in gehad; dit kon niet.
1831. 6 jan. Gevoelen omtrent de herziening der grondwet.51 Item van 21 en 24 jan.52
Voorts over een ontwerp van ministeriële verantwoordelijkheid den 10n jan. (no. 8, 9, 10, 11).53
Proclamatie van prins van Oranje aan de Belgen.54 H[oogstdezelve?]55 zeer aangedaan. Door
Grey overgehaald.56 Julij. Reis met Z.M. naar het leger; 's Hertogenbosch. Breda.57
1832. Opstel over het barrièrestelsel58; naar Londen gezonden. In de Ned. Ged.
uitgewerkt.59 Reis naar het leger met Z.M.60 Bij de coercitieve maatregelen61: Wat zullen zij
doen, zoo de koning de armen over elkander kruist?
1833. Mei: Opstel over den val van het Engelsche ministerie in 1673.62 25 sept. Opstel,
na de mededeeling der memorie van baron V[erstolk] van Z[oelen], over den radeloozen toestand
des lands (no. 12).63 6 oct. Over de onderhandelingen ten aanzien van Maastricht (no. 13).64 17
oct. Het is eene onaangename positie.65 [De koning] beslist niet alleen, maar met de
Staten-Generaal. Er is geld voor een jaar; zij zullen meenen dat daarover wel anders kan worden
beschikt. Rusland heeft zich, na de missie van Orloff66, teruggehouden en veel negatief nadeel
gedaan. Thans zouden de twee andere (Oostenrijk en Pruissen na de missie van Von
Schwartzenberg)67 dit ook doen. Zoo wij nader komen, willen zij ons onder hun bescherming
nemen. Evenwel er is geen physieke dwang. Wat de materiële belangen betreft, die worden niet
bevorderd door het onderhoud van het leger. In Limburg kunnen wij, uit eigen belang, geen
hoogen tol leggen. Na een jaar volhoudens, zal men zich nog meer moeten onderwerpen, zal er
nog dringender noodzakelijkheid zijn. De sluiting68 kan het begin wezen der wederopbouwing:
daardoor kan de unie van Frankrijk en Engeland worden verbroken of tenminste verzwakt. Het
voorstel van Van Nes69 brengt de administratie in de vergadering; hij is met geringe meerderheid
herkozen.
18 oct. Overal in het noorden van Spanje insurrectiën, zoo zij dus genoemd kunnen
worden. Ongelukkig dat in deze zaak van beide zijden70 verkregene regten zijn. De koning.71
Ongemeen werkzaam. Heeft behoefte om papieren voor zich te hebben. Schijnt somtijds
overtuigd dat hij zich teveel met kleinigheden inlaat. Zonderlinge overeenkomst in zijne manier
van werken met een zeer verschillend personaadje. Zie Ranke, Fürsten und Völker I, 118.72
Onverzettelijk. Zie Ranke l.l., 107.73 Naijverig op zijn gezag. Gansch niet ongodsdienstig.
Spreekt, in drukkende omstandigheden, gedurig van vertrouwen op de voorzienigheid74: wat of
de voorzienigheid toch bedoelt?
middeneeuwen, òf een erg despotismus. Deed mij aan den heer Janssen75 schrijven om de vier
vragen vóór het Heilig Avondmaal76 op schrift te hebben. Zeide eens eene preek van
[Coquerel?]77 gelezen te hebben. Verlangde een bijbel met groote letters om t'huis komende, de
tekst na te kunnen lezen.
-------Noten bij no. 95 Herinneringen.
1
ARA, G.v.P., no. 17, eigenhandig ontwerp. Grotendeels uitgegeven door Colenbrander,
Gesprekken, p. 267-274. Titel ontleend aan Ned. Ged., 2e serie, V, 259, Briefw. I, 339, 1,
Bescheiden, p. 292. Zie de uitvoerige inleiding van Gerretson t.a.p. over de samenhang van deze
vier fragmentarische stukken en hun relatie tot de Verspreide geschriften en de Autobiographie.
