PROVINCIAAL BLAD VAN LIMBURG 2007/15 Gedeputeerde Staten van Limburg Officiële naam regeling:Beleidsregels provinciale omgang met het Besluit Financiële zekerheid milieubeheer Citeertitel: Beleidsregels provinciale omgang met het Besluit Financiële zekerheid milieubeheer Naam ingetrokken regeling: n.v.t. Besloten door: Gedeputeerde Staten Onderwerp: Beleid omtrent de toepassing van het Besluit Financiële zekerheid milieubeheer Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd: Besluit FiZe Datum inwerkingtreding: de dag na bekendmaking in het provinciaal blad Looptijd regeling: onbeperkt Verantwoordelijke afdeling: Vergunningen en Subsidies Gedeputeerde Staten van Limburg, maken ter voldoening aan het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht bekend dat Provinciale Staten in hun vergadering van hebben vastgesteld: De navolgende “Beleidsregels provinciale omgang met het Besluit Financiële zekerheid milieubeheer” In deze regels wordt vastgesteld op welke wijze Gedeputeerde Staten omgaan met de toepassing van het Besluit Financiële zekerheid milieubeheer in vergunningverlening in de zin van de Wet milieubeheer. Beleidsregels provinciale omgang met het Besluit Financiële zekerheid milieubeheer Inleiding Zoals bekend, wordt het bevoegd gezag bij vergunningverlening in de zin van de Wet milieubeheer vanaf 1 mei 2003 de mogelijkheid gegeven om voor het nakomen van vergunningsvoorschriften (bij de categorieën inrichtingen genoemd in artikel 3, lid 1 van het Besluit Financiële Zekerheid Milieubeheer) en voor de dekking van aansprakelijkheid voor schade aan de bodem financiële zekerheid te verlangen van de drijver van desbetreffende inrichting. Wij hebben op basis van het Besluit financiële zekerheid milieubeheer (hierna ‘het Besluit ’) aldus de bevoegdheid om financiële zekerheid te verlangen (te verbinden aan Wet milieubeheervergunningen) van bedrijven (inrichtingen) waar GS van Limburg bevoegd zijn om een Wet milieubeheer (Wm) vergunning te verlenen. Dit provinciaal beleid financiële zekerheid gaat in op de vraag wanneer GS van Limburg daadwerkelijk gebruik gaan maken van deze wettelijke bevoegdheid en op welke wijze dit gebeurt, uiteraard met in achtneming van de in het Besluit genoemde voorwaarden. Evaluatie Alvorens ons beleid inhoudelijk weer te gaan geven, volgt eerst een terugblik op de ervaringen welke binnen de provincie Limburg zijn opgedaan met het Besluit. Sedert eind 2003 wordt het Besluit binnen de provincie Limburg n.a.v. een afdelingsinterne beleidslijn actief toegepast. Toepassing heeft hoofdzakelijk plaats gevonden bij inrichtingen waar het financiële risico voor de vergunningverlener is gelegen in het beheer van binnen de inrichting aanwezige afvalstoffen gedurende het in werking zijn van de inrichting dan wel nadat binnen de inrichting de activiteiten zijn beëindigd. Het betrof dan potentiële schades van € 10.000,00 of meer aan negatieve waarde van aanwezige afvalstoffen (drempelbedrag uit het Besluit). Uitgangspunt is dat het Besluit alleen werd toegepast bij door bedrijven geïnitieerde vergunningsaanvragen en dus niet ambtshalve. In 25 gevallen hebben wij bij het verlenen van een oprichtings-, revisie- of veranderingsvergunning financiële zekerheidstelling verlangd. Slechts in zeven gevallen lag het bedrag waartoe zekerheid gesteld diende te worden onder de € 100.000,00. Het laagste bedrag betrof € 21.000,00 en het hoogste bedrag betrof circa € 8.000.000,00. In tien gevallen is de zekerheid ook al daadwerkelijk zichtbaar gesteld door de vergunninghouder. Een aantal malen is een door ons gestelde zekerheidstelling onderdeel van beroep geweest bij de bestuursrechter ((Vz.) ABRS). Uit deze uitspraken komt naar voren dat de criteria om tot het verlangen van een zekerheidstelling te komen allemaal onderling afgewogen dienen te worden vergunningenprocedures. Dit is door ons op correcte wijze toegepast. In uitspraken van de ABRS waarin onze zekerheidstelling aan bod is gekomen is telkens geoordeeld dat wij de zekerheid in alle redelijkheid hebben kunnen stellen. Eveneens dient een vergunning waarin zekerheid wordt gesteld een éénduidig bedrag te bevatten waartoe die zekerheid dient te worden gesteld. In een andere uitspraak gaat de Vz. van de ABRS zelfs zover dat hij het redelijk acht dat er zelfs in een gedoogsituatie financiële zekerheidstelling van een vergunninghouder verlangd kan worden. In een uitspraak van de ABRS van 29 juni 2005, 200407766 wordt onze toepassing van het Besluit het meest helder en diepgaand getoetst. Hier stelt de ABRS dat wij het Besluit goed hebben toegepast en alle criteria juist hebben afgewogen. Het toepassen van in Nederland gangbare gemiddelde brengtarieven voor afvalstoffen en daarbovenop een percentage van 25 % voor handlings- en transportkosten van afvalstoffen bij de berekening van het bedrag waartoe zekerheid dient te worden gesteld, wordt door de ABRS eveneens niet als onredelijk beschouwd. Meest recentelijk heeft de ABRS op 22 november 2006, 200509072, geoordeeld dat “wij ons, gelet op deze motivering, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het stellen van financiële zekerheid nodig is in het belang van de bescherming van het milieu. Gelet hierop zijn wij op goede gronden voorbij gegaan aan het door appellante gedane voorstel om te volstaan met een periodieke beoordeling van haar financiële situatie, nu dat voorstel minder waarborgen biedt voor het nakomen van de krachtens de vergunning voor haar geldende verplichtingen. Ten aanzien van de stelling van appellante dat het bestreden besluit, wat de voorschriften K.1 tot en met K.4 betreft, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van gelijke gevallen waarin verweerder geen financiële zekerheidsstelling heeft geëist. De in dit verband door appellante genoemde inrichtingen zijn alle buiten de provincie Limburg gelegen, zodat verweerder daarvoor niet het bevoegde gezag vormt.” Concluderend kunnen we stellen dat het Besluit in onze besluitvorming sinds 2 jaar een voorname en bij de buitenwacht bekende rol vervult. Geconstateerd is dat het bedrag waartoe zekerheid door de vergunninghouder gesteld dient te worden in meer dan 70 % van de gevallen hoger is dan € 100.000,00. Inmiddels is in IPO-verband afgesproken om het Besluit (bij de categorie 28-bedrijven uit het inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer) pas te gaan toepassen als het potentiële risico door het achterblijven van afvalstoffen bij beëindiging van activiteiten in de inrichting of door het niet kunnen voldoen aan de verplichtingen m.b.t. aanwezige afvalstoffen in de inrichting € 100.000,00 of meer bedraagt. In het kader van deze afspraak en de ervaringen die wij met de toepassing van het Besluit hebben opgedaan volgt hieronder een voorstel voor de toepassing van het Besluit in de provincie Limburg. 