Het Regionaal Tuchtcollege voor de

advertisement
2007 O 092
Datum uitspraak: 23 december 2008
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende
beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, verpleeghuisarts,
wonende te B,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 30 mei 2007. Namens de arts heeft mr. E.J.C. de Jong,
advocaat te Utrecht, op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben
plaatsgevonden. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het
vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College
heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 28 oktober 2008. Partijen zijn verschenen en
hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. De Jong
voornoemd.
2. De klacht
Klagers moeder, wijlen mevrouw D woonde in een verpleeghuis in B. Een van de
ziektebeelden van klagers moeder was het naar binnenschrokken van eten, als gevolg
waarvan zij onder toezicht at. Op 5 december 2006 is klagers moeder tijdens het eten van een
croissant bij het ontbijt gestikt. Er waren drie medewerkers aanwezig die de verstikking
2007 O 092
constateerden en zij waarschuwden de arts. Verscheidene malen is de Heimlichgreep
toegepast, maar dit had geen resultaat.
In een gesprek op 21 maart 2007 met alle betrokkenen en de arts kwam naar voren dat de arts
gedurende het stikken constateerde dat klagers moeder weer roze kleurde. Op de vraag van
de familie waarom toen niet gereanimeerd is of een keelincisie is gemaakt, gaf zij aan dat zij
dit niet zinvol achtte. In het zorgdossier stond dat klagers moeder op verzoek van de kinderen
wel gereanimeerd moest worden. In de regel werden patiënten op de afdeling waar klagers
moeder verbleef niet gereanimeerd. Het beleid van het verpleeghuis was dat de
verpleeghuisarts uiteindelijk beslist.
Er is onvoldoende gehandeld om klagers moeder in leven te houden en tegen de wens van de
familie in niet gereanimeerd of een incisie gemaakt.
3. Het standpunt van de arts
Klagers moeder was na opname in een psychiatrisch ziekenhuis vanaf 1989 vanaf december
2003 opgenomen in het verpleeghuis. Het was de arts bekend dat in september 2003 door de
behandelaars met de familie van klagers moeder was besproken dat er op grond van de
situatie waarin zij toen verkeerde geen reanimatie zou plaatsvinden. Een deel van de familie
was het met dit besluit niet eens. Met klagers moeder was een gesprek hierover toen al niet
meer mogelijk. Kort na de opname in het verpleeghuis heeft de behandelend arts aan de
familie toegelicht dat de kans van slagen bij een patiënt met al bestaande hersenbeschadiging
zeer gering was en dat reanimatie daarom niet toegepast zou worden. Ook toen bleek dat de
familie in dat verband verdeeld was.
De arts werd vanaf december 2005 de behandelend arts. Op 21 februari 2006 had de arts een
gesprek met enkele familieleden, waarin zij aangaf dat de beslissing om af te zien van een
zinloos geachte medische behandeling aan artsen is voorbehouden en dat de familie daarin in
beginsel geen zeggenschap had. Afgesproken werd dat de arts in een voorkomend geval een
concrete beslissing zou nemen. In 2006 verslechterde de toestand van klagers moeder en
- 2 -
2007 O 092
vonden regelmatig wegrakingen plaats. In november 2006 was er opnieuw een gesprek met
de familie over het reanimatiebeleid.
Op 5 december 2006 kreeg klagers moeder een croissant, welke in verband met haar
schrokgedrag in kleine stukjes was gesneden. De arts heeft later begrepen dat klagers moeder
zich om ongeveer 9.20 uur heeft verslikt door dat zij te veel eten in haar mond had gestopt.
De verpleging haalde haar mond leeg en paste enkele malen de Heimlichgreep toe. Klagers
moeder bleef hoesten en proesten. Ondertussen belde de verpleging naar de arts, die direct
kwam. Bij aankomst trof de arts klagers moeder slap en lijkbleek aan met weggedraaide
ogen. Er was geen pols meer voelbaar. De arts meende dat klagers moeder was overleden.
