- Scholieren.com

advertisement
Geschiedenis 5.1
In de 19e eeuw begon de moderne tijd door de industriële revolutie.
Industriële revolutie = ingrijpende verandering in de productiemethoden, waarbij
wordt vervangen door machines.
handarbeid
Deze revolutie begon in Groot-Brittanië (rond 1750).
Gevolgen=




De bevolking groeit
Boeren gingen meer voedsel produceren door betere werktuigen en werkmethodes > met
minder werk meer opbrengst dus meer geld > vernieuwingen
Door de toenemende landbouwproductie, gingen bijv. meer mensen in de industrie werken.
Meer productie in de nijverheid
Stoommachines gebruikten steenkool als energiebron. Steenkool werd verbrand, waardoor water
werd verhit en er stoom ontstond. Met de druk van de stoom werd de machine in werking gesteld.
Stoommachines waren van ijzer, omdat de druk erg sterk was.
Stoommachine = Motor van de industriële revolutie, omdat er voor de stoommachine steenkoolmijnen,
ijzerfabrieken en machinefabrieken nodig waren.
1830 = komst van de stoomtrein en stoomschip waardoor de revolutie versnelde, omdat grondstoffen
en kolen sneller naar de fabrieken konden en in grotere hoeveelheden.
Voor de bouw van treinen, rails, spoorbruggen en stoomschepen waren meer machinefabrieken,
steenkoolmijnen en ijzerfabrieken nodig.
Rond 1850 had Groot-Brittanië, maar in de tweede helft verspreidde de industriële revolutie naar
andere landen (Duitsland, Nederland, Japan, VS) . Tussen 1870 en 1900 werd de productie tien keer
zo groot als Groot-Brittanië en werd de VS de grootste industriële producent.
Ook olie werd een energiebron en het ijzer werd vervangen door een sterker staal.
Chemische industrie ontstond = stoffen die worden gemaakt die voor de tijd niet bestonden, zoals
plastic en kunstmest.
Kunstmest = betere en grotere oogst bij boeren.
Ondernemers wilen steeds vernieuwen om hun concurrenten af te troeven en meer winst te maken. Er
kwamen speciale laboratoria, waar technici en wetenschappers nieuwe producten ontwikkelden.
De landbouwstedelijke samenleving verdween in industrielanden (Duitsland, Nederland, Japan, VS) >
industriële samenleving.
De industriesector groeide erg snel. In 1900 werkten meer dan vijftig procent van de Britten in de
industrie en negen procent in de landbouw.
Uitbreiding handel en transport > groei dienstensector.
De bevolking groeide tijdens deindustriaisatie enorm. Industrialisatie, verstedelijking en
bevolkingsgroei versterkten elkaar. Door de groei waren er genoeg arbeidskrachten voor de fabrieken
en consumenten voor de industrieproducten. Door de industrialisatie konden veel mensen ook werk
vinden en hun levensonderhoud voorzien, waardoor de bevolking verder groeide.
Bevolkingsgroei
Veel mensen konden
werk vinden en hun
levensonderhoud
voorzien
Meer arbeidskrachten
voor fabrieken en
consumenten voor
industrieproducten
Er waren steeds minder boeren en landarbeiders nodig > werkloze landarbeiders en boeren zochten
massaal werk in de fabrieken.
19e eeuw = tijd van burgers en stoommachines
In de 19e eeuw bleef adel belangrijk, maar de burgerij leverde de meeste ondernemers en kreeg meer
invloed op de maatschappij.
In de landbouwstedelijke samenleving werkten boeren en gildemeesters met knechten > persoonlijker.
In de industriële samenleving is er een onpersoonlijke relatie tussen werknemer en werkgeven.
Bedrijven proberen zoveel mogelijk winst te maken om een groot deel van de markt te veroveren. De
arbeiders worden opgejaagd om productie te voeren en lonen werden zo laag mogelijk gehouden.
Industrialisatie > vervuiling van het milieu, door steenkoolverbruik
Begrippen
Dienstensector deel van de economie dat buiten de landbouw, industrie en mijnbouw valt
Energie kracht
Fabriek gebouw waar met machines producten worden gemaakt
Industrialisatie groei van de industrie
Industrie productie in fabrieken
Industriële revolutie ingrijpende verandering in de productiemethoden, waarbij handarbeid wordt
vervangen door machines
Industriële samenleving samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en
waarin industrie en diensten belangrijk zijn
Industriesector het deel van de economie dat zich met industrie en mijnbouw bezighoudt
Landbouwsector het deel van de economie dat zich met landbouw bezighoudt
Milieu leefomgeving
Moderne tijd vijfde periode (1800-heden)
Tijd van burgers en stoommachines achtste tijdvak (1800-1900)
Werkgever iemand die anderen voor loon in dienst heeft
Werknemer iemand die in loondienst is bij een werkgever
++in
Download