Niet opgenomen fragmenten Beslissingen om deze delen van het cahier niet op te nemen in Dagboek ’68-‘69 zijn gebaseerd op de beoordeling van de eindbestemming van desbetreffende teksten en op de aanpak die werd gehuldigd voor de twee bij leven verschenen dagboekdelen. Misschien zijn sommige van deze beslissingen betwistbaar. Redactie van deze fragmenten: Colette Broeckaert en Aline De Boeck - W 120369 Wat ik vanavond wil vertellen about pornografie. Een winstpunt van deze avond is in ieder geval dat we gedwongen worden te erkennen dat er pornografie bestaat. In gesprekken gebeurt het al te vaak dat het woord pornografie te pas en te onpas gebruikt wordt. Ik wens eerst een benaderende omschrijving te geven van pornografie, daarna uw aandacht te richten op de maatschappelijke betekenis ervan, om ten slotte een praxis voor te stellen. Als voorlopige, subjectieve definitie wens ik voor te stellen: pornografie zijn de voorstellingen die er louter op berekend zijn seksuele reacties te wekken: zoals er een "gastronomische pornografie" bestaat , die louter berekend is om onze speekselklieren te prikkelen (zie vele reclames in onze magazines), zoals er vroeger een pornografie bestond die erop gericht was onze traanklieren te prikkelen. Maar deze definitie is niet volledig: het is best denkbaar (hoewel misschien in een andere cultuur) dat een voorstelling uitermate prikkelend werkt, zonder dat de seksualiteit er specifiek, uitdrukkelijk tot uiting komt; ik voeg dus bij: waarbij de lichamelijkheid gereduceerd wordt tot seksualiteit. De moeilijkheid in de (zeer betwistbare) grafiek zit hem in de bepaling van de onderste grens van pornografie. Ziehier een oplossing: laten we als een postulaat aanvaarden dat er bij definitie geen pornografie meer is zohaast er twijfel rijst omtrent de toepasselijkheid van de definitie. Ik moet er hier van afzien om dieper in te gaan op het leerrijke/interessante van de hoofdzakelijk literaire pornografie als symptoom. De pornografie als bewijs dat de taal als het ware voorbestemd is om de werkelijkheid te vervalsen; pornografie als goedkope wanhoopsdaad voor de voorlopige onzegbaarheid van de erotiek - en in dit verband is er een duidelijke relatie tussen pornografie en theologie; pornografie als revolte: pornografie wekt weleens de indruk dat de prikkeling recht evenredig is met stijlloosheid, vulgariteit en dergelijke. Laten we pornografie eens bekijken als een maatschappelijke indicator: grenspaal tussen autoritaire en libertaire maatschappij. In de autoritaire maatschappij geldt de angst voor de aanstoot - maar niet voor om het even welke aanstoot, niet voor de angst(?) die kan gewekt worden door films als De groene mutsen of Het sluipend gif. De autoritaire maatschappij verraadt hier een grondig humanistisch pessimisme: de vrijheid wordt er als een bodemloze afgrond gevreesd - en dan is het maar natuurlijk dat gedacht wordt in termen als bescherming van minderjarigen, ziel van het kind. De libertaire maatschappij gedraagt zich fundamenteel optimistisch. Vrijheid wordt er aanzien als een noodzakelijke (niet voldoende) voorwaarde. De aanstoot verkrijgt een functie: eigenlijk kan ik niet echt weten of ik mijn medemensen verdraag zolang ik niet door een medemens geërgerd ben. Bestaat er een middenweg? Ja, en wel een zeer gevaarlijke die in Frankrijk wordt toegepast, misschien ook in Spanje en Portugal - en ik vrees wel dat België dezelfde weg opgaat. Een oplossing waarbij pornografie wettelijk verboden is, maar oogluikend wordt geduld als een voorrecht voor de bovenklasse. Zo kan een oligarchie geheel een elite niet alleen zoethouden en neutraliseren, maar ook compromitteren: theoretisch geldt de wet voor alle burgers, zodat een authentieke chantage wordt gepleegd op de bovenklasse. Een boek als Emmanuelle spreekt in dit verband boekdelen: het pornografisch gedrag wordt er expliciet als het voorrecht van een diplomatieke elite voorgesteld (en nog wel in Zuid-Oost-Azië!), de buitensporige prijs van de pornografie werkt natuurlijk in dezelfde zin. Voor we een praxis ontwerpen, behoren we de problematiek van pornografie te erkennen. Het gaat niet op “weg met pornografie” of “leve de pornografie” te roepen. In de eerste plaats omdat we onszelf niet al te zeer mogen vertrouwen. Ik geloof dat een taboe niet zomaar door de wil wordt opgelost: een verschijnsel dat wijst op het voortbestaan van het taboe is bijvoorbeeld de voorkeur voor het "onbehoorlijke" taalgebruik in sexualibus; het gaat nu ook niet op bijvoorbeeld te zeggen dat "een vrouw die haar kut toont toch niets meer is dan een v.d.h.k.t." Dit is niet waar omdat in de cultuur waarin we leven een dergelijke daad niet mogelijk is zonder allerlei conditioneringen tegen te werken (zedigheid, beleefdheid). In de tweede plaats omdat het gebruik van pornografie zoiets als een sociale desolidarisatie bevat - en de vraag moet hier gesteld worden of we ons hier niet reeds als een elite gedragen, of we niet al bezig zijn ons door een "welwillend gezag" te laten neutraliseren. Meer in het algemeen wil ik wijzen op de dubbelzinnigheid van vele protesten tegen censuur: vaak heeft men de indruk dat het gaat om voorrechten die door een bepaalde klasse (intellectuelen, kunstenaars) worden geëist. In de derde plaats is het wel belangrijk de polarisatie te erkennen die door het porno-verbod wordt veroorzaakt. Waar Playboy alles toont behalve een kut, daar ontstaat het Hollandse tijdschrift Private dat niets meer anders toont dan kutten. (En het zou interessant zijn na te gaan waar dit tijdschrift aftrek vindt...) Het glacé, gelikte gewaagde, roept het obscene op. De censuur wekt een behoefte die door pornografie voldaan wordt. Het erotisme roept de pornografie op, zoals het verbod de overtreding. Wat kunnen we doen? Ik weiger de polarisatie, het alternatief tussen erotisme en pornografie: ik wil erotiek. En evenzeer weiger ik de recuperatie. Op korte termijn betekent dit dat het pornoverbod zo spoedig mogelijk moet opgeheven worden. Maar praktisch, dit wil zeggen door art. 383, 396 bis. Op langere termijn? Ik geloof dat pornografie tenslotte een goedkope, ongevaarlijke overtreding blijft; zowat een ersatz van een omwenteling in de levensvormen, een displacement-activity; en ik ben niet gerust in het gebruik dat van pornografie ooit kan gemaakt worden als consumptieartikel - daarom moeten we grote aandacht besteden aan wat in Holland gebeurt. Ik geloof dat het op langere termijn van het grootste belang is van de passieve consumptie naar het beleven over te schakelen. Dat betekent voor mij: een erotiek. Aankweken van een postpornografisch denken, ontwerpen van postpornografische vormgeving en cultuur. Hoogst belangrijk in dit verband lijken mij de seksuele experimenten die in SDS-kringen zijn gevoerd; ik meen te weten dat ze niet geslaagd zijn, maar het wordt onvermijdelijk een zeer lange weg... - M 280469 Omzendbrief 1 (Daniël Robberechts) Ik stel vast dat ik nu als schrijver behoefte heb aan documentatie, informatie, gedachtenwisseling en studie omtrent technische, specifieke aspecten van het schrijven. Ik geloof wel dat ik enig idee heb van wat een nieuw schrijverschap moet kunnen worden dat zou beantwoorden aan een nieuwe maatschappij, maar ik weet dat ik op mijn eentje niet volsta om die persoonlijke, partiële inzichten te scherpen én te verruimen. Overigens, die nieuwe maatschappij waar we naar uitkijken, zal minder individualistisch zijn, rationeler en meer gespecialiseerd, zodat een onderzoek in ploegverband alleen maar consequent lijkt - natuurlijk met dit voorbehoud dat het team-work beperkt moet blijven tot wat een team aankan. De werkgroepen van studenten werken wel inspirerend; meteen gebiedt de voorzichtigheid dat men zich zou beperken tot schrijvers die elkaar materieel gemakkelijk kunnen bereiken – Daniël Robberechts, DVH, JED, Claus?,.... - tevens bewerkt dit 'provincialisme' een statistisch toevallige groep van schrijvers. Uiteraard is het doel minder eenstemmigheid dan informatie, confrontatie en perspectief. De werkgroep zou dus een studie moeten maken van de huidige productie en verspreiding van geschriften en een onderzoek wijden aan nieuwe vormen en mogelijkheden. Het werk zou - niet speculatief zijn (alleen door schrijvers, dit is mensen die concreet bij de problematiek betrokken zijn) maar kritisch - zo technisch en pragmatisch mogelijk (dat er niet in het ijle wordt gepraat) - niet wetenschappelijk (in de zin van de Franse linguïstiek bijvoorbeeld, die mij gratuit, steriel en esoterisch lijkt) maar streng rationeel Hier dan enkele onderwerpen die ik niet alleen aankan: - schrijverschap: analyse van communicatiestoornissen: wat betekent het, sociaal? wat zou het moeten betekenen? gezag versus liefhebberij/werkschuwheid opstellen van een waarschuwingstekst voor lezers die de misverstanden zou voorkomen opvangen communicatieverstoring anonimiteit? - geschrift: opportuniteit van het auteursrecht consequenties van het snellezen, van de computer - het boek: 1. negatief: de nieuwe media tonen wat een boek niet meer moet aankunnen, REDUCTIE van het boek (cfr. wat Grotowski voor het toneel heeft gedaan) 2. positief: een nieuwe functie van het boek onherleidbare kenmerken van het boek: - relatieve duurzaam. - laattijdigheid het boek als: voorwerp (Develing) ruimte (tekst als draad)/duur/brief/inventaris - uitgeverij: opportuniteit en haalbaarheid van niet-industriële initiatieven (men zou over een marktonderzoek moeten beschikken) - kritiek en recensie: een nieuwe houding ertegenover / kritiek op literatuur - in hoever is de huidige literaire productie formeel een afspiegeling van het kapitalisme en eraan medeplichtig, er