Het verschil in handschrift tussen de hier gepresenteerde stukken (laat) en de Twee reisverslagen
van 1829 (vroeg) maakt samenvoeging van alle zes stukken tot één nummer met `Mémoires'
ongewenst. Vanaf 9 sept. 1873 verschijnen de `Historische Brieven' in de tweede serie van de
Ned. Ged. (V, 145 e.v.). Het ligt voor de hand ook deze notities omstreeks die tijd te dateren.
Groen maakte daarbij gebruik van veel eerder gemaakte aantekeningen. Gerretson verwijst voor
het tweede stuk naar de `onder de nos. 14 en 25 bewaarde, blijkbaar onmiddellijk, althans kort na
het voeren, neergeschreven, zeer bondig geformuleerde, oorspronkelijke opteekeningen'
(Bescheiden, p. 291). Het vergelijkbare gedeelte van no. 14 voegt zo weinig nieuws toe aan
hetgeen onder no. 17 gevonden wordt, dat integrale publicatie in de Bescheiden niet nodig is.
Bij de annotatie is dankbaar gebruik gemaakt van Gerretsons uitgave, die haar waarde
behoudt vanwege haar uitvoerigheid. Ook van Colenbranders commentaar is geprofiteerd. Hier
wordt slechts beoogd de teksten uit te geven zoals ze onder dit nummer voorkomen en ze door
summier commentaar leesbaar te maken.
Aant. van Groen op de omslag: `1827-1833. N. B. Gesprekken met koning Willem I.
Elout v[an] S[oeterwoude] over 1829. 1836. Besluit over mijne wetenschappelijke reis naar
Parijs, enz.' Het is niet duidelijk welk stuk van Elout bedoeld wordt en onbekend waar het zich
bevindt. Het afschrift van het K.B. van 12 febr. 1836 bevindt zich thans onder no. 30, maar moet
aanvankelijk deel uitgemaakt hebben van no. 17 (dat ten tijde van Colenbranders uitgave nog het
nummer 18 droeg).
2
E. W. Hofmann.
3
J. W. Huyssen van Kattendijke; cf. Briefw. I, 59, 3.
4
De Vries no. 16; cf. Briefw. I, 123.
5
Cf. Briefw. I, 141.
6
Bij K.B. van 1 april 1829 no. 121; cf. Briefw. I, 151, 6.
7
J. L. M. Gobart; cf. Briefw. I, 249, 6; V, 13, 3; Annuaire de la noblesse de Belgique 6 (1852),
157.
8
In mei 1829 werden zowel de tienjarige begroting als de middelenwet met ruime meerderheid
verworpen.
9
Sc. van Groen met koning Willem I, wiens gedachten in het nu volgende gedeelte weergegeven
worden. Het gesprek vond waarschijnlijk omstreeks 15 mei 1829 plaats. Aan het
corresponderende gedeelte van no. 14 heeft Groen naderhand de titel toegevoegd: `Eene der
eerste zamensprekingen met den koning. 1830.' Hij zag toen blijkbaar over het hoofd, dat deze
aantekeningen al in 1829 beginnen.
10
De Zwitserse regimenten waren, op aandringen van de Staten-Generaal, afgedankt bij K.B. van
31 dec. 1828; cf. Rüter, Rapporten II, 170, 1.
10a
De eerste alinea in no. 14 is nogal duister: `Hollanders ook tegen. Is veel toegegeven. Zwitzers
weg. Nu komt men op de armée. Frankrijk, eerste zeemog[endheid]. Pruissen. Zoo we geen drie à
vier maanden, dan of geheel onder, of oorlogslasten, niet W.'
10b
Cf. Ned. Ged. I, 87a r. 6.
11
Cf. Verspreide geschriften I, 78.
12
Versta: dan moet het gouvernement wel in onderhandeling treden met het parlement. In no. 14
volgt dan: `Marine 23 m[illioen] fr[ancs].
12a
In no. 14: `met Van T[ets] zien.'
13
Versta: Indien het budget verworpen wordt, heeft de koning het recht op eigen gezag uitgaven te
doen. Tot dekking dier uitgaven zou de koning dan, evenals in 1816 tot dekking der eveneens
niet gevoteerde oorlogskosten over 1815 geschied was, een `suppletoire petitie' aanhangig
kunnen maken `in de verwachting, dat de Kamers de gedane uitgaven wel zullen goedkeuren.' Cf.
