Lesbrief Buitenland 2

advertisement
Lesbrief
Buitenland 2
Hoofdstuk 1
Internationale handel
1.1 Uitvoer en invoer
Invoervolume ( = importvolume):
Uitvoervolume (= exportvolume):
de hoeveelheid goederen en / of diensten gekocht uit het
buitenland
de hoeveelheid goederen en / of diensten verkocht aan het
buitenland
Als we spreken over invoer ( = import) of uitvoer (= export) dan bedoelen we de waarde van de
verhandelde goederen en /of diensten  dus volume x prijs.
Uitvoersaldo ( = exportsaldo):
Exportoverschot:
Importoverschot:
het verschil tussen de waarde van de uitvoer en de waarde
van de invoer
export groter dan import
import groter dan export
1.2 Oorzaken internationale handel
Waarom handel?
(1) Omdat landen bepaalde producten niet zelf hebben
(2) Omdat andere landen het product goedkoper kunnen maken en / of betere kwaliteit
Wat zijn de oorzaken van de verschillen in internationale concurrentiepositie?
Anders gezegd:
Waarom worden sommige producten goedkoper in het ene land en andere producten goedkoper in
het andere land gemaakt?
(1) de natuurlijke omstandigheden  klimaat, aanwezigheid grondstoffen etc.
(2) technische ontwikkeling: - loonkosten per product  deze hangen af van de loonkosten per
arbeider én de arbeidsproductiviteit (zie verderop)**
- kwaliteit van de productie  hangt af van innovatie,
modernisering, goede scholing
(3) infrastructuur  betere havens, wegen, luchthavens etc.  de productie verloopt soepeler 
kosten van productie lager.
(4) stabiliteit  landen met veel stakingen of grote maatschappelijke tegenstellingen zijn
onaantrekkelijk als vestigingsplaats voor internationale bedrijven.
** Als de loonkosten per arbeider in verhouding (procentueel) minder
stijgen dan de arbeidsproductiviteit zullen de loonkosten per
product dalen  de concurrentiepositie verbetert.
loonkosten per product
=
loonkosten per arbeider
-------------------------------arbeidsproductiviteit
1
Oefenopgave 1
Lees de volgende gegevens
De getallen geven de procentuele veranderingen ten opzichte van het vorige jaar aan.
Loonkosten per uur
Arbeidsproductiviteit per uur
1991
2,3
2,1
1992
4,3
0,2
1993
3,1
-0,3
1994
2,5
3,2
1995
2,7
1,2
In welk jaar of welke jaren daalden de loonkosten per product? Licht het antwoord toe.
Antwoord: 1994  de loonkosten per uur (2,5%) steeg in dat jaar procentueel minder dan
de arbeidsproductiviteit per uur (3,2%) Of: (102,5 / 103,2) x 100 = 99,32 
dus de loonkosten per product daalde in 1994 met 100 – 99,32 = 0,68%.
Oefenopgave 2
Hier volgen indexcijfers over de Duitse economie (1985 = 100)
lonen per arbeider
arbeidsproductiviteit
loonkosten per product
1992
1993
1994
1995
133
113,4
117,3
…A..
113
120,9
140,4
..B…
119,9
145,3
119,8
…C..
Vul met behulp van berekeningen de drie open plaatsen in.
Antwoord:
Je gebruikt de volgende formule:
loonkosten per product =
(in indexcijfer)
A
A
120,9 = ------- x 100 
113
B  119,9 =
C
C =
140,4
------- x 100 
B
145,3
------- x 100 
119,8
lonen per arbeider (in indexcijfer)
----------------------------------------------- x
arbeidsproductiviteit (in indexcijfer)
A
1,209 = ------ 
113
A = 1,209 x 113 = 136,6
140,4
140,4
1,199 = --------  B = -------- = 117,1
B
1,199
C = 121,3
2
100
1.3 Open of gesloten economie
Nederland, een open economie
Nederland heeft een open economie dat wil zeggen dat Nederland een hoge exportquote (51%)
en een hoge importquote (48%) heeft.
exportquote =
waarde export
--------------------------- x 100%
nationaal inkomen
importquote =
waarde import
--------------------------- x 100%
nationaal inkomen
De VS is met export- en importquote’s van 10% en 12% al meer gesloten, maar er zijn landen die
nog lagere export- en importquote’s hebben.
