CAP-J, de nieuwe DSM voor de jeugdzorg | SpringerLink

advertisement
Foto: Ermindo Armino
Classificatiesysteem biedt heldere omschrijving van problemen
CAP-J, de nieuwe DSM voor de jeugdzorg
Classificeren is het ordenen van gegevens door ze in te delen in
categorieën, gebaseerd op overeenkomstige en onderscheidende
kenmerken. In feite is classificeren dus een situatie ontdoen van
bijzondere en individuele kenmerken, zodat groepering mogelijk is.
Daarbij zijn overeenkomsten belangrijker dan verschillen. Classificering is nodig om onderzoek te kunnen doen naar behandelingen,
voor het bespreken van cliënten met andere hulpverleners en voor
een efficiënte organisatie van de zorg.
Classificeren heeft een beperkt doel en kan diagnostiek niet vervangen. Bij diagnostiek zijn juist de bijzondere kenmerken van de
cliënt van belang. Aan classificeren gaat altijd diagnosticeren vooraf.
Je moet eerst weten wat de individuele cliënten mankeert om te
bepalen welke typen problemen zich binnen die groep voordoen.
Classificatiesystemen voor psychische aandoeningen bestaan al
sinds 1880. Het bekendste systeem is de Diagnostical and Statistical
Manual for mental disorders (DSM), die ook in de jeugd-ggz wordt ge-
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
19
JeugdenCo |
Goede hulp begint met een diagnose. Is een kind angstig of kampt
het juist met een gedragsprobleem? Naast diagnostische
vragenlijsten en andere onderzoeksinstrumenten is daarbij een
classificatiesysteem handig. Bijvoorbeeld het nieuwe
classificatiesysteem CAP-J, dat de klachten en problemen beschrijft
waarmee cliënten bij de jeugdzorg aankloppen. Het CAP-J is
bruikbaar bij onderzoek van de aangemelde problematiek,
bespreking ervan, indicering van behandeling en begeleiding,
verantwoording van de besteding van gemeenschapsgelden, en
wetenschappelijk onderzoek.
03 | 2009
Door Carolien Konijn, Lianne Lekkerkerker en Hans Matthaei
019
Carolien Konijn, Lianne Lekkerkerker en Hans Matthaei
bruikt. De DSM classificeert echter geen opvoedings- en andere gezinsproblemen, terwijl die in de jeugdzorg juist vaak aanleiding zijn
voor een aanmelding.
Daarnaast is de drempel om een bepaald probleem te mogen constateren bij de DSM relatief hoog. Alleen stoornissen die voldoen aan
duidelijk omschreven criteria, met een bepaalde mate van ernst en
duur, kunnen worden vastgelegd. Dat suggereert ten onrechte dat er
bij minder ernstige en langdurende psychosociale problemen niets
aan de hand is.
Het Classificatiesysteem voor de Aard van de Problematiek van
cliënten in de Jeugdzorg (CAP-J) biedt wel ruimte voor opvoedingsen andere gezinsproblemen, en voor minder ernstige psychosociale
problemen.
| Kennis
03 | 2009
Opbouw CAP-J
JeugdenCo |
20
Het CAP-J is ingedeeld in vijf clusters van problemen, de zogenaamde assen: psychosociaal functioneren van de jeugdige, lichamelijke gezondheid, vaardigheden en cognitieve ontwikkeling, gezin en opvoeding, en jeugdige en omgeving (zie schema). Het systeem heeft een boomstructuur: de vijf assen bestaan elk uit een aantal groepen, die weer rubrieken en subrubrieken bevatten. Hoe
verder je de boomstructuur volgt, hoe specifieker het probleem beschreven is. De DSM-categorieën bevinden zich op het niveau van de
subrubrieken.
Om een beschrijving of rubriek te gebruiken moet de problematiek
aan een aantal criteria voldoen. Is de problematiek niet helder genoeg om een rubriek te kiezen, dan is het mogelijk om een niveau
hoger te zoeken. Hoe hoger in de hiërarchie, hoe algemener de beschrijving van de problematiek. Hoe algemener de beschrijving, hoe
vaker hulpverleners het met elkaar eens kunnen zijn over de gekozen
rubriek of groep, dus hoe betrouwbaarder het systeem. Het nadeel is
echter dat de beschrijving zo algemeen wordt dat zij voor veel verschillende problemen kan gelden.