bestaan hierover troublante maar duistere teksten van Tel-Quel mensen Deze omzendbrief wordt gestuurd naar JED DVH Claus? Ik stel voor dat we zo te werk gaan: JED schrijft een antwoord-omzendbrief naar iedereen, daarna DVH, daarna Claus, daarna X. Dit antwoord moet zeker bevatten: - algemene reactie - andere onderwerpen die men zou willen onderzoeken - wat men het eerst zou willen behandelen - voorkeur voor tijdstip dag en plaats van eerste bijeenkomst De schrijver van de laatste omzendbrief (Claus of X) zou tijd, plaats en onderwerp van de eerste bijeenkomst moeten bevatten. Dan zouden we van de vakantie moeten profiteren om dikwijls (xx per week) samen te komen, opdat er dadelijk schot in komt; omzendbrieven blijven nuttig wanneer een ontmoeting onmogelijk is. Vraag: wat doen we met de besprekingen zelf? Ik dacht eerst: op band opnemen en zo maar rauw overtikken, maar dat vergt wel veel werk. Beknopte verslagen opstellen? - V 300569 VVL Van Itt - Jaak B. - Julien - I afwezig Kemp - Reacties aankondiging VVL - Brief ver Elst - boeken aftrekken bedrijfsonkosten - ontoereikend - Roger Serras / Visserij 72 / Gent tel 09/239825 verslag - statuut onderw personeel melding in VVL (+ privéleven) Clara Haesaert - Snoek. schrijven - BTW - auteursrecht ontslagen BTW [ontwerptekst - kamerdoc 88 nummer 1 artikel 18 auteursrecht publicatie in mededelingen. voor 10 juli bij E.V.I. / spreekbeurt lezingen sabam Tieleman // Thielemans BTW en prijs boek. - contacten franstaligen. UNESCO . afstand auteursrecht voor ontwikkelingsl. EVI contact - Matti Spekking / schoollezingen - brochure verschijnt eerlang. 4 juni vergadering september wie organiseert? VVL? scholen vragen subsidies voor organisatie - Fran**e tekst sociaal statuut van de s. debat? - bewijs goed gedrag - verslag. wie niet reageert akkoord - beroepsjournalist - ontwerp statuut september kadertekst november buitengewone vergadering - volgende vergadering 14 u Mechelen. woensdag 18 juni 1) lopende zaken agenda statuut - intrede BK - statuut: bescherming van het beroep criterium van VVL - V 060669 Is het progressief gesproken wel opportuun dat tegen de expliciete en impliciete censuur in Vlaanderen wordt geageerd? Van linkse zijde wordt hierop weleens geantwoord dat het probleem van de seksuele vrijheid van de westerling op zijn minst van ondergeschikt belang is, vergeleken met dat van de politieke censuur en de grote problemen die rechtstreeks verband houden met neo-postkoloniale oorlogen, de wereldhonger of de aanvechting van de repressieve consumptiemaatschappij. Wanneer een Vlaamse progressist zich gevoelsmatig wil inzetten voor een seksuele liberalisatie wordt hij ervan verdacht, wellicht onbewust een weg te banen voor de seksconsumptie zoals die bijvoorbeeld in West-Duitsland tiert. Gekneld tussen de clerico-kapitalistische schaamte voor de seksualiteit en de schaamte voor een misdadige consumptie, doet die Vlaamse progressist er maar het zwijgen toe: "Het is niet de seksuele liberalisatie die de zaak zal oplossen." Ik vrees dat zulk een houding specifiek Vlaamse en Belgische gegevens miskent. Alleen al het feit dat Vlaanderen samen met Ierland de katholiekste streek is van Europa, moet noodzakelijk heel eigen politieke consequenties hebben. Er is iets vernederends in het feit dat men altijd weer die oude koe van de seksuele censuur moet bovenhalen; de Vlaamse intellectueel die deze vernedering afwijst, geniet wel van het gevoelen dat hij op de geestelijke hoogte verkeert van zijn homologen in Parijs, Berlijn of Londen, maar hij miskent de feitelijke vernederend achterlijke toestand waarin zijn land verkeert. Het is een feit dat seksuele verdraagzaamheid in een laat-kapitalistische maatschappij een hachelijk dubbelzinnig karakter vertoont (zie Reimut Reiche: Sexualität und Klassenkampf, zur Abwehr repressiever Entsublimierung - Verlag Neue Kritik - Frankfurt '68). Bestseller die in de loop van het najaar in Nederlandse vertaling verschijnt in de reeks Permanente Kritiek. Maar het is ook een feit dat die dubbelzinnigheid gewoon niet onderkend kan worden, bestudeerd en geopenbaard, in een maatschappij die officieel nog altijd aseksueel leeft. De thans vigerende expliciete en impliciete seksuele censuur in Vlaanderen heeft (op zijn minst) een politieke, een socio-economische en een culturele dimensie. Politiek: een culturele revolutie, zijnde in de eerste plaats een omwenteling in de levensvormen, blijft ondenkbaar zonder zedelijk pluralisme. Een pluralisme dat de naakten niet in reservaten zou rangeren, maar Seksualiteit is een van die gebieden waar het individu concreet een persoonlijke zedelijke keuze moet kunnen belichamen en waar zijn verdraagzaamheid dan ook ... wordt getoetst. Op massaal autoritaire wijze wordt in Vlaanderen nog altijd één enkele seksuele zedelijkheid als alleenzaligmakend opgelegd. (Wat heeft het gros van de katholieken tot nu toe gedaan om de destijds voor hen en door hen opgelegde zedelijke normen te relativeren, om de kreten van pluralisme en verdraagzaamheid in daden om te zetten?) Zo weet de gevestigde macht op voorhand: wat er in Vlaanderen ook moge gebeuren, de massa zal nog altijd denken met de zedelijke begrippen die haar door ons zijn ingeprent. De progressieve optie hier tegenover is duidelijk: in een gesocialiseerde, waarschijnlijk minder gedifferentieerde, authentiek pluralistische maatschappij zal wat nog altijd ergernis en aanstoot wordt genoemd, een noodzakelijke functie vervullen in de daadwerkelijke erkenning van het feit "dat een andere ook anders is". Socio-economisch: in de eerste plaats omdat de bovenklasse uiteraard niet veel hinder heeft van de censuur, met haar mercedessen en sportwagens is zij zo over de grenszen, en de libertijnse “cadres” gaan de bloemetjes in zuiderse landen buitenzetten, zodat ze na hun zomervakantie met effen gezicht en gestreken colbert + das weer hun onbesproken plaats kunnen innemen in deze o zo zedige maatschappij. Bij gebrek aan statistisch onderzoek moet ik me wel beperken tot een intuïtieve hypothese: maar zéér veel schijnt erop te wijzen dat de lankmoedigheid van het politieapparaat tegenover alles wat de roes betreft, recht evenredig is met het inkomen van de beroerden: alsof deze maatschappij de roes niet kan dulden dan als ultieme beloning van het mercantiele (bekwaamheid) welslagen; ook zou het in dat verband de moeite lonen een onderzoek in te stellen naar de inkomens van allen die door de politie naar psychiatrische instellingen zijn gebracht. De seksualiteit vergaat het niet anders. De geïntimideerde Vlaamse kleine man en vrouw zijn het die, buiten een slaafse onderwerping aan aftandse, zelfs door katholieken aangevochten seksuele normen, ter verkenning van het seksuele verschijnsel geen andere mogelijkheid geboden wordt dan kiosk-, schund, de hypocriete verontwaardiging van Kwik en de vulgariteit van de (overigens dure) Soethoudtpornografie. (En alleen al het feit dat de literaire pornografie wel, maar de plastische helemaal niet wordt geduld, terwijl beeld en woord door het strafwetboek toch op identieke wijze worden behandeld, stemt tot nadenken.) Waarschijnlijk behoort men zich helemaal niet te verheugen over het feit dat een sous-Playboytijdschrift als het Vlaamse Partner geen bijval geniet: blijkbaar bewijst het niet dat de Vlaamse consument het mechanisme van een dergelijk tijdschrift doorheeft, maar alleen dat hij nog zo vulgair en zedelijk laf is gehouden dat hij Kwik of Telstar verkiest boven Partner. Socio-economisch in de tweede plaats omdat zelfs in het reservaat Vlaanderen een seksuele liberalisatie op langere termijn onherroepelijk is: die welke via de consumptiemaatschappij wordt opgedrongen. Dit moet dan leiden ofwel tot de Franse toestand: aan een "intellectuele elite" wordt grootmoedig een bepaald eroticisme gegund dat uitdrukkelijk als een kastevoorrecht wordt aangediend (cfr. de publiciteit van uitgeefster Regine Desforges, de boeken van Emmanuel le Arsan, de partoezes in selecte kringetjes, publicaties als Plexus of Sexus) en aangewend als hanteermiddel op die "elite" en als bemaskering van het autoritarisme (cfr. de welwillendheid van de Pompidous in eroticis). Ofwel tot de Duitse toestand: seksindustrie (ex-Luftwaffeheldin Beate Uhse) en manipulatie van elke seksuele vrijmoedigheid (cfr. de analyse door R. Reiche van het gamma van Springer-weekbladen). Cultureel. 