Als een land een exportquote en een importquote van 0 heeft wil dat zeggen dat er helemaal niet
gehandeld wordt met het buitenland. Er is geen export en import.
Euroland heeft als geheel een relatief gesloten economie met een exportquote en een importquote die
beide ongeveer 15% zijn.
Vaak hebben kleine landen een meer open economie dan grote landen.
Oorzaak: (1) kleine landen hebben vaak maar één soort klimaat en bodemgesteldheid waardoor
ze niet veel verschillende goederen kunnen produceren
(2) het ontbreken van schaalvoordelen bij sommige productieprocessen  denk aan
vliegtuigbouw, ruimtevaart etc. (schaalvoordelen = dat je per eenheid product
goedkoper produceert naarmate je meer produceert. Kleine landen hebben een kleine
afzetmarkt, kunnen niet veel producten produceren  constante kosten per product
zijn hoog).
Oorzaken (van een meer gesloten economie) die niet met de omvang (grootte) van het land te
maken hebben:
(1) slechte vervoersmogelijkheden of een ruig landschap (bijv. Afghanistan)
(2) een regering die zoveel mogelijk onafhankelijk wil zijn van het buitenland (bijv. Cuba,
Noord-Korea)
1.4 De betalingsbalans
Betalingsbalans:
is een systematisch overzicht van alle betalingen aan en ontvangsten van het
buitenland gedurende een periode van één jaar.
Wanneer een land meer geld ontvangt uit het buitenland dan het uitgeeft aan het buitenland spreken
we van een overschot op de betalingsbalans.
Wanneer een land meer geld uitgeeft aan het buitenland dan het ontvangt van het buitenland spreken
we van een tekort op de betalingsbalans.
3
De betalingsbalans kan worden onderverdeeld in:
(1) goederenrekening (= handelsbalans)
(2) dienstenrekening
(3) inkomensrekening  (a) primaire inkomensrekening
 (b) inkomensoverdrachtenrekening
(4) kapitaalrekening
(5) goud- en deviezenrekening (= officiële reserves = monetaire reserves = salderingsrekening)
(1) de goederenrekening = de handelsbalans = het zichtbare verkeer
(2) + (3) de dienstenrekening en de inkomensrekening = het onzichtbare verkeer
(1) + (2) + (3) de goederenrekening + de dienstenrekening + de inkomensrekening = de lopende
rekening
Hieronder volgt de betalingsbalans van Euroland in 2006
ad(1) goederenrekening (=handelsbalans)
In 2006 een overschot van € 30 mld.  handelsoverschot
Dekkingspercentage = (exportwaarde / importwaarde) x 100%  het
dekkingspercentage geeft aan in welke mate de uitgaven van de import
al dan niet gedekt worden door de ontvangsten van de export
ad(2) dienstenrekening
Hieronder vallen o.a. reisverkeer, transport, verzekering en technische dienstverlening.
In 2006 een overschot van € 37 mld.
ad(3a) primaire inkomensrekening (= beloning van de productiefactoren)
Beloningen van productiefactoren zijn bijvoorbeeld loon, rente, huur, winst en
dividend (een winstuitkering op een aandeel). Wanneer deze vormen van (primair) inkomen
van het ene land naar het andere worden overgemaakt worden zij op de betalingsbalans
geregistreerd. Omdat deze beloningen worden verdiend in het productieproces horen ze
tot de primaire inkomens.
ad(3b) inkomensoverdrachtenrekening (= secundaire inkomens)
Hieronder vallen betalingen aan en van het buitenland waar géén productieve tegenprestatie
tegenover staat (m.a.w. schenkingen).