Inhoud beschrijvingen
Het CAP-J is geënt op een registratietabel voor de aard van problemen die jaren geleden is ontwikkeld in opdracht van de landelijke
overheid (Boelhouwers en anderen, 1999; Bekhoven en anderen,
2000). Destijds is gepoogd met dat zogenaamde Intersectoraal In-
BSL - JEC - 0000_JEC
020
CAP-J, de nieuwe DSM voor de jeugdzorg
Groep
As
Psychosociaal functioneren jeugdige
A100
A200
A300
A400
A500
Lichamelijke gezondheid, aan lichaam gebonden functioneren
B100
B200
B300
B900
Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling jeugdige
C100
C200
C900
D
Gezin en opvoeding
D100
D200
D300
D400
D500
D600
D700
D800
D900
E
Problemen in de cognitieve ontwikkeling
Problemen met vaardigheden
Overige problemen vaardigheden en cognitieve ontwikkeling
Ontoereikende kwaliteiten in de opvoeding
Problemen in de ouder-kindrelatie
Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest, seksueel misbruik van de jeugdige in het gezin
Instabiele opvoedingssituatie
Problemen ouder
Problemen van ander gezinslid
Problemen in het sociaal netwerk gezin
Problemen in omstandigheden gezin
Overige problemen gezin en opvoeding
Jeugdige en omgeving
E100
E200
E300
E900
Problemen op speelzaal, school of werk
Problemen met relaties, vrienden, sociaal netwerk en vrije tijd
Problemen in omstandigheden jeugdige
Overige problemen omgeving jeugdige
03 | 2009
C
Lichamelijke ziekte, aandoening of handicap
Gebrekkige zelfverzorging, zelfhygiëne, ongezonde leefwijze
Aan lichamelijke functies gerelateerde klachten
Overige problemen lichamelijke gezondheid, aan lichaam gebonden functioneren jeugdige
| Kennis
B
Emotionele problemen
Gedragsproblemen
Problemen in persoonlijkheidsontwikkeling en identiteitsontwikkeling
Gebruik van middelen/verslaving
Overige psychosociale problemen jeugdige
21
JeugdenCo |
A
formatiesysteem (ISIS) breed gegevens te verzamelen over de cliënten
van de jeugdhulpverlening, de justitiële jeugdzorg en de jeugd-ggz.
Dat traject is enige jaren geleden gestopt.
De ISIS-registratietabel is nog steeds waardevol, maar bij onderzoek naar de bruikbaarheid ervan bleek dat hulpverleners verschillende betekenissen toekenden aan de probleemrubrieken. De ene
hulpverlener noemde bijvoorbeeld het gedrag van een kind een tekort aan sociale vaardigheden, terwijl een ander het zag als een probleem in de ouder-kindrelatie. De betrouwbaarheid was dus niet
groot. Er ontbraken omschrijvingen om te bepalen welke gedragingen en kenmerken van cliënten leiden tot een bepaalde registratie.
In het CAP-J zijn daarom alle rubrieken uitgebreid toegelicht. De
classificatie is aan regels gebonden. Alleen als aan de beschrijving
wordt voldaan kan een bepaalde rubriek worden gebruikt.
