2 T/H geschiedenis voor de onderbouw Memo helpt je met het begrijpen van de belangrijke ontwikkelingen in het verleden. Door de heldere teksten, treffende voorbeelden en goede oefeningen, leer je nadenken over het soms merkwaardige leven van mensen vroeger, maar ook over het herkenbare. Met Memo wordt geschiedenis tastbaar. De duidelijke en gestructureerde teksten van het handboek geven je een overzicht van de verbanden en hoe gebeurtenissen daarin passen. In het werkboek ga je met je klasgenoten aan de slag met gerichte opdrachten om steeds meer inzicht te krijgen. Digitaal kun je verder oefenen met of je verdiepen in de stof. Door veel bewegend beeld en prachtige interactieve kijkplaten komt de stof tot leven. Met Memo weet je altijd hoe je ervoor staat en Memo biedt je de helpende hand als je meer uitleg of oefening nodig hebt. 2 T/H 552607 HANDBOEK ISBN 978 90 345 8416 8 HANDBOEK geschiedenis voor de onderbouw Inhoudsopgave Introductie Van jagers en boeren ... naar regenten en vorsten 1 De tijd van pruiken en revoluties • De Franse Revolutie • 1 Basis • 2 • 3 • 4 • 5 • 6 Verdieping • 7 Oriëntatie 8 Frankrijk vóór de revolutie De Franse Revolutie Frankrijk onder Napoleon De Republiek in de 18e eeuw Nederland in de Franse tijd 10 13 16 19 22 Vechten voor Napoleon 25 • 8 Afsluiting 2 27 De tijd van burgers en stoommachines • De industriële revolutie • 1 Basis • 2 • 3 • 4 • 5 • 6 Verdieping • 7 Oriëntatie 30 Van handwerk naar machine Leven in een industriestad De voorsprong van Europa Nederlanders in Indië Slavernij in Suriname 32 35 38 41 44 Op weg naar de moderne geneeskunde 47 • 8 Afsluiting 3 4 49 1800 - nu • Wie beslist? • 1 Basis • 2 • 3 • 4 • 5 • 6 Verdieping • 7 Oriëntatie 52 De Oranjes worden de baas Op weg naar kiesrecht voor iedereen Zo werken verkiezingen Je stem laten horen Europa 54 57 60 63 66 Hoe raakt politiek jou? 69 • 8 Afsluiting 71 2 4 De tijd van wereldoorlogen • Leven in een massasamenleving • 1 Basis • 2 • 3 • 4 • 5 • 6 Verdieping • 7 Oriëntatie 74 Spanningen in Europa De Eerste Wereldoorlog Economische wereldcrisis Ontevredenheid in Europa Hitler aan de macht 76 79 82 85 88 Adolf Hitler 91 • 8 Afsluiting 5 93 De tijd van wereldoorlogen • De Tweede Wereldoorlog • 1 Basis • 2 • 3 • 4 • 5 • 6 Verdieping • 7 Oriëntatie 96 Blitzkrieg Duitsland, Italië en Japan verslagen De moord op de Joden Nederland bezet Van Nederlands-Indië naar Indonesië 98 101 104 107 110 Herdenken 113 • 8 Afsluiting 6 115 De tijd van televisie en computer • Nederland en de wereld na 1945 • 1 Oriëntatie Basis • 2 • 3 • 4 • 5 • 6 Verdieping • 7 118 Koude Oorlog in Nederland Jongeren laten van zich horen! Een nieuwe wereldorde Een multiculturele samenleving De moderne samenleving 120 123 126 129 132 De wereld na 9/11 135 • 8 Afsluiting 137 Overzicht historische vaardigheden Het stappenplan voor onderzoek Register Colofon 3 140 141 142 144 2 De tijd van burgers en stoommachines De industriële revolutie 1 Oriëntatie Bron 1 250 jaar met grote veranderingen. Jan Zijlker ging in 1849 van zijn woonplaats in Groningen naar Den Haag. Dat is tegenwoordig ongeveer drie uur reizen. Zijlker deed er bijna een week over. Auto’s moesten rond 1850 nog uitgevonden worden, net als vliegtuigen en hogesnelheidstreinen. Zijlker reisde met de postkoets en de trekschuit en ook een stukje met de stoomtrein. In Den Haag aangekomen schreef hij een brief aan zijn gezin. Die post was dagen onderweg, want telefoon of mailverkeer bestond nog niet. Dit hoofdstuk gaat over de grote veranderingen die na 1750 plaatsvonden. Die hadden te maken met de industriële revolutie, die in Engeland begon. Er kwamen fabrieken en beter vervoer. Jonge mensen kregen een heel ander leven dan hun ouders en grootouders. We noemen die periode de tijd van burgers en stoommachines (1800-1900). Het is het begin van de moderne tijd. 30 Bron 2 Engeland en de industriële revolutie. Bron 3 Nederland in de 19e eeuw. 31 Hoofdstuk 2 Basis De tijd van burgers en stoommachines • De industriële revolutie 2 Van handwerk naar machine Vat met water in verbinding met stoomketel Cilinder en zuiger Plaats waar kolen liggen Stoomketel Vliegwiel Krukas Stookketel met steenkool Bron 1 De Rocket van George Stephenson was een van de eerste stoomlocomotieven. De Rocket haalde met een zware lading steenkool 19 km per uur. Engeland is trots op Richard Arkwright, George Stephenson en andere uitvinders. In musea in Londen kun je de eerste spinmachines en stoomlocomotieven bekijken, die zij in elkaar zetten. James Watt (1736-1819) uit Schotland was ook zo’n uitvinder. Zijn dagelijks werk was het repareren van microscopen en kompassen voor de universiteit. Maar zijn beroemde uitvinding bedacht hij tijdens een wandeling in het bos. Hij maakte een machine die altijd kon draaien, dag en nacht, zomer en winter. Wind- en waterkracht waren niet langer nodig. James Watt was ook een slimme zakenman, die zijn uitvinding verkocht om rijk te worden. Hij vertelde klanten hoeveel pk’s zijn stoommachine had. Het was duidelijk dat zijn machine veel krachtiger was dan de paarden en ezels, die tot die tijd werden gebruikt. Watt verkocht veel stoommachines. De vraag is: hoe werd Engeland tussen 1750 en 1850 een industriële samenleving? 