Bijv. - noodhulp bij natuurrampen
- overmakingen van geld van buitenlandse werknemers aan hun familie in het moederland
- ontwikkelingshulp en subsidies uit EU-fondsen
In 2006 had Euroland een tekort van € 72 mld. op de inkomensrekening
ad(4) kapitaalrekening (= vermogensrekening)
Het kapitaalverkeer betreft beleggingen, directe investeringen, aflossingen, leningen en
effectentransacties (bijv. aandelen, obligaties)
Beleggen is het kopen van aandelen en obligaties.
Investeren is het kopen van machines en gebouwen om bijvoorbeeld een fabriek op te zetten.
In 2006 had Euroland een overschot van € 145 mld. op de kapitaalrekening
4
Het saldo van de lopende rekening + het saldo van de kapitaalrekening bij elkaar opgeteld heet
het materieel saldo van de betalingsbalans.
Euroland had in 2006 een materieel overschot van (€ - 5 + € 145 =) € 140 mld.
Een materieel overschot op de betalingsbalans betekent dat de ontvangsten op de betalingsbalans
groter zijn dan de uitgaven. Hierdoor stijgt de voorraad internationale betaalmiddelen van Euroland
die beheerd wordt door de Europese Centrale Bank (ECB). De voorraad internationale betaalmiddelen
wordt ook wel de valutareserve of de deviezenreserve genoemd. De valutareserve omvat
internationaal geaccepteerde valuta’s, zoals de dollar, de yen en het pond.
Materieel betalingsbalansevenwicht: De lopende rekening en de kapitaalrekening zijn met
elkaar in evenwicht.
De betalingsbalans van Euroland vertoont al jaren hetzelfde beeld: een overschot op de
goederenrekening en de dienstenrekening en een tekort op de inkomensrekening, vooral veroorzaakt
door inkomensoverdrachten. Het overschot op de kapitaalrekening wordt vooral veroorzaakt doordat
beleggers van buiten Euroland aandelen en obligaties in Euroland kopen.
Landen met een overschot op de lopende rekening, zoals China, ontvangen geld uit het buitenland.
Een groot deel hiervan wordt vervolgens belegd of geïnvesteerd in het buitenland met het doel
opbrengst uit het vermogen te verwerven. Deze kapitaalexport veroorzaakt een tekort op de
kapitaalrekening.
Landen met een tekort op de lopende rekening (VS) hebben vaak een overschot op de
kapitaalrekening. Het tekort wordt namelijk geleend in het buitenland. Deze grote toestroom van
buitenlands kapitaal (kapitaalimport) zorgt voor een overschot op de kapitaalrekening.
Over het geleende geld moet rente worden betaald. Deze rentebetalingen leiden weer tot een tekort
op de inkomensrekening.
1.5 Multinationale ondernemingen
Multinationals:
bedrijven met productievestigingen in verschillende landen.
Voorbeelden: Philips, Unilever, Shell, IBM, Coca Cola, MacDonald’s etc.
De afgelopen tijd is het bedrijfsleven sterk geïnternationaliseerd. In 1970 waren er 7000 multinationale
ondernemingen, nu al meer dan 70.000.
Redenen voor een bedrijf om een vestiging in het buitenland te beginnen of om een bedrijf over te
nemen:
(1) kostenbeperking door lagere lonen, minder strenge milieueisen, schaalvergroting
(2) het omzeilen van handelsbelemmeringen
(3) het sneller bedienen van de afzetmarkt
(4) het helemaal beheersen van een bedrijfskolom (Shell, Unilever)
5
Hoofdstuk 2
Wisselkoersen
2.1 De hoogte van de wisselkoers
Wisselkoers: de waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt
De hoogte van de wisselkoers worst bepaald op de valutamarkt. De valutamarkt is het geheel van
vraag naar en aanbod van valuta’s.