BSL - JEC - 0000_JEC
021
| Kennis
03 | 2009
Carolien Konijn, Lianne Lekkerkerker en Hans Matthaei
JeugdenCo |
22
BSL - JEC - 0000_JEC
Gaandeweg is ook de ordening van problemen verbeterd. De beschrijvingen bevatten:
. zo concreet mogelijke, door hulpverleners waarneembare gedragskenmerken bij het kind en de ouders. Vaak dingen kwijtraken,
vergeetachtig zijn en niet lang de aandacht bij een taak of een spel
kunnen houden, wijst bijvoorbeeld op aandachtsproblemen;
. duidelijk herkenbare en onderscheidbare varianten in de verschijningsvorm van de problematiek, voor zover van toepassing. Problemen in de gewetensvorming zijn bijvoorbeeld te onderscheiden
in twee subtypes: het onvermogen om goed van slecht te onderscheiden, en het ontbreken van schuld, schaamte, medelijden of
compassie;
. speciale kenmerken van de problematiek voor kinderen of jongeren met een bepaalde leeftijd, sekse of culturele achtergrond die
bekend zijn uit de wetenschappelijke literatuur. Na een traumatische gebeurtenis vertonen jonge kinderen bijvoorbeeld eerder
scheidingsangst en claimend gedrag, en pubers eerder zelfbeschadigend gedrag en overmatig gebruik van alcohol of drugs.
Tot slot staan bij elke omschrijving onder het kopje ‘Niet te verwarren met’ vergelijkbare rubrieken vermeld. Juist het tegen elkaar afwegen van verschillende maar gelijksoortige rubrieken maakt de
beoordeling nauwkeuriger (zie kader).
Toepasbaarheid
Het systeem is bruikbaar op diverse niveaus en in de hele keten van
de jeugdzorg: bureau jeugdzorg, provinciale jeugdzorg, jeugd-ggz,
zorg voor jeugd met een lichte verstandelijke beperking, jeugdbescherming, justitiële jeugdzorg en gesloten jeugdzorg. Bureau
jeugdzorg kan volstaan met een classificatie op het niveau van groepen. De zorgaanbieders hebben een specifiekere duiding in rubrieken nodig om de hulp goed te laten aansluiten op de problematiek
van de cliënt en zijn gezin.
Op termijn kan het systeem ook worden toegepast in de jeugdgezondheidszorg en de nieuwe Centra voor Jeugd en Gezin. Er is
ruimte om de lichamelijke gezondheid, beperkingen en klachten te
classificeren. Voor gebruik in de jeugd-ggz is het belangrijk dat de
DSM-categorieën, inclusief internationaal onderzoek en discussies,
deel uitmaken van het systeem. Voor de jeugd-ggz is het ook een
voordeel dat zij met het CAP-J opvoedings- en gezinsproblemen
nauwkeuriger kan benoemen, naast de kindgebonden DSM-codes.
Binnen de jeugd-ggz spelen dergelijke problemen namelijk ook een
022
CAP-J, de nieuwe DSM voor de jeugdzorg
Voorbeeld van een beschrijving
As D: Gezin en opvoeding
Groep D200: Problemen in de ouder-kindrelatie
Rubriek D 203: Jeugdige in de rol van ouder (parentificatie)
Beschrijving probleem
Kenmerken
Wanneer er te veel van een jeugdige gevraagd wordt en de jeugdige daar te
weinig voor terugkrijgt van ouders, kan in extreme gevallen sprake zijn van
parentificatie. Parentificatie wil zeggen dat een jeugdige langdurig de rol van
ouder op zich neemt met de bijbehorende taken en verantwoordelijkheden.
Het gaat erom dat de zorg langdurig ‘ongepast’ is. Ongepast in de zin van niet
passend bij de leeftijd en de cultuur van de jeugdige en schadelijk voor de
Dit kan zich bijvoorbeeld uiten in:
een negatief zelfbeeld (de jeugdige wordt overvraagd, waardoor hij veel
faalervaringen opdoet);
.
niet goed voor zichzelf kunnen opkomen (vertonen van extreem sociaal
wenselijk gedrag);
.
extreem voor zichzelf opkomen (om een gemiste behoefte uit te drukken);
.
niet goed met leeftijdsgenoten kunnen omgaan.
| Kennis
.
03 | 2009
ontwikkeling.
Subtypes en/of specificaties
.
jeugdigen die huishoudelijke taken op zich nemen;
.
jeugdigen die zorgen voor hun broertjes of zusjes;
.
jeugdigen die gesprekspartner, steun en toeverlaat van de ouder zijn.