32 Bron 3 Hoogovens voor het produceren van ijzer. Fabrieken zoals deze produceerden ijzer voor de industrie. Zij verbruikten daarbij veel steenkool. (Illustratie uit 1840.) Bron 2 De uitvinders. De eerste fabrieken De industriële revolutie Na 1760 ontstonden in Engeland de eerste fabrieken. Dat zijn grote werkplaatsen waar machines draaien en veel arbeiders werken. Voordat er fabrieken kwamen, werkten de meeste mensen in de landbouw. In de winter, als er minder werk was op de boerderijen, verdienden mensen wat bij met spinnen en weven. Wollen stoffen en andere producten uit deze huisnijverheid werden in dorpen en steden verkocht. Rond 1700 begon de Engelse bevolking te groeien. Daardoor kwam er meer vraag naar katoenen kleding. Deze stof droeg prettiger dan wol en was goedkoper. Ruwe katoen kwam uit de Engelse kolonies in Amerika en Azië. Met de eenvoudige spinnewielen en weefgetouwen konden niet genoeg stoffen gemaakt worden. Engelse uitvinders ontwierpen grote spin- en weefmachines, die veel sneller werkten. Die nieuwe machines waren te groot om in huiskamers te gebruiken. Ondernemers zagen hierin een nieuwe manier om geld te verdienen. Zij zetten de machines in fabrieken, die ze dicht bij snel stromende rivieren bouwden. Daar werden de machines aangedreven door het stromende water. Later gingen de fabrikanten over op de stoommachine. De grote veranderingen door de komst van fabrieken en machines noemen we de industriële revolutie. Tussen 1750 en 1850 werd Engeland een heel ander land. De industriële revolutie veranderde de hele samenleving. Langs rivieren en bij steenkoolmijnen kwamen fabrieken met rokende schoorstenen. Op die plaatsen groeiden dorpen uit tot industriesteden. De werknemers kwamen van het platteland, want in de huisnijverheid was steeds minder te verdienen. Werkloze boeren trokken met hun gezin naar de gebieden waar industrie opkwam. Zij gingen werken in textielfabrieken, in de ijzerindustrie, de mijnbouw, fabrieken voor aardewerk en glas en andere bedrijfstakken. De belangrijkste uitvinding van de industriële revolutie was de stoommachine. Een uitvinder bedacht rond 1700 al een stoommachine om water uit de steenkoolmijnen te pompen. James Watt verbeterde die oude stoommachine, zodat ze geschikt werd om spin- en weefmachines aan te drijven. Watts stoommachine kon ook in stoomlocomotieven gebruikt worden. Engeland had veel steenkool en ijzererts. Dat was gunstig voor de groei van de industrie. Mijnbouw was een gevaarlijke bezigheid, 33 Bron 5 De Waterwolf. Op deze kaart uit 1740 zie je dat vier meren uitgroeiden tot een soort binnenzee. Leiden en Haarlem lagen bijna aan de oevers van het meer. Zelfs Amsterdam liep bij overstromingen gevaar. Toch waren er ook mensen tegen drooglegging. Het meer was belangrijk voor vrachtvervoer en voor de visvangst. Ook bestond het gevaar dat er na drooglegging geen water in de smerige stadsgrachten zou stromen. Maar in 1836 veranderde de tegenstand door twee zware stormen. Een ooggetuige schreef: ‘… woest was de aanblik, golven als heuvels zo groot, zwart en onheilspellend …’ Dijken begaven het en duizenden hectaren land werden overstroomd. Bron 4 De Cruquius (je zegt ‘Krukius’) was een enorme stoommachine, die samen met twee andere stoommachines het Haarlemmermeer droogmaalde. Uit de muren staken balansarmen, waaraan zuigers bevestigd waren. Deze pompten het water van het meer omhoog, zodat het in de ringvaart kon stromen en vervolgens ver weg naar zee … Drie jaar later was het Haarlemmermeer droog. waren betere verbindingen over water en land nodig. Na 1750 werd 7.000 kilometer kanaal gegraven. In de steenkoolmijnen werden zware ladingen over rails vervoerd. Dat kon natuurlijk ook bovengronds. In de 19e eeuw werden duizenden kilometers spoorlijn aangelegd. In Engeland reed de eerste stoomtrein in 1825, in Nederland in 1839. Het bezit van geld (kapitaal) was in de industriële samenleving belangrijker geworden dan het bezit van landbouwgrond. Ondernemers stopten geld in hun bedrijf om uit te breiden en nog meer te winst te maken. Dat heet kapitalisme. De Engelse regering gaf die ondernemers alle vrijheid, want dat betekende groei van de economie en meer banen. maar hard nodig, omdat steenkool de huizen verwarmde en de stoommachines liet werken. Van ijzer werden machines, spoorwegen en bruggen gemaakt. Gevolgen van de industrialisatie Tussen 1750 en 1850 veranderde Engeland van een landbouwsamenleving in een industriële samenleving. Landbouw en het oude handwerk waren niet langer de belangrijkste middelen van