O Samen vermaatschappelijken verslagboek symposium 22 mei 2014 INHOUDSTAFEL I. Waarom dit symposium? Wat ging er aan vooraf? 4 II. Intro 8 III. Achtergrond: de geestelijke gezondheidszorg als complex adaptief systeem 14 3.1. 3.2. 3.3. Complex adaptieve systemen: complexiteitstheorie in ruime zin............................................... 14 De Vlaamse geestelijke gezondheidszorg gezien door de lens van de complexiteitstheorie................................................................................................................... 16 Samenwerken in netwerken....................................................................................................... 18 IV. Tussen centrum en periferie 4.1. 4.2. Hulpverleningsorganisaties en netwerken gedefinieerd............................................................. 20 Sleutelorganisaties als verklaring................................................................................................ 22 V. Handvatten voor samenwerkers 5.1.. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9. 2 46 Tafel 1: gastheer Jan Vos ............................................................................................................ 46 Tafel 2: gastvrouw Like Vandamme............................................................................................. 47 Tafel 3: gastvrouw Kristin Nuyts.................................................................................................. 48 Tafel 4: gastvrouw Helen Blow.................................................................................................... 49 Tafel 5: gastvrouw Kris Stas......................................................................................................... 51 Tafel 6: gastvrouw Evelien Demaerschalk................................................................................... 52 Tafel 7: gastvrouw Lifa Ouald Chaib............................................................................................ 54 Tafel 8: gastheer Ludo Serrien.................................................................................................... 55 Tafel 9: gastvrouw Itte Van Hecke............................................................................................... 56 VII. Inspirerende samenwerking tussen Algemeen Welzijnswerk en Geestelijke Gezondheidszorg in de schijnwerper 7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 24 Enkele definities......................................................................................................................... 25 Werkt samenwerken?................................................................................................................. 26 Adviezen gebaseerd op meningen van experten eerder dan effectmetingen............................. 28 Bryson: success will be very difficult to achieve.......................................................................... 29 Concepten en schema’s.............................................................................................................. 32 Drie perspectieven om naar de motivatie voor samenwerking tussen organisaties te kijken...................................................................................................................................... 33 Drie samenwerkingsstrategieën................................................................................................. 33 Een typologie naar doelen.......................................................................................................... 34 Praktische instrumenten voor het nadenken over samenwerking tussen organisaties..................................................................................................................... 37 VI. Worldcafé 6.1. 6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 6.6. 6.7. 6.8. 6.9. 20 58 CAW Antwerpen ........................................................................................................................ 58 CAW Brussel .............................................................................................................................. 60 CAW Centraal West-Vlaanderen................................................................................................. 61 CAW De Kempen......................................................................................................................... 62 7.5. 7.6. 7.7. 7.8. CAW Limburg ............................................................................................................................. 63 CAW Oost Brabant...................................................................................................................... 63 CAW Oost-Vlaanderen................................................................................................................ 68 CAW Zuid West-Vlaanderen........................................................................................................ 69 VIII. Bibliografie 70 COLOFON Auteur: Peter Brepoels Coverfoto: Brandpunt23 Opmaak: secretariaat Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Volgnummer: OD/2015/2 Depot nummer: D/2015/11.734/2 ISBN 978 16 1627 155 8 © 2015 Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Gehele of gedeeltelijke overneming of reproductie van de inhoud van de uitgave, zonder vermelding van de bron is verboden. De foto’s zijn auteursrechtelijk beschermd. 3 I WAAROM DIT SYMPOSIUM? WAT GING ER AAN VOORAF? LUDO SERRIEN ALGEMEEN DIRECTEUR STEUNPUNT ALGEMEEN WELZIJNSWERK vindplaats inspirerende Inhoud de toespraken van Ludo Serrien en Kristof Desair werden woordelijk weergegeven, de presentaties van Anja Declercq en Peter Raeymaeckers zijn genoteerd door de verslaggever op basis van de presentatie die de sprekers gaven. Deze presentaties zijn te bekijken op www.kennisplein.be. De bijdrage van Peter Brepoels is de volledige literatuurstudie die hij maakte. Voor de presentatie gebruikte maakte hij een selectie. De presentatie kan worden gedownload op www.kennisplein.be. Waarom dit symposium? De eerste lijn (waaronder het CAW) is een belangrijke ‘vindplaats’ die mensen met psychische en psychiatrische problemen bereikt. Onderzoek van Chantal Van Audenhove wees uit dat bijna ¾ van de mensen die aankloppen bij sociaal werk (CAW, OCMW, ziekenfondsen) een manifest ‘psychisch onwel bevinden’ ervaart, vaak in samenhang met ‘financiële kwetsbaarheid’. Deze eerste lijn is daarom een startpunt voor vroegdetectie en vroeginterventie. Vermaatschappelijking houdt dan in: het realiseren van een outreachend hulpaanbod, in de samenleving en op de ‘eerste lijn’. In 2013 kreeg het Steunpunt de vraag van minister Vandeurzen om inspirerende praktijken in de samenwerking CAW-GGZ in beeld te brengen. Het symposium waarover we hier verslag uitbrengen kadert hierin en vertrekt van het brede perspectief van de ‘vermaatschappelijking’. Wat ging er aan deze studiedag vooraf? Exact 5 jaar geleden (14 mei 2009) organiseerde het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk i.s.m. de FDGG en Zorgnet Vlaanderen een trefdag over de samenwerkingsprojecten tussen CAW en CGG, die toen door de Vlaamse overheid met tijdelijke middelen gestimuleerd werden. 4 Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium I Twee citaten uit deze trefdag: “De inbreng van potentieel van de ambulante geestelijke gezondheidszorg kan de hulpverleners in de CAW’s ondersteunen, zodat ze hun CAW-specifieke zorg werkzaam kunnen maken voor deze mensen met een bijkomende GGZproblematiek. Maar ook omgekeerd. De samenwerking kan er voor zorgen dat er een meer geïntegreerd zorgpakket wordt aangeboden voor psychiatrische patiënten.” (Wouter Decat, Zorgnet Vlaanderen) “Het is duidelijk dat we het GGZ-plaatje met onze huidige voorzieningen en het huidige aanbod niet rond krijgen: we ontbreken een bijzonder belangrijke partner in die reeds lang op stapel staande netwerken en zorgcircuits, namelijk de eerste lijn. En dan hebben we het hier uiteraard over de CAW’s, maar ook de eerstelijnsgezondheidszorg, de huisartsen, groepspraktijken, wijkgezondheidscentra, thuiszorg, enz” (Jos Lievens, FDGG) Op 25-26 februari 2011 nam het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk deel aan een seminarie over ‘Een fundamentele hervorming van de GGZ’ of de start van ‘Psy-107’. Het referaat van Ludo Serrien op deze tweedaagse vindt u hier: ‘De hervorming van de geestelijke gezondheidszorg door de bril van het CAW’. We zien ook dat er een raakvlak is tussen de doelstellingen van Psy-07 en de Europese doelstellingen over thuisloosheid. Op dit raakvlak kan o.m. gewerkt worden aan perspectieven op begeleiding en wonen na ontslag uit een psychiatrische instelling. Vele thuislozen blijken immers een verleden te hebben in allerlei instellingen en scoren vrij hoog op het vlak van psychische en psychiatrische problemen (thuisloosheid als oorzaak en als gevolg van psychiatrische problemen). Ook hier is het CAW een belangrijke vindplaats. Uit de projecten-2009 herinneren we ons nog de getuigenis van enkele ‘outreachers’ van een CGG, die in een inloopcentrum van het CAW ‘hun doelgroep’ zagen. Samen vermaatschappelijken is een opdracht ‘Samen vermaatschappelijken’ wijst op opdracht van zowel de CGG’s als de CAW’s. Zo werkt het CAW aan een evolutie van ‘thuislozenzorg’ naar meer ‘woongerichte oplossingen’. Tegelijk is het ook een beweging van de geestelijke gezondheidszorg naar een aanpak die meer aansluit bij de eerste lijn, waaronder het sociaal werk van de CAW’s. 5 I Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium voordeur achterdeur Deze vermaatschappelijking speelt zich af aan de ‘voordeur’ én aan de ‘achterdeur’ van de geestelijke gezondheidszorg. Aan de voordeur gaat het over preventie, beeldvorming, vroegdetectie, crisisinterventie, aan de achterdeur over rehabilitatie, woongerichte oplossingen, en de (her)opbouw van netwerken. Aan beide deuren hebben (generalistische) sociaal werkers en (gespecialiseerde) geestelijke gezondheidswerkers elkaar nodig. Beter gezegd: de kwetsbare burgers hebben de gelijktijdige inzet nodig van beide expertises. ‘Samen vermaatschappelijken’ houdt hier ook in dat beide sectoren de handen in elkaar slaan om samen de maatschappij te ‘bewerken’ in sociale netwerken en met woongerichte oplossingen, met de complementaire inzet van het brede generalistische sociaal werk en de gespecialiseerde GGZ. Het symposium en dit verslagboek dragen alvast hun steentje bij. 6 Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium I 7 II INTRO KRISTOF DESAIR KABINETSMEDEWERKER MINISTER JO VANDEURZEN, VLAAMS MINISTER VOOR WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Vermaatschappelijking als rode draad Het beleid van de afgelopen legislatuur berust op