Vervolgens is zij zo snel mogelijk naar haar eigen kamer overgebracht. Onderweg kreeg
klagers moeder iets meer kleur en hapte zij naar adem. Na aankomst in haar kamer heeft de
arts nogmaals in de mond gekeken en de Heimlichgreep toegepast. Dit had geen verbetering
tot gevolg. De ademhaling was die van een stervende. De arts overwoog dat er op dat
moment al meer dan vijf minuten zuurstoftekort moest zijn geweest en dat er dus zeer
waarschijnlijk sprake zou zijn van hersenbeschadiging bij een patiënte die in verband met
haar voorgeschiedenis al hersenbeschadiging had. De arts heeft op grond daarvan de
beslissing genomen om geen reanimatie toe te passen. Dit zou naar haar mening medisch
zinloos zijn geweest. Kort daarop is klagers moeder overleden. De arts heeft de gemeentelijk
lijkschouwer ingeschakeld, waarna het lichaam in overleg met de Officier van Justitie is
vrijgegeven.
De arts vindt dat zij adequaat gehandeld heeft en datgene heeft gedaan wat in redelijkheid
van haar verlangd kon worden. Het is niet juist dat op het zorgdossier stond dat op verzoek
van de familie gereanimeerd diende te worden. De wens van de familie doet uiteindelijk niet
terzake. De beslissing om reanimatie toe te passen komt slechts toe aan de arts. De instructie
in het zorgdossier was: “Wel reanimeren, er zal, als hartstilstand/MI zich voordoet, door arts
beoordeeld worden of reanimeren nog zinvol is. Familie is hiervan op de hoogte.” Volgens
deze instructie is er gehandeld door de verpleging, waarna de arts heeft geoordeeld dat
reanimatie niet meer zinvol was.
4. De beoordeling
- 3 -
2007 O 092
4.1
Klager verwijt de arts in de kern dat zij onvoldoende heeft gedaan om zijn moeder in
leven te houden.
4.2
De arts is op 5 december 2006 door de verpleging bij klagers moeder geroepen nadat
zij zich ernstig verslikt had in een stuk croissant. De verpleging had geprobeerd de
ademweg vrij te maken en de Heimlichgreep toegepast en vervolgens de arts
geroepen.
4.3
Bij aankomst meende de arts dat klagers moeder reeds was overleden. Nadat bleek dat
er toch sprake was van “gasping” op weg naar haar eigen kamer, heeft de arts
gecontroleerd of de ademweg vrij was en opnieuw de Heimlichgreep toegepast. De
arts heeft in de stukken en ter zitting toegelicht waarom zij heeft besloten niet tot
reanimeren over te gaan. De ademweg was uiteindelijk vrij en er was sprake van
irregulaire hartactie. Reanimatie was derhalve niet aan de orde. Kennelijk is er toch
iets anders aan de hand geweest als gevolg waarvan klagers moeder vervolgens is
overleden.
4.4
Het College is van oordeel dat de beslissing van de arts om niet tot reanimeren over te
gaan gerechtvaardigd was. Niet alleen was de kans van slagen van een reanimatie
bijzonder gering, maar bovendien was de kans op een zinvol bestaan na een eventuele
succesvolle reanimatie nog kleiner of zelfs uitgesloten. Bij klagers moeder bestond al
een hersenbeschadiging en de schade zou door het inmiddels ontstane zuurstofgebrek
vergroot zijn.
4.5
Uit de stukken en het verhaal van klager ter zitting volgt dat hij een verkeerde
verwachting heeft van wat hij van de arts kon verlangen. Anders dan klager meent,
heeft de familie geen zeggenschap over het reanimatiebeleid van een
verpleeghuisarts. De arts dient in een dergelijke situatie te handelen op basis van
hetgeen zij veronderstelt dat de patiënt zou hebben gewild. Vervolgens wordt
afgewogen wat de kans op slagen en de uitkomst van de reanimatie zal zijn. Op grond
daarvan maakt de arts een afweging of reanimeren zinvol is.
- 4 -
2007 O 092
4.6
Gezien het vorenstaande is het College van oordeel dat de arts niet tekort geschoten is
in de zorg. Aangezien geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wijst
het College de klacht af als ongegrond.
5. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
Wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. P.A. Offers, voorzitter, drs J. Edwards van Muijen en
prof. dr J.H. van Bockel, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2008.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift
ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg door:
a.
de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij nietontvankelijk is verklaard;
b.
degene over wie is geklaagd;
c.
de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de
aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
- 5 -
2007 O 092
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt
ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.
- 6 -
Download