Wisselkoers van de euro:
de prijs van de euro uitgedrukt in een andere munt
Let wel: je kunt niet spreken van dé wisselkoers van de euro!!! Er is ten opzichte van alle buitenlandse
valuta een andere wisselkoers.
Alle betalingen aan niet eurolanden hebben aanbod van euro’s op de valutamarkt tot gevolg. Alle
ontvangsten uit niet eurolanden leiden tot vraag naar euro’s op de valutamarkt (= wisselmarkt). We
kunnen de betalingsbalans voor euroland vertalen in vraag naar en aanbod van euro’s op de
valutamarkt. Zo krijgen we inzicht in de vorming van de wisselkoers.
De oorzaken van veranderingen in de wisselkoers zijn dus veranderingen van inkomsten en
uitgaven op de lopende rekening en / of de kapitaalrekening van de betalingsbalans.
Een stijging van de wisselkoers als gevolg van een grotere vraag en / of een kleiner aanbod van een
munt op de valutamarkt noemen we een appreciatie van de wisselkoers.
Een wisselkoersdaling als gevolg van een groter aanbod en / of een kleinere vraag heet een
depreciatie van de wisselkoers.
Inkomsten uit het buitenland (export op de lopende rekening, import van kapitaal) op de
betalingsbalans van een land betekenen vraag naar de munt van dat land op de valutamarkt.
Uitgaven aan het buitenland (import op de lopende rekening, export van kapitaal) op de
betalingsbalans betekenen aanbod van de munt van een land op de valutamarkt. Een overschot op
de betalingsbalans betekent dat de ontvangsten groter zijn dan de uitgaven. Dan is ook de vraag
naar die munt op de valutamarkt groter dan het aanbod. De wisselkoers van die munt ten opzichte
van andere munten zal dan stijgen. Dit noemen we appreciatie.
Omgekeerd zal een tekort op de betalingsbalans leiden tot een daling van de wisselkoers ten
opzichte van een andere munt. Dit noemen we depreciatie.
2.2 Invloed wisselkoers op export en import
Door een stijging van de wisselkoers worden geïmporteerde producten goedkoper  minder
kans op geïmporteerde kosteninflatie.
Een stijging van de wisselkoers maakt de exportproducten van dat land voor het buitenland echter
duurder  minder vraag naar de producten uit dat land  nadelig voor de concurrentiepositie van
dat land  bovendien is de import goedkoper dus meer import  minder export en meer import 
minder afzet voor binnenlandse bedrijven  minder productie  nadelig dus ook voor de
werkgelegenheid.
Door een daling van de wisselkoers worden geïmporteerde producten duurder (grondstoffen en
halffabrikaten etc.)  de kosten stijgen  wanneer deze kostenstijging wordt doorberekend in de
verkoopprijzen  geïmporteerde kosteninflatie.
Een daling van de wisselkoers maakt de exportproducten van dat land voor het buitenland
goedkoper  meer vraag naar de producten uit dat land  gunstig voor de concurrentiepositie van
dat land  bovendien is de import duurder dus minder import  meer export en minder import 
meer afzet voor binnenlandse bedrijven  meer productie  goed voor de werkgelegenheid.
6
2.3 Flexibele (= vrije = zwevende) wisselkoersen
We zien in de grafiek dat vraag en aanbod van de euro’s op de valutamarkt de hoogte van de
wisselkoers van de euro bepalen. Er is evenwicht bij een koers van $ 0,95, immers vraag en aanbod
zijn aan elkaar gelijk. Overigens is er geen sprake van één wisselkoers, immers de euro kan ook
uitgedrukt worden in bijv. yens of ponden.
Verklaring dalend verloop van de vraaglijn.
Bij een lagere koers van de euro stijgt de vraag naar euro’s. De Europese export wordt goedkoper
voor de VS, immers voor de euro hoeven minder dollars neergeteld te worden. Dit leidt tot meer vraag
naar euro’s door de Amerikanen.
