• Angststoornissen Het ‘onbewuste’ in de psychopathologie K.A. Glashouwer MSc Promovendus en GZ-psycholoog i.o. Rijksuniversiteit Groningen Prof. dr. P.J. de Jong Hoogleraar Experimentele psychopathologie Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen Klinische- en Ontwikkelingspsychologie Rijksuniversiteit Groningen Het onderzoek naar automatische geheugenassociaties in psychopathologie is momenteel in volle gang. Verschillende studies hebben al laten zien dat er inderdaad disfunctionele automatische associaties gevonden worden, bijvoorbeeld bij mensen met depressieve klachten, angstklachten, persoonlijkheidsstoornissen en alcoholverslaving. Hoewel de causale rol van automatische associaties nog niet onomstotelijk vaststaat, rijst de vraag welke implicaties deze bevindingen hebben voor de klinische praktijk. De volgende situatie doet zich voor. Op een internationaal congres staat een spreker op het punt een presentatie te geven voor zijn vakgenoten. Op het moment dat hij het podium betreedt, voelt hij zich alsof zijn lichaam plotseling zijn eigen gang gaat: zijn handen worden klam, een misselijk gevoel komt opzetten, zijn hartslag gaat omhoog en wanneer hij wat water in een glas wil schenken, merkt hij dat zijn handen lichtelijk trillen. Gelukkig weet hij zich te vermannen, en hij richt de aandacht op het publiek in de zaal en op wat hij hen wil vertellen. Na een paar minuten merkt hij dat de spanning is gezakt. Een dergelijke situatie zal voor velen herkenbaar zijn. Toch is er hier iets geks aan de hand. Want hoewel de spreker zich waarschijnlijk goed heeft voorbereid op de presentatie en weet dat hij het tot een goed einde zal brengen, ervaart hij een nerveus gevoel en angstige reacties zonder dat hij dat eigenlijk wil. In de praktijk blijken de meeste mensen gelukkig in staat om vervolgens zulke gevoelens en lichamelijke sensaties te negeren en de presentatie te voltooien. Voor sommigen is dit erg moeilijk, zo niet onmogelijk. Iemand met een sociale fobie zou bijvoorbeeld een presentatie doorstaan met een intense angst, of zoveel mogelijk proberen dergelijke situaties te vermijden. Automatische associaties Wellicht spelen onderliggende automatische cognitieve processen een rol tijdschrift voor Neuropsychiatrie & Gedragsneurologie/maart 2009 bij deze oncontroleerbare gedachten en gevoelens. Automatische associaties kunnen worden geactiveerd zonder dat iemand daar direct invloed op uit kan oefenen. Het woord associatie verwijst naar het verband tussen twee concepten in het geheugen. Zo associëren de meeste mensen het concept ‘bakker’ met ‘brood’ en iemand met sociale angst zou ‘feestje’ kunnen associëren met ‘uitlachen’ of ‘afgang’. Een associatie wordt automatisch genoemd wanneer deze direct actief wordt in een bepaalde situatie, zonder dat iemand dit kan tegenhouden. Automatische associaties verschillen van expliciete gedachten die worden gevormd door de afweging van verschillende stellingen.1 Dezelfde sociaal angstige persoon zou bijvoorbeeld tijdens een feestje kunnen denken: ‘Volgens mij lachen ze me uit, maar misschien lachen ze ook wel om de grap die net verteld werd’. Vervolgens zou hij kunnen concluderen dat in ieder geval een aantal mensen hem uitlachten. Bij een dergelijke afweging is het natuurlijk van belang of iemand deze afzonderlijke stellingen als waar of onwaar beschouwt. Dat laatste is een belangrijk verschil tussen expliciete gedachten en automatische associaties. Automatische associaties worden namelijk direct geactiveerd, of iemand nu wel of niet denkt dat deze associaties kloppen. Volgens ‘het duale procesmodel’ oefenen deze twee kwalitatief verschillende geheugenprocessen (automatisch versus expliciet) beide invloed uit op gedrag.2 Expliciete