2 Zekerheid, wanneer? Het stellen van financiële zekerheid geldt voor degene die de inrichting drijft voor het nakomen van krachtens de vergunning voor hem geldende verplichtingen: ter dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade aan de bodem (artikel 7 van het besluit); ten aanzien van het opslaan van in de vergunning aangegeven afvalstoffen en/of ten aanzien van het beheer van afvalstoffen na het beëindigen van de activiteiten van die inrichting (artikel 3 van het besluit). GS van Limburg lopen in bovenstaande situaties een financieel risico indien na bijvoorbeeld een faillissement van een bedrijf blijkt dat niet in voldoende mate financiële middelen aanwezig zijn om de opgeslagen afvalstoffen af te voeren of te verwerken (tot nuttig toepasbare producten) of ontstane bodemverontreiniging te saneren. Met name zal de provincie voor de kosten kunnen opdraaien op het moment dat het failliete bedrijf onverkoopbaar blijkt te zijn. Financiële risico's worden gelopen indien een bedrijf: een slechte financiële situatie heeft; grote hoeveelheden (gevaarlijke) afvalstoffen in opslag wil gaan nemen of neemt; geen goede milieuverzekering heeft; geen geld reserveert voor de verwerking van opgeslagen afvalstoffen; geen goed werkende verwerkingsinstallatie heeft; afzetproblemen heeft; zich richt op marktontwikkelingen die nog niet geconcretiseerd zijn, in ieder geval economisch erg onzeker zijn; het voor de afvalstoffen ontvangen geld wegsluist en zich failliet laat verklaren. Schade aan de bodem Van de mogelijkheid om een financiële zekerheid te verlangen voor schade aan de bodem zullen wij in principe geen gebruik maken, aangezien wij in elke vergunning een zodanig bodembeschermingsniveau verlangen dat er sprake is van een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging in de zin van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). Op basis van artikel 7, lid 1 jo. bijlage 2, van het Besluit FZ is zekerheidstelling in dat geval namelijk uitgesloten. Uitzondering hierop vormt de Chemelot site in de gemeente Sittard-Geleen, Beek en Stein. Voor deze site is m.b.t. de bodembeschermende voorzieningen welke niet allemaal tot een verwaarloosbaar risico leiden een financiële zekerheid geëist van 6,8 miljoen Euro. Dit is tevens het maximale bedrag waartoe zekerheid voor de dekking van schade aan de bodem. De overige in bijlage 2 van het Besluit genoemde categorieën dienen allemaal een zodanig handhaafbaar voorzieningenniveau op basis van de desbetreffende CPR- of PGS-richtlijnen te hebben dat wij het risico van aansprakelijkheid voor eventuele schade aan de bodem niet of nauwelijks aanwezig achten. Stuwadoorinrichtingen zijn tenslotte in ons vergunningenbestand niet bekend. Beheer van afvalstoffen Het tweede aspect betreft het nakomen van de verplichtingen m.b.t. het verwijderen van de binnen de inrichting opgeslagen afvalstoffen, in het geval de activiteiten binnen de inrichting om een of andere reden worden beëindigd (faillissement). In principe kunnen alle inrichtingen onder categorie 28 (afval- be- of verwerkers) van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer op basis van bijlage 1 van het Besluit FZ met de verplichting om zekerheid te stellen te maken krijgen als de beheerskosten van de desbetreffende afvalstoffen binnen de inrichting boven de € 10.000 liggen. Vooropgesteld dient te worden dat de zekerheid enkel en alleen gesteld kan worden voor de vergunde opslag van afvalstoffen. Illegale opslagen van afvalstoffen zullen via het handhavingspoor voorkomen of verwijderd/afgevoerd dienen te worden. 3 Aangezien het een bevoegdheid betreft om de geen verplichting is, is het ons inziens in het belang rechtszekerheid naar de buitenwacht maar ook voor bestendigheid en eensgezindheid binnen de afdeling en Subsidies van belang om deze bevoegdheid waar kaderen, alhoewel maatwerk in iedere geboden blijft. In dit beleid zullen de aanknopingspunten voor het uit te maatwerk zoveel als mogelijk worden. zekerheid te verlangen en er dus van de de Vergunningen mogelijk in te situatie voeren weergegeven Figuur 1 Welke bedrijven? In het Besluit is aangegeven wanneer het van toepassing is. Een korte samenvatting van deze voorwaarden is schematisch weergegeven in figuur 1 op de volgende pagina. In het Besluit zijn twee bijlagen opgenomen die aangeven welke inrichtingen onder de werking van het Besluit vallen. Bijlage 1 heeft betrekking op bedrijven waarvoor artikel 3 van toepassing is (artikel 3 bedrijven), bijlage 2 heeft betrekking op bedrijven waarvoor artikel 7 van toepassing is (artikel 7 bedrijven). De bijlagen zijn toegevoegd aan dit beleid. Het verlangen van financiële zekerheid bij dit soort inrichtingen is toegestaan indien er sprake is van een aanvraag voor een oprichtingsvergunning, een revisievergunning, een veranderingsvergunning (indien de vergunningsaanvraag nieuwe of verruimde opslag van afvalstoffen betreft) of in het geval er door ons gebruik zou worden gemaakt van de mogelijkheid een verleende vergunning ambtshalve te gaan wijzigen. 4 Artikel 7 bedrijven Het besluit biedt op grond van artikel 7 van het besluit dus ook de mogelijkheid om financiële zekerheid te verlangen bij inrichtingen die ernstige schade aan de bodem kunnen veroorzaken. Hierbij worden de volgende twee soorten oorzaken aangewezen die relevant zijn voor het besluit: 1. Geleidelijk inwerkende processen & incidenten Met geleidelijk inwerkende processen & incidenten wordt bedoeld activiteiten die de bodem kunnen verontreinigen onder vergunde bedrijfscondities én waarbij wordt afgeweken van bodemrisico A (verwaarloosbaar risico) conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). Dit betekent dat voor alle inrichtingen waar een meer dan verwaarloosbaar bodemrisico aanwezig is (NRB categorieën A*, B of C), het besluit van toepassing is. 2. Brand of ontploffing Als een inrichting grote hoeveelheden brandbare of ontplofbare stoffen heeft opgeslagen kan bij een calamiteit de bodem worden verontreinigd. Het besluit wijst op een vijftal categorieën die hiermee worden bedoeld (zie figuur 1). Voor de eerst genoemde oorzaak bedraagt de maximaal te verlangen financiële zekerheid 225.000 euro, voor de tweede oorzaak maximaal 6.800.000 euro. Zoals reeds is gesteld, zullen wij geen gebruik maken van deze mogelijkheid om financiële zekerheid te verlangen om redenen als hierboven reeds zijn aangegeven. Een uitzondering