JeugdenCo |
23
Culturele, leeftijds- en seksespecifieke kenmerken en verloop
Parentificatie gaat vrijwel altijd ten koste van de ‘gewone’ ontwikkelingstaken
die passen bij de leeftijd van de jeugdige (wat gewoon is, is cultureel bepaald).
Het precieze effect op de ontwikkeling van de jeugdige hangt dan ook af van
de leeftijdsperiode waarin de parentificatie zich ontwikkelt. Jongere kinderen
komen bijvoorbeeld niet toe aan spelen, terwijl ze spel en spelen met anderen
wel nodig hebben om zich te ontwikkelen. Oudere kinderen/pubers kunnen
problemen krijgen met een adequate losmaking van ouders en met de
identiteitsontwikkeling. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat zij meer dan
gezond is thuiszitten omdat zij voelen dat ze thuis hard nodig zijn.
Parentificatie komt vaker voor bij het oudste kind in het gezin.
BSL - JEC - 0000_JEC
023
Carolien Konijn, Lianne Lekkerkerker en Hans Matthaei
Parentificatie van tijdelijke duur, bijvoorbeeld wanneer een van de ouders
tijdelijk is opgenomen in het ziekenhuis, hoeft geen negatief effect te hebben
op de ontwikkeling van jeugdigen.
Parentificatie is er niet ineens maar ontwikkelt zich vaak geleidelijk. Vaak
zijn er wel situaties of gebeurtenissen te benoemen die aanleiding kunnen
zijn voor parentificatie. Soms is het voor de geboorte al duidelijk dat er een
groot risico is op parentificatie vanwege de beperkte mogelijkheden van
ouders (bijvoorbeeld door beperkte verstandelijke vermogens of aanwezigheid
van een psychiatrische stoornis). Ook kan het zijn dat er kenmerken in het
systeem veranderen (een ondersteunende oma overlijdt, vader wordt langdurig opgenomen of een scheiding) waardoor het evenwicht verstoord raakt.
Het (vaak oudste) kind probeert dit evenwicht te herstellen door langdurig
bepaalde taken op zich te nemen die niet passen bij zijn leeftijd.
| Kennis
03 | 2009
Niet te verwarren met:
. problemen met de competentiebeleving (A301);
JeugdenCo |
24
.
problematische gezinscommunicatie (D105);
.
symbiotische relatie tussen ouder en jeugdige (D202);
.
problemen in de loyaliteit van jeugdige aan ouder (D205).
grote rol. Voor jeugdvoorzieningen in de verstandelijkgehandicaptensector is het belangrijk dat een verstandelijke of andere beperking
kan worden gecodeerd. Dit is mogelijk op as B, lichamelijke gezondheid, en C, vaardigheden en cognitieve ontwikkeling.
Het systeem bestrijkt alle relevante problemen, niet alleen van de
aangemelde cliënt zelf, maar ook van diens ouders, andere gezinsleden en de omgeving. Als er geen rubriek bruikbaar is, dan kan de
rubriek ‘andere problemen’ uitkomst bieden.
Nut van het CAP-J
Het CAP-J draagt bij aan het intercollegiaal bespreken van problemen, aan wetenschappelijk onderzoek, en aan het afleggen van verantwoording over de besteding van gemeenschapsgeld. Indirect
heeft ook de individuele cliënt baat bij het gebruik van het classificatiesysteem.
Intercollegiale communicatie
Hoewel classificeren een beperkt doel heeft, schiet een sector zonder
classificatiesysteem tekort in het communiceren over de problema-
BSL - JEC - 0000_JEC
024
CAP-J, de nieuwe DSM voor de jeugdzorg
tiek van zijn cliënten. Het CAP-J bevordert de communicatie tussen
hulpverleners over hun cliënten, omdat ze dezelfde definities van
problemen hanteren. Dat zal de overdracht van cliënten en gegevensuitwisseling tussen beroepskrachten aanzienlijk makkelijker
maken. Het CAP-J bevat immers niet alleen bekende probleembeschrijvingen en diagnoses van psychische aandoeningen zoals de
DSM, maar ook beschrijvingen van minder ernstige psychosociale
problemen en van gezinsproblemen. Gebruik van het CAP-J leidt bij
deze onderwerpen tot meer eenheid van taal. Nu is het vaak zo dat
hulpverleners denken dat ze over hetzelfde probleem spreken, maar
daar toch een andere betekenis aan toekennen. Dat belemmert een
goede communicatie.