Verklaring stijgend verloop van de aanbodlijn.
Bij een hogere koers van de euro stijgt het aanbod van euro’s. De producten uit de VS worden
goedkoper voor Eurolanden, immers voor een dollar hoeft minder euro’s neergeteld te worden. Dit
leidt tot meer vraag naar Amerikaanse producten, dus meer vraag naar de dollar, dus meer aanbod
van euro’s door de eurolanden.
Vraag en aanbod bepalen de evenwichtskoers.
Een verschuiving van vraag en aanbod leidt tot koersveranderingen.
De vraaglijn verschuift naar rechts door bijv:
- voorkeur voor Europese producten stijgt;
- inkomens in de VS stijgen;
- prijzen van internationale concurrenten stijgen t.o.v. prijzen in Euroland;
- de rente in Euroland stijgt, waardoor het voor buitenlanders (in dit geval ook Amerikanen)
aantrekkelijker wordt in Euroland te beleggen.
Zo'n toename van de vraag (zie figuur V ') leidt tot een hogere koers (k'), we spreken van een
appreciatie van de euro.
De aanbodlijn verschuift naar rechts door bijv:
- voorkeur voor Amerikaanse producten stijgt;
- inkomens in Euroland stijgen;
- prijzen in Euroland stijgen harder dan in het buitenland;
- de rente in het buitenland (lees de VS) stijgt.
Zo'n toename van het aanbod (zie figuur A') leidt tot een lagere koers (k''), we spreken van een
depreciatie van de euro.
7
Verschuivingen van vraag en aanbod leiden tot een appreciatie (= koersstijging) of een depreciatie
(= koersdaling) van de euro.
Als de koers wordt overgelaten aan het vrije spel van vraag en aanbod, spreken we van
zwevende wisselkoersen ( = vrije wisselkoersen)
Voordeel:
- altijd materieel betalingsbalansevenwicht (want vraag naar en aanbod van
de betreffende valuta zijn aan elkaar gelijk)!!!!!!! Bij een verstoring van het
betalingsbalansevenwicht zorgt de verandering van de wisselkoers voor
evenwichtsherstel*
- dus ruimte voor zelfstandig binnenlands beleid
- het ontbreken van de noodzaak tot het aanhouden van een monetaire
reserve
* Immers, wanneer een land bijvoorbeeld een tekort heeft op de betalingsbalans dan daalt de
wisselkoers. Hierdoor zal de export toenemen (betere concurrentiepositie t.o.v. het buitenland) en de
import afnemen (import wordt duurder) waardoor het saldo op de betalingsbalans weer verbetert en
het tekort afneemt.
Nadeel:
- grote koersrisico's; dit ontmoedigt de internationale handel!!!!!!!!!
- koersschommelingen werken door in de prijzen van geïmporteerde producten en
leiden tot instabiliteit van het binnenlands prijsniveau  het voorspellen en het
bestrijden van inflatie wordt hierdoor lastiger.
Wisselkoersen binnen marges ( = stabiele wisselkoersen)
Stabiele wisselkoersen met bandbreedte, het EMS-2
Landen kunnen afspreken dat hun wisselkoersen ten opzichte van elkaar maar beperkt mogen
schommelen. Zo’n systeem bestond in de EU tussen 1979 en 1999: het Europees Monetair Systeem
(EMS). De regeringen van de deelnemende landen – de meeste EU-landen- spraken een onderlinge
wisselkoers af, de spilkoers. De werkelijke wisselkoers mocht slechts beperkt schommelen rond die
spilkoers (een marge (2,25%) boven en een marge (2,25%) onder de spilkoers) De ruimte waarbinnen
de koers mocht schommelen wordt de bandbreedte (4,5%) genoemd.
In 1999 ging het EMS op in de euro. Nu is er het EMS-2, met Denemarken, dat niet meedoet aan de
euro, als deelnemer. De spilkoers van de Deense Kroon is € 0,130. De feitelijke koers mag hier 2,25%
boven of 2,25% onder komen. De totale bandbreedte is 4,5%. De koers mag dus tussen de € 0,127
en € 0,133 schommelen.