1. De argeloze man en vrouw die zich niet de weelde van een reis over de grens kunnen veroorloven om een onverknipte film te zien, die niet genoeg tegendraads zijn om op zoek te gaan naar 'verboden boeken', vernemen eigenlijk alleen via schandalen wat er seksueel in de buitenwereld omgaat, hetgeen hen bij voorbaat zo niet tot verontwaardiging, dan toch tot pijnlijke verbazing moet aanzetten. Erger is het feit dat de verknipte films noodzakelijk een verwrongen beeld geven van hedendaagse morele trends: het kunstmatig uitwissen van het verband tussen nieuwe kleding bijvoorbeeld of nieuwe muziek, een nieuwe erotiek, moet bij niet-weerspannige burgers een gewoon schizoïde mentaliteit aankweken, waarbij van nieuwe levensvormen alles geassimileerd wordt behalve de erotiek, die er wezenlijk niet van te scheiden was. Waarom is het alleen de upper-class die aan deze Vlaamse mentaliteitsvernauwing kan ontsnappen, zodat de linke jongens van de reclame (die heel goed van seksuele wanten weten) niet helemaal ten onrechte in Vlaanderen kunnen suggereren dat de eigentijdse cultuur een kwestie van koopkracht (uiteraard vanaf een minimum) is. 2. Men hoeft geen Batavomaan te zijn om te erkennen dat de gemiddelde Nederlandse houding tegenover seksualiteit en erotiek zich gunstig van de Franse en de West-Duitse onderscheidt door rationaliteit en sociaalgerichtheid. Bij ons gebeurt nu alles alsof de Noord-Zuidintegratie door de overheid werd aangemoedigd op alle gebieden behalve dat van de seksuele liberalisatie. Dit schept dan weer een culturele kloof in Vlaanderen zelf: intellectuelen die zich bewust op de hoogte houden van wat in Nederland gebeurt, hebben gewoon niet de kans om hun bevindingen over te dragen. Alleen een aansluiten bij Nederland zou Vlaanderen de kans bieden om, over enkele eeuwen achterstand heen, op de meest humanitaire wijze de "post-pornografische" era te betreden die reeds in Skandinavië is ingeluid. Blijkbaar acht "men" die mogelijkheid onduldbaar. Bewust of onbewust heeft een hoofdzakelijk Franstalig conservatisme gekozen voor de Franse oplossing: het repressief in een "culturele" dit is artistiekerige elitesaus gehulde eroticisme. (De film L' étreinte werd tenminste in die zin aangediend; het vertoningsverbod is dan ook hierom het onduldbaarst, dat het een geldige betwisting van de film verhinderd heeft. Om een idee te hebben van wat de culturele saus vermag, bedenke men eens welke de reactie van de gevestigde orde zou zijn wanneer een beat- of popgroep even ondubbelzinnig seksueel zou optreden als de groep van Béjart.) Het Vlaamse conservatisme (van de sinds '49 wel verrijkte flaminganten) lijkt, al of niet blind, de Duitse kant op te gaan: grondig doordachte, gewetenloze economische uitbuiting en manipulatie van elke trend naar seksuele openheid. (Zie Kwik en Telstar) In beide gevallen baant men bewust of onbewust de weg voor een alleen aan de top gecontroleerde seksuele psuedo-vrijmoedigheid. De progressieven behoren zich wel bewust te zijn van de consequenties van deze moedwil om de seksuele klok via censuur stil te zetten: binnen afzienbare tijd geschiedt de doorbraak dus tóch, maar dan op een wijze die links onmogelijk kan wensen: als mercantiele repressie en autoritair statussymbool (met bijvoorbeeld de Euromarkt en Schapeambtenaar als elite) in plaats van als rationeelste medemenselijkheid. Dit betekent in de eerste plaats dat de noodzakelijkste kritiek op de seksuele ontvoogding, die nu reeds in Skandinavië en West-Duitsland opklinkt, bij ons geen kans krijgt om tijdig en efficiënt gevoerd te worden (gesteld dat persconcentratie en geconcerteerde monopolistische mediamediocriteit nog enige ruimte bieden voor kritiek). Kennelijk hebben de paleokapitalistische puriteinen nog zeer veel macht in Vlaanderen, en (genieten zij) kunnen zij rekenen op een stille instemming bij een grondig geconditioneerde massa. Hun optreden komt neer op een achterhoede-, een vertragingsgevecht waarvan zo niet het doel, dan toch het resultaat is: dat de puriteinse verdringing van het seksuele zonder enige discontinuïteit kan vervangen worden door de manipulatie van het seksuele. Althans impliciet zijn de puriteinse het met de libertijnse conservatieven hierover eens dat de overgang tussen de 2 vormen van repressie geen hiaat mag vertonen langswaar een authentieke kritiek zou kunnen losbreken. Men kan de revolutionairen begrijpen die voor zo'n complexe problematiek besluiten dat de revolutie de seksualiteit dan maar (voorlopig?) buiten beschouwing moet laten, of (wat gezien de gegevens doorgaans op hetzelfde neerkomt) puriteins zijn. Maar hun houding bevat niets minder dan een verzaken aan de culturele revolutie waarbij de gehele mens betrokken is. En zowel het revolutionaire verleden als het contrarevolutionaire heden bevestigen het vermoeden dat in de welvaartstaten van nu gewoon geen andere revolutie meer mogelijk is dan een totale, culturele. Het is wel tekenend voor onze maatschappij dat van de wetten ter bescherming van de minderjarigen er geen hun seksuele integriteit gelden, en enkel hun integriteit als consumenten en geen enkel hun** ethische wezens. Het is niet denkbeeldig dat de snuggere sekshandelaars nu reeds de middelen bestuderen om de voor hen in Scandinavië noodlottige gevolgen van de opheffing van de seksuele censuur aldus te voorkomen, om bijvoorbeeld door autocensuur de seksuele nieuwsgierigheid ad infinitum te onderhouden. De glamourgirl en het hippe modelletje zouden weleens symbolen kunnen worden van een repressie die alleen meer verfijnd en meteen doelmatiger zou zijn dan die welke onder het teken van fasces, het hakenkruis of de feniks zijn uitgeoefend. Maar een dergelijke argwaan, en de kritiek en de waakzaamheid waartoe hij moet leiden, krijgen gewoon geen schijn van kans in een censuurland waar het onverbloemde, gewoonmenselijke seksuele feit van hogerhand nog altijd verzwegen wordt, geschrapt, beplakt, geknipt, bemanteld, geschorst, bekeurd, vervalst en verloochend. - M 160669 Naar mijn mening is in de omzendbrief 2 en 3 geen voldoende onderscheid gemaakt tussen twee aspecten van ons mogelijk progressief gedrag. A In de eerste plaats de agitatie (Daan), de provocatie, de filtratie, de kritiek op het systeem (Jan). We zijn het erover eens dat die actie alleen dan efficiënt zal zijn, wanneer ze uitgevoerd zal worden als een partituur (Daan), rustend op solidariteit (Jan), kortom wanneer ze vanuit een organisatie of een beweging (Jan) zal worden gevoerd, die ik voor mijn part 'het linkse front' wil noemen. In december '68 pleitte ik al voor een dergelijke concentratie vanuit een maandelijkse vergadering van informatie. Het was toen blijkbaar te vroeg. Maar ook nu is links zo niet verdeeld, dan toch versnipperd over groepen als SVB, consumentenbonden, operatie broederlijke stelen, de vereniging van dienstweigeraars,vietnamcomités, het anti-NAVO-comité, een waakzaamheidscomité voor censuur, enzovoort; over organen als de nieuwe links, de macht aan de werker, rood, genster .... Ik hoop maar dat een dergelijk front er zeer spoedig komt, alleen al de persconcentratie maakt het dringend. Maar 1e: ik geloof dat het niet opportuun is dat wij als schrijvers onder elkaar bespreken en beschrijven hoe zo'n links front zou moeten ontstaan en functioneren. Dergelijke problemen behoren op een volksvergadering te worden voorgelegd en mijn ervaring leert me dat het niet goed is zo'n vergadering al te welomlijnde, vooropgezette plannen voor te stellen, omdat de creativiteit van de vergadering daardoor wordt onderdrukt. 2e: ik geloof dat de functie van een schrijver in een dergelijke beweging niet veel overleg behoeft en in ieder geval zeer nederig moet blijven. a. Onze plaats in zo'n beweging is niet die van systematische ideologen, van organisatoren, van vrijgestelden of fulltime militanten, omdat dit zou betekenen dat wij ons (eigenzinnige) schrijven verzaken. Het is belangrijk te beseffen dat ons verzaken uit plichtsbewustzijn aan het schrijven-dat-we-graag-doen wezenlijk antiprogressief zou zijn: Het uit de arbeidspraktijk bannen van joods-christelijke instellingen zoals zelfverloochening en opofferingsgezindheid (een van de principes waarvan volgens Cohn-Bendit elke actie dient uit te gaan). b. Onze functie is nog minder dan die van voormannen: dat een schrijver als Mailer zich kandidaat stelt voor het burgemeesterschap van New York vind ik uiterst bedenkelijk, en het is dan niet eens verbazend dat zijn eerste uitlatingen hieromtrent heel goed door bijvoorbeeld een Degrelle hadden kunnen zijn uitgesproken. Hoe men het ook draait of keert, een schrijver blijft (althans voor het witte papier) een dilettant (Daan) met een grote dosis kritisch bewustzijn (Jan), een kritisch waarnemend, eigenzinnig individu. Dat zo'n individu zijn persoon vereenzelvigt met een beweging kan fatale, fascistoïde gevolgen hebben. c. Maar juist de, in een links front aanvaarde, bescheiden functie van individuele bemoeial kan uitzonderlijk belangrijk zijn: - de schrijver kan er als individu aanvoelen wat in de andere, vaak stemloze enkelingen omgaat, en die gevoelens vertolken - zijn distantie, zijn onvolledige involvement vrijwaart zijn kritisch bewustzijn dat ook of vooral in een links front noodzakelijk is. (Vergeet niet dat ook het Italiaanse fascisme als een links front is begonnen, dat elke volksvergadering, vooral van niet-intellectuelen, altijd door demagogie bedreigd zal zijn.) - zijn bemoeizucht is niets anders dan de uiting van zijn totale approach, vanuit de gehele mens, van alle problemen; daardoor is een schrijver een onmisbare tegenhanger van elke specialist, wetenschapper, technoloog. d. Maar wat van de schrijver als schrijver binnen een links front? Wat de slogan betreft 'het woord als kreet' (Daan), ben ik tamelijk sceptisch. Ik heb zowat de indruk (vooroordeel?) dat niet-schrijvers weleens meer spontane en inslaande slogans kunnen vinden. (Maar: wie vond in Gent de kreet 'het gezag geeft zich bloot?', als het Daan was, dan hoedje af, en ik herzie m'n scepticisme). Niettemin lijkt het wel vanzelfsprekend dat schrijvers tenminste een bepaalde copywriting op zich kunnen nemen, bepaalde vlugschriften opstellen. Maar ook hier dringt de bescheidenheid. Een grondige tekstanalyse van een exemplaar van het Nieuwblad bijvoorbeeld, of van het strafwetboek is dringend nuttig - maar zoiets kunnen wij niet aan, maar wel een interdisciplinair team van filologen, psychologen, juristen enzovoort, die we eventueel kunnen bijstaan. Wij zijn nu eenmaal afgestemd op de 'gewone lezer' - de vraag is: wat is dat? CONCREET BESLUIT UIT A: het linkse front is er nu eenmaal niet, en wij zijn er de mensen niet naar om het te vormen. In dat verband staat ons dus niets anders te doen, dan ons als schrijvers op een mobilisatie voor te bereiden. We moeten ons oefenen in het opstellen van vlugschriften en andere betogende teksten. (Nu bijvoorbeeld lijst van redenen om geen dagblad te kopen) Ik heb er dit jaar verscheidene geschreven, maar ik ben zeker dat ze door overleg veel beter hadden kunnen worden. Nu is het vaak zo dat een tekst door ploegwerk afgezwakt wordt. Als schrijvers er niet in slagen teksten door teamwork te scherpen, wie dan wel? En dan moeten we ons nog van het feit bewust zijn, dat elke vorm van collectief schrijven nu al op zichzelf ongehoord is, revolutionair. B. Indien we ons engagement moeten beperken tot het politieke A, dan zou ons daarbuiten inderdaad niet veel meer overblijven dan als burger met een bepaalde begaafdheid “sporadies vlijtig ons best te doen” (Daan). Maar er is goddank nog iets anders; op de vraag wat een drietal schrijvers samen in progressief verband kunnen doen, is het allereerste antwoord sinds een orgaan als VVL: een technisch engagement ontwerpen en verwezenlijken. 