bestaan. Huisnijverheid maakte plaats voor productie in fabrieken. Soms drongen groepen handwerkers de fabrieken binnen om de machines kort en klein te slaan, maar de industrialisatie was niet meer te stoppen. De oude landweggetjes waren niet geschikt om grondstoffen en producten te vervoeren. Er 34 Hoofdstuk 2 Basis De tijd van burgers en stoommachines • De industriële revolutie 3 Leven in een industriestad Stoommachine Schacht met hijsinstallatie Bron 1 Werken in de steenkoolmijn. In de 19e eeuw begon een normale werkdag om half 6. Vroeg in de ochtend hoorde je ratels of de sirene van een stoomfluit. Daarmee werden de arbeiders gewekt. Wie ook maar een minuut te laat kwam, kreeg een boete. Om half 9 was er tien minuten pauze om een mager ontbijt naar binnen te werken. Om 1 uur was er een half uur om wat te eten en even te rusten. De laatste pauze was om half 6, als de arbeiders snel een mok thee dronken. De werkdag eindigde om 8 uur, behalve bij overwerk. Op zondag was je vrij. Mijnwerkers bleven de hele werkdag ondergronds. Dat zie je op de afbeelding van een Engelse steenkoolmijn (bron 1). Mijnwerkers deden levensgevaarlijk werk en zagen vrijwel nooit het daglicht. Er was niet veel tijd over voor thuis, hobby of sport. Alles in het leven draaide om de mijn of de fabriek. De vraag is: hoe veranderde het leven door de komst van fabrieken? 35 In 1833 verscheen een dik rapport over 271 textielfabrieken. In deze fabrieken was 57% van de werkers vrouw en van deze groep was de helft jonger dan 20 jaar. Mannen waren in de meerderheid in de metaalindustrie en de mijnbouw. Alle arbeiders hadden te maken met slechte werkomstandigheden, maar het werk in de mijnen was het meest gevaarlijk. Door ongelukken kwamen jaarlijks duizenden mijnwerkers om. Door kinderarbeid waren daar veel jongens bij. In de mijn waar de vrouwen op de foto werkten, vond in december 1866 een mijnexplosie plaats, waarbij 361 mijnwerkers, 27 reddingswerkers en 18 paarden omkwamen. Bron 2 Vrouwelijke mijnwerkers (foto uit 1865) en een tekening van een mijnexplosie. Werk in de eerste fabrieken • De lucht in de fabriekshallen was smerig en het lawaai van de machines was oorverdovend. Ook het zware werk in de stoffige steenkoolmijnen was heel ongezond. Honderdduizenden mensen trokken naar de industriegebieden op zoek naar werk en een betere toekomst. De leefen werkomstandigheden van de nieuwe fabrieksarbeiders waren slecht. Om zoveel mogelijk winst te maken hielden de ondernemers de lonen laag en waren de werkdagen erg lang. Een werkweek duurde zes dagen en vakanties bestonden niet. Er waren nog meer nadelen. • Voor het meeste fabriekswerk hoefde je geen vakman te zijn. Ongeschoold werk werd ook door vrouwen en kinderen gedaan. Hun loon was nog lager dan dat van mannen. • Demonstreren voor hogere lonen of protesteren tegen kinderarbeid durfden veel arbeiders niet. Arbeiders die klaagden, werden ontslagen. • Er gebeurden veel ongelukken in de fabrieken en de mijnen. De ondernemers deden niets aan veiligheidsmaatregelen, want die kostten geld. Wonen bij de fabriek In gebieden waar eerst kleine dorpjes lagen, ontstonden in de 19e eeuw enorme industriesteden. De nieuwkomers woonden in arbeiderswijken, dicht bij de fabriek. Dat was noodzakelijk, omdat er in het begin geen openbaar vervoer was. De infrastructuur verbeterde door de aanleg van spoorlijnen, maar die werden in het begin vooral gebruikt om grondstoffen en producten te vervoeren. Trams en bussen om mensen naar het werk te brengen, kwamen pas aan het einde van de 19e eeuw. Wonen in de buurt van fabrieken was geen pretje. Dag en nacht bliezen de schoorstenen vuile rook uit. De arbeidersbuurten waren smerig, doordat afval niet werd opgehaald en op straat bleef rotten. Uitwerpselen kwamen 36 Bron 3 Een fabrieksstad tijdens de industriële revolutie. Bron 4 Werken in de steenkoolmijnen was gevaarlijk. Instorting van mijngangen en explosies van mijngas veroorzaakten de meeste slachtoffers. Bij een ondergrondse overstroming in de mijn van Silkstone verdronken in juli 1838 elf meisjes en vijftien jongens. Voor hen werd deze gedenksteen op het kerkhof geplaatst. waren er veel schoner en de hygiëne was beter. Kinderen van rijke burgers konden naar goede scholen en speelden in een mooi park. In deze wijken woonden mensen met hoge inkomens, zoals fabrikanten, bankiers en advocaten. Onder die laag kwam de middenklasse van geschoold kantoorpersoneel en winkeliers. Zij had het iets beter dan de klasse van de arbeiders. Fabrieksarbeiders waren de grootste groep. Zij hadden weinig bezit en kregen lage lonen. Pas aan het einde van de 19e eeuw werden de leefen werkomstandigheden van de arbeidersklasse wat beter. De overheid zorgde toen voor waterleidingen en rioleringen en er kwam beter onderwijs. Ook het toezicht op woningen werd verbeterd, zodat mensen niet langer in smerige en gevaarlijke krotten hoefden te