Dit is een tekst over de Tweede Wereldoorlog, geschreven aan de hand van informatie verkregen via een interview met twee mensen die WOII hebben meegemaakt. Datum interview: 14 oktober 2002 Wie? Jerôme Goethals en Maria Depauw Leeftijd? Jerôme: 83 jaar (2002), 20 toen de oorlog begon Maria: 75 jaar (2002), 13 toen de oorlog begon Woonplaats? Tijdens de oorlog: Wingene o Geografie Wingene: Een vrij uitgestrekte gemeente die leeft van de landbouw met ten opzichte van de rest van West-Vlaanderen vrij veel bos. Nu: Tielt, Lindenlaan 61 o Geografie Tielt: Een kleine 10 km van (centrum) Wingene (=buurgemeente); een rustige en vrij kleine stad, arrondissementshoofdplaats. Tijdens de oorlog? Jerôme vocht in het Belgisch leger tijdens de achttiendaagse veldtocht in België (van 10 tot 28 mei 1940). Nadien ging hij naar huis in Wingene. (Hij woonde nog bij zijn ouders.) Hij weet heel wat geschiedkundige feiten over de Tweede Wereldoorlog en vertelt over de achttiendaagse veldtocht. Hij vult de informatie van Maria aan. Maria komt uit een gewoon gezin met veel kinderen en ging de eerste twee jaar van de oorlog (de bezetting) naar de middelbare school. Zij weet ook heel wat over WOII, maar vertelt vooral honderduit over hoe de gewone mensen (waaronder ook hun gezin) de oorlog doorkwamen. Ze weet veel te vertellen over het leven voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Alle informatie komt van hen beiden. De oorlog in België begon op 10 mei 1940. Men voelde dit al lang aankomen. Alle Belgen die reeds legerdienst gehad hadden, waren toen al negen maanden gemobiliseerd. De Duitsers vielen België binnen langs Duitsland en Nederland. Ze overspoelden het land. De veldtocht speelde zich vooral op de grond af. Er werden veel kanonnen gebruikt. Vliegtuigen werden er amper ingezet. Ook werd geen gas gebruikt, in tegenstelling tot in de Eerste Wereldoorlog. Men heeft dit wel overwogen, maar was er bang voor. De verovering gebeurde dus eigenlijk met vrij ouderwetse wapens. Voor de Belgische soldaten was de veldtocht geen pretje. Steeds werden ze in snel tempo door de Duitsers achteruit gedreven. 's Nachts sliepen ze meestal buiten of in een 'kot'. De bevelen kregen de soldaten van de officieren. Een overzicht op de situatie hadden gewone soldaten niet. Zij gehoorzaamden enkel bevelen. De bevelen waren niet altijd even goed. Waarschijnlijk wisten de officieren zelf soms niet wat te doen. Jerôme, bijvoorbeeld, bevond zich in een regiment aan het Albertkanaal, in Diepenbeek. Zij moesten de sluizen verdedigen. Ze moesten recht voor zich uit schieten, waar de vermeende Duitsers waren. Achteraf bleek dat de Duitsers al veel verder waren, achter de Belgische soldaten. Hun schieten was zinloos geweest. 1 Na achttien dagen gaf Leopold III zich over op het kasteel van Wijnendale, bij Torhout. Het Belgische leger werd ontbonden. Sommigen werden krijgsgevangen gemaakt, anderen vluchtten naar Engeland. De meesten gingen echter naar huis. Maria herinnert zich de intocht van de Duitsers nog levendig. De Duitsers trokken de dorpen, waaronder Wingene, binnen. Ze hadden wagentjes mee, getrokken door paarden, waarmee ze hun kanonnen en munitie vervoerden. Veel zware tanks hadden de Duitsers niet. Alle volwassen mannen moesten zich aanmelden aan het gemeentehuis. Zij moesten 'vrijwillig' voor de Duitsers werken. Sommigen bleven hier. Zo zou Jerôme ook naar Duitsland gevoerd worden. Van het gemeentehuis kreeg hij echter een bewijs dat hij in Wingene op een boerderij bij een weduwe werkte. Zij leverde ook (moest ook leveren) aan de Duitsers, dus dat was in orde. Jerôme bleef in België. Hoe leefden de gewone mensen tijdens de oorlog? Voor de oorlog vreesde men in België al een hele tijd. Hitler breidde Duitsland steeds uit. Daarom was het leger al negen maanden op voorhand gemobiliseerd. Na die mobilisatie veranderde al heel wat. Zo waren er te weinig leraars (die waren soldaat) en werden er enorm grote klassen gemaakt. Tijdens de veldtocht zelf werd er niet naar school gegaan. Na de achttiendaagse veldtocht gingen de lessen op school weer gewoon door, maar voor de rest veranderde er wel veel. Om te beginnen kregen vele mensen Duitsers in huis ingekwartierd. Elk huis drongen de Duitsers binnen. Ze controleerden het hele huis, vroegen hoeveel mensen er woonden en sliepen om te bepalen hoeveel soldaten er in het huis konden 'verblijven'. Niet iedereen kreeg soldaten in huis. In grote gezinnen was er dikwijls geen plaats meer voor soldaten. Soldaten werden ook in leegstaande gebouwen ingekwartierd. Zo vestigden de Duitse soldaten zich in België. Ze bouwden ook keukens tussen de bomen, verborgen voor Engelse vliegtuigen. 