Op dit moment kan de jeugdzorg nauwelijks aangeven welke problemen zij behandelt en of die problemen vervolgens ook verholpen
zijn. De jeugd-ggz, die steeds vaker gebruik maakt van de DSM, is
daar iets beter in. Maar ook in de jeugd-ggz laat het onderzoeken van
resultaten nog te wensen over.
Wanneer het CAP-J breed wordt toegepast, ontstaat helderheid
over de vraag welke cliënt, met welke kenmerken, gebruik maakt van
welke voorziening. Dat geeft duidelijkheid over de mate waarin het
gebruik van voorzieningen samenhangt met de problematiek op zich
of met andere factoren, zoals beschikbaarheid of zelfs toeval. De
sector kan zo beter verantwoording afleggen aan de samenleving
over de besteding van gemeenschapsgeld. Ook valt het behandelaanbod dan beter te sturen. Wanneer bijvoorbeeld blijkt dat een
bepaalde behandeling beperkt beschikbaar is, terwijl uit de registraties in het CAP-J blijkt dat een grote doelgroep ervoor in aanmerking
komt, is dat een goede reden om de capaciteit van het behandelaanbod te vergroten.
| Kennis
Verantwoording afleggen
25
JeugdenCo |
Een beschrijving en clustering van de problematiek van cliënten is
ook een voorwaarde voor wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van de jeugdzorg. Het is immers belangrijk vast te stellen bij
welke problemen een bepaalde vorm van begeleiding of behandeling
werkt, en bij welke minder of niet. Het CAP-J draagt op deze manier
bij aan de professionalisering van de jeugdzorg.
03 | 2009
Wetenschappelijk onderzoek
Belang voor de cliënt
De gemiddelde cliënt heeft geen behoefte aan een classificatiesysteem. De kwaliteit van de hulpverlening verbetert er immers niet
BSL - JEC - 0000_JEC
025
Carolien Konijn, Lianne Lekkerkerker en Hans Matthaei
direct mee. Indirect is de cliënt natuurlijk wel gebaat bij een efficiënte communicatie tussen hulpverleners bij overdracht en bij een
goed gestructureerde probleemverkenning in het begin van het
hulpproces. Het CAP-J kan dienen als zoekschema bij het onderzoeken van de probleemsituatie. De doorverwijzingen binnen het systeem – de niet-te-verwarren-met-rubrieken – zijn daarbij goed
bruikbaar. Verder hebben cliënten uiteindelijk ook belang bij een
professionelere zorgsector en bij meer kennis over wat werkt bij
welke problematiek.
| Kennis
03 | 2009
Totstandkoming
JeugdenCo |
26
De eerste beschrijvingen voor het CAP-J zijn opgesteld door ervaren
hulpverleners uit de jeugdzorg, met steun van het Nederlands
Jeugdinstituut. Beschrijvingen van rubrieken die ook voorkomen in
de DSM of de International Classification of Diseases (ICD), in 1994 opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie, zijn gewoon overgenomen. Experts hebben de eerste beschrijvingen becommentarieerd.
Vervolgens is het CAP-J tijdens regionale bijeenkomsten voorgelegd
aan hulpverleners, die ook hun commentaar leverden. Ten slotte is
onderzocht of het CAP-J voldoende bijdraagt aan het eenduidig beoordelen van de problematiek van cliënten in de jeugdzorg. Al met al
hebben tientallen beroepskrachten een bijdrage geleverd aan de
ontwikkeling van de eerste versie van het CAP-J. De ontwikkeling
daarvan zal, net als bij de DSM, nooit een definitief einde kennen.
Eenduidige beoordeling
Na de totstandkoming van de eerste CAP-J-versie onderzocht het
Nederlands Jeugdinstituut de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.