wonen. in beerputten terecht of belandden – net als dierlijk afval – in rivieren en kanalen. Schoon drinkwater was er niet. Samen met slechte hygiëne was dat de oorzaak van cholera en andere besmettelijke ziekten. De gemiddelde leeftijd in de steden was dan ook laag. Onder baby’s en peuters was de sterfte het grootst. Inenting tegen ziekten kwam pas aan het eind van de 19e eeuw op gang. De overheid deed in het begin niets aan de lage lonen en lange werktijden. Dat moesten de ondernemers en arbeiders zelf maar regelen. Ook kinderarbeid bleef lang bestaan. Om iets aan hun ellendige situatie te verbeteren, richtten arbeiders na 1850 vakbonden op. Die konden met de bazen onderhandelen of een staking uitroepen. Twee werelden Wie het kon betalen, woonde in de buitenwijken, in grote huizen met een tuin. Daar had je minder last van armoede, stank en vuil. De straten 37 Hoofdstuk 2 Basis De tijd van burgers en stoommachines • De industriële revolutie 4 De voorsprong van Europa Bron 1 Een versierde kaart van het Britse imperium uit 1886. Het kleinere kaartje laat zien welke gebieden honderd jaar eerder, in 1786, in bezit van de Engelsen waren. Een prachtige kaart als deze kom je in een dikke atlas meestal niet tegen. Hij werd speciaal gemaakt voor een Engelse krant. De maker wilde laten zien dat Groot-Brittannië een geweldig wereldrijk bezat. Engeland ligt precies in het midden en alle roze gebieden vielen onder Engels bestuur. Bij de belangrijkste Engelse kolonies staat extra informatie over de bevolking, de handel en het landschap. Onderaan zit ‘vrouwe Brittannië’; zij heerst over de wereld. In haar ene hand heeft ze een schild met de Britse vlag, in de andere een drietand. Om haar heen staan mensen en dieren uit de verschillende werelddelen. Ze horen bij het Britse Rijk. De drie woorden bovenaan betekenen: vrijheid, broederschap en vereniging. Zo kregen mensen het idee dat iedereen in de kolonies gelukkig en tevreden was … De vraag is: waarom wilden Europese landen in de 19e eeuw hun eigen wereldrijk stichten? 38 Bron 3 Een Afrikaanse koning onderwerpt zich in 1855 aan de Engelsen. Bron 2 Een tekening van een handelspost van de Engelse Oost-Indische Compagnie in Surat, India. Van ontdekker naar veroveraar imperium, een wereldrijk. Dat vonden Europese landen belangrijk voor de welvaart en het aanzien van hun land. Tussen 1870 en 1914 veroverden ze zo grote delen van de wereld. Deze tijd van veroveringen heet de tijd van het modern imperialisme. Rond 1500 zeilden de Portugezen en Spanjaarden als eersten naar Afrika, Azië en Amerika. Ze waren op zoek naar goud, zilver, specerijen en andere producten waar ze geld aan konden verdienen. De Europese schippers maakten lange reizen over zee en waren vaak jaren van huis. In Noord- en Zuid-Amerika veroverden de Europeanen grote gebieden; ze legden daar plantages aan. Dat waren grote landbouwbedrijven waar slaven bijvoorbeeld suikerriet, katoen en koffie moesten verbouwen. In Afrika en Azië ging het anders, omdat de Europeanen niet het binnenland in trokken. Ze bouwden wel versterkte handelsposten langs de kust om handelswaar in te kopen, zoals slaven. In deze forten waren ook Europese soldaten gelegerd. Vanaf 1870 wilden Europese landen wel zoveel mogelijk land veroveren. Ze veroverden daarom ook de binnenlanden van Afrika en Azië. Zo breidden ze hun kolonies uit tot een echt Oorzaken van het imperialisme Naast Engeland namen ook andere Europese landen grote delen van Afrika en Azië in bezit. Frankrijk veroverde bijvoorbeeld Marokko, Algerije en landen in Zuidoost-Azië. Ook kleinere landen deden mee. Er was een aantal oorzaken voor het imperialisme. • Een belangrijke oorzaak was de industriële revolutie. Fabrieken hadden grondstoffen nodig, zoals katoen, rubber, aardolie en tin. In de kolonies waren veel grondstoffen te vinden. • Belangrijk was ook de mogelijkheid om de fabrieksproducten in de kolonies te verkopen. De kolonies waren een belangrijk afzetgebied. Fabrikanten konden er grote winsten maken. 39 Bron 5 Een Britse familie viert kerst in India. Deze tekening verscheen in 1881 in een Engelse krant. Op de achtergrond zie je Indiase bedienden. De Indiërs werden vanwege hun ras ongelijk behandeld. Dat ging soms erg ver, zoals bij de Indiase bediende van een Engelse ambtenaar. Deze bediende zag een giftige slang, gaf de Engelsman een duw en redde daarmee zijn leven. Toch kreeg hij straf, omdat hij een Europeaan had aangeraakt. Bron 4 Een Amerikaanse tekenaar tekende Groot-Brittannië in 1888 als een inktvis met veel tentakels. nog meer spanningen tussen de grote Europese landen. Omdat de veroveringen zo gemakkelijk gingen, hadden Europeanen het idee dat zij voorliepen op andere volken. Dat leidde tot racisme: het idee dat sommige volken beter zijn dan andere. Veel Europeanen vonden dat de blanken hun beschaving moesten overdragen op andere volken. Christelijke priesters