een visie van het op lange termijn in stand houden van een zorgzame samenleving. De volgende principes hebben daarbij centraal gestaan: meer geïntegreerd werken, op maat van de zorgvrager, ontkokerd, intersectoraal. Niet de logica van de organisatie, maar het perspectief van de cliënt moet de zorg bepalen. Hulp- en zorgaanbieders moeten meer zorg op maat en continuïteit van zorg mogelijk maken. En daarbij: zorg hoort thuis in de samenleving. Het hoort bij het leven van elke dag. In het gezin, de buurt, op het werk. Er is niet zoiets als de wereld van de hardwerkende perfecte Vlaming en de wereld van de mensen met beperkingen of kwetsbaarheden. We leven samen en zorg is pas goede zorg als de betrokkene ook het authentieke gevoel heeft iets te betekenen voor anderen. Daarover gaat de vermaatschappelijking van de zorg. Vandaag staat vermaatschappelijking voor de hele evolutie die welzijn en zorg in Vlaanderen inspireert. De inspiratie van dat beleid aanhouden, is de beste garantie op een warme samenleving! De eerste lijn speelt een sleutelrol De eerste opvang van cliënten met vragen en noden op het vlak van hun welzijn of geestelijke gezondheid gebeurt door de eerste lijn. De CAW’s spelen daar natuurlijk een belangrijke rol in het realiseren van een toegankelijk, betaalbaar en kwaliteitsvol aanbod aan hulp- en dienstverlening op de eerste lijn en in de bestrijding van kansarmoede. niet alleen 8 Binnen de contouren van vermaatschappelijking van de zorg en de toenemende uitdagingen die de samenleving ons stelt, staan de CAW’s niet alleen op die eerste lijn en moeten ze zorgen voor een zo maximaal mogelijke afstemming en samenwerking met de verschillende welzijns- en zorgsectoren, justitie, huisvesting… De vragen en noden waarmee mensen op de eerste lijn hulp zoeken, laten zich ook niet reduceren tot één specifiek probleem. Vaak gaat het om een samengaan van noden op vele levensdomeinen, denk bijvoorbeeld aan het samengaan van problematisch middelengebruik, woonproblematiek, psychische problemen, financiële problemen, mentale beperking enzovoort. Ik hoef ze u niet te leren kennen. Logischerwijs dringt zich een gedeelde zorg op. Zorgpartners moeten samenwerken, hun expertise samenleggen en delen, om de cliënt gepast te helpen. Er zijn een aantal grootschalige bewegingen op gang gebracht om deze samenwerking in het welzijns- en gezondheidslandschap te verankeren. Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium II Jeugd en gezinnen Een eerste terrein dat ik even wil belichten betreft onze jeugd en onze gezinnen. Opvoedingsmoeilijkheden, problemen in de gezinsrelaties, problemen op school, familiaal geweld, gedragsproblemen, agressie, een psychiatrische problematiek, … kunnen een zodanige impact hebben op het leven van kinderen en gezinnen dat een vraag naar hulpverlening zich opdringt. In dat geval is het belangrijk dat we in het aanbieden van deze hulp een gezamenlijke visie en gedeelde principes hanteren. Dit kunnen we realiseren door een gemeenschappelijke analyse van de hulpvraag, sectoroverschrijdende samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders en een verregaande intersectorale afstemming van het jeugdhulpaanbod. geen doel op zich samenwerking met justitie art. 107 continuïteit netwerken en zorgcircuits Zo wordt duidelijk dat integrale jeugdhulp geen doel op zich is maar dat alleen een verregaande intersectorale samenwerking zal leiden tot het gewenste en gevraagde resultaat. We moeten de samenwerking tussen het algemeen welzijnswerk, de geestelijke gezondheidszorg en de vier andere sectoren in één jeugdhulp verder operationaliseren en concretiseren. In deze legislatuur werd met een nieuw decreet op de integrale jeugdhulp de grootste hervorming in 20 jaar jeugdzorg ingezet. Daarbij dragen we de participatie van gebruikers hoog in het vaandel en meteen werd ook een nieuwe uitdaging glashelder: de samenwerking met justitie. Met de zesde staatshervorming worden de Federale Detentiecentra van Everberg en Tongeren Vlaamse instellingen en wordt Vlaanderen bevoegd voor de maatregelen die opgelegd worden aan jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd. Een andere stevige uitdaging vormt de samenwerking met de geestelijke gezondheidszorg, meer specifiek de kinder- en jeugdpsychiatrie. Op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg is er de afgelopen jaren vruchtbaar samengewerkt tussen het federale niveau en de deelstaten in het kader van artikel 107-projecten. De ontwikkeling van een gemeenschapsgerichte geestelijke gezondheidszorg, door de realisatie van zorgnetwerken en zorgcircuits, is de doelstelling van deze hervorming. Dit betekent dat er een volledig GGZ-aanbod moet zijn voor volwassenen met psychische problemen, met de nodige dwarsverbanden naar belendende sectoren, niet in het minst naar de sector van het algemeen welzijnswerk. Centraal staat de continuïteit van zorg. Elf Vlaamse projecten werden opgezet voor drie jaar en zij bewijzen dat betere geestelijke gezondheidszorg kan worden geboden door het vermaatschappelijken van de zorg. Uit de talrijke werkbezoeken van de overheden ondervonden we dat zowel de partners als de individuele medewerkers enthousiast meebouwen aan de ontwikkeling van zorgcircuits en een globaal netwerk, dat er een positieve evolutie is naar het vormen van een globaal netwerk waarin de geestelijke gezondheidszorg samenwerkt met het algemeen welzijnswerk en andere belendende sectoren en dat patiënten en familieleden daarbij betrokken worden. Een belangrijk aantal CAW’s heeft dit onderstreept in de inventaris van inspirerende samenwerkingsinitiatieven die het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk opmaakte. De eerste stappen zijn ook reeds gezet naar het ontwikkelen van zorgcircuits en zorgnetwerken voor kinderen en jongeren. Op 24/2/14 tekenden de ministers bevoegd voor Volksgezondheid en gezondheidsbeleid in België een aanvullende gemeenschappelijke verklaring op de gemeenschappelijke verklaring van 10 december 2012 voor de realisatie van netwerken en zorgcircuits in de GGZ voor kinderen en jongeren. Daarmee zetten de ministers de deur open om samen een vernieuwd beleid inzake geestelijk gezondheid voor kinderen en jongeren uit te denken. De aanvullende verklaring wil de hoofdlijnen van het nieuwe 9 II Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium geestelijke gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren aangeven. Dit beleid gaat breder dan de sector van de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (kinderpsychiatrie, centra geestelijke gezondheidszorg). Het brede perspectief van het nieuwe beleid geestelijke gezondheid moet bewaakt worden, waarbij de GGZ de sectorexterne partners aanspreekt op hun verantwoordelijkheden naar de geestelijke gezondheid van kinderen, jongeren en hun context. Momenteel is een redactiecomité bezig met het schrijven van een gids die kan voorgelegd worden bij de start van een nieuwe legislatuur. De ambitie is om in het jaar 2015 de eerste netwerken en zorgcircuits in de GGZ voor kinderen en jongeren van start te laten gaan. Op basis van deze gids zal dus een vernieuwde beleidsvisie uitgewerkt worden. Voor Vlaanderen ligt het accent er op dat de ontwikkelingen in de integrale jeugdhulp volledig moeten sporen met het nieuwe beleid rond geestelijke gezondheid en omgekeerd. In de omschreven functies in de gemeenschappelijke verklaring kan Vlaanderen zijn reeds ontwikkelde troeven uitspelen en verder uitbouwen op het vlak van vroeg detectie, screening en oriëntatie; diagnostiek; behandeling en op het vlak van activiteiten die tot doel hebben het kind of de jongere zo volwaardig mogelijk te laten participeren aan de samenleving, en dat vanuit een intersectorale invalshoek. We moeten hierbij ook oog hebben voor de meest kwetsbare groepen en meer specifiek, voor een doeltreffende aanpak van extreme complexe meervoudige problematieken waarmee een aantal kinderen en jongeren in Vlaanderen kampen: jongeren met extreme gedragsproblemen, agressie, geweldpleging of internaliserende problemen die fysiek autodestructief zijn, veelal in combinatie met verstandelijke beperkingen, psychiatrische problemen of een ontoereikende gezinscontext. Bij uitstek dus een kwetsbare groep waar je niet anders kan dan intersectoraal samenwerken en stappen vooruit zetten. Onlangs heeft een redactiecomité met mensen uit Justitie, geestelijke gezondheidszorg en jongerenwelzijn hierrond een tekst met aanbevelingen afgewerkt die een plaats zal krijgen in de regeringsonderhandelingen en in dialoog met alle relevante sectoren, waaronder het algemeen welzijnswerk, verder geoperationaliseerd wordt. Meer zorg voor de geestelijke gezondheid in de eerste lijn eerstelijnspsycholoog Naast deze grootschalige bewegingen was een van de doelstellingen van deze legislatuur om meer zorg voor de geestelijke gezondheid in de eerste lijn te krijgen, aanvullend op de expertise die al aanwezig is binnen het algemeen welzijnswerk. Zo kwamen er 7 projecten van de eerstelijnspsychologische functie. Zij leggen de nadruk op laagdrempelige, kortdurende zorg voor lichte en milde psychische klachten. De eerstelijnspsycholoog is beschikbaar op plaatsen waar burgers sowieso al af en toe aanwezig zijn zoals het Sociaal Huis, het OCMW, het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk, de huisartsenpraktijk of het wijkgezondheidscentrum. Tijdens deze legislatuur hebben we ook meer ingezet op de geestelijke gezondheid van specifieke doelgroepen zoals gedetineerden in gevangenissen, personen met een dubbele diagnose in VAPH-instellingen, mensen in armoede… verenigingen 10 Zo hebben we in dit kader ook samenwerking geïnstalleerd tussen verenigingen waar armen het woord nemen, de CAW’s en de CGG’s via 4 pilootprojecten. Dit met als doelstelling: nieuwe methodieken ontwikkelen die de toegankelijkheid voor mensen in armoede in de GGZ verhogen. Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium II Oog voor elkaar, ook met elkaar hefboomeffect nog werk aan de winkel brugfiguren Met het project “oog voor elkaar, ook met elkaar” wilden Cera en de Vlaamse overheid de CAW’s, de CGG’s en de verenigingen waar mensen in armoede het woord nemen gedurende 2 jaar de kans geven om in 4 verschillende regio’s te experimenteren en samen te werken om de toegankelijkheid van mensen in armoede te verhogen in de geestelijke gezondheidszorg. Uit de evaluatie van de projecten leren we dat het stuk voor stuk projecten zijn geworden die een belangrijk hefboomeffect in zich hebben, die een bijdrage leveren aan het doorbreken van het taboe rond geestelijke gezondheid en die, last but not least, voor een grotere toeleiding van mensen in armoede naar de geestelijke gezondheidszorg hebben gezorgd. CGG’s, CAW’s en verenigingen waar armen het woord nemen, namen daartoe samen de handschoen op met een wijkgezondheidscentrum of met een lokaal OCMW of met een eerstelijnspsychologische functie. Voor mensen in armoede bleek het belangrijk te zijn dat de hulpverlening gebeurt op plaatsen die voor hen vertrouwd zijn. Op zulke plaatsen ontstaan dan ook makkelijker preventieve groepsactiviteiten voor mensen in armoede of werken sensibiliseringsacties i.v.m. geestelijke gezondheid beter. We leren echter ook uit deze projecten dat er nog veel werk aan de winkel is om inzichten over armoede te bevorderen bij hulpverleners in CAW’s en CGG’s en daarbuiten. Cera en de Vlaamse overheid slaan daarom de handen verder in elkaar om een vervolg voor dit project te ontwikkelen. We willen graag de nood aan ontmoeting tussen de verenigingen waar armen het woord nemen, de CAW’s en de CGG’s een verdere injectie geven. Via de techniek van een waarderende benadering tussen de drie genoemde organisaties en via een intens vormingsproces onder leiding van een professionele vormingsactor willen CERA en de Vlaamse regering verschillende regio’s de kans geven om verder te bouwen aan een betere toegankelijkheid voor mensen in armoede. De successen uit het vorige project worden meegenomen in deze waarderende benadering. Het doel van het vervolgproject (dat twee jaar zou lopen) is dus om in diverse regio’s brugfiguren te creëren bij verschillende organisaties: hulpverleners die via vorming en dagelijkse praktijk inzichten hebben verworven in armoede en die enerzijds deze ervaringen kunnen overbrengen naar de andere hulpverleners in hun organisaties en anderzijds directies bevoorraden en blijvend mobiliseren om van de toegankelijkheid voor mensen in armoede een speerpunt te maken in hun beleid. En dat laatste is niet onbelangrijk. Willen we de werkvloer op de CGG’s en de CAW’s mobiliseren in dit soort initiatieven dan moet er eerst werk geleverd worden op directieniveau. Het management, de middenkaders en de directies van de CAW’s en de CGG’s moeten méé zijn. De samenwerking op lange termijn in functie van laagdrempelige zorg voor de geestelijke gezondheid en het welzijn van mensen in armoede moet door hen gedragen worden. Tot slot buurtopbouwwerk Ik hoef jullie niet meer te overtuigen van het belang van intersectorale samenwerking. U zult terecht opmerken dat andere sectoren, zoals de OCMW’s, de wijkgezondheidscentra, buurtopbouwwerk enzovoort, hier mogelijk niet aanwezig, evenwel hun rol te spelen hebben om bij te dragen aan een succesvol intersectoraal verhaal op de eerste lijn. Het is dan ook een blijvende ambitie om de schotten weg te werken tussen de verschillende sectoren. Dit betekent dat ook de betrokken administraties en de betrokken kabinetten oog moeten hebben voor het succes van de intersectorale samenwerking. Samenwerken tussen sectoren is immers een uitdaging, een kans, die voor iedere betrokkene en niet in het minst de cliënten een win-win situatie is. De talloze inspirerende initiatieven die hier vandaag aan bod komen, getuigen daarvan. We denken daarbij ook 11 II Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium aan de intense samenwerking tussen CAW’s en CGG’s bij de verwerking van het busongeval in Sierre en vandaag in de aanloop naar de bedrijfssluitingen in en rond Ford Genk. Namens de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, dank ik u allen voor de al geleverde en talrijke inspanningen. Ik mag dan ook hopen dat u als partners verder mee durft te denken over, maar vooral durft samen te werken op het niveau van de cliënt en daar de expertises te bundelen, om één gedragen zorg voor het welzijn en de geestelijke gezondheid van onze medemens te realiseren. 12 Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium II 13 III ACHTERGROND DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG ALS COMPLEX ADAPTIEF SYSTEEM ANJA DECLERCQ Anja Declercq schetste de achtergrond voor de andere bijdragen. Ze deed dit in eerste instantie door het begrip complex adapatief systeem scherp te stellen. Vervolgens vroeg ze zich samen met de toehoorders af waarom dit begrip toepasbaar zou zijn op de geestelijke gezondheidszorg. Verslag door Peter Brepoels. 3.1.Complex adaptieve systemen: complexiteitstheorie in ruime zin tweespalt Twee met elkaar in tegenspraak lijkende uitspraken schetsen hoe we in de dagdagelijkse praktijk aankijken tegen chaos en complexiteit. Aan de ene kant vingerwijzen we wetenschappers want ‘zij maken het alledaagse veel te ingewikkeld met hun theorieën’. Aan de andere kant stellen we vaak vast dat de sociale realiteit zo complex is dat we ze terug moeten brengen tot een meer beheersbaar geheel van deelaspecten. De complexiteitstheorie in ruime zin ent zich op deze tweespalt. Declercq maakt een onderscheid tussen deze complexiteitstheorie in ruime zin en complexiteitstheorie in enge zin. De eerste is een breder geheel van theorieën, waaronder o.a. de theorie van de zichzelf organiserende dissipatieve systemen, de chaostheorie en de complexiteitstheorie in enge zin. Kenmerken van deze theorie in ruime zin zijn de aandacht voor nonlineaire mechanismen, voor dynamiek, en voor de gevoeligheid van een systeem voor zijn basiscondities. chaos uit orde? Prigogine Wanneer we de deelgebieden van de ruime theorie nauwer bekijken zien we de theorie van zichzelf organiserende dissipatieve systemen als de vraag naar de manier waarop orde ontstaat uit chaos. De chaostheorie stelt de omgekeerde vraag: hoe ontstaat chaos uit orde? De complexiteitstheorie in enge zin tenslotte, legt de nadruk op de dynamiek van systemen aan de rand van de chaos. De wortels van dit denken vinden we niet in de sociologie, de psychologie of bestuurswetenschappen maar in de scheikunde. Ilya Prigogine, Belg en professor aan de VUB, kreeg voor zijn denken in 1977 de Nobelprijs Chemie. Hij bundelde zijn inzichten in ‘Order out of Chaos’ (Prigogine & Stengers, 1984). Dissipatieve systemen: orde als dood In dit werk besteedt hij veel aandacht aan complexe of dissipatieve systemen. Dit zijn systemen die zichzelf organiseren. Ze verliezen doorheen de tijd energie en deze energie kan niet worden teruggewonnen. Als gevolg hiervan 14 Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium dood III zijn dissipatieve systemen pad-afhankelijk. Wanneer een dissipatief systeem na verstrijken van tijd alle energie verloor ontstaat er een situatie die in de scheikunde omschreven wordt als ‘een toestand van thermodynamisch evenwicht”. Voor levende systemen is de naam die algemeen voor deze toestand gebruikt wordt ‘dood’. Wanneer een dissipatief systeem wil overleven, ofte weg wil blijven van de toestand van thermodynamisch evenwicht, zal het het verlies aan energie moeten goedmaken door nieuwe energie uit de omgeving te importeren en opgebruikte energie te exporteren. Chaostheorie: kleine veranderingen, grote gevolgen vlinder Het butterfly effect schetst goed waar chaostheorie over gaat. Kleine veranderingen die grote gevolgen kunnen hebben. Een minimale verplaatsing van lucht (het flappen van de vleugels van een vlinder) op de ene plaats kan op een andere plaats een orkaan veroorzaken. Declercq nuanceert de betekenis van chaos binnen het complexiteitsdenken. Chaos staat hier niet voor de totale wanorde of onvoorspelbaarheid. Er spelen wel degelijk deterministische wetten, maar het gedrag van de elementen waarop ze inwerken is zo onregelmatig dat deze wetten moeilijk te ontdekken zijn. Complexe systemen in enge zin: tussen orde en chaos Door de lens van de complexiteitstheorie in enge zin zien we in elk systeem vele bouwstenen. Deze bouwstenen organiseren en reorganiseren zich voortdurend. Daarmee bevindt het systeem zich steeds in een toestand tussen rigiditeit en willekeur. Het gaat om een dynamische toestand, die bestaat uit iteratieve cycli. In deze cycli is de uitkomst van de ene cyclus elke keer weer de input voor een volgende cyclus. aantrekker verstoringen Deze toestand van relatieve stabiliteit speelt zich af in de buurt van een aantrekker of attractor. Zulke attractor moet worden gezien als een set van eigenschappen in de richting waarvan de eigenschappen van een systeem zich ontwikkelen. Deze evolutie in de richting van de eigenschappen van de attractor zal niet opgaan voor alle mogelijk verschillende startposities die de bouwstenen ten opzichte van elkaar kunnen innemen. Voor een ruime variatie van deze startposities echter zal dat wel het geval zijn. Een systeem dat zo evolueert dat het de eigenschappen van de attractor dicht genoeg benadert zal eigenschappen behouden die dicht liggen bij deze van de attractor, ook wanneer het systeem licht verstoord wordt. Interne of externe omgevingsveranderingen kunnen perturbaties, of verstoringen, in het systeem veroorzaken. Deze perturbaties kunnen worden uitgevlakt, in dat geval spreken we van negatieve feedback. Ze kunnen zich echter ook ontwikkelen tot chaotisch gedrag van de bouwstenen op een ruimere schaal. In dat geval spreken we van positieve feedback. Wanneer dit laatste het geval is kan dit ertoe leiden dat het systeem zich ontwikkelt in de richting van de eigenschappen van alternatieve attractoren. Op deze manier kunnen systemen met identieke bouwstenen zich ontwikkelen in de richting van erg verschillende attractoren, ook wanneer de startposities erg gelijkend zijn. Dit brengt Declercq bij het begrip ‘emergentie’, ze citeert in dit verband Stacey: 15 III Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Emergence means that it is not possible to foresee the global outcome of interaction between individuals or to reduce the global pattern to the behavior of the agents. This is not some kind of mysticism, but a hard, demonstrable property of interactive, nonlinear feedback.” (Stacey, 1996) Samenvattend Stacey Declercq vat met Stacey samen wat het kijken door de lens van de complexiteitstheorie in ruime zin ons leert over systemen: ■■ We moeten complexe systemen zien als levende systemen: ze staan in wisselwerking met hun omgeving, ze leren uit hun ervaringen en ze passen zich als gevolg daarvan aan. ■■ Complexe adaptieve systemen anticiperen op de toekomst. Ze veranderen voortdurend omdat nonlineaire processen op zichzelf verder bouwen en dus voor verandering van binnenin zorgen. ■■ Complexe systemen bevinden zich in een toestand aan de rand van de chaos: dit is een zeer paradoxaal samengaan van simultane stabiliteit en instabiliteit. ■■ Complexe systemen zijn dynamisch en hebben de neiging om te bewegen in de richting van grotere complexiteit: systemen worden zelden eenvoudiger. ■■ Je kan een complex systeem niet ‘dirigeren’, je kan het enkel ‘verstoren’. 