1. Eerst dan is de studentenbeweging gevaarlijk geworden, wanneer ze zich gewijd heeft aan een gemeenschappelijke, kritische analyse van een specifieke toestand: universiteitsstudent-zijn. Elke authentieke contestatie begint bij de eigen functie, bij het specifieke medium. In de Nederlandse literatuur zijn de pogingen in die zin individueel gebleven, intuïtief, impulsief, en vaak gebaseerd op goedkope alternatieven ('schrijven of schieten' - niet verwonderlijk dat een neofascist als MvN z'on onderneming steunt!) 2. Even goedkoop en utopisch zou het zijn, een 'progressieve literatuur' uit onze duim te zuigen die gratuit zou zijn, in het luchtledige zou hangen en waar we ons waarschijnlijk alleen uit zelfverloochening naar zouden voegen. Indien er een progressieve literatuur bestaanbaar is, dan moet ze groeien uit de concrete inzichten die we zelf halen uit een analyse. 3. Die analyse moet vertrekken vanuit ons onbehagen, en dat onbehagen geldt veel minder ons schrijven dan het systeem waarin onze geschriften worden opgenomen: “het circuit waarin kortsluitingen voorzien zijn” (Daan), onze wens om “het schrijven en het boek uit het systeem los te maken”. (Jan). Om een parallel te gebruiken: een schilder mag nog zoveel Vietnamdoeken maken, wezenlijk revolutionair handelt hij pas wanneer hij erin slaagt zijn doeken aan de man te brengen via een antispeculatoire cyclus. Maar het ontwerpen van zo'n cyclus vergt denk- en schrijfwerk, iets waarvoor een schilder uiteraard weinig voelt, terwijl ditzelfde werk voor schrijvers enigszins in het verlengde ligt van hun arbeid. Gebundeld denkwerk, rationaliteit in plaats van individuele intuïtie en impulsiviteit: omdat het duidelijk is dat aan de overzijde mensen staan die allesbehalve intuïtief of impulsief te werk gaan (kijk hoe zij erin geslaagd zijn de multiples onschadelijk te maken). Een tweede reden om de analyse op het systeem (van productie, distributie, consumptie) te richten, is het evidente feit dat we daar met waarneembare en meetbare feiten te maken hebben (terwijl het afwegen of elkaars geschriften al of niet door de progressieve beugel kunnen, altijd vrijblijvend zal zijn) en dat die feiten ons wellicht naar dieper liggende oorzaken, contradicties en dergelijke kunnen leiden. 4. Het niet te overschatten feit en buitenkans in ons medium is nu dat er een “crisis is van het schrijven”. Ik verwijs naar de interviewbundel van Auwera, maar ik noem ook W, die het einde van de literaire uitgeverij voor over een twintigtal jaren voorziet. De pers infiltreert in tv om ze ongevaarlijk te houden; toekomend jaar komt de filmcassette op de markt die als een tape in het tv-apparaat wordt gestoken, de VBVB lijkt vastbesloten om de concurrentie van de andere media te weren. Zo'n crisis vormt een barst in het systeem, een unieke gelegenheid om de dingen te veranderen. 5. Maar er is nog meer. De technische crisis is een afspiegeling van een sociale, socio-politieke crisis. J.J. Goux heeft wetenschappelijk aangetoond dat binnen de kapitalistische wereld het primaat van het geld in alle opzichten beantwoordt aan het primaat van het geschrift. (Denk bijvoorbeeld aan de uitdrukking 'geen woorden verspillen'.) De literatuur is even nietzeggend // vrijblijvend geworden als het geld porno woord/beeld. Zodat deze crisis ons in een uitzonderlijk gunstige positie plaatst om progressief het schrijven via het schrijven aan een kritiek te onderwerpen. Een werkelijk nieuwe functie van het schrijven zou feitelijk een nieuw socio-economisch systeem oproepen! Naar mijn mening komt het erop aan een strategische terugtocht te ontwerpen en uit te voeren tot binnen het gebied waar het schrijven onvervangbaar is (dit is minimaal: onze lief-hebberij) om daar het specifieke schrijven efficiënt te maken, gevaarlijk, scherp. (Als concreet begin verwijs ik naar b in de omzendbrief 1.) - D 170669 Met andere woorden, het ziet ernaar uit dat het schrijven binnenkort in een soort van guerrillasituatie komt te staan; dan komt het erop aan ten eerste een politiek juiste guerrilla te vormen (en geen dievenbende) en ten tweede in een gunstig beleid te opereren. Een dergelijk technisch-specifiek groepswerk wordt dan nóg door een gevaar bedreigd: namelijk inteelt. Ter voorkoming ervan zie ik twee soorten van maatregelen: a. de groep moet open zijn; nu denk ik wel niet aan een 'interdisciplinair team' (Jan), omdat ik niet verwacht dat anderen, die niet met ziel en lijf bij het schrijven zijn betrokken, onze hardnekkigheid ervaren (het interdisciplinair team vormt een eerste stap naar iets anders: volksvergadering, links front, maar beroep op universiteiten voor vragenlijst aan lezer-studenten onmisbaar). Ik stel het principe voor dat we systematisch een beroep doen op bevoegde specialisten en er eens definitief mee ophouden ons tevreden te stellen met intuïties die ons aannemelijk schijnen; die confrontatie met buitenstaanders zal ons telkens verplichten tot realisme ten opzichte van de buitenwereld. b. De neerslag van onze analyse zal worden geschreven. Het komt erop aan die teksten zo te maken dat elke buitenstaander voortdurend de mogelijkheid heeft om in te haken op onze gedachtengang. Daartoe zou het goed zijn dat we onze +- verzwegen postulaten expliciteren. Ik stel voor dat Jan die lijst bijhoudt (één van de postulaten moet zijn: dat een kritiek op het schrijven niet noodzakelijk esoterisch hoeft te zijn). En dan zou er ook een woordenlijst moeten komen waarin de inhoud wordt bepaald van de woorden die we het vaakst zullen hanteren (Daan). CONCREET UIT B: de voorlopige waarschuwingstekst ter voorkoming van communicatiestoornissen lijkt me, hoe bescheiden ook, zeer geschikt om te beginnen: we vertrekken van de gegeven toestand, onderwerpen die aan een kritiek en daarmee is de kettingreactie ontketend. C. In deze omzendbrief 4 ontwaar ik de volgende postulaten die ik jullie ter verbetering enzovoort voorleg: 1) Wij maken graag geschriften 2) Authentieke betwisting behoort in de eerste plaats te worden toegepast op de eigen, concrete situatie 3) in literair verband: groepswerk op zichzelf revolutionaire mogelijkheden 4) Het moet mogelijk zijn een kritiek op de literaire productie in een ruim toegankelijke omgangstaal te formuleren. Daar Daan eerst de 14e juli naar Cuba vertrekt, stel ik voor dat we toch maar de eerste week van juli samenkomen, bij mij als het mooi weer is, anders bij Daan; laat hij de dag bepalen, vermits hij nog hard Spaans moet leren. Ik vraag jullie ook vragen op te stellen die jullie graag aan 'gewone lezers' gesteld willen hebben, Kennis verruimen (Daan): informatiepaketten - W 180669 Fred, Jaak, Eugène, Clara, Julien, Daniël - aankoop van docum. ver elst - serras: argument - statuut onderwijzend personeel: citaat schrijvers. onrechtstreekse druk meningsuiting toelichting rede publicatie in naam van de werkgroep draagwijdte? mogelijke interpretatie... wat ondernemen verwijzen statuten VVL einde juni - BTW geen btw op auteursrecht verkoopprijs van het boek: beslissing SABAM - parallel. informatietekst Thieleman - contacten VBVB: Jaak - " front schrijversvereniging: Eugène. - dagelijks bestuur: Jaak, Eugène secretaris, Julien. - tekst ontwerp statuut: bestuur voorleggen - volgende vergadering document dramatische kunst van hoeck / woensdag 10 sept Brussel 14u - Do 190669 De werkgroep sb richt de aandacht van de VVL-leden op KB van 220369 gepubliceerd // verschenen in staatsblad 020469. (Artikel 1). Het besluit van toepassing op Artikel 12 bepaalt: Zij mogen zich niet inlaten De werkgroep vraagt zich met bezorgdheid af welke de feitelijke draagwijdte is en de mogelijke interpretatie van een dergelijk besluit voor schrijvers die op een ander gebied dan de godsdienst *** het off. onder***g werkzaam zijn. Zohaast zou blijken dat hogervermeld artikel gebruikt // aangewend wordt als een +- onrechtstreekse druk op de vrije meningsuiting, zou de VVL zich krachtens Artikel 2 van haar statuten genoodzaakt zien handelend op te treden. Ondertussen spoort de w.s. de leden tot bijzondere waakzaamheid aan. - M 300669 Brief over Tel Quel Hoe ik me zowat bij Theorie d'Ensemble betrokken voel, kan je in de eerste plaats zien aan de hierbijgevoegde lijst van citaten (die ik naar dvh en jd gestuurd heb om te vernemen of ze er ook wat in zien). In de eerste plaats moet ik wel zeggen dat ik Derrida, Kristeva, Sollers en Pleynet (La poésie doit avoir pour but...) niet heb kunnen willen lezen. Maar het was wel op voorhand duidelijk dat ik zo'n werk maar vanuit een zeer pragmatische, laag-bij-de-grondse stelling zou benaderen. Wat mij achteraf wel verbaast, is het feit dat je me niet vroeger en met meer nadruk op Tel Quel hebt gewezen. Ik weet niet of ik je ervan moet verdenken de exclusiviteit van je mandarinaat te hebben willen vrijwaren, of mij al te botzinnig te hebben geacht. Misschien