Dat is de mate waarin verschillende beoordelaars tot hetzelfde oordeel komen. In het geval van het CAP-J: vinden hulpverlener A en
hulpverlener B beiden dat cliënt X probleem Y heeft?
Omdat het CAP-J een omvangrijk systeem is, zijn niet alle rubrieken op hun interbeoordelaarsbetrouwbaarheid onderzocht. Voor het
onderzoek zijn veertig rubrieken geselecteerd. De andere rubrieken
zijn óf al eerder onderzocht omdat ze uit de DSM of de ICD komen,
óf ze zijn zo duidelijk – ‘spijbelt’, ‘financiële problemen’ – dat ze
volgens de onderzoekers in de praktijk niet snel tot misverstanden
zullen leiden.
In het interbeoordelaarsonderzoek hebben ruim zestig beroeps-
BSL - JEC - 0000_JEC
026
Zowel de ministeries van Justitie en VWS – de opdrachtgevers – als
het Interprovinciaal Overleg (IPO) hadden zitting in de begeleidingsgroep van het CAP-J-project. Dat is een teken dat landelijke en
provinciale overheden inzien dat een classificatiesysteem belangrijk
is om betere gegevens te verkrijgen over problemen van jeugdigen en
gezinnen.
Dat wil echter niet zeggen dat het vanzelfsprekend is dat het systeem ook wordt ingevoerd. Daarbij spelen de bureaus jeugdzorg en
de zorgaanbieders, verenigd in de MOgroep, een belangrijke rol. Zij
kunnen het CAP-J gebruiken voor het ordenen van gegevens die ze
moeten aanleveren aan de provincie, de zogenaamde prestatie-indicatoren. De instellingen zijn echter niet verplicht de aard van de
problematiek te registreren.
In het indicatiebesluit dat momenteel onder verantwoordelijkheid
van de MOgroep vorm krijgt, wordt het CAP-J wel gebruikt bij de
beschrijving van de problematiek. Een volgende stap kan zijn het
CAP-J op te nemen in de registratiesystemen van de jeugdzorg, zoals
IJ en Care4. Daarvoor is echter eerst gerichte deskundigheidsbevordering nodig. Daarnaast zal classificeren met het CAP-J een plaats
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
Verdere ontwikkeling
27
JeugdenCo |
krachten uit de jeugdzorg verschillende casussen beoordeeld. In elke
casus waren twee of meer problemen verwerkt. Door een casus door
verschillende beroepskrachten te laten beoordelen, is te berekenen in
hoeverre hun oordeel overeenkomt. Van de onderzochte rubrieken
scoorde bijna 80 procent redelijk tot goed op de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Dat is een hoog percentage, zeker in vergelijking
met classificatiesystemen zoals de DSM, waar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid vaak matig tot redelijk is.
De CAP-J-rubrieken die als ‘slecht’ of ‘matig’ uit het onderzoek
naar voren kwamen, zijn vervolgens verder bestudeerd. Per rubriek
zijn mogelijke oorzaken van de tegenvallende score geformuleerd.
Sommige rubrieken hadden een onduidelijk beschrijving, bij andere
was de overlap met andere rubrieken te groot. De onderzoekers
hebben de slecht scorende rubrieken zodanig aangepast dat volgens
hen de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is verbeterd. Of dat werkelijk zo is, zal moeten blijken uit vervolgonderzoek. Daarvoor bestaan op dit moment nog geen plannen. De positieve onderzoeksresultaten – 80 procent redelijk tot goed – bieden echter voldoende
basis voor het gebruik van het CAP-J in de praktijk.
03 | 2009
CAP-J, de nieuwe DSM voor de jeugdzorg
027
Carolien Konijn, Lianne Lekkerkerker en Hans Matthaei
| Kennis
03 | 2009
moeten krijgen in de verschillende hbo- en wo-opleidingstrajecten
voor de jeugdzorg.