3.2.De Vlaamse geestelijke gezondheidszorg gezien door de lens van de complexiteitstheorie Een sector in verandering open systemen Het perspectief van de complexiteitstheorie leent zich volgens Declercq bijzonder goed om de dynamiek in beeld te brengen binnen de sectoren die samen deze geestelijke gezondheidszorg vormen. Het zorgt er voor dat de focus meer op het proces dan op het product komt te liggen. In dit perspectief zijn organisaties zoals CAW’s, Centra Geestelijke Gezondheidszorg of psychiatrische ziekenhuizen open systemen die interageren met hun omgeving. Ze worden beïnvloed door die omgeving, maar tegelijk beïnvloeden ze die omgeving ook. Deze processen van wederzijdse beïnvloeding krijgt men minder goed in beeld met klassieke analyses zoals input-throughput-output-schema’s. Vermaatschappelijking en het belang van geschiedenis: een illustratie toenemende complexiteit 16 In het discours over vermaatschappelijking komen enkele punten steeds weer: het nog beter luisteren naar de cliënt, de cliënt meer laten participeren, zorg in de samenleving, zorg met de samenleving, … . Al deze elementen wijzen in de richting van een toenemende complexiteit. De onvoorspelbaarheid van processen zal dus toenemen. Dezelfde of soortgelijke acties kunnen de ene keer Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium op zoek open systemen toenemende complexiteit III een klein effect veroorzaken en een andere keer een groot effect. Ook zal de richting van het effect niet steeds de gewenste richting zijn. In deze context is de wetenschap dat verandering in levende systemen nooit ophoudt belangrijk. Dit impliceert het stilstaan bij het belang van tijd en geschiedenis en een steeds ‘op zoek’ zijn. Declercq illustreerde dit aan de hand van de geschiedenis die voorafging aan art. 107 en keek meer specifiek naar de veranderingen in de manier waarop naar cliënten gekeken wordt. In een eerste schema bracht ze evoluties in het beleid in beeld. Gebruikers van voorzieningen Burgers die leerkansen ontwikkelen van bedden naar stoelen een actief persoonlijk bestaan van grootschalig naar kleinschalig keuzemogelijkheden van veel naar minder ergens bijhoren van algemeen naar specifiek „stepping up and down„ van beperkingen naar sterktes praktische steun bij dagelijks functioneren in leven en werk Structurele verbeteringen Kwaliteit van zorg Anders kijken naar de persoon Kwaliteit van leven en relaties Externe factoren die volgens Declercq het traject naar vermaatschappelijking versnelden zijn de economische omstandigheden en de groeiende groep van mensen met een zorgnood die staat tegenover middelen die niet groeien. Intern ziet Declercq het traject naar vermaatschappelijking gepaard gaan met conflict. Veel gehoorde uitspraken zijn dan: “Het is niet vanzelfsprekend” en “de communicatie loopt niet goed.” Het perspectief van de complexiteitstheorie leert dat deze conflicten eerder dan problematisch, noodzakelijk zijn om aan de rand van de chaos te kunnen blijven functioneren en om verandering teweeg te brengen. 17 III Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Een andere verzuchting die in dit verband gemaakt wordt is dat het stopt nooit: “Telkens wanneer we denken alles op orde te hebben, komt er weer iets nieuws.” Declercq verwijst hier naar het constante zoeken van evenwicht tussen aan de ene kant flexibiliteit en aan de andere kant rigiditeit. Het thema emergentie kwam aan bod in één van de tafels van het worldcafé. Het verslag van deze tafel vind je op pagina 56 of via deze link. 3.3.Samenwerken in netwerken emergentie 18 Declercq stelt vast dat in de veranderende context van de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen het ‘elk alleen’ geen optie meer is. Deze attractor heeft alle kenmerken van thermodynamisch evenwicht en is dus dood. Als nieuwe attractor dient zich het samenwerken in netwerken aan. Maar zoals bij alle attractoren is het belangrijk om rekening te blijven houden met emergentie. Met dezelfde bouwstenen en zelfs met gelijkende startposities kunnen immers als gevolg van interne of externe verstoringen ook andere attractoren zich aandienen. Om ons te organiseren op deze emergentie is het belangrijk om de dingen niet vast te zetten. Zo maken we de openheid die nodig is om nieuwe ideeën, nieuwe mogelijkheden, nieuwe kansen te bieden. Het exacte tegenovergestelde van deze houding is hardnekkig proberen het oude in stand te houden. Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium III 19 IV TUSSEN CENTRUM EN PERIFERIE PETER RAEYMAECKERS UNIVERSITEIT ANTWERPEN In de vorige bijdrage bekeek Anja Declercq de Vlaamse geestelijke gezondheidszorg door de lens van de complexiteitstheorie. Gezien door deze lens is deze sector een complex adaptief systeem. Het netwerkmodel is dan een belangrijke attractor in de ontwikkeling van dit complex adaptief systeem. Peter Raeymaeckers (Universiteit Antwerpen) richtte de focus op dat netwerkmodel. Hij bracht verslag uit over zijn doctoraatsonderzoek naar de integratie van netwerken tussen hulpverleningsorganisaties. Zijn doctoraatsonderzoek verscheen ondertussen ook als boek bij Acco: Tussen centrum en periferie: Over de integratie van netwerken tussen hulpverleningsorganisaties (Raeymaeckers, 2014). Verslag door Peter Brepoels. 4.1.Hulpverleningsorganisaties en netwerken gedefinieerd hulpverleningsorganisaties Raeymaeckers ontleent de definitie van hulpverleningsorganisaties bij Hasenfeld: Deze organisaties … “promoten of verdedigen het welzijn van de burger. (…) en staan in voor de verdeling van diensten zoals inkomen, voeding, gezondheid, huisvesting en educatie” (Hasenfeld, 1983:2). Hij stelt daarna vast dat er hulpverleningsorganisaties bestaan in soorten en maten: sociale huisvestingsmaatschappijen, OCMW’s, woonbegeleiding, drughulpverlening, … netwerken Voor een definitie van netwerken vindt hij inspiratie bij Provan en Milward. Een netwerk is volgens hen “een systeem van sociale dienstverlening dat een meerwaarde kan bieden aan een populatie geconfronteerd met diverse noden, op een manier die niet kan bereikt worden door één enkele organisatie” (Provan & Milward, 2001). Raeymaeckers merkt dat hulpverleningsorganisaties zich vaak organiseren in netwerken. Mogelijke redenen hiervoor vindt hij in de literatuur. Een eerste is schaarste: een tekort aan hulpbronnen om hun doelstelling waar te maken. De tweede is onzekerheid: één organisatie op zich heeft vaak een te beperkte kennis over omgevingsveranderingen. Netwerken zijn dus nodig om aan hulpbronnen te geraken en om kennis te vergaren. Wanneer werken netwerken? Het meten van integratie. Om een zicht te krijgen op de vraag wanneer netwerken werken wordt vaak gekeken naar de integratie van netwerken. Deze integratie kan op twee niveaus worden geoperationaliseerd: het organisatieniveau en het cliëntniveau. Wat 20 IV Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium organisatieniveau cliëntniveau het organisatieniveau betreft is elke organisatie met elke andere organisatie in het netwerk verbonden. Daarnaast verkrijgt elke organisatie van elke andere organisatie vlot informatie, kan ze vlot cliënten doorverwijzen naar elke andere organisatie en ziet ze ook met elke andere organisatie in het netwerk meerdere mogelijkheden om te overleggen rond concrete cliëntsituaties. Op het cliëntniveau gaat het over de continuïteit in de hulpverlening doorheen de verschillende organisaties die deel uitmaken van het netwerk, de toegankelijkheid van de organisaties in het netwerk voor cliënten die al cliënt zijn bij één van de organisaties in het netwerk en de hogere responsiviteit naar specifieke cliëntsituaties. Verschillen in integratie Voor zijn onderzoek richtte Raeymaeckers de focus op netwerken tussen hulpverleningsorganisaties uit de Antwerpse districten die werken met cliënten met een leefloon en die een onderlinge relatie hebben waarin ze informatie uitwisselen, cliënten doorverwijzen en caseoverleg organiseren. Hij gebruikte bij het bestuderen van deze netwerken een mix van methoden. In eerste instantie bakende hij de netwerken af. Vervolgens voerde hij een sociale netwerkanalyse uit waarbij hij de integratie van netwerken tussen hulpverleningsorganisaties in kaart bracht. Tenslotte ging hij d.m.v. kwalitatieve interviews met hulpverleners en coördinatoren en verklarende sociale netwerkanalyses op zoek naar een verklaring voor de verschillen in integratie die hij vaststelde. Samengevat leverde dit een beeld van de netwerken op waarin de netwerken in de regio’s Deurne en Antwerpen-Noord sterk waren geïntegreerd. Het netwerk in de regio Berchem was zwak geïntegreerd. Het netwerk in de regio Borgerhout zat op een tussenpositie. Governance als verklaring Een eerste verklaring die in de literatuur wordt aangedragen voor verschillen in netwerkintegratie is ‘governance’: ofte de manier waarop een netwerk be- of gestuurd wordt. Kenis en Provan (Provan & Kenis, 2008) onderscheiden drie soorten governance. Een eerste vorm is die waarin één organisatie duidelijk kan worden aangeduid als de bestuurder van het netwerk. In een tweede vorm de sturing van het netwerk in handen van een netwerk administratieve organisatie (NAO). Hier wordt een aparte administratieve entiteit opgezet met als specifiek doel het besturen van het netwerk en zijn activiteiten. Als derde vorm wijzen Kenis en Provan de zelfregulerende netwerken aan. De eerste twee soorten governance die Kenis en Provan onderscheiden, die met één leidende organisatie en de NAO zijn formele netwerken. Tussen zulke formele netwerken kan de relatieve effectiviteit berekend worden met de parameters densiteit en centraliteit. Het meest effectieve netwerk is dan het netwerk dat een lage densiteit combineert met een hoge centraliteit. De achterliggende logica is hier dat hoe meer gecentraliseerd de leidende organisatie is en hoe minder contacten er zijn tussen de perifere organisaties hoe effectiever het netwerk. In dit denken ligt de nadruk dus sterk op het belang van de leidende organisaties en de formalisering van relaties. 21 IV Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Echter, de netwerken in de vier Antwerpse districten in het onderzoek waren alle vier zelfregulerende netwerken. Governance speelt zich in zulke netwerken af op momenten van ‘shared participant governance’. In de vier districten werd dit georganiseerd in welzijnsoverleg. Aan zulk overleg nemen verantwoordelijken van de deelnemende organisaties deel. Ze wisselen er informatie uit en bevorderen op die manier de samenwerking tussen de organisaties in deze districten. Dit roept de vraag op naar de relatie tussen dit welzijnsoverleg en de integratie van een netwerk tussen hulpverleningsorganisaties. Zoals blijkt uit de tabel hieronder gaf de sociale netwerkanalyse op basis van de parameter geen eenduidig beeld. Netwerk Integratie Governance Deurne Sterk ? Berchem Zwak - Borgerhout Gemiddeld ? Antwerpen-Noord Sterk ? 