hierop vormt in ieder geval de chemische site Chemelot, zoals hierboven reeds is gesteld. Binnen de site is namelijk sprake van een qua omvang en opslag aan gevaarlijke bodembedreigende chemische stoffen unieke inrichting. De inrichting valt eveneens onder paragraaf 3 van het BRZO. De bodemrisicocategorie binnen deze inrichting bedraagt bovendien A* (aanvaardbaar bodemrisico) en is derhalve niet verwaarloosbaar. Zoals eerder gesteld zullen inrichtingen waar potentieel gevaar voor brand en of ontploffing aanwezig zijn een zodanig voorzieningen- en beschermingsniveau moeten treffen (incl. goedkeuring van de situatie door de lokale brandweer), hetgeen ook als zodanig vergund en gehandhaafd dient te worden, dat de kans op brand en of ontploffing en daarmee de kans op bodemverontreiniging verwaarloosbaar klein is. Toepassing bij artikel 3 bedrijven Wij van mening dat de zekerheidstelling allereerst slechts dient te gelden voor opgeslagen afvalstoffen (inclusief binnen de inrichting vrijkomende bedrijfsafvalstoffen, zoals bijvoorbeeld afgewerkte olie, kantineafval en met kga/kca vergelijkbaar afval), welke niet nuttig toepasbaar zijn, dan wel een zekere kostbare bewerking dienen te ondergaan alvorens ze wel toepasbaar zijn. In concreto achten we het verlangen van een zekerheidstelling pas zinvol voor zogenaamde laagwaardige afvalstoffen, afvalstoffen waar men in het algemeen voor moet betalen om ze aan een vergunninghouder af te geven dan wel in te laten zamelen en derhalve niet verkoopbaar zijn of afvalstoffen welke na verloop van tijd niet meer verkoopbaar zijn vanwege het feit dat specificaties vervallen zijn (bederf e.d.). Getracht is om een niet limitatieve lijst op te stellen van afvalstoffen waarvoor we zeker geen zekerheid zullen verlangen, tenzij de marktsituatie zodanig verandert dat deze afvalstoffen een negatieve waarde zullen verkrijgen: (niet verontreinigd) Ferro-/nonferro-metalen/schroot, waaronder ook wit- en bruingoed dat niet met gevaarlijke stoffen, zoals CFK’s e.d. verontreinigd is; Autowrakken welke van gevaarlijke (vloei)stoffen ontdaan zijn; A-hout (onbehandeld); Papier/karton; 5 Grond in de zin van cat. 1 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en grondwaterbescherming (of daarop volgende wetgeving) of schoner; Schoon steen-, beton-, keramischachtig puin afkomstig van onverdachte locaties; Reststoffen afkomstig van drinkwaterbereiding (kalkkorrrels en ijzerslib); Steenachtig afval (niet verontreinigd) van de winning van mineralen en steengroeves (ganggesteente e.d.); Afval van de voedingsmiddelenindustrie welke rechtstreeks in de veevoederindustrie en/of biomassavergisting verwerkt worden en niet aan bederf onderhevig zijn (aardappelstoomschillen, palmpittenschroot, etc.)1; Keramische breuk; Vlak glas m.u.v. gevaarlijk afval, zoals geactiveerd glas; Betonafval (betonpuin- en resten) dat na het breken ervan ingezet kan worden in het betonmortelproductieproces of toegepast kan worden als cat 1. bouwstof; Niet teerhoudend asfalt; Schone kunststoffen, zoals met name snijdafval, die na een evt. bewerking tot het primaire product dan wel tot een product van lagere kwaliteit verwerkt kan worden. Voor overige afvalstoffen achten we een financiële zekerheidstelling in principe plausibel, tenzij overtuigend door vergunninghouder wordt bewezen dat afvalstoffen een positieve waarde vertegenwoordigen in de markt. Dit bewijs kan afgelegd worden door het aantonen van afneemcontracten welke voor onbepaalde tijd gelden en waarin overduidelijk vast ligt dat door de afnemer aan de vergunninghouder te allen tijde wordt betaald voor de afvalstoffen en er ook zorg voor draagt dat er altijd afgenomen wordt. Een voorbeeld van een dergelijke afvalstof waarvan de positieve waarde op deze wijze aangetoond zou kunnen worden is geshredderd B-hout dat wordt ingezet als secundaire brandstof in energiecentrales en waarnaar de vraag in de Europese markt groot is. Desondanks zal de afvalstof pas dan uitgezonderd kunnen worden van een eventuele zekerheidstelling als op enigerlei wijze aangetoond is dat de afvalstof onbetwist en structureel (dus gedurende een periode van meerdere jaren) deze positieve marktwaarde bezit, waarbij de transportkosten deze positieve waarde natuurlijk weer matigen. Hoogte van zekerheid Specifiek gaat het om die kosten die om reden van faillissement of andere redenen niet meer op de gebruikelijke wijze door een bedrijf kunnen worden opgebracht. Dit zijn de kosten voor het beheer van afvalstoffen welke na beëindiging van de activiteiten binnen de inrichting achterblijven. Het besluit dient als vangnet voor financiële schade. Daarbij dient in ieder geval te worden aangegeven het bedrag waarvoor en de termijn gedurende welke de zekerheid ten hoogste in stand moet worden gehouden, alsmede de voorwaarden waaraan moet worden voldaan alvorens de verplichting kan komen te vervallen. De mogelijke vormen voor het stellen van financiële zekerheid voor de opslag van en het beheer van afvalstoffen na beëindiging van de activiteiten binnen de inrichting zijn conform het Besluit: borgtocht of een bankgarantie; hypotheek of pandrecht; deelname aan een daartoe ingesteld (gezamenlijk) fonds; het treffen van enig andere vergelijkbare voorzieningen, welke onze goedkeuring hebben. 1 Indien afvalstoffen zodanig lang binnen een inrichting in opslag (kunnen) zijn dat deze stoffen door bederf of andere veranderingen van specificaties niet meer als veevoeder of vergisting ingezet kunnen worden en aldus verwijderd moeten worden, hebben deze afvalstoffen een negatieve waarde en zal er zonder meer financiële zekerheid tegenover moeten staan. 