M.A. Raven Kapelweg 11 8435 TJ Donkerbroek Datum: 18 augustus 2009 Betreft: Nieuwe Europese regelgeving I&R paardachtigen Geachte mevrouw Verburg, Naar aanleiding van de nieuwe regelgeving met betrekking tot de identificatie en registratie van paardachtigen ben ik de “verordening (EG) Nr. 504/2008 van de Commissie gaan lezen. Op allerlei sites wordt vermeld dat alternatieve identificatie (DNAregistratie) in Nederland niet meer mogelijk is, vanwege deze verordening, omdat er dan ook een uiterlijk kenmerk aanwezig moet zijn en dat is in Nederland niet mogelijk. Deze verplichting kan ik echter niet terugvinden in de verordening. Volgens mij zijn de volgende stukken tekst belangrijk: Overweging 14: (14) Elektronische identificatiemiddelen ("transponders") voor paardachtigen wordt op internationaal niveau al wijdverbreid gebruikt. Deze technologie dient te worden gebruikt om te zorgen voor een nauwe samenhang tussen de paardachtige en het identificatiemiddel. Paardachtigen moeten worden voorzien van een transponder, ofschoon alternatieve methoden ter controle van de identificatie van het dier ook mogelijk moeten zijn, mits die alternatieve methoden gelijkwaardige garanties bieden ter voorkoming van het meervoudig verstrekken van identificatiedocumenten. Hoofdstuk III, artikel 12 1. In afwijking van artikel 11, lid 1, kan een lidstaat identificatie van paardachtigen door middel van geschikte alternatieve methoden, waaronder herkenningsmerken, toestaan, die — alleen of in combinatie met andere methoden — een vergelijkbare wetenschappelijke garantie bieden dat de identiteit van de paardachtige kan worden gecontroleerd en dat op effectieve wijze kan worden voorkomen dat een identificatiedocument meermaals wordt afgegeven ("alternatieve methode"). De instantie van afgifte zorgt ervoor dat het identificatiedocument voor een paardachtige pas wordt afgegeven, als de alternatieve methode zoals bedoeld in de eerste alinea, in sectie I, deel A, punt 6 of 7, van het identificatiedocument is genoteerd en overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder f), in de database is opgenomen. Overweging 14 lijkt mij duidelijk. In artikel 12 staat naar mijn idee: - dat de herkenningsmerken een vorm van alternatieve identificatie zijn: … geschikte alternatieve methoden, waaronder herkenningsmerken, … - en “ alleen of in combinatie met anderen methoden” betekent dat die alternatieve methoden niet samen hoeven gaan met een uiterlijk kenmerk. Dit wordt versterkt door de volgende alinea, waar de alternatieve methode genoteerd moet worden in sectie I, deel A, punt 6 OF 7. Punt 6 is “Alternatieve merkmethode (indien beschikbaar)” en punt 7 is “Informatie inzake andere toepasselijke methoden waarmee de identiteit van het dier kan worden vastgesteld (bloedgroep/DNA-code). Er staat niet dat dat samen moet gaan. Uiteindelijk heb ik naar de PVE gebeld en daar werd mij verteld dat toch artikel 12 er voor verantwoordelijk is dat wij in Nederland geen alternatieve identificatie methode kunnen gebruiken. Het zou ook in de “verordening identificatie en registratie van paardachtigen (PVV) 2009” staan. Dat klopt inderdaad, maar het staat bij de toelichting. Op bladzijde 9 staat: Elektronische identificatiemiddelen (transponders) voor paardachtigen worden op internationaal niveau al wijdverbreid gebruikt. Deze technologie dient te worden toegepast om te zorgen voor een nauwe koppeling tussen de paardachtige en het identificatiedocument. In beginsel moeten alle paardachtigen worden voorzien van een transponder. Alternatieve methoden ter controle van de identiteit kunnen evenwel door de lidstaten toegelaten worden. Voorwaarde daarbij is dat door middel van een uiterlijk merk aan de buitenkant van het paard zichtbaar moet zijn dat de betreffende paardachtige alternatief is geïdentificeerd. In Nederland heeft de afgelopen jaren slechts een zeer beperkt aantal paardenhouders gebruik gemaakt van het mogelijke alternatief, bestaande uit het vaststellen van de identiteit met behulp van DNA. Volgens Verordening (EG) Nr. 504/2008 zou deze methode gecombineerd moeten worden met een uiterlijk merk. Gelet op de mogelijke uiterlijke merken is geen goede optie voorhanden die aanvaardbaar is vanuit de optiek van esthetiek, controleerbaarheid en dierenwelzijn. Daarom is besloten dat Nederland geen gebruik maakt van de mogelijkheid om een alternatieve identificatiemethode toe te staan. Hier staan twee interessante dingen in: 1. Het zeer beperkte aantal paardenhouder dat gebruik heeft gemaakt van het mogelijke alternatief (precies zoals het zou moeten volgens de verordening artikel 12, lid 3a). 2. Volgens Verordening (EG) Nr. 504/2008 zou deze methode gecombineerd moeten worden met een uiterlijk kenmerk. Dit is dus niet waar! In Duitsland wordt er door het Holsteiner Verband, het Hannoveraner Verband en het Trakehner stamboek niet gechipt. Alle veulens worden door middel van DNA geïdentificeerd en krijgen een stamboek-brandmerk, geen uniek uiterlijk kenmerk. Dit is te vinden op de websites van deze stamboeken, waarvan ik die bepaalde passages heb bijgevoegd. Bovenstaande geldt ook voor veulens geboren bij Zangersheide, hier heb ik geen documentatie van, maar dit is telefonisch doorgegeven. Het lijkt mij dus dat er volgens de Europese Verordening 504/2008 ook in Nederland gewoon nog steeds ontheffing verleend kan worden voor de chipverplichting en de mensen die bezwaren hebben tegen het chippen hun paarden door middel van DNA kunnen blijven registreren. U begrijpt dus dat ik bezwaar maak tegen het feit dat vanaf 1 juli 2009 niet meer kan. Hoogachtend, Marian Raven Donkerbroek Toegevoegd: 3 bijlagen