Bescheiden, p. 305, 3; Gerretson, Gesprekken, p. 157.
14
Op aandrang van de Tweede Kamer was een bedrag van  4.649.863.59 van de tienjarige of
gewone begroting naar de eenjarige of buitengewone overgebracht. In no. 14: `Het tienjarige
[budjet] noodig, het andere, daar [de] k[oning] plezier in heeft. Nu maken zij ook [het]
éénj[arige] noodig. Bij 18 m[illioen] kan [de] k[oning] wel 2 [millioen] voegen.'
14a
In no. 14: `toch wel'.
15
Wegens hun meestemmen met de Belgen tegen de tienjarige begroting.
16
Versta: buiten de perken van de grondwet; cf. Gerretson, Muiterij I, 8, 1.
17
Zie art. 232 van de grondwet van 1815.
18
Recapitulatie van de Twee reisverslagen (no. 10).
19
Het wetsontwerp dat 26 nov. 1829 bij de Tweede Kamer ingediend en 27 mei 1830 weer
ingetrokken werd. Cf. Bijlagen Hand. T.K. 1829/30, p. 708-726; Colenbrander, Gedenkstukken
IX, 2, p. LXIII, 2 en LXXI; Handboek, p. 852: `26 Nov. voordragt eener wet op het Onderwijs,
waarbij geen oprigting van partikuliere Scholen zonder getuigschrift van bekwaamheid en goed
gedrag en autorisatie van het Plaatselijk Bestuur vergund wordt (onmiddellijk uitgekreten als een
ontwerp van legale tyranny)'. Cf. Briefw. I, 205, 8.
19a
Door de op 30 juni 1829 bij K.B. no. 125 ingestelde commissie. Groens ongunstig oordeel over
de lengte wordt door De Nooij (Eenheid, p. 108) minder juist geacht. Cf. Ned. Ged. I, 150.
20
Groen haalt deze alinea aan in Ned. Ged., 2e serie, V, 260 en voegt er daar aan toe, dat hij zijn
raad niet op verzoek van de koning, maar `proprio motu' gaf.
21
Vermoedelijk naar de nummering van de index van het Archief-Van der Hoop. De bewerker is
niet in de gelegenheid geweest die te raadplegen, maar heeft uit nagelaten aantekeningen van
Gerretson wel kunnen opmaken, dat laatstgenoemde Advies no. 3 (ons no. 15) identiek achtte
met nota no. 1 van de Verspreide geschriften (I, 79-81). Voor Advies no. 1 en 2 houden we dan
nota no. 2 (ons no. 16) van de Verspreide geschriften en het (door Groen) niet gedrukte Advies
van 9 oct. 1829 over. Aangezien het laatstgenoemde Advies (ons no. 14) aan de twee nota's van
`November 1829' (cf. Verspreide geschriften I, 70, 1; 79, 1) voorafgegaan is, ligt het voor de
hand het hier als no. 1 aangeduide stuk te identificeren met het Advies van 9 oct. Voor nota no. 2
van de Verspreide geschriften resteert dan hetzelfde nummer in de index. Als onze redenering
juist is, blijft het raadselachtig waarom Groen de juiste chronologische volgorde van no. 1 en 2
van de Verspreide geschriften (hij spreekt uitdrukkelijk op p. 79 over no. 1 als `mijne vroegere
nota') in de index gewijzigd heeft in Advies no. 3 resp. 2 i.p.v. in 2 resp. 3. Daar het Advies van 9
oct. geen plaats kreeg in de Verspreide geschriften moest no. 4 van de index no. 3 worden in de
Verspreide geschriften. Zie ook n. 1 van no. 14, 15 en 16.
22
Cf. Verspreide geschriften I, 81-85, waar dit stuk het nummer 3 draagt.
23
Tussen 14 en 23 dec.; cf. Hand. T.K. 1829/30, p. 129-228. Zie voorts over de `zesdaagsche
discussie der Tienjarige begrooting' Handboek, p. 853; Ned. Ged. I, 89.
24
De hier genoemde `Aanmerkingen' van Groen d.d. 31 dec. 1829 vormen ons no. 21.