heb je gewoon mijn plezier om zelf het initiatief te nemen niet willen vergallen (het volstaat weleens dat men mijn met klem een bepaalde lectuur aanbeveelt opdat ik ze nalaat). De thema's die ik onthou, die mijns inziens het verst reiken zijn, in de eerste plaats de verdringing van de gebruikswaarde door de ruilwaarde; dan de parallel (die meer is dan een parallel) tussen literatuur en financie; en dan de oppositie tussen schriftelijke expressie en productie. Het kan pretentieus klinken, maar mij komt het voor dat ik heel wat met die aspecten van Tel Quel te maken heb, dat ik zeer concreet een aantal van die theoretische problemen of inzichten doormaak. Ik zal maar lukraak opsommen. Mijn herhaaldelijk zinspelen, met onbehagen, op het schrijven als displacement-activity, oversprongbeweging, sociaal surrogaat: mijn quasi mystiek geloof in de waarde van de schrijfdaad, van het schrijven om het (plezier van het ) schrijven (wat heel iets anders is dan l'art pour l'art, in de eerste plaats al omdat er geen sprake is van kunst); de vraag of de woorden fundamenteel gevaarlijk zijn, dan wel fundamenteel ongevaarlijk (onze discussie over het 'gevaar' van Gangreen), of de boeken al of niet iets aanbrengen (concreet voorbeeld: ik sluit de mogelijkheid niet uit dat de uitmoording van de joden niets meer is dan de ontwikkeling van de literaire boutade van een spreker of schrijver: "Men moest die joden allemaal vergassen."); mijn opvatting (cfr. brief aan VR) dat schrijven een levenswijze is, dat taal (nog altijd) het instrument bij uitstek is waarmee een eigenzinnig, bewust leven ontworpen wordt en gestructureerd (confer dgs), is waarschijnlijk directer dan de opvatting dat 'literatuur' via de (+- collectieve?) ideologie zou werken. Onze vaststelling dat de niet-schriftelijke media kunstmatig ten gunste van het geschrift worden onderdrukt, wordt door de analyse van J.J. Goux ook ideologisch verklaard (en daarmee convergeren verschillende feiten zoals het gedrag van pers-lords ten opzichte van BRT, en de tegenover schriftelijke porno relatief veel grotere lankmoedigheid van het gerecht dan tegenover plastische). In het licht van Thibaudeau en Ricardou wordt de dubbelzinnigheid van dgs duidelijk en wellicht interessant: enerzijds een zichzelf-afschrijven, met het doel van "niets meer te zeggen te hebben"; anderzijds toch een willekeur van dag op dag. Het onderscheid 'écrivain-écrivant' convergeert met mijn opvatting van de taalgebruiker en de taalmaker of -vervormer, van de mogelijk gunstige gevolgen van een gebrek aan 'moedertaal', wanneer taal iets anders is dan een vanzelfsprekend gegeven. Tenslotte is er een relatie tussen 'foncion opératoire' en de urgentie van het specifieke schrijven. (Een parallelle stenciluitgeverij zou zo moeten uitgerust zijn dat handschriften facsimile gepubliceerd kunnen worden.) Het feit dat het om systematisch groepswerk gaat, maakt van Tel Quel al een binnen de literatuur - revolutionaire onderneming. Ik apprecieer het werk vooral omdat het een kritische analyse is die er andere kan inspireren en helpen. Globaal stel ik vast dat de bijdragen die me het meest aanspreken en mijns inziens het verst gaan, ook de meest materialistische zijn: Goux, Baudry. Dit versterkt mijn vermoeden dat een materialistische analyse van de nu bestaande objectieve feiten inzake literatuur (productie distributie, consumptie) tot vergaande concrete opties kan leiden. Maar dit werk is à faire. Ik begrijp niet goed waarom Tel Quel het niet heeft ondernomen, waarom ze bijvoorbeeld alleen terloops alluderen op de implicaties van zoiets als een consequent hedendaagse uitgeverij of een systematische pseudonimiteit. Het bezwaar reikt dieper. Vanuit mijn standpunt blijft Tel Quel zowat tussen hemel en aarde hangen. Ze manifesteren zich meer (in Th. d'E.) als filosofen en linguisten dan als concrete schrijvers. (Zodat de nietwetenschappelijke teksten in het tijdschrift Tel Quel soms even gratuit en lukraak schijnen als illustraties in magazines.) Niet onwaarschijnlijk dat de Franse conditionering tot filosofie hier een rol speelt, waarschijnlijk is het in Frankrijk noodzakelijker om bijvoorbeeld het subject-object-onderscheid aan te vechten dan hier (waar ik best kan leven zonder die begrippen, eigenlijk ben ik niet eens zeker of ik ze ooit wel begrepen heb). De Franse leefwereld is inderdaad ook veel meer verba(a)l(istisch) dan de onze en filosofie is er veel meer uitgedrukt en gevestigd. Toch vind ik het bedenkelijk dat wiskundige begrippen op een gratuite wijze gesignaleerd worden of ingevoerd; dat een bepaalde overeenstemming bijvoorbeeld homomorf is, is alleen interessant in de mate waarin dit homomorfisme toelaat de bestaande wiskundige eigenschappen, bewerkingen en gevolgen op de overeenkomst toe te passen; telkens als dit niet gebeurt, vraag ik me af of men zich niet al te krampachtig inspant om tot elke prijs wetenschappelijk te doen. En dan zou men ook nog moeten meten in welke mate Tel Quel de taal, de 'literatuur' en de essaytaal grondig gewijzigd hebben. Daarmee is het ongeveer duidelijk waarom ik er niet aan denk het spoor van Tel Quel te volgen (door zich uitdrukkelijk wetenschappelijk op te stellen voorkomen ze dat men "op hun trein zou springen", men moet beginnen bij het vertrekstation). Ik vraag me af in hoever Tel Quel juist door de wetenschappelijkheid niet enigszins aangetast is door de vrijblijvendheid van zoveel wetenschap; naar mijn gevoel is er ook in elke wetenschap een ogenblik van zuivere research, van wetenschap om de wetenschap - en waar blijft dan de literatuur? Kortom, ik ben voor een minder speculatieve, meer pragmatische en experimentele benadering; wetenschap/literatuur in de zin van: zo objectief mogelijke benadering van de literatuur vanuit de *., maar (eindelijk!) met gebruikmaking van alle wetenschappelijke middelen. Uiteraard blijven er een heleboel vragen. Als het de bedoeling is dat begrippen als 'parole' of 'texte' niet gedefinieerd worden, dan is het toch wel tijd om het uitdrukkelijk te zeggen. Wat zou volgens Tel Quel een hedendaags voorbeeld van "zeer goed" geschrift zijn? Ik mis wel erg toetsing van theorie aan concrete geschriften, bijvoorbeeld van Kafka. Ja, Sade (Pleynet) kan (binnen een bepaald kader) voorbeeldig genoemd worden om de vorm-inhoudelijke coherentie en consequentie - mais encore? In hoever wordt een linguistische benadering fonologisch aangetast door het bestaan van dialecten, die (meer) onafhankelijk bestaan van de geschreven tekens? Men moet zich ook wel afvragen in hoever teamwork noodlottig kan zijn voor de openheid: men komt elke week samen en voor men er erg in heeft, heeft men een taal ontwikkeld die alleen nog voor de medewerkers verstaanbaar is. En dan het intellectualisme: men bouwt een theorie op, om er geen ideologie van te maken onderwerpt men die aan kritiek, maar wanneer die kritiek niet van de praxis uitgaat, belandt men al gauw in de aniticipatie: een theorie die eerst over tientallen jaren geldig zal zijn; is het wel zo wenselijk zo geniaal op zijn tijd vooruit te lopen als Mallarmé of Lautréamont ? Loont het niet meer de moeite nu uit te maken wat nu moet én kan overkomen? Een voorbeeld: om nu een wetenschappelijke kritiek te maken van een tekst zou het onder meer nodig zijn 1) een lijst aan te leggen van de gebruikte woorden, 2) die lijst met anderen te vergelijken (van dezelfde schrijver, van tijdgenoten enzovoort) en daaruit conclusies te halen, 3) een lijst aan te leggen van transformaties en permutaties van woordengroepen en van de 'oorspronkelijke' woordengroepen, 4) die lijst vergelijken met soortgelijke lijsten (van teksten van dezelfde schrijver, van andere schrijvers ...) Zo'n werk kan uiteraard alleen met een computer - en dan is het toch de vraag: waar wacht Tel Quel toch op? Of is zo'n werk hen te min? Het is toch duidelijk dat élke kritiek, in vergelijking met deze, impressionistisch zal zijn. En is er ook wel een ontkomen aan ideologie? Het relativeren van expressie en 'répresentation' ten gunste van creativiteit en 'production' is wel wetenschappelijk, maar het verdringen van de expressie heeft te maken met een ideologie die min of meer eenzijdig, 'terroristisch' is. Je gaat me weer bekrompen noemen, maar ik vraag me af welke rol Tel Quel gespeeld heeft in mei '68: het zou weleens een test case kunnen zijn. - Za 130969 Aanmerkingen bij Sextant, bijzonder n.a.v. nr. 9 - sept. ’69. A. Eerst wil ik een poging doen om uiteenlopende diverse onbehagens, zoals ze onder meer in Postbus 64 tot uiting komen, enigszins coherent te interpreteren. Het spreekt vanzelf dat alleen al het feit dat ik me daartoe in staat acht, mij schaamrood maakt: mijn medevoelen stelt me bloot voor beschuldigingen waarvan onverdraagzaamheid, bekrompenheid en kleinzieligheid nog de braafste zijn. We vertrokken van een opstand tegen het taboe: seksualiteit was géén zonde. Toen we dan een volwaardig seksueel leven ontwierpen, bevonden wij dat het taboe de werkelijke grenzen van onze vrijheid had verduisterd: er bestonden geslachtsziekten, we moesten anticonceptiva gebruiken (en op gevaar af voor racist door te gaan, belijd ik mijn wantrouwen voor de joviale gebruikers van foam, schuimtabletten, pessaria en condooms, ergens blijft het gebruik van die middelen een uitermate betreurenswaardige nood/zaak). Dit waren problemen die binnen het taboe eigenlijk niet golden, binnen het taboe was onze vrijheid die van de misdadiger. Nu beginnen we allengs onze seksualiteit uit te drukken, en daar heb je weer eens frustraties: mijnheer A is allergisch voor elke zweem van sadomasochisme, mevrouw B kan alleen integraal naakt luchten, mijnheer C wil geen penis zien, mevrouw D wordt door elke pornografische foto een week lang frigide gemaakt enzovoort. Hoe vanzelfsprekend eigenlijk: binnen het taboe was die diversiteit bemanteld, eigenlijk kwam het taboe onder meer neer op een gentleman’s (!) agreement om het seksuele potje gedekt te houden (tot het eventueel barstte, nu en dan, tersluiks, in een ‘stille knip’). Eerste mogelijke reactie op al die frustraties: het in de N.L. (geciteerd op p 21) uitgedrukte heimwee naar de moederschoot van het taboe, al of niet versterkt door de aloude, ondergronds roomse verzuchting: ‘Als het zonde is, is het toch zoveel lekkerder.’ (cfr. verboden vrucht p. 4) Tweede mogelijke reactie: de verkettering van alle anders-seksuelen, die ‘ongezond’ zijn, ‘infantiel’, ‘onserieus’ enzovoort. Derde mogelijke reactie: de vlotte, glimlachende verdraagzaamheid. B. Hier dan moet ik Sextant zelf aanpakken, want ik heb kritiek op zijn verdraagzaamheid. Niet als verdraagzaamheid, maar in de mate waarin die verdraagzaamheid zelfgenoegzaam is, kleurloos, onproblematisch en beaat neoconformistisch dreigt te worden. Eerst een opsomming van onderwerpen, alle uit nr. 9, waarvan het problematische door S. niet is aangeroerd: dr. J. van Ussel over kinderloze echtparen: ouders beleven dingen, ze doen een wetenschap op die de kinderlozen ontzegd blijft; hoe moet dat nu in een maatschappij waar het ouderschap zeldzaam wordt? Een fokras van wetenden naast een steriel ras, met alle communicatiemoeilijkheden van dien? Of is de commune de enige oplossing? A. de Kool over voorbehoedsmiddelen: wordt het niet tijd dat we ons de vraag stellen of het moreel verantwoord is dat het westerlingen zijn die vanuit hun westerse mentaliteit aan de ontwikkelingslanden zeggen hoe ze met de overbevolking moeten afrekenen? dr. C.W. Rietdijk over eugenetica: waarom gewaagt hij niet van de mogelijk positieve rol van het menselijk geslacht van een grote diversiteit? Kan nu altijd met zekerheid worden bepaald of een mutatie negatief is of niet (mede in verband met de ongekende levenswijzen en –milieus die de mensheid te wachten staan)? partnerkeuze en S/Contact. In de mate waarin een kennismakingssysteem aan een nood beantwoordt, kan men er alleen maar positief tegenover staan. En die nood is er nu heel zeker, wegens de atomisatie die de maatschappij ons oplegt. Maar er is een keerzijde aan deze medaille: in hoever dreigt dit systeem een schizoïde levenswijze te wekken waarbij seksuele contacten netjes naar de marge van ons dagelijks avoeabel leven (beroepsleven, familie en dergelijke) worden verwezen, foolproof – puriteins eigenlijk! –, zodat ze het maatschappelijke-leven-zoals-het-nu-is onaangetast laten. Met andere woorden: ik bedank voor een ‘welvaartsstaat’ waarin, naast de vakjes arbeid en ontspanning, ook een vakje vrije seksuele markt wordt ingericht. Net zoals R. het niet neemt dat men voor elk erotisch contact aangewezen is op onserieus gezelschapsleven, zo neem ik het niet dat men beperkt blijft tot het alternatief ontspanningsleven – computer. Liever nog een vruchtbaarheidsseksualiteit die coherent met geheel een leven als ouder […] dan een vrije marktseksualiteit die verwezen wordt naar het randgebied van de vrijtijdsbesteding. Eigenlijk vind ik het gewoon fout van R. dat hij zich neerlegt bij die indeling in vakjes. Zohaast ik het recht opeis om overal als een seksueel wezen erkend te worden, ook in mijn arbeid, roep ik zomaar eventjes een heel andere maatschappij op. Het pijnlijkst nog ben ik getroffen door de uitdrukking ‘seksuele loopbaan’ (17), en vooral dan onder de pen van Rietdijk. Hij weet toch best wat een gekonkelfoes en een draaierijen zoal aan een ‘maatschappelijke carrière’ beantwoorden: wenst hij soms dit arrivisme naar de seksualiteit over te dragen? Heel zeker niet, maar anderen wel, en daarvan biedt een advertentie in V.N. een staaltje: C. Kortom, de vrije markt lijkt wel degelijk samen te gaan met de honger van miljoenen. Ik kom dadelijk terug op R., maar hier al moet de vraag gesteld worden of het nu nog opportuun is dat seksualiteit op een specifieke manier wordt behandeld. Binnen het taboe was het antwoord heel zeker ja. Daar kwam het erop aan de negatie van de seksualiteit tegen te werken, een pro aan een contra tegen te stellen. Maar in wezen reikt die pro toch eigenlijk veel verder. Waar de puriteinen beweerden dat men moest leven alsof er geen seksualiteit bestond, daar beweren wij dat het leven zonder seksueel genot niet volwaardig is. Waarom we ons nu beperken tot het herhalen, op alle toonaarden en via allerlei media, van allerlei variaties op de ene zin ‘ja, de seksualiteit bestaat wél’, dan blijven we eigenlijk puriteinen-andersom, ik bedoel: we blijven op het puriteinse niveau en miskennen de verweving van seksualiteit met geheel ons leven. Nu komt de tijd van het hoe en het waarom. En ik verwijt S. dat het die vragen uit de weg gaat; dat het daardoor van seksualiteit een bekrompen, specialistisch beeld geeft. Symptomatisch in dat opzicht [zijn de meeste ‘seksualiteiten’] is het feit dat het verhaal van de maand telkens nodig een seksuele atmosfeer moet hebben, en dat van de kunstenaar van de maand alleen erotische werken worden getoond. (Terloops: wellicht volstond het nog andere, niet-erotische werken te tonen om heel wat ergernis te voorkomen; die lichtgeraakte lezers zouden meteen erkennen dat de leefwereld van de kunstenaar hen niet ligt; alsof een confrontatie met een kunstenaar niet al beproevend genoeg was, worden ze nu pardoes geconfronteerd met zijn seksualiteit, wanneer de seksualiteit nu net een van die gebieden is waar de intolerantie en de kieskeurigheid zo groot zijn.) (Ja, waarom eigenlijk, redactie?) En nochtans ligt de optie van de verruiming voor de hand, ook vanuit Sextant. Zie de problematische vragen waar enkele bijdragen rechtstreeks naar leiden. Zie de ‘seksualiteit’ Kunst-porno over de arbeider die geen erotiek boek mag hebben. Zie Van Ussels pleidooi voor een mentaliteitswijziging – het is toch wel duidelijk dat het niet met een louter seksueel tijdschrift is dat die er komt. Zie tenslotte Rs aanvechting van de aanpassingsfilosofie. Wat de seksuele angst betreft bijvoorbeeld: ze zou weleens heel sterk met onze ruilwaardementaliteit kunnen samenhangen; en de vriendelijkheid en het zelfvertrouwen die een voorwaarde zijn tot seksuele onbevangenheid veronderstellen nieuwe, te ontwerpen omgangsvormen die ondenkbaar blijven zonder totaal andere, minder frustrerende levens- en vooral arbeidsvoorwaarden. D. Ga ik nu beweren dat S. moet ophouden te verschijnen, de NVSH zichzelf ontbinden? Ik denk er niet aan. In de eerste plaats moet de bestaande nood verder verholpen worden. S. heeft echter besloten het daar niet bij te laten. Welnu, wie A zegt moet B zeggen. Wanneer men de seksualiteit in haar geheel tot haar recht wil laten komen, dan gaat het niet op de ogen te sluiten voor al het problematische waarmee we sinds de val van het taboe geconfronteerd zijn. En zodra die problematiek erkend is, moet die consequent gevolgd worden tot in al haar vertakkingen. Als seksualiteit werkelijk geen bijzaak is die we ergens in een verloren hoekje van onze levenswijze kunnen bergen (respectievelijk in de gespecialiseerde tijdschriften), dan kan het niet anders of die vertakkingen moeten geheel onze maatschappij dooraderen. Mogelijk wordt S. dan dikker, en relatief minder seksueel. Maar vindt u ook niet dat Avenue het niet meer goed doet? - W 170969 nota over pornofotografie Onder welke voorwaarde kan ik lekker kijken naar pornofotografie die ik esthetisch aanvaardbaar vind? Lekker kijken betekent tenminste dat er geen schuldgevoelens blijven hangen ergens in m’n achterhoofd. Onaanvaardbaar is de mogelijkheid dat de modellen onder dwang hebben gehandeld. Ook van het geld? Het geld dreigt de betekenis van hun optreden inderdaad tot nul te herleiden. Ik voel me gefrustreerd wanneer ik bedenk dat afgebeelde gretigheid en genot hier misschien maar geveinsd zijn. (aan de zichtbaarheid van een orgasme, door bijvoorbeeld sperma, heb ik niet genoeg, een mechanisch klinisch koel orgasme interesseert de voyeur die ik niet ben.) Dan is de foto trouwens als foto waardeloos: want een evocatie (die dan evengoed of beter door een tekening of schilderij kan worden gedaan) in plaats van getrouwe weergave van een gebeurtenis. Nu is het praktisch onmogelijk voor zo’n foto uit te maken of de modellen al of niet acteerden, of ze er al of niet deugd aan hadden. Goede foto’s eisen zo’n vreselijke zorg dat spontaneïteit onwaarschijnlijk lijkt; anderzijds is spontaneïteit eigenlijk heel moeilijk van pose te onderscheiden. Maar de hoge prijs van pornofotografie lijkt erop te wijzen dat het poseren een karwei is die een hoge vergoeding eist. Tenzij de pornofotografen echt gewetenloze commerçanten zijn die de prijs volkomen arbitrair zeer hoog stellen, wat dan een reden is om voor hun waar te bedanken. Een werkelijk betrouwbare pornofotografie zou dus die zijn, waarvan ik van tenminste één der modellen weet dat ze deugd hadden aan de act. Nu maken het geld en de handelaars (deze alomtegenwoordige bemiddelaars) het mij precies onmogelijk om dat te weten te komen. (Hier openbaart geld wel zeer duidelijk zijn rol van universele pretbedervende moeial.) Maar misschien is het ook het medium zelf dat hier in opspraak moet worden gebracht. Misschien is elke modelfotografie onzedelijk omdat ze tenminste verdacht is van prostitutie. Maar dan ligt de oorzaak hiervan in het gebruik dat wij van het medium maken. Misschien is fotografie allesbehalve bestemd om te worden gepubliceerd, geëxposeerd, geconsumeerd. Wellicht moet fotografie gebruikt worden als een louter interpersoonlijk communicatiemiddel (dus wederkerig): mensen tonen/lenen/geven foto’s aan mensen. Het zou wellicht interessant zijn soortgelijke vragen te stellen over: - toneel en spektakel in het algemeen: is een acteur een prostitué? is acteren eigenlijk onduldbaar? had de Kerk gelijk toen ze de toneelspelers automatisch in de ban zette? - literatuur: welke aanwijzing is er eigenlijk dat motivaties tot een geschrift zedelijk aanvaarbaar zijn? hoe kan ik weten dat een schrijver voor alles voor zijn genoegen schrijft? d.r. 170969 - M 220969 Werkgroep schrijversbelangen. Vergadering 200969. Aanwezig: Clara Haesaert, Eugène van Itterbeek, Julien Weverbergh, D.R. Afwezig met kennisgeving: Jaak Brouwers, Fred Germonprez 1. Vooruitzicht dat het budget voor de Vlaamse cultuur aanmerkelijk verhoogd wordt zodra het principe van de ‘pariteit’ vervangen wordt door dat van de evenredigheid. Niet denkbeeldig dat de literatuur hierbij over het hoofd wordt gezien. Door o.a. PdW wordt een open waarschuwingsbrief van enkele bekende schrijvers gepland, die zou dan zo vlug mogelijk aan de werkgroep moeten worden doorgegeven opdat die het VVL-bestuur kan adviseren om die oproep met klem te steunen. Dit zou dan ook best gepaard kunnen gaan met een persconferentie. 