8
Dreigt de munt buiten de toegestane marge met de spilkoers te raken, dan is het de taak van de
Deense centrale bank om in te grijpen.
Direct (via valuta-interventie) of indirect (via rente op de geldmarkt)
Stel dat de Deense kroon steeds onder de onderste interventiekoers komt. De Deense centrale bank
kan het volgende doen:
(1) Valuta-interventie: De Deense centrale bank kan de vraag naar Deense kronen op de
valutamarkt vergroten door zelf als vrager (=koper) van Deense kronen op te
treden. De Deense centrale bank koopt dan Deense kronen (vraagt Deense
kronen) en verkoopt euro’s. De vraag naar Deense kronen neemt toe tot
V2 en de koers van de Deense kroon komt weer binnen de bandbreedte
te liggen. De ECB moet ook Deense kronen vragen en euro’s verkopen,
dit schrijft het EMS-2 voor. Omdat centrale banken moeten interveniëren
wanneer de koers buiten de bandbreedte dreigt te raken worden de grenzen
van de bandbreedte de interventiekoersen genoemd.
(2) Veranderingen in de korte rente: De Deense centrale bank kan de rente op kortlopend krediet
(de korte rente) beïnvloeden. Een verhoging van de
korte rente maakt Denemarken aantrekkelijk voor
binnenlandse en buitenlandse beleggers. Buitenlandse
beleggers zullen besluiten hun geld naar Denemarken
te brengen. Zij wisselen bijv. hun euro’s om in Deense kronen.
Hierdoor neemt de vraag naar Deense kronen op de
valutamarkt toe (V verschuift naar rechts --> V2) : de
koers van de Deense kroon stijgt en komt weer binnen
de bandbreedte te liggen.
Interveniëren is, net als het voortdurend verhogen of verlagen van rentetarieven, niet eindeloos
mogelijk. De voorraad vreemde valuta raakt op en bijv. hoge rentetarieven hebben het gevaar van
dalende binnenlandse bestedingen.
Als de koers van een land voortdurend boven (dan wel onder) de bandbreedte valt is een
revaluatie (dan wel devaluatie) noodzakelijk.
revaluatie: verhoging van de officieel vastgestelde spilkoers door de monetaire autoriteiten
devaluatie: verlaging van de officieel vastgestelde spilkoers door de monetaire autoriteiten
Voordeel van stabiele wisselkoersen: is de zekerheid ten aanzien van de wisselkoersen  een
soepeler verlopende internationale handel.
9
Nadeel van de stabiele wisselkoersen: - is dat er niet automatisch een materieel evenwicht wordt
verkregen
- de noodzaak van binnenlandse aanpassingen bij
verstoringen
- het aanhouden van een monetaire reserve (= goud en
deviezenvoorraad).
2.4 Vaste wisselkoersen
De wisselkoers van een land is helemaal vastgekoppeld aan een andere munt of aan andere munten.
Daarbij is er geen bandbreedte waarbinnen de koers kan schommelen.
Dit biedt dezelfde voordelen als het EMS:
-
minder koersrisico en minder onzekerheid wat betreft exportprijzen en importprijzen voor
exporteurs en importeurs  goed voor internationale handel
Nadeel van de vaste wisselkoersen:
- is dat er niet automatisch een materieel evenwicht wordt
verkregen
- de noodzaak van binnenlandse aanpassingen bij
verstoringen
- het aanhouden van een monetaire reserve (= goud en
deviezenvoorraad om tekorten te kunnen aanzuiveren
Kleine tekorten op de betalingsbalans zijn niet erg zolang het land over genoeg deviezen beschikt
waarmee de tekorten kunnen worden gedekt. Wanneer de tekorten echter te groot worden en de
valutareserve van de centrale bank uitgeput dreigt te raken, kan de afgesproken wisselkoers niet
gehandhaafd blijven.