25
Potloodaant. van Groen: `V [erspreide] g[eschriften I,] 85. Dit Advies no. 5 is dus identiek met
nota no. 4, o.d.t. Decentralisatie uitgegeven in Verspreide geschriften I, 85/6. De index van het
Archief-Van der Hoop geeft als titel op: `Over den eigenlijken kring van bemoeijenissen van het
gouvernement: 9 jan. 1830.' In werkelijkheid is deze nota echter van 11 jan. 1830, zoals blijkt uit
Groens eigenhandige datering onder het origineel. Dit bevindt zich in ARA, S.S., inv.-nr. 3409,
Kabinet des konings, exh. 6 juni 1830 no. 86 bij de minuut van een brief van De Mey van
Streefkerk aan Van Tets van Goudriaan d.d. 11 jan. 1830 no. 16 over de toepassing van Groens
nota op het binnenlands bestuur. Groens minuut is iets wijdlopiger dan de in de Verspreide
geschriften afgedrukte tekst. De zakelijke verschillen zijn echter zo onbeduidend, dat van
publicatie van de originele tekst zonder bezwaar afgezien kon worden. Niet duidelijk is het of de
tekst die Groen liet afdrukken exact dezelfde was als die welke de koning onder ogen kreeg. De
verschillen zouden verklaard kunnen worden uit een zekere mate van herschrijving door Groen in
1859.
26
Willem I.
26a
In no. 14 volgt: `Thans (De P[otter] c.s.) zijn liberalen, democraten. Tiel[emans] schreef dat de
wetten op de drukpers en het onderwijs waarschijnlijk, met eenige veranderingen, aangenomen
zouden worden.' Zie over J. F. Tielemans Briefw. I, 266, 5; Procès . . . contre L. de Potter, F.
Tielemans II, 94 e.v.; 126 e.v.; 230. Groen kende deze uitgave en citeerde uit Procès II, 24 in
Ned. Ged. II, 35; cf. II, 32b; III, 170.
26b
In no. 14 nog: `Petitiën: Procès V[erbal?] bijzonder bel[angrijk?]. Constitut[iën] van Lodewijk en
Schimmelp[enninck].' Betekenis onduidelijk. Misschien slaat de V op Vanderstraeten die tegelijk
met De Potter en Tielemans beklaagde was in het proces; cf. Briefw. I, 266, 5.
27
11 dec. 1829 ingediend met de bekende `Kon. Boodschap'. Zie n. 24 van no. 15. De wet werd
aangenomen door de beide Kamers op 22 mei 1830.
27a
In no. 14 volgt: `Hoe in Frankrijk, waar ook repressie?'
28
Cf. Ned. Ged. I, 138b. In no. 14 volgt: `Zoo de koning het voorbeeld volgde der Tweede Kamer
in de zaak van Br[ugmans]?' Cf. Briefw. I, 196, 2; Ned. Ged. I, 27-130.
29
Cf. Gerretson, Gesprekken, p. 158, 1; 215.
30
Niet alleen op de volksvertegenwoordiging.
31
Verscheen als weekblad van 4 sept. 1829-31 dec. 1830; cf. Briefw. I, 197, 2; 904 s.v.; Ned. Ged.
I, 144 n.a.v. de Noordstar van 19 febr. 1830: `De strekking van ons Blad is, aanprijzing van een
Christelijk Nederland, gehoorzaam aan den schepter van Oranje, bezield met een waarlijk vrijen,
dat is Nederlandschen geest. De beginsels der Noordstar, hoe goed ook hare bedoelingen mogen
zijn, vloeijen uit liberale Theorien voort . . .'
31a
In no. 14: `In 1813 souvereine vorst. Waarom niet als vanouds?'
32
Toespeling op een gesprek tussen tsaar Alexander I en mad. de Staël. Cf. Staël, Considérations
(1818) III, 346: `Sire . . . je sais que la Russie est maintenant heureuse, quoiqu' elle n'ait d'autre
constitution que le caractère personnel de Votre Majesté.' `Quand le compliment que vous me
faites auroit de vérité, répondit l'empereur, je ne serois jamais qu'un accident heureux.' Cf. Ned.