4.2.Sleutelorganisaties als verklaring Een volgende mogelijke verklaring die in het onderzoek werd getoetst was de rol van sleutelorganisaties of brokers. Deze term werd gedefinieerd door Burt (Burt 2002). Sleutelorganisaties bevinden zich op sleutelposities in het netwerk en hebben een sterke invloed op de netwerkintegratie. Marsden en Lin wijzen erop dat niet zozeer de aanwezigheid van deze sleutelorganisaties maar wel het ‘gedrag’ van de sleutelorganisatie doorslaggevend is (Marsden & Lin 1982). In deze sleutelorganisaties kunnen twee soorten worden onderscheiden: de eerste soort hanteert een specialistische domeinafbakening. Zij specialiseren zich in één probleemdomein of hulpvraag. De tweede soort heeft een generalistische terreinafbakening. Binnen deze organisaties wordt een holistisch perspectief op cliënten gehanteerd en werkt men op verschillende probleemdomeinen of hulpvragen. Kenmerken zijn een laagdrempelig onthaal, vraagverheldering, doorverwijzing en toeleiding naar specialistische organisaties. Wanneer deze kenmerken gecombineerd worden met intensieve begeleiding spreekt Raeymaeckers van generalistische ondernemende organisaties. Binnen deze organisaties worden coöperatieve strategieën ingezet zoals contextualiseren, ondersteunen van de cliënt en onderhandelen. Wanneer een kolom over de aanwezigheid van generalistische sleutelorganisaties wordt toegevoegd aan de tabel die hierboven werd meegegeven over governance en integratie, levert dit onderstaand resultaat. 22 IV Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Netwerk Integratie Governance Deurne Sterk + Veel Berchem Zwak - Weinig Borgerhout Gemiddeld + Weinig AntwerpenNoord Sterk n.s. Generalistische Sleutel-organisaties Veel Dit leidt Raeymaeckers tot het besluit dat de integratie van de netwerken in de Antwerpse districten kan worden verklaard door een samengaan van coördinatie en sleutelorganisaties. Coördinatie neemt in deze specifieke netwerken dan de vorm aan van welzijnsoverleg waarin diensten elkaars werking aan elkaar voorstellen en samenwerken rond structurele thema’s. Sleutelorganisaties zijn hier dan generalisten die netwerken vanuit ondernemende organisaties. Zowel de rol van medewerkers in sleutelorganisaties brokeren als het werken als generalist waren het thema van tafels in het worldcafétafel. Je vindt het verslag van deze tafels op respectievelijk pagina 49, 54 en 55. 23 V HANDVATTEN VOOR SAMENWERKERS PETER BREPOELS Samenwerking tussen diensten, vaak uit verschillende sectoren, wordt door beleidsmakers vaak en meer en meer naar voor geschoven als de te volgen weg. In de context van de geestelijke gezondheidszorg zien we dit bijvoorbeeld in het kader van art. 107 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinstellingen. In de context van de jeugdhulp zien we dit in het Decreet Integrale Jeugdhulp (Vlaams Parlement, 2014). Samenwerken lijkt wel het nieuwe antwoord van de overheid op ieder probleem dat zich aandient. Maar ook wanneer het werkveld, al dan niet samen met universiteiten en hogescholen methodieken ontwikkelt is samenwerking vaak één van de bestanddelen. Methodieken zoals Assertive Community Treatment (Marx, Test, & Stein, 1973), Maatzorg (Demeyer, Princen, & Van Regenmortel, 1997), Casemanagement (Roovers & Wilken, 2000), Bemoeizorg (van de Lindt, 2000) geven telkens een belangrijke plaats aan de samenwerking tussen organisaties, vaak uit verschillende sectoren. Een model als Shared Care (Kates & Mazowita, 2011) of gedeelde zorg zet die samenwerking centraal. Echter, samenwerking is vaak lastig en soms gevaarlijk. In Groot Brittannië werd fout gelopen samenwerking tussen diensten en medewerkers uit verschillende sectoren aangeduid als de bepalende factoren die leidde tot de tragische overlijdens van Jonathon Zito, Victoria Climbié en Baby Peter (Laming, 2003). Ook te weten komen of het samenwerken tussen organisaties echt werkt is niet evident. Nog in het Verenigd Koninkrijk geeft een uitgebreid literatuuronderzoek naar samenwerking tussen organisaties uit de sectoren gezondheid en welzijn aan dat deze kennis erg beperkt blijft (Dowling, Powell, & Glendinning, 2004). In deze introductie wil ik een theoretische achtergrond schetsen bij een inventaris van goede praktijken m.b.t. samenwerking tussen Centra Algemeen Welzijnswerk en organisaties uit de geestelijke gezondheidszorg. Deze schets zal lopen langs volgende grote lijnen. Eerst geef ik een aantal definities en theoretische achtergronden die in de literatuur worden gebruikt als achtergrond om samenwerking tussen organisaties te analyseren. Deze definities en analysekaders leveren enkele concepten op en bieden enkele typologieën voor samenwerkingsinitiatieven aan. Vervolgens sta ik kort stil bij de effectiviteitsvraag: werkt samenwerken? Na dit eerder theoretische luik schets ik richtlijnen voor de praktijk en reflectieschema’s die, nog steeds vanuit de vakliteratuur, uit dit alles kunnen worden gedestilleerd. 24 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 5.1.Enkele definities In dit hoofdstuk sta ik stil bij de definitie van de begrippen ‘samenwerking tussen organisaties’, ‘alliantie’ en synergie. Interagency collaboration samenwerking Mattesisch en Monsey gaan in de literatuur op zoek naar de factoren die samenwerking tussen organisaties positief beïnvloeden en hanteren. Hierbij volgende werkdefinitie van samenwerking tussen voorzieningen (Mattessich & Monsey, 1992): Samenwerking is een wederzijds gunstige en goed gedefinieerde relatie. In deze relatie treden twee of meer organisaties toe om gedeelde doelen te bereiken. De relatie omvat een engagement m.b.t. het definiëren van onderlinge relaties en doelen, een gezamenlijk ontwikkelde structuur en gedeelde verantwoordelijkheid, gedeelde autoriteit en rekenschap voor succes en het delen van middelen en beloningen. Een iets oudere en bredere definitie vinden we bij Barbara Gray (Gray, 1989): Een proces, door hetwelke partijen die verschillende aspecten van eenzelfde probleem zien, hun punten van verschil constructief kunnen verkennen en zoeken naar oplossingen die verder gaan dan de eigen individuele, en dus beperkte, kijk op wat mogelijk is. Alliantie Een andere term die in deze context vaak wordt gebruikt is alliantie: Zuckerman definieert een alliantie als volgt (Zuckerman, Kaluzny, & Ricketts, 1995): afhankelijkheden Allianties komen voort uit wederzijdse nood en de wil van organisaties om risico’s en kosten te delen, om kennis en mogelijkheden te delen en om de voordelen te plukken van wederzijdse afhankelijkheden om gedeelde doelen te bereiken. De basisdoelen van allianties zijn het bereiken van een competitief voordeel, het versterken van, voor het te bereiken doel belangrijke kwaliteiten, het versnellen van innovatie en het verhogen van de flexibiliteit in respons op veranderingen in de markt en in de technologie. Synergie Een derde belangrijk begrip in dit verband is synergie. Hier is de definitie van Lasker (Lasker, Weiss, & Miller, 2001) toonaangevend: “The power to combine the perspectives, resources and skills of a group of people and organizations”. m.a.w. de kracht om perspectieven, middelen en vaardigheden van een groep mensen en organisaties te combineren. Wat hier opvalt is dat, in de context van samenwerken, Lasker afwijkt van de gangbare definitie van synergie die verwijst naar het ‘meer dan de som van de delen’ zijn. 25 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 5.2.Werkt samenwerken? Een voorbeeld ter introductie Uiteraard is het goed om de vraag te stellen of al dit samenwerken ook zoden aan de dijk brengt. Een studie die een antwoord probeert te geven op deze vraag is van Keith Provan. Hij bestudeerde vier samenwerkingsverbanden in de sector van de geestelijke gezondheidszorg door een netwerkbril. Hij leerde: De resultaten van ons onderzoek bij vier, qua grootte vergelijkbare, hulpsystemen in de geestelijke gezondheidszorg wijst erop dat verschillen in de effectiviteit van het netwerk verklaard konden worden door de structuur van het netwerk en door de context waarin het netwerk opereert. (Provan & Milward, 2001) centraal tekortkomingen De belangrijkste structuurcomponent die Provan ziet is de mate waarin de integratie van de diensten die de organisatie leveren centraal wordt aangestuurd. Contextvariabelen met een rol van betekenis zijn dan: de mate van directe en niet gefragmenteerde aansturing door de overheid, de stabiliteit en de gulheid waarmee middelen werden toebedeeld aan de samenwerking. Maar zo voegt hij hieraan toe: Ondanks deze bevindingen is dit onderzoek niet zonder tekortkomingen. Deze tekortkomingen limiteren de overdraagbaarheid van onze bevindingen en geven tegelijkertijd de richting aan voor verder onderzoek. Een eerste tekortkoming waarop Provan wijst is dat variabelen andere dan diegene die hier werden onderzocht een verklaring kunnen bieden voor belangrijke verschillen in de uitkomsten bij de cliënt en dus voor de effectiviteit van het netwerk. Bijvoorbeeld: Het is goed mogelijk dat de verschillen in de structuur van het netwerk een minder zware impact gehad hebben dan de onderzoekers veronderstellen. In plaats van de structuur van het netwerk kunnen ook historische patronen in subsidiestromen, evoluties in het systeem, behandelingspatronen, of de mix en verdeling van diensten onder de organisaties meer rechtstreeks gerelateerd zijn aan de uitkomsten die we vaststelden. Bijkomend wijst Provan erop dat er, ondanks inspanningen om vergelijkbare cliëntsteekproeven te selecteren op elke onderzoekssite, er verschillend kunnen geweest zijn in de mix van casussen, hulpverleningsgeschiedenis en de mate waarin cliënten positief reageren op een behandeling waarvan we ons niet bewust waren. Nog volgens Provan kunnen ook factoren op organisatieniveau zoals hogere mate van betrokkenheid of toewijding bij de medewerkers binnen organisaties op sleutelposities een verklaring kunnen bieden voor de verschillende effectiviteitsscores op elke site. Deze tekortkomingen hebben Provan niet tegengehouden om verder onderzoek te doen naar samenwerking tussen organisaties. We kunnen in dit verband ook verwijzen naar het onderzoek dat hij deed met Patrick Kenis dat in de uiteenzetting van Peter Raeymaeckers al aan bod kwam wanneer het ging over het belang van governance (Provan & Kenis, 2008). 