en zendelingen gingen naar Afrika en Azië om de mensen tot het christendom te bekeren. Zij stichtten kerken, scholen en ziekenhuizen in de kolonies. De winsten uit de kolonies kwamen niet ten goede aan de bevolking van de kolonies. De mensen in Afrika en Azië moesten, net als de arbeidersklasse in Europa, keihard werken voor een hongerloontje. Zij leden onder racisme, uitbuiting en onderdrukking. • Het bezit van kolonies gaf ook veel aanzien. De 19e eeuw was niet alleen een tijd van industrialisatie, maar ook van nationalisme. Mensen waren trots op hun eigen volk en vaderland en vonden dat hun land een groot rijk nodig had. In boeken en kranten, op scholen en in het leger werd vaderlandsliefde toegejuicht. • Europa had een technologische voorsprong. De slecht bewapende Afrikanen en Aziaten konden niet op tegen de (vuur)wapens van de Europeanen. Die hadden ook de telegraaf om snel berichten naar elkaar te seinen. Gevolgen van het imperialisme Bij de verovering ontstonden conflicten tussen Engeland en Frankrijk over de verdeling van Afrika. Ook Duitsland deed mee aan de wedstrijd om gebieden te bemachtigen. Dat zorgde voor 40 Hoofdstuk 2 Basis De tijd van burgers en stoommachines • De industriële revolutie 5 Nederlanders in Indië 2 3 4 1 Bron 1 De verschillende bestuurders in Nederlands-Indië in de 19e eeuw. In Nederlands-Indië hadden machtige Nederlandse ambtenaren het voor het zeggen. Ze waren door de regering in Den Haag naar de belangrijkste Nederlandse kolonie gestuurd. De meesten bleven er vele jaren. Aan het hoofd van het bestuur stond de man in de met goud versierde jas, de gouverneur-generaal. Onder hem stonden gouverneurs en residenten die elk een deel van het grote gebied bestuurden. Ook zij droegen officiële kleding, zoals de blauwe kostuums. Dat was erg warm in de tropen maar hoge ambtenaren mochten geen shirtjes en korte broeken dragen. De Nederlandse bestuurders gaven bevelen aan de regenten en andere leiders van de Indische bevolking. Aan de prachtige kledingstukken is te zien dat deze Indonesiërs veel hoger stonden dan de plaatselijke bevolking. Maar ook al waren zij rijk door bezit en invloed, de Nederlanders waren de baas. De vraag is: wat betekende het Nederlandse imperialisme voor Nederlands-Indië? 41 Bron 2 De verovering van Nederlands-Indië in de 19e eeuw. Bron 3 Een schoolplaat uit 1910 over ‘het verraad van Lombok’. In juli 1894 werd het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger naar het eiland Lombok gestuurd. Het KNIL was een beroepsleger van ongeveer 25.000 man, meest Indische soldaten en Nederlandse officieren. Het leger moest het eiland Lombok onder Nederlands bestuur brengen. Daar voelden de bevolking en hun vorsten niets voor: in de nacht van 25 op 26 augustus vielen honderden bewapende inlanders plotseling het KNIL-kamp binnen. Er vielen 97 doden aan Nederlandse kant; 272 mannen raakten gewond. Op 19 november werd Lombok alsnog veroverd. De VOC en Indië ongeveer de helft van de bevolking van de stad Batavia slavenwerk doen. Rond 1600 werd in Europa veel verdiend aan de specerijenhandel. Ook kooplieden uit Nederland deden daaraan mee. Ze handelden vooral met de eilanden van het huidige Indonesië. Om sterker te staan tegen concurrenten uit andere Europese landen, werkten de Hollandse kooplieden samen in de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Het leger van de VOC werd ingezet om de macht te veroveren op eilanden waar kruidnagel en nootmuskaat groeiden. De meeste veroveringen vonden plaats op de eilanden Java en de Molukken. Op andere eilanden werden handelsposten gesticht. De inwoners mochten alleen aan Nederlanders leveren en niet aan Europese concurrenten. Zo kregen de Hollanders een monopolie op de winstgevende goederen uit Oost-Indië. Om handelsposten te bouwen en specerijen te verbouwen, werden dwangarbeiders gebruikt. Deze slaven werden ook als bediende en voor werk in de huishouding gebruikt. In de 18e eeuw moest Nederlands-Indië In 1800 ging de VOC failliet. Het bedrijf had grote schulden, omdat er te weinig werd verdiend. De kolonies in Indië, de handelsposten en andere bezittingen van de VOC werden daarna van de Nederlandse staat. Zo ontstond NederlandsIndië, de grootste kolonie van het Koninkrijk der Nederlanden. In de 19e eeuw kwam het modern imperialisme op. Nederland deed daar ook aan mee en breidde het gebied van Nederlands-Indië verder uit. Steeds meer Indonesische eilanden werden onderworpen. Dat gebeurde vaak met zware gevechten, waarbij veel slachtoffers vielen. De Indische krijgers werden verslagen, omdat het koloniale leger van Nederland veel beter was bewapend. De Nederlanders voerden in Nederlands-Indië een indirect bestuur in. Inlandse vorsten en hun helpers mochten meebesturen, maar kregen hun 42 Bron 4 Het bestuur van Nederlands-Indië in de 19e eeuw. gouverneur-generaal binnenlands bestuur zes gouverneurs vorsten