6 De hoogte van de negatieve waarde welke de afvalstoffen vertegenwoordigen en daarmee de hoogte van het bedrag waartoe zekerheid gesteld dient te worden, wordt bepaald door het marktconforme verwijderingsbedrag2 (jaarlijks te indexeren) per ton of m³ vermenigvuldigd met het aantal maximaal vergunde opgeslagen tonnen of m³’s van desbetreffende afvalstof vermeerderd met 25 % voor de transport- en handlingskosten, tenzij die kosten minder dan 10.000 € (drempelbedrag uit het Besluit) bedragen. Zoals hieronder zal worden weergegeven zullen wij een hoger drempelbedrag (€ 100.000,00) gaan hanteren. Voor de bepaling van het marktconforme bedrag voor een ton/m³ van een bepaalde afvalstof wordt de tarievenwijzer van Buro BOOT, waar mogelijk, gehanteerd. Buro BOOT inventariseert jaarlijks de tarieven welke in Nederland bij een groot aantal afvalverwerkende bedrijven worden gehanteerd voor de acceptatie van afvalstoffen. Indien afvalstoffen niet in de tarievenwijzer voorkomen, zullen wij zelf een inventarisatie maken van tarieven welke in Limburg, dan wel de Euregio voor deze afvalstoffen in rekening worden gebracht. Van de verkregen tarieven (branche of bedrijven zelf) zal dan een gemiddelde worden genomen en aan de hand hiervan zal in een specifieke vergunning een berekening worden uitgevoerd. Indexering Het kan nu natuurlijk zo zijn dat het bedrag waartoe de zekerheid is gesteld gedurende de looptermijn van de vergunning niet meer toereikend is, aangezien de tarieven voor het accepteren van afvalstoffen wijzigen en er inflatie is opgetreden. Om jaarlijks bedragen waartoe zekerheid is gesteld “up to date” te houden en de potentiële schade dus afdoende te laten dekken zou het bedrag dat in de vergunning is opgenomen geïndexeerd moeten worden en dus jaarlijks dienen te wijzigen. Concreet betekent dit dat de desbetreffende vergunningen, waarin concrete éénduidige bedragen genoemd zijn, conform artikel 8.23 van de Wm gewijzigd dienen te worden. Hier is allereerst de capaciteit van de afdeling VGS te beperkt voor en bovendien leveren deze aanpassingen vervolgens jaarlijks behoorlijke administratieve lasten (opmaken akten etc.) op voor het bedrijfsleven, aangezien hier de gestelde zekerheid (bankgarantie of bijv. hypotheek) aangepast moeten worden. Slechts in gevallen waar omstandigheden zodanig gewijzigd zijn, dat gestelde zekerheden de potentiële risico’s substantieel onder- of overschrijden, is aanpassing van vergunningen aan de orde. Bij het al dan niet opleggen van financiële zekerheid moeten wij een afweging maken en daarbij een negental in het besluit genoemde aspecten betrekken: 1 de specifieke omstandigheden van het betreffende bedrijf, de solvabiliteit en de aanwezigheid van een milieuzorgsysteem; 2 de aard en omvang van de opgeslagen afvalstoffen (alleen m.b.t. artikel 3); 3 de frequentie van het afvoeren van de afvalstoffen (alleen m.b.t. artikel 3); 4 de verhouding tussen de maximaal te verwachten kosten van beheer van afvalstoffen en de hoogte van de kosten voor het stellen van financiële zekerheid (alleen m.b.t. artikel 3); 5 aard en omvang van de opgeslagen stoffen die schade aan de bodem kunnen veroorzaken (alleen m.b.t. artikel 7); 6 de maximaal te verwachten bodemherstelkosten (alleen m.b.t. artikel 7); 7 de verhouding tussen het risico op milieuschade van een bepaalde omvang en de hoogte van de kosten voor het stellen van financiële zekerheid (alleen m.b.t. artikel 7); 8 het reeds zodanig vrijwillig gesteld zijn van financiële zekerheid door degene die de inrichting drijft, dat de krachtens de vergunning voor hem geldende verplichtingen kunnen worden nagekomen; en 2 Het marktconforme bedrag dat een vergunninghouder als acceptatietarief stelt. 7 9 de naleving van aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen. Aangezien wij in principe het Besluit enkel toepassen voor de artikel 3 inrichtingen, zullen de aspecten 1, 2, 3, 4, 8 en 9 afgewogen dienen te worden. Deze criteria dienen in onderling verband gezien te worden en buiten het stellen van een vrijwillige financiële zekerheid is geen van de criteria doorslaggevend. Zo mag er dus niet zonder meer financiële zekerheidstelling van een inrichting verlangd worden als er een overtreding van een of meer vergunningsvoorwaarden is geconstateerd. Het opleggen van een verplichting tot het stellen van financiële zekerheid is aan de orde als de provincie onaanvaardbare financiële risico’s loopt. De negen aspecten genoemd in het besluit vormen de leidraad om te beoordelen of er al dan niet sprake is van onaanvaardbare financiële risico's. De volgorde waarin de aspecten welke zullen worden onderzocht en beoordeeld hebben wij hieronder opgenomen. Indien bij een bedrijf op grond van het provinciaal beleid financiële zekerheid wordt verlangd moet dit in de vergunning duidelijk worden gemotiveerd. Beoordeling of bedrijf onder het besluit valt Er dient nagegaan te worden of sprake is van een inrichting zoals opgenomen in bijlage 1 of 2 van het besluit. Drijver van de inrichting De provincie zal geen financiële zekerheid verlangen indien de inrichting wordt gedreven door een overheidsorgaan. Dit is volgens het Besluit niet toegestaan. Uitgangspunt is namelijk dat een door een overheidsorgaan gedreven inrichting nooit failliet kan gaan. Beoordeling organisatiestructuur De provincie zal in navolging van artikel 2 lid 1 van het besluit, waarin wordt bepaald dat het besluit niet van toepassing is op de inrichtingen die worden gedreven door het Rijk, geen verplichting opleggen tot het stellen van financiële zekerheid voor inrichtingen die worden gedreven door de provincie, gemeenten of waterschappen. Indien de inrichting wordt gedreven door een overheidsorgaan wordt aan voorgaande bepaling voldaan. Drempelbedrag Wij zullen bij artikel 3 bedrijven geen financiële zekerheid verlangen indien de beheerskosten voor de opgeslagen afvalstoffen beneden het door ons gestelde drempelbedrag van € 100.000,00 uitkomen. Wij hebben in afwijking van de in het Besluit genoemde drempelbedrag van € 10.000,00 voor € 100.000,00 gekozen, aangezien dit bedrag boven de € 60.000,00 ligt waarvan in de toelichting op het Besluit (p.12) wordt geadviseerd geen door het bedrijf eigen gereserveerde bedragen of balansgarantie (mogelijke door ons te accepteren vorm van zekerheidstelling) meer te accepteren omdat deze onvoldoende garantie bieden ter dekking van eventuele schade als gevolg van het beheer van afvalstoffen binnen de inrichting. In IPOverband is bovendien afgesproken om pas bij een potentiële schade van € 100.000,00 of meer het Besluit, voor zover het de toepassing bij een categorie 283-inrichting betreft, te gaan toepassen. Bovendien is een potentieel risico tot € 100.000,00 aanvaardbaar voor GS. 3 Categorie 28 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer 8 Bepaling van de aard en omvang van de opgeslagen afvalstoffen De aard en omvang van de opgeslagen afvalstoffen dienen in de vergunningsaanvraag te worden beschreven. Het betreft de in de aanvraag opgenomen maximum opslagcapaciteit per afvalstofcategorie (in tonnen of m³’s). Wij bieden, indien gewenst, de mogelijkheid om uit te gaan van reguliere (gemiddelde) opslaghoeveelheden waartoe de zekerheid dan ook gesteld zal worden. Indien men boven deze gemiddelden wil gaan opslaan zal op dat moment een aanvullende zekerheid gesteld dienen te worden. Een en ander wordt in de vergunningsvoorwaarden geregeld. Afhankelijk van de soort van afvalstoffen en of deze nog elders nuttig toegepast kunnen worden of tot nuttig toepasbare stoffen kunnen worden bewerkt, dan wel verwijderd dienen te