Ged. III, 35; Nederlander no. 1448 (13 maart 1855); Adviezen 1856/7 II, 230;Briefw. IV,141.
.
32a
In no. 14 volgt: `20 februarij. Zoovele cour[anten]. Men twijfelt of men heeft gedwaald. Besl[uit]
van 1814 niet toepasselijk op St[assart?] Hoe nog het einde? 21 februarij. Geene reden om de
Tweede Kamer te haasten. Als maar de meerderheid. Meest factiën. Zij ontvangen toch geld.
Waartoe? Evenals bij Jozef [II]; adel en geestelijkheid.'
33
No. 6 in Verspreide geschriften (I, 87-95) is van 30 sept. 1830 en getiteld `Herziening der
grondwet'. Het is daarom niet verwonderlijk, dat Groen in margine een vraagteken heeft gezet.
Een afschrift van deze memorie in ARA, G.v.P., no. 14. Zie ons no. 22. Op dat afschrift heeft
Groen met potlood `No. 6' gezet.
34
J. Corver Hooft; cf. Ned. Ged. I, 24; 28; Handboek, p. 852; Gerretson, Gesprekken, p. 139 e.v.;
Bosch Kemper, De staatk. gesch., p. 692.
34a
In ARA, G.v.P., no. 14 vindt men sub Aanteekeningen op en over het kabinet vijftien regels van
Groen die vrijwel overeenkomen met de hier afgedrukte alinea. Aldaar volgt na `partijzucht':
`Thans stil. - Zoo te Brussel éénjarig budget geweigerd [wordt], dan transitoire wet.'
34b
In no. 14 (sub Aanteekeningen etc.) volgt dan nog: `Hollandsche leden tegen de reductie der
renten.' Elders in no. 14 nog de volgende aant. vóór de alinea over de koffij(wet): `Alleen wet op
laster en hoon. Onderwijs; de vraag in sectiën of nu? Daarbij kunnen zij wenschen doen kennen.
Vermindering der renten; geproponeerd.'
35
Nadat de middelenwet ten tweeden male (dec. 1829) verworpen was, voelde de regering de
noodzakelijkheid, ter vervanging van de teruggenomen verhogingen op het zout, het gedistilleerd
enz., een belasting voor te stellen die door de Belgen zou worden aangenomen. Cf. Ned. Ged. II,
9-11; Briefw. I, 291; 296, 2; 760; Colenbrander, Gesprekken, p. 269, 2; Bosch Kemper, De
staatk. gesch., p. 714; Demoulin, Guillaume Ier, p. 43; Rüter, Rapporten III, 64, 1. Zie ook bij n.
99 van no. 27 en n. 89 van no. 35.
35a
In no. 14 volgt: `Bisschoppen: quaestie over kweekelingen van Collegium philosophicum
geschikt. Kleine semin[aria] niet. In eigene stad. Bepaald getal.'
36
Karel X. Prorogatie der Kamers in Frankrijk op 19 maart, ontbinding op 16 mei 1830.
36a
In no. 14 volgt: `Men kan eenig kwaad beletten.'
36b
In no. 14 volgt: `Advert[entie-] Bl[ad bevat] goed artikel over 1789. Alles [moet] eindigen òf in
volstrekte democratie, òf in despotismus. De factie [is] niet zóó talrijk. De menschen hebben
gehoorzaamd; hielden op toen zij bemerkten dat het onaangenaam was. - Leuven; onaangenaam.
Het is nu juist als in 1828 met D[e] P[otter]. Niet in andere landen zoo onrustig. In Frankrijk kan
de koning eer van ministers veranderen omdat zij verantwoordelijk zijn: met hen gaat alles meê
(ja, als iemand die [zijn] wapen laat vallen, in plaats van het af te geven). Soms weet men niet of
de rev[olutionairen?] dan wel de geestelijkheid [het meest gevaarlijk zijn?] Wel rust als [de wet]
op onderwijs, drukpers, petitiën [tot stand gekomen is]. Ook financiële wetten afgedaan.' Cf.
Briefw. I, 107, 3 over de arrestatie van De Potter op 12 nov. 1828.
36c
In no. 14 volgt:`Onbezorgd? Doch men kan' etc.