van zelfbesturende landschappen Bron 5 Nederlandse ondernemers in gesprek, terwijl Indische boeren werken op de tabaksplantage. eigen bestuursapparaat residenten assistent-residenten regenten controleurs districtshoofden aspirant-controleurs onderdistrictshoofden lagere ambtenaren desahoofden Bron 6 Dit boek van Multatuli verscheen in 1860. Ruim honderd jaar later besloot een Nederlandse filmmaker om een speelfilm te maken van Max Havelaar. Dit affiche verscheen toen de film op de markt kwam. Europees (Hollands) bestuur Inheems (Indonesisch) bestuur staat uit Nederlands-Indië. De aanleg van de Nederlandse spoorwegen en het Noordzeekanaal werden voor een groot deel betaald met geld uit Nederlands-Indië. Voor de Indonesische boeren was het cultuurstelsel erg ongunstig. Zij hielden minder land en tijd over om rijst te verbouwen, terwijl dat hun belangrijkste voedsel was. Dat leidde tot hongersnood onder de bevolking. Rond 1870 besloot de Nederlandse regering om het cultuurstelsel af te schaffen. Dat was precies wat Nederlandse ondernemers wilden. Zij wilden zelf geld verdienen door te beginnen met plantages, mijnbouw en fabrieken. De fabrikanten hadden ook veel belangstelling voor grondstoffen als rubber, tin en aardolie. Rond 1900 kwam er langzaam meer aandacht voor de Indonesische bevolking. De regering zorgde voor de bouw van scholen en ziekenhuizen. opdrachten van de Nederlandse gouverneurs. Die werden geholpen door Nederlandse ambtenaren. Er waren veel minder Nederlandse dan Indonesische bestuurders. De Nederlanders hadden wel de touwtjes in handen, want zij hadden de controle over leger en politie. De Nederlanders zaten vooral op het eiland Java, in de hoofdstad Batavia (tegenwoordig Jakarta). Voordeel voor Nederland De Nederlandse regering bemoeide zich veel met Nederlands-Indië, want een kolonie moest winst opleveren. In 1830 werd het cultuurstelsel ingevoerd. De Indonesische boeren op Java werden gedwongen op een deel van hun grond gewassen te verbouwen als koffie, tabak en suiker (cultuurgewassen). Deze producten werden in Europa verkocht, wat veel geld opleverde. Die winst ging niet naar de boeren in Nederlands-Indië, maar kwam in de Nederlandse schatkist. Tussen 1850 en 1860 kwam een derde deel van de inkomsten van de Nederlandse 43 Hoofdstuk 2 Basis De tijd van burgers en stoommachines • De industriële revolutie 6 Slavernij in Suriname Eenaanhouding tekening over werk op een suikerrietplantage 1850. Bron 1 De vanhet prinses Wilhelmina van Pruisen bijuit Goejanverwellesluis. (Prent uit 1787.) Sommige slaven misten een arm of een been. Dat kon het gevolg zijn van een lijfstraf of van een ongeval. De slaven moesten het suikerriet dat ze gekapt hadden, in grote molens stoppen. Op de bron zie je zo’n molen. De suikermolens draaiden rond om het suikerriet te vermalen. Naast elke molen hing een flinke hakbijl. Die was nodig om levens te redden. Als je vingers tussen de molens kwamen en je arm werd meegesleurd, zat er maar één ding op: een andere slaaf of de opzichter hakte je hand of zelfs je arm eraf om erger te voorkomen. De molen was namelijk niet tot stilstand te brengen bij een ongeluk. De arbeiders konden het gevaarlijke werk niet weigeren, want ze waren slaven. Het suikerriet werd na het vermalen gekookt en gedroogd om suiker te krijgen. Het werk ging dag en nacht door, want de plantagebazen wilden winst maken. Suikerriet en koffie waren de belangrijkste gewassen op de Surinaamse plantages. De vraag is: hoe belangrijk was de slavernij in de Nederlandse kolonies? 44 Bron 2 Slavenjagers in Afrika brengen hun menselijke buit naar de kust. Europese handelaren kochten de slaven en vervoerden hen in slavenschepen naar Amerika. Bron 3 Een slavenmarkt in Suriname. Planters betaalden 800 tot 3.400 gulden per slaaf. Het bedrag hing onder meer af van de leeftijd van de slaaf, het geslacht en de vakkennis op een bepaald gebied. Suriname en de Nederlandse Antillen slavenhandelaren ontvoerden mensen in Afrika en verkochten die slaven vervolgens aan de WIC. Nederlands-Indië was niet de enige Nederlandse kolonie. In 1667 kwam Suriname in Nederlandse handen. De eilanden van de Antillen waren al dertig jaar eerder veroverd. Deze gebieden lagen in Amerika, het handelsgebied van de WestIndische Compagnie. De Nederlanders kregen in de gaten dat er veel geld te verdienen was met suikerplantages. Later werden op de plantages ook koffie, katoen en cacao verbouwd. Mensen in Europa dronken steeds meer koffie en thee, liefst met suiker. Daardoor was er een goede afzetmarkt voor producten van de plantages. In het begin werden de indiaanse bewoners van Suriname gebruikt als slaven op de plantages, maar er waren er niet genoeg. Bovendien stierven veel indianen door besmettelijke ziekten uit Europa. De kolonie werd bestuurd door de West-Indische Compagnie. Na een grote indiaanse opstand besloot de WIC om goedkope