worden, zal het risico op het onbeheerd achterblijven van afvalstoffen groter of kleiner zijn. Voor te verwijderen afvalstoffen dient de vergunninghouder immers te betalen, terwijl voor nuttig toepasbare afvalstoffen geld kan worden verkregen. Voor de door ons gehanteerde positieve lijst van afvalstoffen zal geen zekerheid in rekening worden gebracht. Bepaling van de maximaal te verwachten beheerskosten Aan de hand van de voorgaande gegevens kunnen de maximaal te verwachten beheerskosten worden bepaald. Dit zijn de kosten die zijn gemoeid met het afvoeren en verwerken van de afvalstoffen in een omvang zoals volgens de vergunning maximaal opgeslagen mogen worden, tegen het gemiddelde tarief dat op het moment van de beoordeling in de markt geldt (Buro BOOT). Dit berekende bedrag wordt nog eens vermenigvuldigd met 1,25 ten behoeve van transport- en handlingskosten voor de afvalstoffen.4 Gelet op de Nota van Toelichting bij het Besluit dient bij het vaststellen van de hoogte van het bedrag waarvoor de financiële zekerheid in stand moet wordt gehouden, niet alleen gekeken moet worden naar de stort- en verbrandingstarieven, maar ook rekening moet worden gehouden met een gedeeltelijke nuttige toepassing, al dan niet na reiniging, van de betrokken afvalstoffen. Afvalstoffen die daarvoor in aanmerking komen – zoals bijvoorbeeld ernstig verontreinigde grond voor extractieve reiniging, ernstig verontreinigde grond voor biologische reiniging en categorie 2-grond – dienen correctie in de negatieve waarde bepaling te ondergaan vanwege de positieve waarde van die afvalstoffen na reiniging. Zo heeft de ABRS op 22 november 2006, 200509072, geoordeeld. Artikel 4 van het Besluit bepaalt immers dat indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, het bedrag waarvoor de financiële zekerheid in stand wordt gehouden, niet hoger mag zijn dan redelijkerwijs nodig is ter dekking van de kosten voor nakoming van de in artikel 3 bedoelde verplichtingen voor degene die de inrichting drijft. Dit betekent dat niet zonder meer stort- of verbrandingstarieven gehanteerd mogen worden voor de berekening van de beheerskosten. In dergelijke gevallen dienen dan ook tarieven te worden gehanteerd welke een vergunninghouder die deze afvalstoffen tot nuttig toepasbare afvalstoffen/grondstoffen/bouwstoffen verwerkt, in rekening worden gebracht. Op het stort-/verbrandingstarief wordt dan een correctie toegepast. De tarieven die een bewerker in rekening brengt zijn veel lager dat die van een stortplaats of een AVI. In de tarieven van Buro Boot zijn deze correcties echter al meegenomen daar voor dit soort nuttig toepasbare afvalstoffen, al dan niet na bewerking, niet de stortarieven of verbrandingstarieven maar de gemiddelde Nederlandse tarieven die een bewerker in rekening brengt, worden gehanteerd. 4 In een uitspraak van de ABRS is dit standpunt (25 % transport- en handlingskosten) bevestigd ABRS 29 juni 2005, 200405766. 9 Bepaling van de verhouding tussen de maximaal te verwachten beheerskosten en de hoogte van de kosten voor het stellen van financiële zekerheid (aspect 4) Bij de afweging om financiële zekerheid te verlangen dienen bij artikel 3 bedrijven de kosten voor het stellen van financiële zekerheid te worden vergeleken met de maximaal te verwachten kosten van beheer van afvalstoffen na beëindiging van de activiteiten. De kosten voor het stellen van financiële zekerheid zijn bijvoorbeeld de kosten voor het verkrijgen van een bankgarantie en de extra administratieve lasten voor de bedrijven. De kosten voor het stellen van financiële zekerheid zijn verhoudingsgewijs laag indien de vastgestelde drempelbedragen relatief hoog zijn. Zo heeft onderzoek uitgewezen dat een bankgarantie gemiddeld 1 % van dat bedrag op jaarbasis kost. Deelname aan een fonds is wat dit betreft ook relatief goedkoop omdat een aantal bedrijven hun risico gezamenlijk delen. Door veel onzekerheden is het overigens niet mogelijk om een enigszins betrouwbare schatting te maken volgens de toelichting op het Besluit. In het algemeen kan gesteld worden dat de kosten voor het stellen van een zekerheid niet onevenredig hoog zijn in verhouding tot de hoogte van het bedrag waartoe zekerheid gesteld dient te worden. Vrijwillige zekerheid De provincie zal geen financiële zekerheid verlangen indien door degene die de inrichting drijft in voldoende mate vrijwillig financiële zekerheid is gesteld. Hiervoor is in het besluit een aantal mogelijkheden genoemd. Beoordeling vrijwillige financiële zekerheid bij artikel 3 bedrijven Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat een bedrijf na acceptatie van afvalstoffen ten behoeve van opslag vrijwillig voldoende geld reserveert. Deze afvalstoffen moeten immers na verloop van tijd worden afgevoerd of verwerkt. Het betreft dus een zekere gebeurtenis die op enig moment moet plaatsvinden. Indien dit gereserveerde geld bijvoorbeeld wordt geblokkeerd zodat het niet in een faillissement kan vallen en niet voor andere doeleinden kan worden gebruikt is aan het besluit voldaan en is daarmee financiële zekerheid gesteld. Indien bedrijven niet of onvolledig financiële zekerheid stellen is dat een aanwijzing dat de gelden voor verdere investeringen of andere doeleinden worden gebruikt. De toetsingspunten die hierbij worden gehanteerd zijn: omvang van de gereserveerde gelden of voorziening (borgtocht, garantiestelling, pandrecht, fonds, etc); blijvende beschikbaarheid van de gereserveerde gelden of voorziening. Alternatieve mogelijkheden om vrijwillig financiële zekerheid te stellen voor het voorgaande bedrag zijn overeenkomstig de mogelijkheden zoals genoemd in het besluit, waarbij wij, zoals reeds eerder is gesteld geen balansgaranties van meer dan € 60.000,00 als zekerheidstelling accepteren conform pagina 12 van de toelichting op het Besluit. De mogelijkheid tot een garantstelling door een moedermaatschappij of enig aandeelhouder is onder voorwaarden wel acceptabel. In een schriftelijke garantstelling dient expliciet te staan dat GS van Limburg volledig gevrijwaard worden van enige schade die kan optreden als gevolg van achterblijvende afvalstoffen of het niet voldoen aan de opslaghoeveelheden binnen de inrichting. De moedermaatschappij of aandeelhouder dient aan te tonen over voldoende financiële middelen hiertoe te beschikken in relatie tot mogelijke andere garantstellingen voor andere ‘dochters’. Uit recente jaarstukken zal moeten blijken dat de garantsteller bindingen heeft met vergunninghouder en er financieel gezond voor staat om te allen tijde vrij te kunnen beschikken over het bedrag dat in rekening zou worden gebracht voor het beheer van alle te vergunnen opgeslagen afvalstoffen binnen de inrichting. 