26 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Effectiviteit is moeilijk te meten Het bovenstaande geeft aan dat de effectiviteit van samenwerkingsinitiatieven moeilijk te meten is. Walid El Ansari probeert de literatuur hierover te linken aan vijf community partnerships in Zuid Afrika en somt de moeilijkheden die hij tegenkomt op: methodologische problemen technische valkuilen context De diversiteit aan perspectieven, de veelheid van conceptuele facetten en de moeilijkheden die te maken hebben met het meten van elk van deze betrokken noties kan zorgen voor methodologische problemen. Parallel hiermee kunnen keuzes voor een micro- dan wel een macroevaluatie, indicators die dicht opzittende effecten dan wel meer van de interventie verwijderde effecten meten, voor het meten van korte dan wel langetermijneffecten, effecten op individueel dan wel op gemeenschapsniveau, voor technische valkuilen zorgen. Hier bovenop mogen we het belang van de context niet minimaliseren wanneer we samenwerkingen, partnerships of andere schema’s voor gezamenlijk werken evalueren (El Ansari, Phillips, & Hammick, 2001). Toch enkele meer recente bundelingen van effectiviteitsstudies en hun besluiten Ook bestaan er al enkele bundelingen van effectiviteitsstudies. Myfawny Mcdonald bekijkt het domein van de kinderbescherming en destilleert uit de studies volgende boodschappen (McDonald & Rosier, 2011): Alhoewel onderzoek heeft aangetoond dat samenwerking tussen organisaties de professionals en de betrokken organisaties ten goede komt, bijvoorbeeld door verhoogde kennis en vaardigheden, is er nog maar erg beperkt empirisch bewijs dat duidelijk aangeeft dat samenwerking wel degelijk leidt tot betere uitkomsten voor gebruikers. Onderzoek dat wil aantonen of samenwerking tussen diensten leidt tot verbeterde uitkomsten voor cliënten, vertoont zowel geografisch (onderzoek in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk) als qua onderzoeksdomein (kinderbescherming in de Verenigde Staten en gezondheid in het Verenigd Koninkrijk) een aanzienlijke vertekening. Het succes van samenwerking hangt sterk af van de context: de kwaliteit van de relatie tussen de organisaties, de betrokken sectoren (bijvoorbeeld: kinderbescherming, geestelijke gezondheid, kinderziekenhuizen en pediaters) en de strategieën die worden gebruikt door de organisaties. negatieve impact Samenwerking is het meest effectief voor kinderen met meerdere en complexe noden, hierbij moet worden opgemerkt dat er enig bewijs is dat suggereert dat samenwerking een negatieve impact kan hebben op die kinderen wiens noden niet zo complex zijn. Hoe sterker de banden tussen de organisaties, hoe waarschijnlijker het is dat families, waarvan de achtergronden wat betreft taal en cultuur verschillend zijn, deze diensten ook zullen gebruiken. In Australië is er enig bewijs voor het verhoogd gebruik van de prenatale diensten door cliënten uit de ‘indigenous populations’. 27 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium June Statham bekijkt het domein van de hulpverlening aan kinderen en gezinnen en besluit: Er is op dit moment slechts beperkt aangetoond dat samenwerking zorgt voor betere uitkomsten voor kinderen en hun families. Wel zijn er veelbelovende aanzetten van bewijs over de voordelen van een meer gezamenlijke aanpak in het verbeteren van de professionele praktijk en het bieden van betere ondersteuning in een vroegere fase voor kinderen en families die dit nodig hebben (Statham, 2011). niet inherent goed Het inbedden van zulke systemen in de praktijk vraagt echter tijd, in het bijzonder wanneer er weinig voorgaande geschiedenis is in het samenwerken van de organisaties. De literatuur bevestigt dat samenwerking tussen organisaties niet eenvoudig is en dat het niet inherent goed is. 5.3.Adviezen gebaseerd op meningen van experten eerder dan op effectmetingen Enigszins in contrast met deze beperkte aangetoonde effectiviteit wordt er in de literatuur toch veel praktisch advies gegeven m.b.t. het samenwerken van organisaties. Versterkende factoren Mattessich en Monsey zien 19 factoren die de samenwerking tussen organisaties positief beïnvloeden en verdeelt ze over 6 domeinen (Mattessich & Monsey, 1992). Dit levert volgende opsomming op: Omgeving de kunst van het compromis ■■ Een geschiedenis van samenwerking in de gemeenschap ■■ De samenwerkende groep wordt gezien als leidinggevend in de gemeenschap ■■ Het politieke en sociale klimaat zijn gunstig ■■ Karakteristieken m.b.t. lidmaatschap ■■ Onderling respect, verstandhouding en vertrouwen ■■ Een gepaste samenstelling van de groep ■■ Deelnemers aan de samenwerking zijn ervan overtuigd dat de samenwerking ook hun eigen belang dient ■■ Deelnemers beheersen de kunst van het compromis Factoren m.b.t. proces en structuur ■■ ■■ ■■ ■■ ■■ Deelnemers delen een belang in zowel het proces als de uitkomst Er zijn meerdere niveaus voor het nemen van beslissingen Er is de nodige flexibiliteit aanwezig in zowel het proces als de structuur Er worden heldere rollen en beleidslijnen uitgezet Zowel proces en structuur kunnen zich snel aanpassen aan veranderingen in de context Factoren m.b.t. communicatie communicatielijnen 28 ■■ De communicatie in de samenwerking is open en frequent ■■ Zowel de formele als de informele communicatielijnen zijn goed uitgebouwd ■■ Factoren m.b.t. de doelen van de samenwerking ■■ Er worden concrete en haalbare doelen gesteld V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium haalbare doelen ■■ Er is een gedeelde visie ■■ Een uniek doel voor de samenwerking dat niet volledig samenvalt met de doelen van de aparte leden van de samenwerking Factoren m.b.t. middelen ■■ Er zijn voldoende middelen ■■ Er staat een vaardige voorzitter aan het roer 5.4.Bryson: success will be very difficult to achieve Bryson neemt de literatuur over intersectorale samenwerking door en komt tot 22 vaststellingen, ook verdeeld over zes domeinen. Hierbij moet worden opgemerkt dat hij het heeft over samenwerking tussen organisaties uit verschillende sectoren. Hij onderscheidt drie sectoren: overheid, private sector en NGO’s (Bryson et al, 2006). In verband met de omstandigheden bij de start van de samenwerking Zoals in alle relaties tussen organisaties, komen sectoroverstijgende samenwerkingen eerder tot stand in turbulente omgevingen. In het bijzonder de totstandkoming en de mate waarin deze samenwerkingen kunnen worden gehandhaafd worden beïnvloed door duwende en remmende krachten in de marktomgeving en de institutionele omgeving. falen als succesfactor Beleidsmakers zullen sneller sectoroverstijgende samenwerkingen proberen wanneer ze geloven dat de gescheiden inspanningen van elke sector om een probleem aan te pakken hebben gefaald, of zullen falen en de huidige of toekomstige tekortkomingen niet kunnen worden opgelost door de sectoren wanneer deze op zichzelf handelen. Samenwerkingen – over verschillende sectoren heen - hebben meer kans op slagen als er minstens één verbindend mechanisme – zoals machtige sponsors – het eens zijn over het aan te pakken probleem. Een andere succesfactor is dat er al bestaande samenwerking was op het moment dat de nieuwe samenwerking tot stand komt. Over de elementen in het samenwerkingsproces De vorm en inhoud van de initiële samenwerkingsovereenkomsten en de processen die werden ingezet om deze te formuleren beïnvloeden de uitkomsten van het samenwerken. voorvechters Samenwerkingen tussen organisaties hebben meer kans op slagen wanneer ze kunnen terugvallen op toegewijde sponsoren en krachtige voorvechters die zowel formeel als informeel leiderschap kunnen bieden. Samenwerkingen tussen organisaties in verschillende sectoren hebben meer kans op slagen wanneer ze, voor zowel interne als externe belanghebbenden, de legitimiteit van de samenwerking kunnen aantonen. Deze legitimiteit aantonen heeft betrekking op de samenwerking als de juiste vorm van organiseren, de samenwerking als een aparte entiteit en de samenwerking als een bron van vertrouwenwekkende interactie tussen de leden. 29 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium vertrouwen machtsonevenwichten Samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren hebben meer kans op slagen wanneer er blijvend activiteiten worden georganiseerd die erop gericht zijn het vertrouwen tussen de organisaties te vergroten of te bestendigen. Omdat conflict veel voorkomt in partnerschapsrelaties hebben samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren meer kans op slagen wanneer de partners middelen en tactieken inzetten om de machtsonevenwichten tussen de partners te verkleinen en om conflicten effectief aan te pakken. Samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren hebben meer kans op slagen wanneer ze zowel een weloverwogen als op de veranderende situaties inspelende planning kunnen hanteren. Een weloverwogen planning is meer aangewezen in opgelegde samenwerkingen en een planning die inspeelt op veranderende situaties is meer aangewezen in niet-opgelegde samenwerkingen. Samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren hebben meer kans op slagen wanneer ze gefocust blijven op de stakeholders. Dit kan door het uitvoeren van stakeholderanalyses, het aanspreekbaar zijn en blijven voor belangrijke stakeholders, het gebruik maken van het proces om vertrouwen op te bouwen en de vaardigheden in het hanteren van conflicten te vergroten en te bouwen op de onderscheiden competenties van de leden. In verband met de structuur en het beheer van de samenwerking De structuur van de samenwerking wordt beïnvloed door omgevingsfactoren zoals de stabiliteit van het systeem en het strategische doel van de samenwerking. De structuur van de samenwerking zal waarschijnlijk met de tijd veranderen. Dit omwille van de ambiguïteit in de lidmaatschappen en de complexiteit van de lokale omgeving. De structuur van de samenwerking en de aard van de taken die worden uitgevoerd op cliëntniveau zullen waarschijnlijk een invloed hebben op de algemene effectiviteit van de samenwerking. De formele maar ook de informele beheersmechanismen zullen waarschijnlijk de effectiviteit van de samenwerking beïnvloeden. Over eventualiteiten en beperkingen m.b.t. het proces, de structuur en de leiding van samenwerking Samenwerkingen die gaan over planning van activiteiten op systeemniveau zullen waarschijnlijk het meeste onderhandeling vragen. Ze zullen wat dit betreft gevolgd worden door samenwerkingen die focussen op het administratieve niveau en, ten derde, samenwerkingen die gaan over de eigenlijke dienstverlening. machtsbalansen Samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren hebben meer kans op slagen wanneer ze manieren inbouwen om machtsonevenwichten en plotse veranderingen in de machtsbalansen te hanteren. Wanneer organisaties uit verschillende sectoren samenwerken, mag men zich verwachten aan tegenstrijdige institutionele logica’s. Deze tegenstrijdige logica’s 30 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium kunnen een grote invloed hebben op de mate waarin deze samenwerkingen er in slagen overeenkomsten te bereiken over essentiële aspecten van het proces, de structuur, het beheer en de gewenste uitkomsten. eigenbelang