Het nadeel van vaste wisselkoersen is dat als er tekorten en / of overschotten op de betalingsbalans
ontstaan, de wisselkoers zich niet zodanig zal aanpassen dat die tekorten en overschotten weer
verdwijnen (dus niet automatisch materieel evenwicht). De munt moet dan devalueren of
revalueren.
devaluatie: verlaging van de officieel vastgestelde spilkoers door de monetaire autoriteiten
revaluatie: verhoging van de officieel vastgestelde spilkoers door de monetaire autoriteiten
Devaluatie en revaluatie zijn nogal ingrijpende gebeurtenissen. Je kunt niet de hele tijd devalueren of
revalueren: dan worden de handelaren weer onzeker. Daarom zal bij vaste wisselkoersen eerst
gepoogd kunnen worden om door aanpassing van het binnenlands beleid de bestaande vaste
wisselkoersverhouding te handhaven.
Als een land een tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans heeft, zijn er verschillende
beleidsmogelijkheden: - overschot op de kapitaalrekening kweken (via renteverhoging)
- export bevorderen (via loonmatiging, handelsmissies)
- import beperken (door binnenlandse bestedingen te beperken)
Als er na een devaluatie nog steeds een betalingsbalanstekort ontstaat en de valutareserve van de
centrale bank op raakt, moet de vaste wisselkoers worden losgelaten en zal de wisselkoers van de
zwakkere munt vaak sterk dalen.
2.5 Van vaste wisselkoersen naar één munt
Een stap verder naar een soepeler internationale handel is een gezamenlijke munt, zoals de euro.
Voordeel:
- prijzen beter vergelijkbaar
- geen omwisselingskosten meer
- geen koersrisico meer (en de kosten om je daartegen te verzekeren)
Nadeel:
- landen kunnen niet meer via een daling van de wisselkoers hun concurrentiepositie
verbeteren (devaluatie is niet meer mogelijk)
10
Dus in een monetaire unie waar er sprake is van één munt, kan er niet meer onderling gedevalueerd
worden en leidt hogere inflatie tot een dalende export, en dus oplopende werkloosheid in de
exportindustrieën.
Is de Euro een harde munt?
Een harde munt betekent dat de inflatie laag is en de wisselkoers stabiel of stijgend.
Voordelen van een harde munt: - de lage inflatie is goed voor de koopkracht
- lage inflatie zorgt voor lage rente
- geeft zekerheid aan spaarders en ondernemers wat betreft
toekomstige prijzen
Voordelen van een lage inflatie:
- goede concurrentiepositie t.o.v. het buitenland, dus
goedkope export
- beleggers nemen genoegen met een lagere rente
- minder import, ten gunste van de eigen industrie
- minder geldontwaarding en geen loon / prijsspiraal
Betalingsbalans en wisselkoers in euroland
De stand van de betalingsbalans van bijvoorbeeld Nederland tegenover andere EMU-landen is
minder belangrijk geworden: het beïnvloedt de onderlinge wisselkoersen niet want die zijn er
niet. Er zal meer gekeken worden naar de stand van de betalingsbalans van Euroland ten
opzichte van andere landen, met name de VS en Japan, de andere economische grootmachten.
De stand van de betalingsbalans van een afzonderlijk EMU-land beïnvloedt de koers van de euro
alleen voor zover het betrekking heeft op geldstromen met niet-EMU-landen.
Het belang van de wisselkoers van de euro voor de Eurolandse economie is niet zo groot. Het belang
van de koers van de gulden voor Nederland was veel groter. Nederland is namelijk een heel open
economie met exportquotes en importquotes van respectievelijk 53% en 47%.
Een wisselkoersverandering werd dus in een groot deel van de economie gevoeld en had sterke
gevolgen voor werkgelegenheid en inflatie.