gedachten worden 37 verondersteld te leiden tot meer gecontroleerde gedragingen en automatische associaties tot meer spontaan, ongecontroleerd gedrag. Aangezien relatief spontaan, moeilijk te controleren gedrag een belangrijk element is van psychopathologie, is het idee ontstaan dat disfunctionele automatische associaties hier mogelijk een cruciale rol spelen. Vaak weten patiënten immers wel dat de werkelijkheid eigenlijk niet zo somber, dreigend of onverdraaglijk is als het lijkt. Toch komen die sombere, angstige of wanhopige gevoelens en gedachten steeds weer opzetten. EXPRESINFO Er zijn situaties waarin reflectieve processen disfunctionele automatische associaties niet goed corrigeren. Disfunctionele automatische associaties kunnen dan leiden tot disfunctioneel gedrag. Heeft dan iedereen met disfunctionele automatische associaties last van psychische klachten? Dat is niet het geval. In veel situaties zullen expliciete, reflectieve processen automatische processen kunnen ‘overstemmen’.3 Zo rondde de spreker in het voorbeeld de presentatie succesvol af, ondanks zijn zenuwachtige, lichamelijke sensaties. De automatische anxiogene associaties worden dan misschien wel geactiveerd, maar de persoon kan besluiten er niet naar te handelen. Er zijn echter situaties waarin reflectieve processen disfunctionele automatische associaties wellicht niet goed corrigeren.3 In deze gevallen leiden disfunctionele automatische associaties tot disfunctioneel gedrag wat mogelijk bijdraagt aan de ontwikkeling, instandhouding en wellicht ook terugkeer van psychische problemen. Er volgen drie mogelijke situaties. 38 1. Cognitieve capaciteit niet toereikend Waar automatische associaties vanzelf geactiveerd worden, kost het vormen van expliciete gedachten meer moeite. Hierbij moeten er immers verschillende stellingen tegen elkaar afgewogen worden en dat kost een zekere (mentale) inspanning. Volgens het duale procesmodel zijn motivatie en beschikbare cognitieve capaciteit daarom van invloed op de vorming van expliciete gedachten. Wanneer iemand niet wil of niet kan reflecteren, worden er geen expliciete gedachten gevormd die eventuele disfunctionele automatische associaties kunnen bijsturen. Verschillende zaken kunnen een negatieve invloed hebben op cognitieve capaciteit. Zo blijkt het moeilijker om automatische associaties te negeren onder tijdsdruk, of met een andere taak die concurreert om de aandacht.3 Ook stress door bijvoorbeeld levensgebeurtenissen kan mensen zó bezighouden dat reflectieve processen niet of minder in gang gezet worden. Verder beschikken sommige mensen van nature over minder cognitieve capaciteit. Recent onderzoek liet bijvoorbeeld zien dat disfunctionele automatische associaties voorspellend waren voor alcohol gebruik bij jongeren met een relatief kleine werkgeheugencapaciteit, maar niet bij jongeren met een relatief grote werkgeheugencapaciteit.4 2. Disfunctionele associaties worden niet ontkracht De kans dat reflectieve processen worden geactiveerd, is groter wanneer er iets gebeurt dat tegengesteld is aan iemands verwachtingen, dan wanneer de verwachtingen worden bevestigd. Mensen met disfunctionele associaties hebben vaak ook disfunctionele verwachtingen. Wanneer er iets gebeurt in lijn met deze disfunctionele verwachtingen, komen er geen reflectieve processen op gang die de disfunctionele verwachtingen kunnen bijstellen. Stel dat er tijdens het geven van de presentatie mensen weglopen uit de zaal. Iemand die geen disfunctionele verwachtingen heeft, zou denken ‘wat vreemd dat er mensen weglopen, misschien willen ze naar een ander symposium toe, of zijn ze vermoeid op deze laatste congresdag’. Hoe dan ook, er komen reflectieve processen opgang die een verklaring bieden voor de