eerste orde tweede orde derde orde Samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren hebben meer kans op het creëren van een meerwaarde voor het publiek wanneer ze bouwen op het eigenbelang van de betrokken individuen en organisaties en de sterktes van elke betrokken sector. Daarnaast is het belangrijk dat in deze samenwerkingen manieren worden gevonden om de zwaktes van elke sector te verkleinen, te overstijgen of te compenseren. Samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren hebben meer kans op het creëren van een meerwaarde voor het publiek wanneer ze zorgen voor positieve effecten in de eerste, tweede en derde orde. Deze drie ordes haalt Bryson bij Innes en Booher. Positieve effecten in de eerste orde zijn onmiddellijk zichtbaar als direct resultaat van de samenwerking. Het kan gaan over het vergroten van het sociaal, intellectueel en politieke kapitaal van de organisatie, over goede afspraken tussen de organisaties, over innovatieve strategieën die ontstaan in de samenwerking. Positieve effecten van de tweede orde komen er wanneer de samenwerking al een tijd loopt of ontstaan buiten de formeel afgesproken kaders van de samenwerking. Het kan gaan over nieuwe partnerschappen, veranderingen in percepties, gezamenlijke acties op terreinen waar dit initieel niet de bedoeling was, … . Positieve effecten van de derde orde komen nog later aan de oppervlakte. Het kan gaan over nieuwe samenwerkingen, minder conflicten tussen de partners, het meer op elkaars terrein durven komen, nieuwe organisaties, nieuwe manieren om sociale problemen aan te pakken, het ontwikkelen van een nieuw discours of een nieuwe gezamenlijke taal (Innes & Booher, 1999). Samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren zullen waarschijnlijk een grotere meerwaarde voor het publiek creëren wanneer ze veerkrachtig zijn en wanneer ze zich met regelmaat laten bevragen. rekenschapssysteem Samenwerkingen tussen organisaties uit verschillende sectoren zullen waarschijnlijk meer effectief zijn wanneer ze een rekenschapssysteem hanteren dat input, proces en uitkomsten in kaart brengt, wanneer ze gebruik maken van een verscheidenheid aan manieren voor het verzamelen, interpreteren en gebruiken van data en wanneer ze een op uitkomsten gebaseerd meetsysteem hanteren dat bouwt op sterke relaties met de belangrijkste politieke en professionele gezagsdragers. In een laatste en algemene bemerking vat Bryson de 21 andere observaties gevat, zij het eerder pessimistisch samen: The normal expectation ought to be that success will be very difficult to achieve in cross-sector collaborations. 31 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 5.5.Concepten en schema’s Collaborative advantage en collaborative inertia Chris Huxham put uit 15 jaren actieonderzoek bij mensen die samenwerkingen concreet gestalte geven, ze faciliteren, consult bieden bij samenwerkingsproblemen, …. . Ze leert er uit dat samenwerking niet altijd zaligmakend is (Huxham & Vangen, 2004). Ze introduceert naast de term collaborative advantage ook de term collaborative inertia. Collaborative advantage staat dan voor het synergie-argument. Om het echte voordeel van samenwerking te realiseren is het nodig dat iets bereikt wordt dat niet kon worden bereikt door elk van de organisaties afzonderlijk. Dit concept biedt een bruikbaar zoeklicht voor het zoeken naar het doel van samenwerking. (Huxham with Macdonald 1992; Huxham 1993). Collaborative inertia verwijst dan naar: Dit houdt in dat de uitkomst van samenwerkingsverbintenissen vaak verwaarloosbaar lijkt of dat het tempo waarmee de uitkomst wordt gerealiseerd erg laag is. Zelfs wanneer succesvolle uitkomsten worden vermeld, maken verhalen over pijn en hard labeur integraal deel uit van het bereikte succes. (Sector) failure als een belangrijke succesfactor John Bryson botst bij het bestuderen van de literatuur over cross sector agency collaboration op het begrip ‘sector failure’. Sector failure komt uit de literatuur tevoorschijn als een belangrijke factor in het slagen van samenwerking tussen organisaties uit verschillende sectoren (Bryson, Crosby, & Middleton Stone, 2006): Zeker samenwerkingen over de sectorgrenzen heen, lijken beïnvloed te worden door de mate waarin afzonderlijke inspanningen om een gedeeld probleem op te lossen, hebben gefaald. Deze notie vinden we ook terug op het niet-intersectorale niveau, wanneer de organisaties die samenwerken tot dezelfde sector behoren. Ze zit bijvoorbeeld vervat in de definitie die Huxham geeft van ‘collaboration’: 32 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium We use the term ‘‘collaboration’’ to refer to formalized joint working arrangements between organizations that remain legally autonomous while they engage in coordinated collective action to achieve outcomes that none of them can achieve on their own. (Vangen & Huxham, 2011) Unique purpose: Een eigen en uniek doel voor de samenwerking. Mattessich en Monsey benoemen een uniek doel voor de samenwerking als een factor die het succes van de samenwerking positief beïnvloedt. Het gaat dan over de opdracht, het doel of de aanpak van de samenwerking die minstens ten dele verschilt van de opdrachten, doelen en aanpakken van elk van de samenwerkende organisaties afzonderlijk (Mattessich & Monsey, 1992). 5.6.Drie perspectieven om naar de motivatie voor samenwerking tussen organisaties te kijken Nadia Farmakopoulou bestudeert kwalitatieve data uit het buitengewoon onderwijs. Ze leidt uit deze studie drie perspectieven af om naar interagency collaboration te kijken: ■■ Het perspectief van sociale uitwisseling: de motivatie om samen te werken is intern voor elke organisatie. ■■ Relaties tussen organisaties vormen zich waar leden van organisaties wederzijdse winsten of voordelen zien in het samenwerken. ■■ Het krachten/middelenafhankelijkheidsmodel: organisaties worden soms gedwongen in verbindingen die ze zelf niet zouden hebben gekozen. Maar de organisaties worden desalniettemin verondersteld samen te werken uit rationeel eigenbelang. ■■ Het politiek-economisch perspectief: in het echte leven, zullen alle welzijnsorganisaties wel enigszins beperkt zijn door wettelijke druk (opgelegde samenwerking), administratieve druk (lokaal politieke besluitvorming), sociale druk (pressiegroepen) of directieven van een hoger niveau. Dit geeft aan dat verbindingen tussen organisaties zich moeten verhouden tot wijdere economische, politieke en sociale krachten. Dit principe staat centraal in het politiek-economisch perspectief (Farmakopoulou, 2002). 5.7.Drie samenwerkingsstrategieën Ulrica Nylén deed een uitgebreide literatuurstudie en volgde in een verkennende casestudie zeven samenwerkingsinitiatieven op in de brede welzijnssector in Zweden (Nylén, 2007). Haar literatuurstudie bracht drie samenwerkingsstrategieën aan het licht die ze uitzet op een twee-assenstelsel. De eerste as geeft de graad van formalisering weer; de tweede as de intensiteit waarmee wordt samengewerkt. 33 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Figuur 1: Interagency collaboration strategies in the human services sector INTENSITY Low High FORMALIZATION Low 2. COMMITMENTBASED NETWORKING 1. ASSIGNMENTS REALLOCATION 3. FORMALIZED TEAMBUILDING High De samenwerkingsstrategieën die dit assenstel oplevert zijn: ■■ Herverdelen van opdrachte: dit staat voor samenwerking tussen organisaties waar cliënten of specifieke plichten worden uitgewisseld tussen aanbieders. Een vergelijkbare typologie kwam aan bod aan de tafel ‘Wat met cliëntinformatie in het netwerk? van het worldcafe. Je vindt het verslag van deze tafel op pagina 51 of via deze link. ■■ Op telkens nieuwe engagementen bouwende samenwerking: deze samenwerking bouwt op hechte, meestal informele interactie tussen professionelen die gezamenlijk een nieuwe of een verbeterde set van diensten aanbieden. ■■ Het bouwen van een nieuw formeel team is de strategie die op beide assen hoog scoort. Hier wordt intense interactie tussen professionelen georganiseerd in een nieuwe organisatie-eenheid met het doel een meer kwaliteitsvolle dienstverlening te bieden aan een specifieke cliëntengroep. 5.8.Een typologie naar doelen Mary Atkinson bestudeerde 30 samenwerkingsinitiatieven in het Verenigd Koninkrijk waarbij organisaties uit de sectoren onderwijs, welzijn en gezondheidszorg betrokken waren. 139 interviews leverden een inzicht op in de doelen die worden geformuleerd (Atkinson, Wilkin, Stott, Doherty, & Kinder, 2002). Ze onderscheidt: Decision-making groups Het hoofddoel van de gezamenlijke activiteit in de initiatieven die in deze groep worden ingedeeld is om een forum te bieden waarin professionelen uit de verschillende organisaties elkaar konden ontmoeten om thema’s te bespreken en beslissingen te nemen. 34 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Figuur 2: Decision-making group Education Social Services Health Other Operational Strategic Decision-making group Consultatie- en trainingssamenwerkingen Binnen initiatieven die onder de noemer ‘consultatie- en trainingssamenwerkingen’ vielen was het belangrijkste doel van de samenwerking het verhogen van de expertise van de professionelen van de ene organisatie door hen consultatie en training aan te bieden. Dit gebeurde meestal op het operationele niveau. Operational Strategic Figuur 3: Consultation and training Agency Agency 35 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Centrebased delivery Het hoofddoel in de samenwerking tussen deze organisaties is om een bepaalde expertise op één plaats samen te brengen, dit om een meer gecoördineerde en meer uitgebreide dienst te kunnen bieden. Operational Strategic Figuur 4: Centre-based delivery Education Health Social Services Other Coordinated delivery Coordinated delivery lijkt enigszins op centre-based delivery. Het belangrijkste doel van coordinated delivery is het samenbrengen, door samenwerking tussen meerdere organisaties, van een aantal organisaties bij het leveren van diensten opdat een meer gecoördineerd en samenhangend antwoord op de nood kon worden geboden. Meestal werd dit bereikt door het aanduiden van een coördinator die verantwoordelijk was voor het samenbrengen van eerder gescheiden diensten. Strategic Figuur 5: Coordinated delivery Operational Coordinator 36 Education Social Services Health Other V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Operational-team delivery Het doel van initiatieven binnen deze categorie is dat professionals van verschillende organisaties gingen samenwerken op een dagdagelijkse basis en zo een samenhangend, vanuit meerdere organisaties samengesteld, team gaan vormen. Dit team levert dan zijn diensten direct aan de cliënten. Operational Strategic Figuur 6: Operational-team delivery Education Health Social Services Other 5.9.Praktische instrumenten voor het nadenken over samenwerking tussen organisaties Twee schema’s voor een breedspectrumanalyse Zowel Bryson als Mattessich bieden een schematisch overzicht met een breed spectrum om de samenwerking tussen organisaties te analyseren. Bij Mattessich is dit schema het meest overzichtelijk (Mattessich & Monsey, 1992). De auteurs splitsen de factoren die een samenwerking bepalen op in de eerder al geschetste zes categorieën: omgevingsfactoren, lidmaatschapsfactoren, proces- en structuurfactoren, de manier waarop gecommuniceerd wordt binnen de samenwerking, het doel van de samenwerking en de middelen waarop de samenwerkende partners een beroep kunnen doen. Het schema van Bryson dat gaat over intersectorale samenwerking, legt meer nadruk op de verbanden tussen de verschillende factoren (Bryson et al., 2006),. 