10 Een accountant of daaraan gelijkwaardige deskundige dient eveneens te verklaren dat deze garantsteller gezien de financiële situatie van deze rechtspersoon volledig in staat zal zijn om de potentiële schade door (achterblijvende) afvalstoffen hoe dan ook te kunnen vergoeden voor de looptijd van de te verlenen vergunning. De specifieke omstandigheden van het bedrijf, de solvabiliteit en de aanwezigheid van een milieuzorgsysteem Bij specifieke omstandigheden dient gedacht te worden aan de ligging van het bedrijf, de grondsoort en de bedrijfsvoering, de bekendheid en ervaring met het beheer van bepaalde afvalstoffen. Een bedrijf dat op zwaar vervuilde grond gelegen is zal vanwege bijvoorbeeld mogelijke saneringen en de kosten daarvan, meer risico met zich meebrengen om niet meer aan diens verplichtingen m.b.t. het beheer van afvalstoffen te kunnen voldoen, dan een bedrijf dat op schone grond is gelegen. Ook de onbekendheid met het beheer van bepaalde afvalstoffen brengt veel meer risico met zich mee dan jaren lange ervaring en afzet van afvalstoffen in de markt. Op het moment dat een bedrijf een gecertificeerd milieuzorgsysteem heeft, zou dit een aanwijzing kunnen zijn dat het bedrijf de bedrijfsvoering ten aanzien van het milieu op orde heeft. Men kan immers niet zonder meer over een dergelijk certificaat beschikken. Een en ander betekent echter geenszins dat hierdoor risico’s op het onbeheerd achterblijven van afvalstoffen en dergelijke kleiner zijn of uitgesloten zijn. Een zorgsysteem verplicht een bedrijf immers geenszins om binnen de te vergunnen opslagcapaciteiten van afvalstoffen te blijven dan wel om er zorg voor te dragen dat afvalstoffen nooit onbeheerd achter blijven, zeker als het bedrijf er niet meer is. Het feit dat een bedrijf deel uit maakt van een groter concern is niet van belang. De situatie op inrichtingsniveau is dat wel, zeker voor de bepaling van het potentiële risico op schade. Solvabiliteit Het hebben van een goede solvabiliteit (vermogen om te betalen) is een belangrijke aanwijzing dat een bedrijf normaliter aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen inzake het beheer van afvalstoffen, ook na beëindiging van activiteiten binnen de inrichting. Beoordeling solvabiliteit Beneden het drempelbedrag (€ 100.000,00) zal geen financiële zekerheid worden verlangd en hoeft de solvabiliteit van de aanvrager niet te worden beoordeeld. Indien de beheerkosten meer bedragen dan het drempelbedrag zal de solvabiliteit van de aanvrager dienen te worden beoordeeld. Hiertoe zullen de meest recente jaarrekeningen (afgelopen 2 of 3 jaren) van de vergunninghouder of aanvrager beoordeeld dienen te worden. Hieruit zal moeten blijken of de financiële situatie van de inrichting voldoende waarborg biedt voor de toekomst. De situatie zal als goed, twijfelachtig of niet goed kunnen worden beoordeeld. De volgende aspecten spelen hier een belangrijke rol bij. Vormt de organisatiestructuur van het bedrijf een belemmering voor een goede beoordeling van de solvabiliteit (bijv. omdat bedrijf is opgebouwd uit vele BV's); Is de beoordeling een momentopname dan wel geeft het een meer structurele weergave van de solvabiliteit van het bedrijf; Indien de solvabiliteit van het bedrijf als voldoende wordt beoordeeld welke ruimte biedt dit om een afweging te maken over de hoogte van te verlangen financiële zekerheid; Bij de beoordeling van de solvabiliteit dient te worden aangegeven of de solvabiliteit niet plotseling kan dalen bijvoorbeeld doordat gelden worden onttrokken aan het betreffende bedrijf via overheveling naar andere bedrijven die deel uit maken van hetzelfde concern; 11 Wordt reeds door het bedrijf geld gereserveerd voor de verwerking van opgeslagen afvalstoffen en zo ja, met welk bedrag per ton. Kan deze reservering alsnog teniet worden gedaan door inzet van deze middelen elders in de organisatie; Kan financiële zekerheid worden verlangd alleen voor de betreffende BV (locatie waar opslag plaatsvindt van de afvalstoffen) of, anders, moet dit dan gebeuren op een andere plaats binnen de betreffende organisatie (het moederbedrijf). Voor de bepaling van de solvabiliteit (Eigen vermogen gedeeld door vreemd (leningen) lang vermogen + vreemd (leningen) kort vermogen) zullen wij de solvabiliteitsratio bepalen aan de hand van de handreiking Besluit financiële zekerheid milieubeheer (p. 26 en bijlage 3). De minimumnorm voor de solvabiliteit is 0,25. Een negatieve score op dit solvabiliteitscriterium kan al reden zijn om zekerheid op te leggen, los van de andere criteria die mogelijk allen wel positief uitvallen (Ministerie van VROM, brief d.d. 7 juni 2004, kenmerk 2004055784, gericht aan provincie Gelderland). Overigens impliceert een gezonde solvabiliteit van het bedrijf niet zonder meer dat er geen zekerheid zou moeten worden gesteld door de drijver van desbetreffende inrichting. Bij een potentiële miljoenenschade speelt de financiële situatie van het bedrijf in het geheel geen rol en zal altijd zekerheid worden opgelegd.5 Beoordeling van de frequentie van afvoer van de afvalstoffen Een (hoog)frequente afvoer van de opgeslagen afvalstoffen is bij artikel 3 bedrijven een aanwijzing dat er voldoende verwerkingsmogelijkheden zijn voor de opgeslagen afvalstoffen. Stagnatie in de afvoer komt direct tot uiting in het oplopen van de voorraden en een lagere afvoerfrequentie. Dit kan het gevolg zijn van een verslechtering van de financiële positie van het bedrijf waardoor de verwerkingskosten niet meer kunnen worden betaald of externe verwerkingsproblemen. De frequentie van afvoer kan door administratieve toezichthouders worden beoordeeld aan de hand van afvoerbonnen. Desondanks moet erkend worden dat de afvalstoffenmarkt fluctueert door de jaren heen en een frequente afvoer van bepaalde afvalstoffen geen garanties geven voor dezelfde frequente afvoer van deze afvalstoffen in de toekomst. De naleving van aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen In hoeverre een bedrijf de vergunningsvoorschriften en beperkingen in het verleden heeft nageleefd is een aanwijzing of een bedrijf de bedrijfsvoering op orde heeft. Zo kunnen verslagen van controlebezoeken meegenomen worden in de uiteindelijke beslissing om zekerheid te verlangen. Een bedrijf met een goede reputatie brengt op het eerste gezicht dan ook minder risico’s met zich mee dan een bedrijf met een slecht handhavingsverleden. Een goed handhavingsverleden neemt desondanks geen risico’s weg op schade die GS kunnen lijden door het moeten opruimen van afvalstoffen. Conclusie GS van Limburg hanteren allereerst een drempelbedrag waarboven zekerheid pas gesteld hoeft te worden van € 100.000,00. Vervolgens zullen de afvalstoffen welke in de positieve lijst voorkomen niet aan zekerheid onderhevig zijn vanwege hun zogenaamde positieve waarde. Buiten de genoemde vormen van (vrijwillig) gestelde zekerheid, accepteren GS ook garantstellingen van moedermaatschappijen en/of enig aandeelhouders mits deze voldoende aangetoond hebben daartoe financieel gedurende de looptijd van de te verlenen vergunning ook in staat te zijn. Bij de uiteindelijke beslissing om zekerheid te gaan verlangen van een drijver van een inrichting zal het risico dat GS lopen om in de toekomst ooit met kosten voor het beheer van afvalstoffen in aanraking te komen, zo veel als mogelijk in kaart moeten worden gebracht. Hiertoe zal een afweging van alle in 5 Staatssecretaris van VROM TK, 2003-2004, 1414, p. 2987. 