gebeurtenis. Echter, iemand die de disfunctionele verwachting heeft dat mensen zijn of haar presentatie waarschijnlijk stom zullen vinden, ziet in het weglopen van mensen slechts een bevestiging van deze verwachting en denkt daar vervolgens niet verder over na. Kortom, wanneer verwachtingen niet worden ontkracht, maar bevestigd, worden reflectieve processen minder snel in gang gezet en disfunctionele automatische associaties niet bijgesteld. Vervolgens kunnen deze automatische associaties dan leiden tot disfunctionele gedachten, gevoelens en gedrag, waardoor mensen in een zichzelf versterkende cirkel belanden. 3. Bijsturing door expliciete redenering/ overdenking mislukt Het derde geval waarin automatische associaties niet worden bijgestuurd, is wanneer mensen wel redeneren, maar ze hiermee niet de gevolgen van disfunctionele automatische associaties veranderen. Een voorbeeld hiervan is ‘zwart-wit denken’. Hierbij denkt iemand in extreme uitersten en beoordeelt dingen of eigenschappen in absolute, alles-of-nietstermen. Iets kleins is in dit geval al genoeg om een negatieve conclusie te trekken. In het voorbeeld van zojuist, waarbij mensen weglopen tijdens de presentatie zou een zwart-witdenker kunnen concluderen ‘er lopen mensen weg, dus ze vinden mijn presentatie slecht’. Een ander voorbeeld van nieteffectieve bijsturing door expliciete overdenking, is emotioneel redeneren. tijdschrift voor Neuropsychiatrie & Gedragsneurologie/maart 2009 Angststoornissen Daarbij nemen mensen hun gevoel als uitgangspunt voor het redeneren, bijvoorbeeld ‘ik voel me moe, dus ik heb vast een lichamelijke ziekte’ of ‘ik voel me angstig, dus ik kan dit niet’. In beide gevallen, worden reflectieve processen wel actief, maar ontstaan er geen adequate of helpende gedachten die disfunctionele automatische associaties kunnen corrigeren. EXPRESINFO Er zijn verschillende meetinstrumenten ontwikkeld om automatische associaties te meten, bijvoorbeeld de Affectieve Simon Taak. Deze taak probeert automatische associaties te onderzoeken door te kijken naar het gedrag van mensen. Affectieve Simon Taak Hoe komen we er nu achter of mensen met psychische klachten inderdaad disfunctionele automatische associaties hebben? Er zijn de afgelopen jaren verschillende meetinstrumenten ontwikkeld om automatische associaties te meten. Het zou te ver voeren deze hier allemaal te beschrijven. Daarom richten we ons op één meetinstrument, de Affectieve Simon Taak (AST).5 Een probleem bij het meten van automatische associaties is dat je mensen niet direct kunt vragen welke associaties ze hebben. Soms zijn ze zich hier namelijk niet van bewust en wanneer ze dat wel zijn, vinden ze het misschien lastig, gênant of zelfs vervelend voor de behandelaar om dit te moeten rapporteren. De AST probeert daarom automatische associaties te onderzoeken door het gedrag van mensen te bekijken (lees: reactietijden). Tijdens deze taak krijgen mensen steeds woorden te zien op het computerscherm waarop ze afhankelijk van een bepaald kenmerk (bijvoorbeeld hoofd- of kleine letters) zo snel mogelijk moeten reageren met het zeggen van bijvoorbeeld ‘positief!’ of ‘negatief!’. De opdracht is om de inhoud en betekenis van het woord te negeren en louter te reageren op het zogenaamde relevante kenmerk van het woord (lettertype, taal, grammaticale categorie et cetera). In een bepaalde variant van de AST verschijnen de woorden waarvan de automatische associaties worden gemeten net zo vaak in hoofd- als in kleine letters. Dus in de helft van de keren moeten de personen dan ‘positief’ zeggen tegen elk woord (omdat het in kleine letters is weergegeven) en in de ander helft juist ‘negatief’ (omdat het in hoofdletters is gepresenteerd). Doordat de inhoud van de woorden