Euroland is een vrij gesloten economie met export- en importquotes van iets meer dan 10%. Een
verandering van de eurokoers heeft in een gesloten economie relatief weinig gevolgen voor
werkgelegenheid en inflatie.
11
Hoofdstuk 3 De Samenhang
3.1. Onderlinge afhankelijkheid van markten
soort markt
goederenmarkt /
dienstenmarkt
arbeidsmarkt
vermogensmarkt
(geld- en
kapitaalmarkt)
valutamarkt
hoe heet de prijs
op deze markt?
prijs
hoe heet een stijging
van de prijs?
inflatie
hoe heet een daling
van een prijs?
deflatie
loon
loonstijging
loondaling
rente
rentestijging
rentedaling
wisselkoers
appreciatie
depreciatie
3.2 Inflatie en wisselkoers
Inflatie beïnvloedt de wisselkoers
Hoge inflatie  de concurrentiepositie verslechtert t.o.v. het buitenland  minder export  minder
vraag naar de munt op de valutamarkt  wisselkoers daalt.
Lage inflatie  de concurrentiepositie verbetert t.o.v. het buitenland  meer export  meer vraag
naar de munt op de valutamarkt  wisselkoers stijgt.
Wisselkoers beïnvloedt de inflatie
Wisselkoers daalt  prijs geïmporteerde producten stijgt  als deze worden doorberekend in de
binnenlandse prijzen  (kosten)inflatie stijgt
Wisselkoers daalt  de concurrentiepositie verbetert t.o.v. het buitenland  meer export  productie
stijgt  de bezettingsgraad stijgt  meer kans op (bestedings)inflatie
Wisselkoers stijgt  prijs geïmporteerde producten daalt  als deze daling wordt doorberekend in de
binnenlandse prijzen kosten)inflatie daalt
Wisselkoers stijgt  de concurrentiepositie verslechtert t.o.v. het buitenland  minder export 
productie daalt  de bezettingsgraad daalt  minder kans op (bestedings)inflatie
3.3 Wisselkoers en werkgelegenheid
Wisselkoers stijgt  internationale concurrentiepositie verslechtert  export daalt, import stijgt 
productie daalt  werkgelegenheid daalt.
Wisselkoers daalt  internationale concurrentiepositie verbetert  export stijgt, import daalt 
productie stijgt  werkgelegenheid stijgt.
3.4 Invloed van de officiële rente
Rente en bestedingen
De rentestand beïnvloedt de binnenlandse bestedingen. Als de ECB de officiële rente verlaagt, zullen
de banken die renteverlaging volgen waardoor de rente op de geldmarkt daalt. Een lagere rentestand
12
maakt lenen aantrekkelijker en sparen juist minder aantrekkelijk. Meer lenen en minder sparen houdt
in dat gezinnen en bedrijven meer kopen en de bestedingen dus toenemen. Leningen worden vooral
afgesloten om bestedingen te doen zoals auto’s en huizen kopen.
Rente in Euroland stijgt  sparen stijgt (aantrekkelijker), lenen daalt (minder aantrekkelijk) 
binnenlandse bestedingen dalen  productie daalt  kans op inflatie daalt
werkgelegenheid daalt
Rente in Euroland daalt  sparen daalt (minder aantrekkelijk), lenen stijgt (aantrekkelijker) 
binnenlandse bestedingen stijgen  productie stijgt  kans op inflatie stijgt
werkgelegenheid stijgt
Rente en wisselkoers
Rente in Euroland stijgt  beleggingen uit het buitenland stijgt  vraag naar euro’s op de valutamarkt
stijgt  wisselkoers euro stijgt.
Rente in Euroland daalt  beleggingen uit het buitenland daalt, aantrekkelijker om in het buitenland te
beleggen  aanbod van euro’s op de valutamarkt stijgt  wisselkoers euro daalt.
Zorg dat je de kennis- en inzichtvragen van lesbrief Buitenland 2 goed kent!!!!!!!!!!
13
Download