12 artikel 3, lid 2 van het Besluit Fize genoemde factoren plaats dienen te vinden. Pas als hieruit de conclusie kan worden getrokken dat risico’s volledig worden weggenomen zal zekerheid achterwege kunnen blijven. De ervaring heeft geleerd dat een dergelijke situatie in het geval van een potentieel risico van meer dan € 100.000,00 nog niet voorgekomen is. Ook al is de solvabiliteit positief, dan nog is dit slechts een momentopname en in de fluctuerende afvalstoffenmarkt kan dit nooit garanties bieden en dus risico’s uitsluiten. De aanwezigheid van een (gecertificeerd) milieuzorgsysteem, een hoog frequente afvoer van de opgeslagen afvalstoffen of een goede naleving van de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen zullen dat risico op schade ook niet weg kunnen nemen. Een positieve score op een of meer van deze aspecten geeft namelijk geen garantie ten aanzien faillissementen 6 en speelt daardoor een beperkte rol bij het stellen van financiële zekerheid. In iedere separate vergunning zullen alle zaken zoals hierboven zijn genoemd concreet afgewogen dienen te worden en zal tot een conclusie gekomen moeten worden. Het spreekt voor zich dat als zekerheidstellingen in vergunningen worden opgenomen, de naleving van de daaruit voort vloeiende verplichtingen ook stringent gecontroleerd en zonodig bestuursrechtelijk afgedwongen zullen worden. Tenslotte dient opgemerkt te worden dat er momenteel (3e en 4e kwartaal 2006 en 1e kwartaal 2007) een evaluatie (Structurele Evaluatie Milieuwetgeving) van het Besluit door het Ministerie van VROM plaats vindt. Voorafgaande hieraan zijn alle betrokken partijen bij de praktische toepassing van het Besluit (waaronder dus ook de vergunningverleners) gehoord. In opdracht van VROM zal door de Universiteit van Maastricht naar aanleiding van de afgenomen interviews met de “gebruikers” van het Besluit een onderzoeksrapport worden opgemaakt met daarin weergegeven de ervaringen met het Besluit en de aanbevelingen voor de toekomst. Op basis van deze onderzoeksresultaten zal VROM beslissen of het Besluit ongewijzigd blijft bestaan of mogelijk toch voor de toekomst aangepast gaan worden (wijzigen beoordelingscriteria, plicht i.p.v. bevoegdheid etc.). Het is derhalve denkbaar dat dit beleid binnen afzienbare termijn aanpassing zal behoeven, al naar gelang de besluitvorming van het Ministerie van VROM omtrent het Besluit en de resultaten van de evaluatie ervan. Benodigde gegevens in vergunningsaanvraag en inhoud van vergunning(svooschriften) Voor het kunnen stellen van financiële zekerheid dient er een aantal gegevens overgelegd te worden in de vergunningsaanvraag, welke we in onze checklist aanvraag Wm-vergunning zouden kunnen vastleggen: Inzicht in financiële situatie: balans en jaarrekening over laatste 2/3 jaren, voor zover mogelijk; Maximale opslaghoeveelheden weergeven per afvalstof inclusief afvalstoffen welke binnen de inrichting vrijkomen en opgeslagen worden; Mogelijk bewijs van vrijwillige financiële zekerheidstelling (bankgarantie, borgtocht, deelname fonds, hypotheek-, pandrecht) + inzichten in berekend bedrag; Eventuele beschikbare langlopende afzetcontracten; Afvoerfrequentie afvalstoffen; Duidelijkheid verschaffen in wie drijver is van de inrichting; dus diegene (persoon of rechtspersoon) welke het in zijn macht heeft toe te zien op de naleving van de vergunningsvoorschriften; 6 Bekend is immers dat in de afvalbranche veel bedrijven failliet gaan. Er is dus bij voorbaat al sprake van een hoog faillissementsrisico (bron: Ministerie van VROM, brief d.d. 7 juni 2004, kenmerk 2004055784, gericht aan provincie Gelderland). 13 Indien de financiële zekerheid niet vrijwillig is gesteld zullen we dat zelf moeten doen in de vergunning. Hiertoe dienen er dus voorschriften worden opgenomen in de vergunning. De volgende zaken zijn hierbij van belang: Hoogte bedrag noemen; Manier van zekerheidstelling is beperkt, enkel één of meerdere vormen van: hypotheek/pand, borgtocht/bankgarantie, deelname fonds komen volgens besluit in aanmerking. Verzekering dient enkel ter dekking van milieuschade, zoals schade door ongewone voorvallen, zoals bodemverontreiniging; Zekerheid wordt in stand gehouden tot de drijver van de inrichting, na beëindigen van de activiteiten waarvoor de zekerheid is gesteld, dan wel na het beëindigen van alle activiteiten in de inrichting op een naar ons oordeel toereikende wijze de afvalstoffen nuttig zijn toegepast of verwijderd; Bij beëindigen van activiteiten dient de drijver dit binnen 4 weken na het staken van de bedrijfsactiviteiten schriftelijk aan ons te melden vergezeld van een overzicht over de wijze waarop de afvalstoffen uit de inrichting nuttig zijn toegepast of verwijderd; Drijver dient bij van kracht wording van diens vergunning een schriftelijk bewijs te kunnen overleggen waaruit blijkt dat voor de in de inrichting opgeslagen afvalstoffen financiële zekerheid is gesteld; De overdracht van de drijver van de vergunning naar een andere drijver kan enkel gebeuren indien de nieuwe drijver op een afdoende wijze de financiële zekerheid, tenminste 4 weken voor de overgang, aantoonbaar heeft gesteld. Voorschrift opnemen ter jaarlijkse bewijslevering van gedateerde financiële zekerheidstelling; Niet onopgemerkt dient te blijven dat iedere wijziging binnen de inrichting die consequenties kan hebben voor de gestelde financiële zekerheid ook dienovereenkomstig gewijzigd zal moeten worden. Bezien zal door ons moeten worden wat e.e.a. concreet betekent: aanpassing vergunning of wijziging voorschrift. Als er FZ is gesteld, is de vergunning persoonsgebonden en niet meer (alleen) zaaksgebonden. De volgende voorschriften kunnen als standaard voorschriften dienen voor het stellen van FZ voor de nakoming van de verplichtingen (verwijdering) m.b.t. afvalstoffen na beëindiging van activiteiten. 