automatisch wordt verwerkt, zullen woorden met positieve associaties direct de neiging oproepen om ‘positief’ te zeggen (geldt hetzelfde voor negatieve woorden). Als mensen vanwege het lettertype ‘positief’ moeten zeggen tegen een woord met negatieve associaties zal dat de reactie vertragen, terwijl de reactie juist sneller zal zijn wanneer ze ‘negatief’ moeten zeggen tegen een dergelijk woord. Door het verschil in reactietijd te bepalen, kan worden vastgesteld of mensen juist een automatisch positieve danwel juist een automatisch negatieve associatie hebben met een bepaald stimuluswoord. Deze taak kan aangepast worden voor het meten van verschillende automatische associaties. Wanneer je bijvoorbeeld wilt weten in hoeverre mensen zichzelf automatisch associëren met depressieve kenmerken, zou je de opdracht kunnen geven om ‘ik’ en ‘ander’ te zeggen tegen zelfstandige naamwoorden of bijvoeglijke naamwoorden (met een depressieve en opgewekte inhoud). Wanneer mensen sneller zijn met het zeggen van ‘ik’ bij woorden met een depressieve inhoud, associëren ze zichzelf sterker met depressief. Verandering automatische associaties Zoals besproken, kunnen expliciete, tijdschrift voor Neuropsychiatrie & Gedragsneurologie/maart 2009 reflectieve processen de automatische processen in veel gevallen ‘overstemmen’. Dat zou ervoor pleiten om in te grijpen op deze expliciete processen, iets wat al veelvuldig gebeurt. Bijvoorbeeld cognitieve therapie is er op gericht om disfunctionele gedachten te veranderen (dit richt zich dus vooral op het verbeteren van situatie 3). Verder zouden gedragstherapeutische interventies, zoals blootstelling (exposure) aan gevreesde situaties, kunnen ingrijpen op situatie 2. Door mensen juist te laten doen waar ze bang voor zijn, komen ze erachter dat hun angstige verwachtingen niet kloppen en kunnen automatische anxiogene associaties langzamerhand worden bijgesteld. Er is nog maar weinig bekend over de invloed van medicatie op automatische associaties. Medicatie zou kunnen ingrijpen bij situatie 1. Wanneer mensen zich beter voelen door medicijnen zoals SSRI’s, zou hun motivatie om hun disfunctionele associaties te corrigeren, kunnen toenemen. Daarnaast kan een verbeterde stemming een positieve invloed hebben op de beschikbare cognitieve capaciteit. Een ander type interventies dat kan ingrijpen door de cognitieve capaciteit te verbeteren, komt vanuit de ‘neurogedragshoek’. De insteek van neurogedragsinterventies is om (automatische) biologische mechanismen die ten gronslag liggen aan psychologische stoornissen direct te beïnvloeden door middel van cognitieve of gedragstherapeutische technieken. Een voorbeeld van een dergelijke interventie is de Cognitieve Controle Training (CCT) voor mensen met een depressieve stoornis.6 CCT heeft als doel om in te grijpen op twee processen die een belangrijke rol lijken te spelen bij depressieve klachten, namelijk het verbeteren van de executieve controle (door activering van de prefrontale cortex) en het verminderen van de activering 39 van negatieve emotionele associaties (door deactivering van de amygdala). De training bestaat uit twee elementen. Allereerst leren mensen om hun aandacht gericht te sturen zonder afgeleid te worden door andere zaken uit de omgeving of door eigen gedachten. Het tweede element van de training is een werkgeheugentaak waarbij steeds nieuw gepresenteerde cijfers opgeteld moeten worden bij het voorgaande cijfer. Deze soms frustrerende taak zorgt niet alleen voor een verbetering van de werkgeheugencapaciteit, maar ook voor een vergroting van de controle over het werkgeheugen, doordat mensen gestimuleerd worden de taak steeds opnieuw voort te zetten, ondanks dat ze soms fouten maken. De resultaten van dit onderzoek