File

advertisement
HC Fysiologie
Longen en luchtwegen I
blok 1.3
02-02-2012
Dia
1. ademhaling (neus ademhaling is normaal). Pharynx, trachea, bronchus,
Lagere temperatuur (mond ademhaling)  minder goede diffusie.
Sinus paranasalales = neus bijholten.
(vier groepen)
 sinus frontalis (Voorholte). Sinisitis frontalis.
 sinus maxilaris (bovenkaaksholte. (sinisitis maxilaris is vaak chronisch). Voelt
vaak alsof tanden door kaak heen groeien (loopt kaak zenuw doorheen).
 Sinus sphenoidallis (wiggebeensholte).
 sinus ethmoidalis (zeefbeenholte) (dak van neusholte). In deze plek zitten de
reuk zintuigen en zenuwen.
Bij een ontsteking van de neusholte kunnen microbacterien via kleine
toegangsgaatjes bij de hersenen komen. Meningitis.
2. Farynx
Tonsilla  lymfeweefsel (lymphocyten)
3. Larynx van ventaal.
4. Positie schildklier.
5. C6  T5
Trachea.  bificatie (splitsing achter het hart ) in de bronchus.
6. Wand trachea histologisch (boven is lucht)
- trilhaar epitheel, holte afdekking.
- basaalmembraan.
- submucosa (zenuwen, bloedvaten, lymfe, etc).
- glad spierweefsel (circulair om de trachea). Bronchoconstrictie ter bescherming
tegen stof etc. Benauwdheid in een stoffige omgeving door het aanspannen van
de spiertjes.
- Kraakbeen (ringen) om de luchtwegen open te houden.
2 sigareten zijn genoeg om alle (100%) trilharen plat te leggen (niet dood maar
non-actief), na 8 uur zijn de trilharen weer actief (na een nacht >8uur doen de
trilharen het weer en dat verklaart rokershoestje).
7. De bronchusboom.
- vertakken 32 keer.
- Rond de longen lopen vliezen (plura vliezen) Binnenste vlies = plura visceralis,.
Plura parietalis = buitenste vlies is met alles vergroeit behalve de longen. Het
binnenste vlies zit volledig met de longen vergroeit.
- Ruimte tussen de twee plurae heet de pluraholte, hierin is onderdruk die ervoor
zorgt dat de vliezen en longen mee bewegen met de ademhaling. Daarnaast is er
iets van slijm aanwezig tussen de vliezen.
- Pneumothorax (klaplong) is ongeveer zo groot als een vuist. Klaplong herstelt
zichzelf weer, punctie plaats hersteld zich waarna water uit de vliezen wordt
ontrokken en weer vacuum
- spanningspneumothorax  alleen plura viscerale gaat stuk door ongelijk
groeien (thoraxholte t.o.v. longvliezen), lucht drukt de long de longslagader dicht.
(ernstig).
Rechts 3 kwabben, links 2 kwabben. Maar longen zijn evengroot met 10
segmenten.
Hillus  plaats waar de vaten een orgaan binnen komen en weer verlaten.
8. Apex (?) top van de long.
long tumor zit vaak in de apex  schouderpijn als symptoom.
Plaveiselcarcinoom.
9. Longcirculatie = spiegelbeeld van de grote circulatie.
10. Binnenzijde van alveoli = klein laagje water (vloeistoflaagje) door adhesie aan de
wand van de alveoli hangende.
11. Alveolaire ruimte heeft dunne wand  dunnere wand is snellere diffusie O2 en
CO2.
12. Superior Mediastinum = ruimte tussen de twee longen.
13. Thoraxveer en longveer.
14. De alveoli hebben de neiging om samen te klappen door:
- 1. Elasticiteit van de long (naar binnen gericht).
- 2. Cohesiekrachten.= aantrekking tussen gelijksoortige moleculen.
15. Oppervlaktespanning door grote cohesie in de vloeistof door de
waterstofbruggen. Met inademen dwing je de longen groter te worden, hierbij
trek je de waterfilm groter.
16. Surfactant is een stof die vergelijkbaar is met wasmiddel, wasmiddel verbreekt
de waterstof bruggen, hierdoor is inademen mogelijk. De oppervlakte spanning
wordt verlaagd. Surfactant wordt door de foetus vanaf de 26 weken gemaakt.
Totaal wateroppervlak uit de longen is enorm groot >50m2 (?).
17. Pneumocyten.
18. Behandeling bij vroeggeboorte  moeder behandelen met corticosteroiden voor
de aanmaak stimulatie van surfactant. Behandeling met PEEP beademing +
Surfacta (chemisch surfactant).
19. Ademhalingsspieren
20. Intercosta spieren. Inademen met de buitenste tussenribspieren.
Musculi intercostales externii (inademhaling).
Musculi intercostales internii (uitademhaling).
21. Normaal gebruikt iemand zowel diafragma ademhaling en thoraxademhaling.
hulpademhaling spieren,  neusvleugelen, nekspieren, hoofd naar achteren.
22. Bij inademen  thoracale druk is verlaagd (gevolg is dat lucht binnenstoomt).
Daarnaast is de abdominale druk verhoogd.
Bij uitadmenen  andersom.
23. Longvolumina
24. Tussen de vier en vijf liter. (5 tot 6 voor mannen) is het totaal volume van beide
longen.
25. Ademminuut volume = hoeveelheid lucht die per minuut wordt ingeademd
(teugvolume) (en dus ook weer uitgeademd).
26. V = f  Vt
Frequentie maal teugvolume.
Vitale capaciteit  maximale longcapaciteit.
Bij inspanning gaan mensen vaak sneller ademen en niet dieper.
27. Vuistregel  ademhaling : hartslag = 1 : 5
Bij koorts  iedere graad koorts = 10 slagen sneller per minuut en 2 x vaker
ademhalen.
28. Maximale uitademhaling = inspiratoire reserve volume.
Minimale
29. Capaciteit.
Functionele residuale capaciteit = hoeveelheid lucht die na een normale
uitademing nog aanwezig is.
Hoe groter de FRC des te slechter. De halve liter die je inademt wordt vermengd
met het FRC in de alveoli. Dit is lucht met een relatief hoge concentratie CO2.
De ‘nieuwe’ en ‘oude’ lucht mengt.
30. Ademhaling tijdens de zwangerschap.
31. AMV gaat omhoog (al na 2 weken) door progesteron wordt de
ademhalingscentrum gevoeliger wordt voor CO2 waardoor de zwangere een
hoger ademhalingsminuut volume heeft. Extra productie CO2 is dan nog te
verwaarlozen.
32. Dyspneu  subjectieve verschijnselen + gevoel van patiënt. Ondanks verlaagd
CO2 niveau tijdens de zwangerschap.
Download