1. a. b. c. 7 Voor het nakomen7 van de voorschriften met betrekking tot het opslaan van de in voorschrift(en) X genoemde afvalstoffen (opnemen tabel met hoeveelheden en bijbehorende bedragen) dient de vergunninghouder een financiële zekerheid te stellen. Het bedrag waarvoor een financiële zekerheid dient te worden gesteld bedraagt € X per ton afval (opnemen tabel met hoeveelheden en bijbehorende bedragen), hetgeen overeenkomt met een maximum van € X (op basis van maximale vergunde opslagcapaciteit van de afvalstoffen). Voordat de onder a genoemde afvalstoffen binnen de inrichting worden gebracht, dient er zekerheid te worden gesteld voor het onder a genoemde bedrag ten behoeve van de opslag van de afvalstoffen en het beheer van de afvalstoffen na het beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting. De in sub a door vergunninghouder gestelde financiële zekerheid wordt in stand gehouden tot op het moment dat: De activiteiten binnen de inrichting zijn beëindigd en de afvalstoffen waartoe zekerheid is gesteld naar een vergunninghouder elders zijn afgevoerd, dan wel tot stoffen met een positieve marktwaarde zijn verwerkt. Dit betekent dat op het moment dat de vergunde periode van opslag is verstreken, de opslag dient te zijn beëindigd, zo niet dan wordt de FZ aangewend om dit alsnog te bewerkstelligen. 14 2 Financiële zekerheid kan worden gesteld in de vorm van: a. b Hypotheek- of pandrecht met GS als begunstigde van het onderpand; een borgtocht of bankgarantie met GS als begunstigde; c. deelname aan een gemeenschappelijk fonds waarbij zeker gesteld is dat GS van Limburg ook in een situatie van faillissement een titel heeft om het in voorschrift 1 bedoelde bedrag rechtstreeks op het fonds te kunnen verhalen. een andere vorm, waarbij de financiële zekerheid naar het oordeel van GS gelijkwaardig is aan een vorm van financiële zekerheid als bedoeld in a tot en met c. d. 3. a. b. c. d. In geval van overdracht van de vergunning aan een ander mogen na overdracht pas afvalstoffen worden opgeslagen als de nieuwe exploitant/drijver vooraf een schriftelijk bewijs van de in voorschrift 1 bedoelde door deze (rechts)persoon gestelde financiële zekerheid aan GS heeft overgelegd en dit bewijs door GS is goedgekeurd. Overdracht van een vergunning aan een andere exploitant dient tenminste 4 weken voor overdracht schriftelijk aan GS te worden gemeld. Indien de activiteiten in de inrichting zijn beëindigd, wordt dit door de vergunninghouder direct na het staken van de bedrijfsactiviteiten schriftelijk gemeld aan het bevoegd gezag. De schriftelijke melding wordt vergezeld van een overzicht over de wijze waarop de afvalstoffen uit de inrichting nuttig zijn toegepast of verwijderd. Indien de afvalstoffen waartoe de financiële zekerheid is gesteld allemaal nuttig zijn toegepast of verwijderd zijn, vervalt de verplichting als genoemd in voorschrift 1.a. Iedere wijziging die consequenties kan hebben voor de door de vergunninghouder gestelde financiële zekerheid moet uiterlijk vier weken na deze wijziging schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag. Gestreefd dient te worden, ook al heeft de ervaring geleerd dat dit nagenoeg niet voorkomt, naar het vrijwillig stellen van de FZ. Vergunningaanvrager dient in de aanvraag bovendien bepaalde financiële gegevens weer te geven op basis van artikel 5.11 van het Ivb. Op basis hiervan kan de vergunningverlener mede beoordelen of de FZ opgelegd dient te worden. Het opleggen van FZ zonder bepaalde gegevens te hebben zal naar alle waarschijnlijkheid strijdig zijn met art. 3:2 Awb. Er is dan te weinig kennis vergaard omtrent relevante feiten en af te wegen belangen, zodat het besluit onzorgvuldig is. Bij het niet overleggen van deze gegevens kan de aanvraag wel buiten behandeling worden gelaten omdat dan niet duidelijk is of de binnen de inrichting te accepteren afvalstoffen doelmatig worden verwijderd als de activiteiten binnen de inrichting worden beëindigd, dan wel niet is aangetoond dat geen FZ noodzakelijk is. Als vergunninghoudster overigens verwijst naar openbare financiële gegevens (gegevens uit de registers van de Kamer van Koophandel) en ze niet overlegt, dienen wij in dat geval in het kader van de door ons in acht te nemen zorgvuldigheid die gegevens zelf te achterhalen. Geeft aanvraagster aan dat de FZ, die wij noodzakelijk achten, niet gesteld kan worden vanwege een financiële marginale bedrijfsvoering, kunnen we de aanvraag weigeren in het belang van de bescherming van het milieu (afwezigheid doelmatige verwijdering van te accepteren afvalstoffen bij beëindigen van activiteiten binnen de inrichting). Bewust wordt gesproken van 'kunnen' omdat er sprake kan zijn van bepaalde vergunde rechten (opslag en verwerking van bepaalde afvalstoffen). Deze rechten kunnen in een revisievergunning niet worden afgenomen, maar wel aan voorwaarden ter bescherming van het milieu worden gebonden. 15 Om vergunde rechten te beperken, dient een ambtshalve aanpassing van de verleende vergunning(en) plaats te vinden. In een revisievergunning kunnen bepaalde vergunde activiteiten dus aan andere voorwaarden dan voorheen worden verbonden, indien dit in het belang van de bescherming van het milieu noodzakelijk is. Die voorwaarden kunnen het stellen van FZ inhouden. Als men echter weet dat de FZ niet door aanvrager gesteld kan worden, impliceert het toch opleggen ervan een impliciete weigering en worden hiermee dus vergunde rechten afgenomen, hetgeen in een revisievergunning niet is toegestaan op basis van art. 8.4, lid 3 Wm. Conclusie Er dient in een zo vroeg mogelijk stadium, liefst in het eerste vooroverleg, aandacht te worden besteed aan de mogelijkheid tot het stellen van FZ. Aanvraagster zal dan al de nodige gegevens 8 dienen aan te dragen om te kunnen beoordelen of het opleggen van FZ in de rede ligt. Ligt dit in de rede dan heeft het de voorkeur om de FZ in de aanvraag als onderdeel van de vergunning vrijwillig te laten stellen en dan in de vergunningsvoorschriften modelvoorschrift 3 d en 4 op te nemen. Zo niet, dan dienen we de FZ in de vergunningsvoorschriften geheel op te nemen, waarbij we op basis van aangedragen gegevens een afgewogen oordeel moeten kunnen maken over de noodzakelijkheid van het opleggen ervan. Gedeputeerde Staten voornoemd, L.J.P.M. Frissen, voorzitter drs. W.L.J. Weijnen, secretaris Uitgegeven, 22 maart 2007. De Secretaris, drs. W.L.J. Weijnen 8 Deze gegevens dienen aan de checklist vergunningsaanvraag te worden toegevoegd. 16