2. Tegen begin december moet een samenvattend verslag over de activiteit van de werkgroep worden opgesteld, evenals voor de algemene vergadering van februari. Dat verslag zal tijdig aan de goedkeuring van de werkgroep worden voorgelegd. 3. Er blijkt hoe langer hoe meer werk voor de boeg te zijn, en van de meest uiteenlopende aard. Paul Snoek heeft zijn ontslag aangeboden, van Julia Tulkens mag wellicht aangenomen worden dat enige medewerking aan de werkgroep haar moeilijk valt, en wellicht geldt nu hetzelfde voor B.K.? De werkgroep vraagt dat het bestuur in de vervanging van deze 2 of 3 leden zou voorzien. 4. Statuut onderwijzend personeel. (KB 220369) Een wetsvoorstel tot wijziging ervan is ingediend door de hh Moulin, Drumeaux, Couteau, Levaux en Glineur. Anderzijds heeft V.I. aan de heer Jaak Henckens gevraagd een parlementaire vraag te stellen over Art. 12 van hoofdstuk II van bedoeld KB. 5. Wettelijk beschermde titel en statuut van schrijver. Een aantal opties moeten worden genomen: - zal de schrijver als zelfstandige worden beschouwd? Dit biedt grote nadelen, o.m. de omvang van de RMZ. - kan volstaan worden met de officiële erkenning van een bepaalde lidkaart? - moet het begrip schrijver in de enge of de brede zin worden opgevat (medium geschrift of medium taal? schrijver of auteur?) [n.r.?] Eugène en Julien zullen informatie verzamelen over schrijversverenigingen in het buitenland, de statuten ervan zouden best in de mededelingen gepubliceerd worden. Op juridisch gebied zal een beroep gedaan worden op prof. Blanpain, Achille Van Acker. Er wordt ook uitgekeken naar de mededeling van de Franse minister Michelet op de vergadering van de PEN-club in Menton. 6. De literaire prijs van de Vlaamse provincies. Wat van de samenstelling van de jury? Wat van de selectie van de werken (waarom kwam er maar 1 enkele historische monografie in aanmerking)? - 270969 Mijns inziens heeft Fons Elders (Geen kwetser zonder gekwetste) [De Groene Amsterdammer 270969] het meest onrustwekkende in de uitspraak van de Zwolse rechtbank over het hoofd gezien. Ik citeer: ‘Dit geldt in versterkte mate voor de kring van hen, die musea en tentoonstellingen plegen te bezoeken.’ En verder: ‘De vraag of iets ‘aanstotelijk is voor de eerbaarheid’ dient … ook (beoordeeld te worden) naar die (opvattingen) welke gelden in de kring desgenen tot wie de uiting zich richt.’ Een nieuwtje in het jongste nr. van Sextant werkt hier verhelderend: ‘Bildzeitung bracht… het bericht dat de Keulse ‘Staatsanwalt’ Klaus Brusse de arbeider Alex K. het recht ontzegd had om de catalogus ‘Erotic Art’ in zijn bezit te hebben. Reden: ‘Voor die arbeider is het vuiligheid. Hij begrijpt te weinig van kunst.’ Maar een boekhandelaar waar Herr Staatsanwalt nog 25 exemplaren van de catalogus in beslag had genomen, kreeg zijn handel terug toen bleek dat zijn klantenkring bestond uit professoren, artsen, ingenieurs en andere academici.’ - V 031069 Aanbiedingstekst Daniël Robberechts’ eerste boeken worden het best bestempeld als afrekeningen met een gevestigde literatuur en inleidingen tot een ander, nieuw schrijven: in De labiele stilte (1968) werd de ‘onmogelijkheid’ van een roman ervaren, in Tegen het personage (1968) werd de grondige onbenulligheid van het literaire personage getoond, en ging de schrijver zijn woorden wijden aan de werkelijkheid. In 1969 verscheen De grote schaamlippen, het retrospectieve dagboek waarvan een belangrijke functie is: de lezer te laten weten vanuit welke leef- en denkwereld de geschriften van de schrijver ontstaan. In het laatste werk, Aankomen in Avignon, gaat het erom, zo werkelijkheidsgetrouw mogelijk te verwoorden wat een mens met de stad Avignon te maken heeft. Maar zeer vroeg al wordt het duidelijk dat het geschrift heel iets anders vormt dan een gratuite woordconstructie. Alles gebeurt alsof het voorwerp Avignon de woorden zo terugkaatste dat de ‘beleving van Avignon’ geheel een leven openbaart. Dit verschijnsel strookt met het feit dat de taal van D.R. niet revolutionair of experimenteel is, alleen worden de regels er iets consequenter gevolgd dan in de gangbare omgangstaal, zodat de taal zijn eigen spel kan verraden. Met dit relaas (Van Dale: ‘verhaal, bericht, verslag: het relaas van zijn reis, van zijn ervaringen; - inz. een lang verslag…’) wordt, anders dan op het niveau van onbehagen, afrekening en tegenontwerp, een nieuwe schriftuur concreet tot uitvoering gebracht. 031069 - M 131069 Nota over de prijs van literaire boeken. 1. Gaat men ervan uit dat er zoiets als een recht op eigen lectuurkeuze bestaat, dan moet men erkennen dat niets zo totaal aan dit recht kan beantwoorden binnen het huidige systeem als een netwerk van volledige bibliotheken (dat ongeveer zoveel bibliotheken zou moeten bedragen als er nu boekhandels zijn). Gesteld dat er zo'n netwerk zou bestaan, dan zou de prijs van de boeken gewoon geen probleem zijn. Maar dat is nu eenmaal niet het geval, tenminste in Vlaanderen, de bibliotheken zijn nog zo gespreid dat de aankoop van boeken nog altijd grote voordelen biedt. 2. De Max Havelaar is destijds politiek gekelderd door de prijs ervan; in plaats van een populair agitatorisch geschrift werd het tot een voorwerp van “discussies” in burgerlijk-intellectuele middens. Ik vrees dat er iets dergelijks gebeurt met Lang weekend. Wellicht is het meer dan een kwestie van prijs: de reeks M5 heeft een image die niet populair gericht is, en de flaptekst van L.W. liegt er ook niet om. Nu ligt de grootste waarde van dit boek mijns inziens in het feit dat het ongenadig de mediocriteit van een bepaalde Vlaamse lower-middle-class reveleert; consequent zou het boek in een populaire reeks hebben moeten verschijnen (zo tussen De Steenbok en de Vlaamse pockets) en in ieder geval verkrijgbaar zijn in stationskiosken. Stel nu dat bijvoorbeeld een kleine bediende psychologisch niet afgeschrikt wordt door de image van M5, dan zal de prijs van Lang weekend hem toch naar een goedkoper boek doen grijpen. Zo wordt een boek over en voor de middle-class eigenlijk vervormd tot een boek dat hoofdzakelijk door de upper-class wordt gelezen, en die zal wel niet nalaten het boek aan te wenden ter bevestiging van eigen superioriteitsgevoel. Hier is de prijs dus mede de oorzaak dat een geschrift ronduit van zijn bestemming wordt afgeleid. 3. M'n boek De grote schaamlippen is relatief en absoluut nog duurder dan Lang weekend. De uitgever heeft uitdrukkelijk verklaard dat hij geen goede verkoop ervan verwachtte. Men mag dus aannemen dat hij het boek bewust bestemd heeft voor de minder en minder talrijke kopers-van-nieuwe-literaire-boeken, dat hij onder meer de mogelijkheid van verkoop via ILLA-boekhandels heeft moeten afschrijven. Vandaar dus de prijs. Een gevolg hiervan: praktisch uitgesloten dat het boek door studenten wordt gekocht, dat het door hen voor een x jaren wordt gelezen. Had ik vooraf geweten dat het boek praktisch geen kans maakte om te worden gelezen door mensen die minder dan een 20,000 fr. per maand verdienen, ik zou het wel enigszins anders hebben geschreven, dunkt me. 4. Vergelijk eens de 2 lijsten: – een handvol Franse romans van een tiental jaren geleden: P. Gascar: l'herbe des rues – 1956 – pp 214 – 450 aff Sagan: dans 1 mois dans 1 an – 1957 – pp 189 – 500 aff Rochefort: Le repos du guerrier – 1958 – pp 254 – 750 aff L. Farre: Nicolas Struwe – 1954 – pp 183 – 420 aff Ph. Sollers: Une curieuse solitude – 1958 – pp 171 – ??? – een handvol Franse boeken van dit janaar (lukraak uit Le monde 2709 en 1110): J. Galzy: La surprise de vivre – pp 456 (in 8° !) – 28 nff M. Schneider: Le guerrier de pierre – pp 178 – 14 nff R. V. Pilher: Le Loum – pp 416 – 25 nff A. Rinaldi: Le loge du gouverneur – pp 252 – 18,70 nff S. Doubronsky: La dispersion – pp 336 – 23,8 nff G. Guérin: Virgo et Argo – pp 832 (in 8° !) – 25 nff J. Kolar: La Pente – pp 248 – 15 nff P. Schoendoerffer: L'adieu au roi – pp 300 – 18 nff Kortom: een boek van minder dan 250 pp gaat tot de zeldzaamheden behoren. Voor een tiental jaren vormde de grote omvang van een manuscript een bezwaar voor de uitgave ervan, nu zou veeleer het tegendeel waar zijn. Alles gebeurt alsof de boekproducenten nu liever dikke dure boeken maken dan dunne goedkope. (Hypothese: een boek kàn niet meer goedkoper verkocht worden dan zowat tegen 21 nff, en dan komt het er alleen maar op aan de koper de indruk te geven dat hij (veel) waar krijgt voor z'n geld.) Het kan niet anders of dat moet op zijn beurt een louter literaire invloed hebben. Er is helemaal een bezwaar tegen een literatuur-van-dikke-boeken, maar het is wél bedenkelijk wanneer er bijna geen dunne boeken meer verschijnen. 