's Avonds mocht er nergens licht te zien zijn. Als je buiten kwam, was dat altijd in het donker. Een raam zonder gordijn of rolluik werd 's nachts met een karton afgeschermd. De vliegtuigen mochten geen licht zien. Daarnaast voerden de Duitsers het rantsoeneringssysteem in. Iedere maand kreeg elk gezinslid van het gemeentehuis een blad zegeltjes. Daarmee konden ze dan aankopen doen. Alles was gerantsoeneerd, niets was zonder zegeltjes verkrijgbaar. Er was altijd te weinig. Zo hadden kinderen jonger dan vier jaar recht op twee liter melk per maand (!), oudere kinderen kregen één liter melk, en volwassenen kregen geen melk. Naast het tekort aan zegels waren er ook domme rantsoenen die bijna niemand nodig had, zoals een rantsoen siroop en een rantsoen chocolade. Niet altijd kreeg je zelfs eten voor je zegels. De rijen wachtenden voor de winkels waren ellenlang en dikwijls was niet iedereen bediend als alles al op was. Als je zelf tarwe of aardappelen op een lap grond teelde, kreeg je een bepaalde tijd geen zegels voor brood of aardappelen. Als je een zwijntje hield, moest je het slachten en opeten. Je kreeg een aantal maanden geen zegels voor vlees. Je hield wel altijd nog meer over dan je anders zou hebben. Boeren moesten in de regel hun hele oogst afgeven aan de Duitsers. Ze hielden echter altijd nog een groot deel over. Daarvan moesten ze een deel aan de eigenaars van de boerderij geven. (De boerderijen waren in die tijd allemaal eigendom van de 'rijken'.) Dit wisten de Duitsers natuurlijk niet. De rest van de oogst verkochten de boeren voor veel geld 'in 't blauw'. (een uitdrukking in de volksmond gebruikt; =niet geweten door de Duitsers, in het geheim, 'in 'n duik'; Er werd bvb ook veel gesmokkeld, men noemde dit ook 'in 't blauw'.) Soms leverden de boeren eten aan scholen. Dan konden ze hun kinderen daar laten studeren tijdens de oorlog. Na de oorlog hadden ze daar geen geld meer voor. 2 Er waren geen (of heel weinig) kleren of meubels te koop tijdens de bezetting. De enige economie die er toen was, waren de boerderijen. Meisjes tussen 12 en 18 jaar kregen wel om de twee jaar een rantsoen 'rare' stof om een kleedje te maken. Er was een tekort aan kolen. 's Winters waren er veel kolen en hout nodig om het huis te verwarmen. Gas was er niet voldoende. Daarom verwarmden de gewone mensen maar één kamer, waar ze allemaal samen zaten. Ook elektriciteit was er in mindere mate. Op school moesten vele leerlingen het hele jaar door komen met slechts één schrift van tweehonderd bladzijden. Dat schreef men tot in de kleinste hoekjes vol met een potlood. Het onderwijs was nog vrij. Er werd niet van hogerhand (vanuit Duitsland) bepaalde leerstof opgelegd en andere verboden. Wie tegen de Duitsers was, liet dat niet blijken op school. De Duitsgezinden kwamen er wel voor uit dat ze voor Hitler waren. Om de oorlog goed door te komen en omdat de rantsoeneringszegels ontoereikend waren, probeerden de gewone mensen altijd op een of andere manier aan eten of andere behoeften te komen. Om genoeg graan te hebben zochten de mensen na het oogsten alle velden af naar achtergebleven graanhalmen. Thuis stampten ze daar de graankorrels uit, maalden die en bakten er zelf brood van. Sommige mensen leenden geld (met bijvoorbeeld hun huis als onderpand) om voor veel geld graan bij de boeren te kopen. Andere achtergebleven gewassen op de (randen van de) velden, zoals wortels, werden ook gezocht en naar huis meegenomen. Men at ook vis. Vis werd naar dorpen als Wingene gevoerd en daar gratis aan de mensen uitgedeeld. Hout om 's winters het huis te verwarmen haalde men uit de bossen. Hele bossen werden zo omgekapt. Rantsoeneringszegels werden uitgewisseld. Gezinnen met veel kinderen (zoals het gezin van mijn grootmoeder) hadden een groot rantsoen suiker. Die ruilden ze dan voor lakens of kleren