lijken veelbelovend; als gevolg van CCT verminderden de depressieve symptomen en verbeterden de hersenfuncties 40 (prefrontale cortex en amygdala) van de getrainde groep ten opzichte van de ongetrainde groep. Directe bewerking Er blijven echter momenten bestaan dat motivatie of cognitieve capaciteit niet toereikend zijn en dat automatische associaties toch het gedrag beïnvloeden (zie ook situatie 1). Daarom wordt er tevens onderzoek gedaan naar de directe bewerking van automatische associaties en de gevolgen van deze bewerking. Een voorbeeld hiervan is een studie naar de invloed van evaluatieve conditionering op automatische zelfassociaties.7 Bij evaluatieve conditionering wordt een object (geconditioneerde stimulus) steeds gekoppeld aan een positieve of negatieve stimulus (ongeconditioneerde stimulus), waardoor het object op den duur deze waarde overneemt. In deze studie werden in een computertaak steeds ik-woorden gekoppeld aan positieve eigenschappen. Dit bleek de automatische zelfassociaties van de proefpersonen positief te beïnvloeden. Bovendien bleek dat positieve automatische zelfassociaties als gevolg van de conditioneringstaak mensen minder gevoelig maakte voor negatieve feedback. Een ander voorbeeld is het trainen van automatische reacties op alcoholgerelateerde plaatjes.8 In deze training leerden mensen in een computertaak om plaatjes van alcohol (bijvoorbeeld een glas bier) met behulp van een joystick van zich weg te duwen en plaatjes van frisdrank naar zich toe te trekken. Het bleek dat de mensen die alcoholplaatjes weg moesten duwen, na afloop minder alcohol dronken in een zogenoemde ‘smaaktest’. Momenteel wordt onderzocht of dergelijke trainingen ook bruikbaar zijn voor de klinische praktijk. Omdat onderzoek op dit vlak nog in volle gang is, blijft het vooralsnog bij speculeren. Hopelijk maken de grote hoe- veelheid studies die nu gaande zijn op dit gebied de komende jaren duidelijk hoe mensen ervoor kunnen zorgen dat ze niet langer nodeloos geleid worden door hun ongewenste ‘onbewuste’ associaties. Referenties: 1. Gawronski B, Bodenhausen GV. Associative and propositional processes in evaluation: An integrative review of implicit and explicit attitude change. Psychol Bull 2006;132(5):692-731. 2. Wilson TD, Lindsey S, Schooler TY. A model of dual attitudes. Psychol Rev 2000;107(1):101-26. 3. Beevers CG. Cognitive vulnerability to depression: A dual process model. Clin Psychol Rev 2005;25(7):9751002. 4. Thush C, Wiers RW, Ames SL, et al. Interactions between implicit and explicit cognition and working memory capacity in the prediction of alcohol use in atrisk adolescents. Drug Alcohol Depend 2008;94(1):11624. 5. De Houwer J, Eelen P. An affective variant of the Simon paradigm. Cogn Emot 1998;12(1):45-61. 6. Siegle GJ, Ghinassi F, Thase ME. Neurobehavioral therapies in the 21st century: Summary of an emerging field and an extended example of cognitive control training for depression. Cognit Ther Res 2007;31:235-62. 7. Dijksterhuis A. I Like Myself but I Don’t Know Why: enhancing implicit self-esteem by subliminal evaluative conditioning. J Pers Soc Psychol 2004;86(2):34555. 8. Wiers RW, Schoenmakers T, Houben K, et al. Can problematic alcohol use be trained away? New behavioural treatments aimed at changing and moderating implicit cognitive processes in alcohol abuse. To appear in: Colin R. Martin (Ed.). Identification and treatment of alcohol dependency. UK: M&K Publishing. Correspondentieadres: K.A. Glashouwer, Msc Rijksuniversiteit Groningen Faculteit der Gedrags- en Maatschappijwetenschappen Klinische- en Ontwikkelingspsychologie Grote Kruisstraat 2/1 9712 TS Groningen E-mailadres: [email protected] 44 tijdschrift voor Neuropsychiatrie & Gedragsneurologie/maart 2009