37
In de Kamer was luid geklaagd over de toon van de gouvernementele pers, met name over Le
National van Libry Bagnano; cf. Briefw. I, 336, 1. Zie ook no. 12.
37a
In no. 14 volgt: `In eene andere positie zou hij nog wel: maar hier morele en physieke persoon
zamen.'
38
Cf. Gerretson, Gesprekken, p. 142; Colenbrander, Gedenkstukken IX, 2, 471; Bosch Kemper,
Handleiding (1865), p. 860.
38a
In no. 14 volgt: `De aangenomene wet behoeft niet te worden gepromulgeerd: maar! Het is nu
eene quaestie tusschen noord en zuid; wij kunnen geene partij kiezen. Bij ons geen responsabel
ministerie. - Indien [wel], dan kan [de koning er het] hoo[f]d bij nederleggen. Eenmaal buiten de
grondwet wat dan?'
39
Cf. Briefw, I, 91, 3; 291; Ned. Ged. II, 11.
40
In feite van 27 mei resp. 4 juni 1830 (Staatsblad no. 9 en 19; cf. Coopman, Bibliographie I,
92/3). Cf. Ned. Ged. II, 20; 26; 39; Briefw. I, 301 e.v.; Handboek, p. 856; Colenbrander,
Gesprekken, p. 271, 1; Blauwkuip, De taalbesluiten, p. 2; 61; 264; 280-300; De Jonghe, De
taalpolitiek, p. 355-370; 413-422.
41
Zonder de oppositie te voldoen was de koning met deze besluiten (toelating van bijzondere
scholen op verlof van de plaatselijke besturen, en meerdere vrijheid tot het gebruik van de Franse
taal voor de rechtbank) op het systeem van de `Kon. Boodschap' van 11 dec. 1829 teruggekomen.
42
Hiermee is - gelet op de overeenkomstige datering - òf het stuk over `Belgische ministers'
bedoeld (= no. 5, Verspreide geschriften I, 86/7) òf het - blijkens n. 2 op p. 86 - in 1859 reeds
ontbrekende opstel. De hier door Groen gegeven omschrijving van de inhoud wijst in de richting
van de tweede mogelijkheid.
43
Op 3 sept. 1830; cf. Briefw. I, 336, 3; 782; Ned. Ged. II, 56; Gerretson, Muiterij I, 18; II, 264/5.
De te Antwerpen vertoevende kroonprins had er sterk op aangedrongen.
44
Verscheen van 21 juni - 5 oct. 1830 te 's-Gravenhage. Meer bijzonderheden in n. 5 van no. 23.
Cf. Thorbecke, Briefw. II, 492, 5; Colenbrander, Gesprekken, p. 271, 3. Met name no. 14 had het
misnoegen van de koning opgewekt. Cf. Briefw. I, 342, 4. Het verband tussen diens ergernis en
Groens ontslagaanvraag ligt hierin, dat Groen algemeen verondersteld werd in relatie te staan tot
de redactie van het Nederlandsche Verbond; cf. Ned. Ged. II, 74; Briefw. I, 310.
45
18 sept. 1830; cf. Briefw. I, 339/40.
45a
Deze memorie bevindt zich in portefeuille XXV van de Nagelaten papieren van Roëll; cf. Van
Baren, De plannen, p. 63, 3. Ze is door Colenbrander uitgegeven in Gedenkstukken X, 4,
122-137.
46
Dit nummer komt wel overeen met dat van de index in het Archief-Van der Hoop, maar is no. 6
in Verspreide geschriften I, 87-95. Colenbrander herdrukte Groens stuk in Gedenkstukken X, 4,
188-193.
47
Naar Antwerpen; cf. Briefw. I, 351; Colenbrander, Gesprekken, p. 271, 4; Ned. Ged. II, 86: `De
zending van den Prins komt ons meer dan bedenkelijk, en hoe hij het bestuur over de Zuidelijke
Provincien in naam des Konings uitoefenen kan, niet duidelijk voor.'
48
Bedoeld is de brief van de kroonprins aan de koning d.d. 17 oct. 1830, afgedrukt bij Gerretson,
Muiterij I, 49-53; fragmentarisch bij Colenbrander, Willem II, p. 74/5. Cf. Colenbrander,
Gesprekken, p. 271, 5.