met de rijken. Alles werd hergebruikt. Kleren bijvoorbeeld werden verstikt, aan elkaar genaaid; uit een mantel werd een broek gemaakt ... De mensen probeerden verder te doen met hetgeen ze hadden. Er waren veel arme mensen zonder eten. Die konden dan bij de 'Winterhulp' iedere voormiddag soep halen. Voor de oorlog waren de mensen bang. Daarom sliepen ze thuis allemaal samen in één kamer. Er was vooral angst voor bombardementen met Engelse bommen. Wingene lag niet ver van het front van de Duitsers. Tielt werd voor een deel (rond de markt) platgebombardeerd omdat zich daar veel Duitsers bevonden. Engelse vliegtuigen vlogen ook dikwijls naar Duitsland en bombardeerden daar de steden. De Duitsers van hun kant beschoten Londen met V1 en V2-raketten. Bombardementen gebeurden met bommenwerpers, bemand door twee personen. Soms werd een vliegtuig neergehaald en de piloot krijgsgevangen gemaakt. Als de sirene ging, was er bomalarm. Dan vluchtte iedereen in schuilkelders. Schuilkelders waren dikwijls putten in de grond, die verborgen werden door er een hoop aarde en gras overheen te leggen. Ook in de scholen was er een schuilkelder. Een tweede type vliegtuigen waren de gevechtsvliegtuigen, slechts door één persoon bemand. Die dienden voor luchtgevechten. Zulke vliegtuigen vlogen soms laag over en schoten met hun mitrailleurs alles stuk. In de streek van Wingene noemde men de Belgen die tegen de Duitsers waren en in het verzet waren de 'Witte Bende'. Zij luisterden bijvoorbeeld in het geheim ('in 't blauw') naar de radio (radio was verboden tijdens de bezetting) en verspreidden nieuws over de oorlog, (over de situatie aan het front). Iedereen kent ook de verhalen over verzetshelden. De 'Zwarte Bende' waren de mensen die meewerkten met de Duitsers. De Duitsers droegen 3 hen bijvoorbeeld op om het rantsoeneringssysteem en de opeisingen bij boeren te controleren. In ruil kregen de collaborateurs allerlei voordelen. Ze hadden niets tekort. Na ruim vier jaar bezetting slaagden de bevrijders er uiteindelijk toch in de Duitsers te verdrijven. Nadat Japan zich in de oorlog gemoeid had, hadden de Amerikanen zich bij de Engelsen gevoegd. De Amerikanen gaven de doorslag in de bevrijding. Zij 'leverden' materiaal en soldaten. Voor Hitler betekende de landing in Normandië op 6 juni 1944 het begin van het einde. In snel tempo werden de Duitsers met kanonnen en mitrailleurs (in vliegtuigen) verjaagd. Op 8 september werd in Wingene, net als op vele andere plaatsen toen, de bevrijding gevierd. Er was een 'bevrijdingsstoet' in de straten. Het jaar daarop, op 8 mei 1945, capituleerden Duitsland en enkele maanden later Japan definitief. Na de oorlog ... Na de oorlog werden de collaborateurs, dit waren de leden van de Zwarte Bende, gestraft. Zo werden de meisjes die tijdens de oorlog een verhouding met een Duitser hadden kaalgeschoren. Het leven moest opnieuw georganiseerd worden. Alles bleef nog een hele tijd gerantsoeneerd, maar je kreeg nu wel meer. De sfeer was veel verbeterd. De mensen waren veel geruster. Ze leefden niet meer in voortdurende angst en onzekerheid. Als laatste onderdeel vermeld ik nog een voor mijn grootouders opvallende en wat vreemde regel van net na de oorlog. Alle mensen moesten toen hun geld inleveren aan Gutt. Dat was de naam van de verantwoordelijke van de dienst die hiervoor instond. Dat oude geld werd vervangen door nieuw geld. Maar ieder gezinslid kreeg slechts 2000 BEF ander geld terug. De rest werd vastgezet bij Gutt. Als je later belastingen moest betalen of een ziekenhuisrekening, kon je daarvoor dat geld gebruiken. Volgens Maria en Jerôme deed de staat dit omdat de economie de koopwoede niet zou kunnen opvangen. De kloosters kregen echter al hun geld terug. Voor vele 'commercanten' was dit een achterpoortje. Ze gaven hun geld aan de kloosters. Die wisselden het in voor nieuw geld en gaven alles aan de 'commercanten' terug. Zo konden ze dan toch verderwerken na de oorlog. Uit al deze informatie blijkt dat de Tweede Wereldoorlog voor vele gewone mensen een moeilijke periode in hun leven was waar ze niet graag meer aan denken. Soms getuigden Maria en Jerôme met een krop in de keel over wat ze toen allemaal meegemaakt hebben. " 't Moet niet meer terugkeren, den oorlog." 4