5, Besluit? Voorafgaande optie: we kunnen natuurlijk beweren dat hetgeen er met onze werken gebeurt ons niet aangaat, dat we maar rustig onze job moeten doen en verder onze handen in onschuld wassen. Erkennen we echter dat de hogervermelde contradicties ook de eigenlijke betekenis van ons werk vervalsen (of zelfs helemaal verduisteren) dan rijst de vraag: wat te doen? Er moeten alternatieven ontworpen worden en geëxperimenteerd. Dat is géén kinderspel. Typisch bijvoorbeeld hoe vlug men met de dooddoener “coöperatieve” uitpakt en daarbij vergeet dat de bezige bij zich gewoon door eigen economische evolutie verplicht heeft gezien het statuut van samenwerkende maatschappij te verzaken. Voorlopig besluit: brain power, de verbeelding aan de macht, aan het woord. Dr 131069 - Do 161069 Reactie op de tekst van Peter Andriesse: met de trekschuit naar de boekconsument. 1.0. Redenering van Peter: hoe meer kopers van m’n boek, hoe meer potentiële lezers, hoe meer feitelijke lezers, hoe meer goede lezers (dit is: lezers die er wat aan hebben). Binnen een bepaalde optie (daarover straks meer in 2) sluit die redenering als een bus. 1.1. Alleen moet die enigszins genuanceerd worden: in de commerciële uitgave die Peter voorstaat, zijn de boekenclubs tot nu toe het verst gevorderd, maar de enquête Leesgewoonten en Lectuurvoorziening (Sociaal Instituut Leuven) stelt vast dat de boeken die de leden van derlijke clubs krijgen slechts in 50 à 68% van de gevallen ook gelezen worden (68% wanneer het om lezers gaat, dit zijn mensen die een bibliotheek bezoeken of een boekhandel). Gesteld dat de verhouding via de artisanale uitgeverij er als volgt uitziet: 10 000 kopers = 9 000 lezers = 900 “goede lezers” dan wordt de verhouding in de consequent commerciële uitbating: 10 000 kopers = 6 800 lezers (max!) = 680 “goede lezers” 1.2. Peter wil veel boeken verkopen en veel mensen beïnvloeden. In afwachting dat een consequent industriële uitgeverij er komt (en die komt er), kan men hem enkel de raad geven zijn manuscripten naar één van die bijna-industriële uitgeverijen te sturen wier kleinste oplagen 15 000 exemplaren bedraagt. Het mag hem dan niet verbazen als men daar op een zonderlinge wijze met zijn manuscript omspringt – hoe zou het ook anders: waarom zou een commerciële organisatie die erop berekend is pakjes gebundeld en gedrukt papier aan de man te brengen, zich nog zorgen maken over iets zo oncijferbaars als de betekenis van het druksel? Of Peter moet een bestseller schrijven. Het is toch duidelijk dat dit niet louter een kwestie is van publiciteit (de fratsen van Jan Cremer waren in Vlaanderen totaal onbekend gebleven); een grondige studie van Courths-Mahler, Cremer, Kosinsky, Papillon en andere Pistolen Pauls moet heel zeker een socio-psychologisch recept kunnen opleveren dat samen met enig schandaal het succes garandeert. 1.3. Het is nog de vraag of Peter op die manier veel mensen zal beïnvloeden. Als het hem in de eerste plaats daarop aankomt, dan zou ik hem persoonlijk herscholing aanraden in de richting van de persuaders: kranten, radio, tv, reclamepsychologie. 2.0. Peter schrijft: “... blaten over ... de literatuur onder het volk brengen, heeft geen zin als je het volk onwetend houdt van hetgeen er te koop is aan literatuur. Dat begint te lijken op het doelbewust domhouden van de massa, om literatuurgenot voor de happy few te reserveren.” Maar hij schrijft ook: “... dat boeken ... moeten worden verkocht aan mensen die er geen behoefte aan hebben ... Resultaten met moderne reclamemiddelen hebben aangetoond dat men met genoeg geld de meest idiote behoeften kan aankweken.” Informatie is het verheven ideaal waar alle reclamevaklui zich altijd weer op beroepen. Maar een Mertz geeft grif toe dat er in verband met kunst “meer voor nodig is dan alleen informatie”. Waar ligt nu de grens tussen informatie en manipulatie en tussen manipulatie en intimidatie: “Zelfs in ... Avenue tref ik [Peter] nimmer een advertentie aan, waarin de lezer ... wordt toegeblaft dat hij een square aap is als hij niet het laatste boek van Hugo Claus in zijn wandmeubeltje van Goed Wonen heeft staan.” 2.1. Wanneer ik een vriend een tekst wil laten lezen, dan doet het er héél wat aan toe hoe ik hem die tekst bezorg. Doe ik het iets te opdringerig, dan weet ik zeker dat hij de tekst ofwel niet ofwel slecht zal lezen. Op een bredere schaal betekent dit dat de verspreiding van literaire geschriften niet zomaar een kwestie is van het-boek-aan-de-man-brengen. Zodat er heel goed een contradictie zou kunnen bestaan tussen het literaire feit en de consequent commerciële optie van Peter. 2.2. Stel eens dat ze er komt, die consumptie-uitgeverij waar Peter naar smacht. Stel dat zij erin slaagt de elite van “literopathen” een statussymbool kwijt te spelen (wat ik betwijfel, in Frankrijk zit die elite goed verschanst achter de peperdure, insoliete, hypererotische of allerzeldzaamste luxe-exemplaren – vraag het Leus maar): kwalitatief is er helemaal niks veranderd: het publiek is ruimer geworden, ja, maar de elite is alleen maar een trapje hoger opgeschoven: in plaats van een onbewust normatieve klasse krijg je af te rekenen met een nieuwe kaste van handelaars, financiers, schrijvers en reclamejongens die bewust het publiek naar hun (geld)pijpen laten dansen. 2.3. “Literatuur voor de massa” is doorgaans gewoon zwendel. Op de enkele addicts na “die op een ziekelijke manier geobsedeerd zijn door het idee dat ze literair op de hoogte moeten zijn”, geeft de elite het lezen van de literatuur op. (Hoe zou het anders? 99% van de literatuur wordt gemaakt volgens recepten uit de 19e eeuw, toen het boek het enige medium was.) En uitgerekend nu zou men de massa dit door de happy few afgekauwde en uitgespuwde voedsel toedienen? Waarmee ik zeggen wil: men ontkomt niet aan de vraag naar het nog adequaat zijn van de literatuur (van welke literatuur?). 2.4. Ik val liever dood dan nog een boek te kopen van Jan Cremer: gewoon omdat er zo al genoeg met m’n kloten wordt gespeeld dan dat ik die Amerikaanse cop er nog om zou betalen ook. Stel dat m’n boeken volgens dergelijke efficiënte methodes aan de man worden gebracht. Ik zou me schamen, niet omdat ik geen KKKunstenaar meer zou zijn (Roth, Bellow worden wel als KKKunstenaars beschouwd), maar omdat ik een aftroggelaar zou zijn ik zou de kopers van m’n boeken verachten dat ze zich zo laten manipuleren ik zou weten dat intelligente consumenten feestelijk bedanken voor m’n boeken, en dat helemaal niet fijn vinden ik zou de lof van onze moeder de heilige consumptiemaatschappij moeten afsteken. Welnu, dit alles gaat mijn vermogen aan zelfverloochening te boven. 2.5. De contradictie komt hierop neer: een geschrift dat fundamenteel anti- repressief is en anti-autoritair is het niet meer wanneer het aan de man wordt gebracht via een repressief en autoritair apparaat. 3. Besluit: we zitten klem tussen de artisanale uitgeverij (de literaire prestige- afdeling van het uitgeversconcern) en de consequente consumptie-uitgeverij; tussen de klasse-conditionering door status en prestige en de massaconditionering door technocraten. Voorlopig vind ik het eerste alternatief nog het minst slechte: de elitekopers van nu weten wel enigszins van wanten, ze ondergaan de klassenmanipulatie niet weerloos. De challenge is: iets totaal nieuws uitwerken dat voldoende op de maatschappelijke gegevens inhaakt om niet in beaat-utopische novels te zweven. Van de weeromstuit moet zo’n nieuwe vorm van verspreiding van geschriften z’n invloed laten gelden op het maken van die geschriften. (Best mogelijk dat zo’n nieuwe literatuur totaal afziet van enige “beïnvloeding” bijvoorbeeld.) Dit project is niet zomaar een vrome wens, het is mijns inziens een noodzaak. Dat het zo niet verder gaat, daar zal Peter het wel met me eens zijn. dr 161069 Antwoord op het antwoord van Peter Andriesse. 1. Eén ding zit me dwars in het antwoord van Peter: waar hij me verheven idealen in de schoenen schuift. Die voorstelling is ten eerste unfair, omdat de bestempeling “idealist” nu bijna even vernietigend is als die van “reactionair”, waardoor de “idealist” zich werkelijk nérgens meer kan vertonen, laat staan zijn mond opendoen. ten tweede onwaar: zich bezorgd maken over de manier waarop een werk wordt verspreid en meteen gebruikt, heeft niets met “verheven idealen” te maken; wanneer men eenmaal weet dat de betekenis van een boek vandaag de dag via de economische manipulatie aanzienlijk kan omgebogen worden of zelfs verduisterd, dan is de kritische aandacht voor die manipulatie niets meer dan consequent materialistische nuchterheid. 2. Voor de rest ben ik blij met het antwoord van Peter omdat het zeer verhelderend is. De grond van de zaak komt hierop neer: Peter gelooft dat het mogelijk is, voor een uitgeverij zoals Manteau, om het reclamearsenaal aan te wenden zonder hierbij te moéten overschakelen naar een industrieel consumptiebeleid. Welnu, ik geloof dat niet, ik meen dat vanaf een bepaalde uitbreiding een uitgeverij aan een àndere economische wetmatigheid gaat gehoorzamen, waarmee het geschrift niet meer is gediend. (Concreet bijvoorbeeld geloof ik dat de intensieve reclame zich door de efficiëntie genoodzaakt zou zien om het aangeprezen geschrift op een vervalsende wijze voor te stellen.) En wie heeft nu gelijk? Ik zou zeggen: leg de kwestie eens voor een een economist (niet een van het slag van Pen, uiteraard). dr