werkkrachten uit Afrika te halen. Afrikaanse Slavenwerk op de plantages In totaal zijn ongeveer 225.000 Afrikanen naar Suriname en de Antillen vervoerd om als slaven op de plantages te werken. Landbouw op de plantages was anders dan landbouw in Europa. Plantages waren erg groot en er werd maar één product verbouwd. Het zware werk werd door slaven gedaan, de eigenaren (planters) en opzichters waren blanke Europeanen. Het enige doel was om zoveel mogelijk winst te maken. De meeste Europeanen zagen de Afrikanen als minderwaardige mensen die lui, dom en gewelddadig waren. Dit racisme leidde tot een keiharde en onmenselijke behandeling. De planters mochten hun opstandige of weggelopen slaven niet doden. Alleen een speciale rechtbank in Paramaribo, de enige stad in Suriname, kon de doodstraf geven. Zweepslagen of andere 45 Bron 4 Kop en schotel (rond 1855). Op de schotel is een slaaf te zien die met kettingen vastzit. Op het kopje staat: ‘Als niemand u ziet, God ziet u.’ Abolitionisten wilden vrijheid en gelijke rechten voor de slaven. Ze zamelden geld in om slaven vrij te kopen, bijvoorbeeld door de verkoop van deze kop en schotel. Bron 5 Afschaffing van de slavernij liet lang op zich wachten. Tegenstanders van de afschaffing beweerden dat de slaven de vrijheid niet aankonden. Ze waren vooral ook bang om hun inkomen en bezit kwijt te raken. op zee en hielden smokkelaars met slaven aan boord tegen. In 1833 ging Engeland nog een stap verder en schafte het de slavernij in de Britse kolonies af. Daarmee gaven de Britten een voorbeeld aan andere landen. In Nederland kwam rond 1840 een abolitionistische beweging op. Maar de Nederlandse regering kon het niet eens worden over een vergoeding voor de eigenaren van de slaven. Pas in 1863 was er een meerderheid in de Tweede Kamer die een wet aannam waardoor de slavernij werd afgeschaft. 35.000 slaven in Suriname en op de Antillen werden vrije mensen. De planters kregen een schadevergoeding, omdat zij hun bezit (de slaven) kwijtraakten. Het geld daarvoor kwam uit de opbrengst van het cultuurstelsel in Nederlands-Indië. pijnlijke lijfstraffen waren wel toegestaan. Die waren bedoeld om de slaven onder de duim te houden. Toch kwam het geregeld voor dat slaven in opstand kwamen. Anderen vluchtten weg van de plantages en bouwden diep in de binnenlanden van Suriname een nieuw leven op. De opkomst van het abolitionisme Aan het einde van de 18e eeuw ontstond in Groot-Brittannië een beweging die protesteerde tegen de slavernij. Die beweging heet het abolitionisme. Het uit elkaar halen van Afrikaanse gezinnen en de wrede behandeling van de slaven moeten stoppen, zeiden de abolitionisten. In 1807 besloot het Engelse parlement om de slavenhandel te verbieden. De aanvoer van nieuwe slaven voor Amerika liep daarna sterk terug. De Engelsen waren de baas 46 Hoofdstuk 2 Verdieping De tijd van burgers en stoommachines • De industriële revolutie 7 Op weg naar de moderne geneeskunde In 1829 werd William Burke opgehangen op het marktplein van de stad Edinburgh. Burke had zich schuldig gemaakt aan het gehate body snatching: lijken roven. Er vond in die tijd steeds meer anatomisch onderzoek plaats. Onderzoekers wilden in verse lijken snijden om meer te ontdekken over het menselijk lichaam. Sommige onderzoekers legden zelfs overleden familieleden op de snijtafel. Boeven die de doodstraf kregen, werden ook veroordeeld tot het ontleedmes. Op bron 1 zie je zo’n misdadiger waar onderzoekers mee bezig zijn. Maar het tekort bleef bestaan. Bodysnatcher Burke vermoordde zwervers en zieke mensen en verkocht ze voor grof geld aan een snijdende dokter. Onder de bevolking bestond grote angst om in handen van bodysnatchers te vallen. Dat werd er niet beter op toen het Engelse parlement in 1832 een merkwaardige wet aannam: wie op staatskosten in een armenhuis was onderhouden en geen familie had, werd na zijn dood aan de onderzoekers gegeven … De vraag is: hoe was het gesteld met de gezondheid en de medische vooruitgang in de 19e eeuw? Bron 1 De beloning van wreedheid. De Engelse tekenaar William Hogarth maakte deze tekening over het lot van de moordenaar Tom Nero. Na zijn veroordeling en doodstraf aan de galg werd het lichaam van Nero aan de anatomische onderzoekers gegeven. Hogarth maakte met zijn tekeningen duidelijk dat het met boeven slecht zou aflopen. 