49
De proclamatie Te wapen! Te wapen! van 5 oct. 1830, gedrukt in Staatsblad 1830 (no. 62);
Lipman, Nederlandsch constitutioneel archief II, 11/2; Bredasche Courant no. 108 van 8 oct.
1830 (een exemplaar in ARA, G.v.P. no. 125 sub 63); Bosch Kemper, Geschiedenis van
Nederland na 1830 I, 41/2. Dat deze `oproeping' door Groen geredigeerd was, wordt ook
meegedeeld in Ned. Ged., 2e serie, II, 268. Cf. Ned. Ged. II, 83; Handboek, p. 878; Briefw. I,
350, 5.
50
Deze woorden komen wel voor in de proclamatie, maar niet ter aanduiding van de nu opnieuw
zelfstandig geworden Noordnederlandse staat; cf. Colenbrander, Gesprekken, p. 272, 1; Briefw. I,
351, 5; Ned. Ged. II, 83; 85; 86; 89. Op p. 86b leest men: `En waarom zou het Rijk niet weder De
Vereenigde Nederlanden worden genoemd? Die naam is, vóór dat België er in opgenomen werd,
altijd die van den Nederlandschen Staat geweest.'
51
No. 7 (evenals no. 6) o.d.t. `Herziening der grondwet' (Verspreide geschriften I, 95-104). Groens
originele hs. bevindt zich in ARA, S.S., inv.-nr. 3518, bij de stukken van 30 en 31 jan. 1831. Een
copie in ARA, S.S., inv.-nr. 3575 (10 en 11 juni 1831) sub no. 20. Zie ook n. 1 en 2 van ons no.
24. No. 7 van de Verspreide geschriften is volgens Gerretson (index van het Archief-Van der
Hoop) Advies no. 8.
52
Deze stukken (= Advies no. 10 en 11 volgens Gerretson) ontbreken in de Verspreide geschriften.
Afschriften in ARA, G.v.P., no. 14. Zie ons no. 25 resp. 24.
53
In Verspreide geschriften I, 105/6 komt als no. 8 een nota voor o.d.t. `Vorming van een
ministerie', vermoedelijk identiek met no. 9 in de index van het Archief-Van der Hoop: `Over
een ontwerp van ministerieele verantwoordelijkheid'. Ook in 1849 schreef Groen een nota over
dit onderwerp; cf. Grondwetherziening, p. 348, 1; 350, 1; Adviezen 1856/7 I, 195-197; Hand.
T.K. 1848/9, p. 264/5. Zie voor de overige drie nummers n. 51 (Advies no. 8) en 52 (Advies no.
10 en 11).
54
Van 11 jan. 1831 uit Londen; de Franse tekst bij Colenbrander, Gedenkstukken X, 2, 151/2;
Colenbrander, Willem II, p. 82/3; de Ned. vert. bij De Bosch Kemper, Geschiedenis van
Nederland na 1830 I, 85-87; Bosscha, Het leven van Willem den Tweede (2e dr.), p. 509/10; cf.
Ned. Ged. II, 144; 150/1; Briefw. I, 406/7; 413, 4.
55
De koning? Of [Zijne] H[oogheid?] de prins?
56
Zie n. 50 van no. 29.
57
Vanaf 23 juli 1831 inspecteerde de koning het leger op verschillende plaatsen in Noord-Brabant;
cf. Briefw. I, 459, 3.
58
Zie no. 26.
59
Cf. Ned. Ged. III, 133-160: Bijdrage ter beantwoording van de vraag: welke behoort de
betrekking van België tot Holland te zijn?; 161 s.v. `Barrière'.
60
In het begin van aug. 1832; cf. Briefw. I, 588, 5.
61
In nov. 1832 blokkeerde een Brits-Franse vloot de Nederlandse kust. Op Nederlandse schepen in
Engelse en Franse havens werd een embargo gelegd. Een Frans leger trok opnieuw België
binnen. Cf. Briefw. I, 561, 4; 672, 1.