Ook onderzoeksfinancier ZonMw heeft belangstelling voor het
systeem. Bij wetenschappelijk onderzoek naar een interventie kan
het CAP-J gebruikt worden om de problematiek van de doelgroep te
definiëren. Dat bevordert het gebruik van het systeem en de eenheid
van taal in de sector. Wetenschappelijk onderzoek kan ook aanleiding zijn om de beschrijvingen in het CAP-J aan te scherpen of de
indeling te veranderen. Zo kan wetenschappelijk onderzoek bijdragen aan de kwaliteit van de beschrijvingen in het CAP-J, net zoals dat
gebeurt bij de DSM.
Wil het CAP-J van blijvende waarde zijn voor de jeugdzorg, dan is
verdere ontwikkeling en onderhoud noodzakelijk. Het CAP-J zou
moeten worden beheerd door een commissie van deskundigen uit de
wetenschap en het beroepsveld, die over veranderingen beslist en
verder onderzoek stimuleert. Daarbij zouden de beroepsverenigingen een belangrijke rol kunnen spelen. Het Nederlands Jeugdinstituut zou belast kunnen worden met de organisatie ervan.
JeugdenCo |
28
De hoeveelheid papierwerk in de jeugdzorg is de laatste jaren veel in
het nieuws. Beroepskrachten zijn bang voor een verdere toename van
de bureaucratie. Daarom denken ze al snel ‘komt er wéér iets bij’ als
een nieuw systeem of instrument wordt ingevoerd. Het CAP-J heeft
echter een meerwaarde voor de praktijk: het bevordert structurering
van de probleemverkenning, vlotte intercollegiale communicatie en
een toename van de professionaliteit en kennis. Cliënten zijn gebaat
bij een professionele zorgsector die verantwoording kan afleggen
over het resultaat van begeleiding en behandeling, Het CAP-J draagt
daaraan bij.
Het Classificatiesysteem voor de Aard van de Problematiek van cliënten in de
Jeugdzorg (CAP-J) is vanaf het najaar te bestellen via www.nji.nl/publicaties.
Verder lezen
American Psychiatric Association (2000). Diagnostic Statistical Manual for Psychiatric Disorders
(Fourth Edition, Text Revision). Washington DC, American Psychiatric Association.
Bekhoven, C. van, Boelhouwers, K., Bothof, A., Konijn, C. & Van Yperen, T.A. (2000).
Intersectorale registratie van problematiek en resultaat in de jeugdzorg II. Over de invoering van de
BSL - JEC - 0000_JEC
028
CAP-J, de nieuwe DSM voor de jeugdzorg
ISIS-tabellen Aard van de problematiek van cliënten en Beëindiging van de zorg. Utrecht, NIZW/
Trimbos-instituut.
Boelhouwers, K. e.a. (1999). Registratie van de begrippen problematiek, resultaat en cultuur.
Utrecht, Trimbos-instituut/NIZW Jeugd.
Konijn, C., Bruinsma, W., Lekkerkerker, L., Wilde, E. de & Eijgenraam, K. (2009). Ontwikkeling van en onderzoek naar het Classificatiesysteem Aard Problematiek Jeugdzorg (CAP-J).
Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Te downloaden via www.nji.nl/publicaties.
World Health Organization (1994). De ICD-10 classificatie van psychische en gedragsstoornissen.
Klinische beschrijvingen en diagnostische richtlijnen. Lisse, Swets & Zeitlinger. ISBN
9789026513305.
Yperen, T.A van & Giel, R. (red.) (1995). Classificatiesystemen voor psychische en gedragsstoornissen. Uitgangspunten en bruikbaarheid van ICD, DSM en MAC. Lisse, Swets & Zeitlinger.
Carolien Konijn ([email protected]) is beleidscoördinator effectieve jeugdzorg bij de Amsterdamse jeugdzorgorganisatie Spirit.
Lianne Lekkerkerker ([email protected]) houdt zich bij het Nederlands Jeugdinstituut
bezig met de effectiviteit van de jeugdzorg.
| Kennis
het gebied van jeugdzorg.
03 | 2009
Hans Matthaei ([email protected]) is gz-psycholoog en zelfstandig beleidsadviseur op
JeugdenCo |
29
BSL - JEC - 0000_JEC
029
Download