47 Bron 2 Prikken tegen de pokken. Edward Jenner (1749-1823) was een Engelse dokter. Een boerenmeisje vertelde hem dat zij niet bang was voor de besmettelijke pokken, omdat ze de ziekte al had gehad. De ziekte zorgde ook voor vreselijke littekens. Jenner injecteerde vocht uit de pok van een koe bij een gezond jongetje. Toen hij het knulletje zes weken later met de gevaarlijke pokken besmette, gebeurde er niets. De methode van Jenner was veiliger dan de variolatie (opzettelijke besmetting). Daarbij werden mensen ingespoten met pus uit de puisten van lijders aan de pokken. De tekenaar van de spotprent geloofde niet in de immuniserende (beschermende) werking van koepokstof. Links de dokter met de spuit, naast hem een hulpje en verder patiënten waarbij koeienuiers op hun lijf groeien. Bron 3 De Goudsbloemgracht in Amsterdam rond 1850. Grachten vormden vaak open riolen, waarin naast ontlasting ook afval, dode beesten en andere troep dreven. In de tweede helft van de 19e eeuw gaven stadsbestuurders de opdracht om stinkende grachten te dempen. Bron 4 Oorzaak en gevolg. Nederland werd in 1832, 1849, 1854 en 1866 getroffen door een besmettelijke ziekte, waaraan tienduizenden mensen overleden. Mensen noemden de epidemie de ‘Aziatische braakloop’, beter bekend als cholera. Een zieke moest steeds braken, kreeg hevige diarree en overleed binnen enkele uren. De oorzaak was volgens veel artsen smerige lucht. Een Engelse dokter geloofde dat niet. Hij waarschuwde dat het gevaar zat in waterpompen en vervuild oppervlaktewater, waar mensen drinkwater uit haalden. A B Bron 5 De vooruitgang op medisch gebied was ook te zien aan het groeiend aantal hulpmiddelen, zoals stethoscopen en thermometers. Bron 6 Een schilderij over de eerste operatie onder narcose. De patiënt bleef rustig, terwijl de artsen de tijd hadden om de zware operatie zorgvuldig uit te voeren. 48 Hoofdstuk 2 De tijd van burgers en stoommachines • De industriële revolutie 8 Afsluiting Wat moet je kennen en kunnen? B Het modern imperialisme • wat de oorzaken van het modern imperialisme waren; • wat de verschillen waren tussen modern imperialisme en het kolonialisme; • welke kolonies Nederland bezat in Azië en Amerika; • hoe belangrijk het abolitionisme was voor de afschaffing van de slavernij. Je moet kunnen uitleggen: A Er komt een nieuw middel van bestaan: industrie • wat de oorzaken waren van de industriële revolutie in Groot-Brittannië; • wat industrialisatie is; • wat het verschil was tussen huisnijverheid en fabrieksarbeid; • welke verbeteringen er kwamen in vervoer en transport; • hoe de werkomstandigheden van de arbeiders waren; • hoe de leefomstandigheden van de arbeiders verschilden van die van de burgerij; • wat de overheid deed aan de leef- en werkomstandigheden. Vaardigheid Je moet veranderingen kunnen herkennen. Dat betekent dat je begrijpt of het om een politieke, een economische, een sociale of een godsdienstige verandering gaat. Begrippen industriële revolutie Grote verandering in West-Europa door de komst van fabrieken en nieuwe vervoermiddelen aan het eind van de 18e en in de 19e eeuw. infrastructuur Alle wegen, spoorlijnen, waterwegen en andere verbindingen in een gebied. kapitalisme Economisch systeem waarbij alles draait om winst maken. Grond en fabrieken zijn in handen van ondernemers die proberen zoveel mogelijk winst te maken. kolonie Een gebied dat in een ander werelddeel ligt en door een (Europees) land was veroverd. modern imperialisme Verovering van grote delen van Afrika en Azië door Europese landen in de periode tussen 1870 en 1914. nationalisme Grote liefde voor eigen land, volk en cultuur. abolitionisme Beweging die opkwam voor de afschaffing van de slavernij. In 1863 werd de slavernij in de Nederlandse kolonies afgeschaft. cultuurstelsel Een maatregel van de Nederlandse regering voor de boeren in Nederlands-Indië. Zij moesten op een deel van hun land koffie, suiker en andere handelsgewassen verbouwen. fabriek Bedrijf waar met machines grote hoeveelheden producten worden gemaakt. huisnijverheid Werk dat mensen thuis voor een ondernemer doen om wat extra geld te verdienen. imperium Een groot en machtig rijk, bijvoorbeeld GrootBrittannië met al zijn kolonies. indirect bestuur Een kolonie besturen door inlandse vorsten in te schakelen. industrialisatie De opkomst van industrie in een gebied waar eerst vooral aan landbouw werd gedaan. 49 Nederlands-Indië Een Nederlandse kolonie in Azië. Dit land heet tegenwoordig Indonesië. plantage Een groot landbouwbedrijf in een kolonie, waar slaven of dwangarbeiders meestal één product moeten verbouwen. slavernij Mensen zijn gevangengenomen en het bezit van een ander geworden. Zij moeten tegen hun wil werk verrichten. vakbond Een vereniging van mensen met een bepaald beroep, die opkomt voor de rechten van werknemers en strijdt voor betere werkomstandigheden. Bron 1 Een slavenmarkt in Suriname, rond 1830. Bron 2 Afschaffing van de slavernij in Suriname. 50 Tijdbalk 1750 Eerste machines en fabrieken in Engeland 1700 Bron 3 De stoommachine die James Watt heeft ontworpen, rond 1775. 1900 TIJD VAN BURGERS EN STOOMMACHINES 1800 – 1900 1800 1800 Begin van Nederlands-Indië 1830-1870 Cultuurstelsel 1850 Opkomst abolitionisme 1863 Afschaffing slavernij Bron 4 Barack Obama, de eerste zwarte president van de Verenigde Staten. Hij laat zien dat de zwarte Amerikanen ook in de hoogste functies zijn doorgedrongen. 1950 1870-1914 Modern imperialisme heden 51