62
Cf. Briefw. I, 672/3; Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk III, 47/8. Gerretson wekt
t.a.p. in Briefw. I de indruk het stuk te kennen, maar de bewerker heeft het tot nu toe niet
gevonden.
63
Waarschijnlijk is hier no. 9 o.d.t. `Al dan niet volharden?' (= Verspreide geschriften I, 106-120)
bedoeld. Dezelfde datum wordt er in I, 106, 1 opgegeven. Die memorie draagt ook duidelijk het
karakter van een `opstel'. Blijkens zijn nagelaten papieren beschouwde Gerretson echter ARA,
G.v.P., no. 25 als no. 12 van Groens `Adviezen'. Hij baseerde zich op de index van het
Archief-Van der Hoop.
64
Zie no. 30.
65
Cf. Colenbrander, Gesprekken, p. 272, 2.
66
Zie n. 42 van no. 29.
67
Cf. Briefw. I, 703.
68
Versta: van de vrede of het tractaat met België. Het werkwoord `sluiten' komt vaak zonder object
voor in Colenbrander, Gedenkstukken X, 4 en 5.
69
Op 9 maart 1833 stelde Van Nes voor de koning in een adres te verzoeken de begroting te
splitsen in evenveel ontwerpen van wet als er hoofdstukken waren. Cf. Briefw. I, 676, 5; 686, 2;
Colenbrander, Gesprekken, p. 272, 3; De Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830
II, 20-35.
70
Van Don Carlos en Isabella II; cf. Briefw. I, 704.
71
Vanaf dit punt mijmert Groen zelf weer over Willem I. In ARA, G.v.P., no. 14 nog een bij no. 17
passende aant. van Groen op een los blad over de koning: `Is zeer in de liberale theoriën verward.
Ziet geen nadeel in de leer der volkssouvereiniteit, zoo die souvereiniteit hem toevertrouwd
wordt. Bijzonder ijverig en naauwkeurig. Van beproefde trouw. Vriendelijk, maar toch eene
hoofsche vriendelijkheid.'
72
Ranke beschrijft t.a.p. de onvermoeibaarheid van Filips II in het bestuderen en annoteren van alle
staatsstukken. Cf. Archives, 1e série, I (2e éd.), p. 155*, 1; Colenbrander, Gesprekken, p. 273, 1.
73
Ranke handelt t.a.p. over de eigenzinnigheid van Karel V. Cf. Colenbrander, Gesprekken, p. 273,
2.
74
Cf. Gerretson, Gesprekken, p. 215; 221; Colenbrander, Gedenkstukken X, 5, 227/8; Verstolk van
Soelen in Recueil I, 277.
75
Hs. abusievelijk: `Janssens.' Bedoeld is J. D. Janssen, de secretaris van het departement van
Hervormde Eeredienst. Cf. Briefw. V, 45, 5.
76
Men vindt deze vier vragen, aan de gemeenteleden te stellen bij de voorbereiding van het H.A.,
in de Hand. v/d Alg. chr. synode der Herv. kerk 1817, p. 87/8. Ze waren goedgekeurd in de
vergadering van 12 juli 1817. Ook gedrukt bij Hooijer, Kerkelijke wetten, p. 366/7. Duitse tekst
bij Fliedner, Collektenreise I, 60*). Groen polemiseerde later menigmaal met de Groningers over
de dogmatische waarde van deze vragen. Cf. Adres2, p. 10; Nederlander no. 352, 360, 376, 406
(21 en 30 aug., 18 sept., 23 oct. 1851); no. 661, 681, 683, 727 (23 aug., 15 en 17 sept., 8 nov.
1852); Toespraak aan de leden, p. 44 n. 93. Volgens hofprediker Dermout stelde de koning
`ongemeen hoogen prijs' op `het Heilig Bondzegel des Avondmaals'; cf. Nederlander no. 750 (4
dec. 1852).
77
Groen heeft hier de naam niet ingevuld. In ARA, G.v.P., no. 25 vindt men in een soortgelijke
notitie slechts een C. Colenbrander, Gesprekken, p. 274 drukt - zonder toelichting - `Coquerel' af.
A. L. C. Coquerel was van 1818-1830 Waals predikant te Amsterdam; cf. Briefw. I, 54, 4.
Download