37 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Figuur 7: A Framework for Understanding Cross-sector Collaborations INITIAL CONDITIONS General Environment Turbulence Competitive and institutional elements Sector Failure Direct Antecedents Conveners General agreement on the problem Existing relationships or networks PROCESS STRUCTURE AND GOVERNANCE Formal and Informal Forging agreements Building leadership Building legitimacy Building trust Managing conflict Planning Formal and Informal Membership Structural configuration Governance structure CONTINGENCIES AND CONSTRAINTS Type of collaboration Power imbalances Competing institutional logics OUTCOMES AND ACCOUNTABILITIES Outcomes Public value First-, second, and third-order effects Resilience and reassessment Accountabilities Inputs, processes, and outputs Results management system Relationships with political and professional constituencies Bron: Bryson et al., 2006 . Dit schema deelt heel wat aspecten met de factoren van Mattessich maar legt meer nadruk op de beginsituatie van een samenwerking tussen organisaties en benoemt een aantal belemmeringen zoals machtonevenwichten en wedijverende institutionele logica’s. Nadenken over doelen in de samenwerking tussen organisaties Andere auteurs bieden schema’s die meer specifiek stilstaan bij de verschillende aspecten van het samenwerken tussen organisaties. Chris Huxham biedt een schema waarin de gedeelde doelen in een samenwerking kunnen worden geanalyseerd (Vangen & Huxham, 2011). 38 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Figuur 8: Means of achievement HIDDEN openness ASSUMED EXPLICIT COLLABORATIVE GOALS goal ownership ORGANIZATION GOALS INDIVIDUAL GOALS THE COLLABORATION THE ORGANIZATION THE INDIVIDUAL means of achievement Het schema maakt een onderscheid op drie assen. Een eerste as gaat over de middelen die er in een samenwerking ter beschikking zijn om het doel te bereiken. Kan de samenwerking beschikken over de middelen van één of enkele individuen om haar doel te bereiken? Of wordt het potentieel van één of enkele van de samenwerkende organisaties ingezet? Of leveren alle organisaties die deel nemen aan de samenwerking een bijdrage? Een volgende as gaat over het eigenaarschap van de doelen. Wordt dit eigenaarschap gedragen door één of enkele individuen? Wordt er samengewerkt rond een doel waarvan het eigenaarschap gedragen wordt door één of enkele van de samenwerkende partners? Of is de samenwerking zelf eigenaar van het doel? doelen die men doelbewust verbergt De laatste as stelt vragen over de openheid waarmee de doelen, en daarmee ook de antwoorden, op de voorgaande vragen worden geformuleerd. Het kan hierbij gaan over expliciet gemaakte doelen, meestal te vinden in verslagen van vergaderingen. Maar evengoed kan het gaan over doelen die in de samenwerking niet zijn uitgesproken maar die als veronderstelling, vaak in verschillende versies, leven bij de deelnemers. Huxham benoemt ook de verborgen doelen als een categorie. Naast de doelen waarover men open communiceert zijn er voor individuen en organisaties ook doelen die men doelbewust verbergt voor de andere partijen in de samenwerking. Nadenken over vertrouwen in samenwerking tussen organisaties paard Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Huxham geeft ook een oude wijsheid schematisch weer. Vertrouwen wordt moeizaam opgebouwd maar kan snel worden verloren. Dit geldt uiteraard ook in de complexe samenwerking tussen organisaties. 39 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Figurur 9: Dynamics in the membership structures of collaborations Policy influences on purpose Policy influences on member organisations collaborative purpose collaborative membership moving to new collaborative agendas individual’s job changes Bron: Huxham & Vangen (2000) Figuur 10: Fragility of the trust building loop Reinforce trusting attitudes Gain underpinnings for more ambitious collaboration Aim for realistic (initially modest) but succesful outcomes form expectations about the future of the collaboration based on reputation or past behaviour or contracts and agreements have enough trust and take a risk to initiate the collaboration Bron: Huxham & Vangen; 2004 Kijken naar de structuur van een samenwerking tussen organisaties Huxham biedt ook een schema om de netwerkstructuur van een samenwerking tussen organisaties in beeld te brengen (Huxham & Vangen, 2005). Het schema kan ook gebruikt worden om het netwerk waarin één organisatie opereert in kaart te brengen. De letters in onderstaand schema staan voor samenwerkingsverbanden, de cijfers voor individuele medewerkers. Medewerkers kunnen een eigen kleur krijgen op basis van de organisatie waartoe ze behoren. Samenwerkingsverbanden kunnen ook per typologie, bijvoorbeeld doel, een kleur krijgen. 40 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Figuur 11: Illustration of complexity through multiple membership of partnerships 5 individuals members and 5 individuals from other member organisations or partnerships 20 4 individuals from other member organisations 23,30, 37,38, 39 32 46,47, 48,49 D E 8 18 A F 50 13 10 C B 1 individuals member and 3 individuals from other member organisations 4 2 1 G H 16 I 3 12 Note: Letters represent partnerships, numbers indicate individual people who are represented on them. Source: Sweeting et al. (1999) study of membership of partnerships in Bristol. Ook Ulrica Nylén presenteert een schema om de structuur van samenwerkingsinitiatieven tussen organisaties in kaart te brengen. Dit kwam eerder al aan bod (Nylén, 2007). Voor het kijken naar leiderschap in samenwerking tussen organisaties Huxham destilleert uit de interviews, die ze gedurende 17 jaar afnam van mensen in samenwerkingsverbanden tussen organisaties, volgend schema wat het leiderschap betreft (Huxham, 2003). Men kan het bekijken als een continuüm met aan de linkerkant leiderschapsstijlen die baden in de geest van samenwerking. Aan deze zijde vindt men veel sociaal wenselijke uitspraken over leiderschap in samenwerkingsverbanden. De juiste leden bij elkaar brengen, de leden empoweren en zo participatie mogelijk maken, iedereen actief betrekken, enz. Huxham merkte in haar interviews dat dit niet de enige kant van het verhaal was. Soms werkt een samenwerking omdat de persoon die ze leidt niet te beroerd is om het pad van ‘collaborative thuggery’, ofte boevenstreken in te slaan. Het manipuleren van de agenda van de samenwerking, het spelen van ‘politieke spelletjes’. 41 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Figuur 12: The essence of leadership for collaborative advantage From the spirit of collaboration ... the essence of EMBRACING Embracing the right kind of members EMPOWERING empowering members to enable participation INVOLVING involving and supporting all members MOBLILZING mobilizing members to make things happen MANIPULATING THE COLLABORATIVE AGENDA making things happen through leadership enactment for collaborative advantage PLAYING THE POLITICS making things happen through ... towards collaborative thuggery Bron: The essence of leadership for collaborative advantage; Vangen & Huxham (2003) Voor het nadenken over leren in samenwerking eerste generatie: individu Yrjö Engeström bouwt verder op de ‘activity theory’ van Vygotsky om te komen tot een theoretisch kader over hoe mensen leren in samenwerkingsverbanden tussen organisaties (Engeström & Glăveanu, 2012). Hij bouwt zijn theorie op in drie generaties. In de eerste generatie activity theory gaat het over hoe een individu leert of een losse groep mensen leert. Figuur 13: First generation activity theory model Meditational Means (Tools) (machines, writing, speaking, gesture, architecture, music, etc.) Subject(s) (individual, dyad, group) Object/Motive ----> Outcome(s) De basis van de driehoek waarin wordt geleerd bestaat hier uit de relatie tussen het subject of de subjecten die iets willen leren en het object, dat wat ze willen leren, of datgene wat ze willen bereiken. Vaak zal er bij het bereiken van dit doel gebruik gemaakt worden van middelen die helpen dit doel te bereiken. Dit veronderstelt dat de subjecten de middelen leren gebruiken, de linkerzijde van de driehoek, en zicht hebben of ontwikkelen op welke middelen hen op welke manier zullen helpen bij het realiseren van het doel, de rechterzijde van de driehoek. tweede generatie: organisatie 42 Activity theory van de tweede generatie gaat over leren in een organisatie. Oorspronkelijke driehoeksschema van de eerste generatie zit nog in dit schema vervat, het zit bovenaan in de tekening, maar het is uitgebreid. V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Figuur 14: second generation activity theory model Mediating Artefacts: Tools and Signs Object Sense Subject Rules Outcome Meaning Community Division of Labour Bron: The structure a human activity system Engestrom 1987 p.78 The structure ofofa human activity system Engestrom 1987 p.78 Een aantal aspecten van een organisatie zijn er bijgekomen. Zo heeft een organisatie een set van regels waarnaar men zich binnen de organisatie gedraagt, de linkerkant van de basis. Ook heeft een organisatie een arbeidsverdeling, de rechterkant van de basis van de driehoek. In het midden van de basis vinden we de ruimere gemeenschap waarbinnen de organisatie functioneert terug. Ook hier zijn het de verbindingen tussen al deze punten en het gedeelde doel van de organisatie, het midden van de rechterkant van het schema die onze aandacht vragen. samenwerking In de activity theory van de derde generatie staat het samenwerken van organisaties centraal. Figuur 15: third generation activity theory model Two interacting activity systems as minimal model for third generation of activity theory ... Engeström 1999 Mediating Artefact Mediating Artefact Object 2 Object 2 Object 1 Rules Community Division of Labour Object 1 Division Community of Labor Rules Object 3 Uiteraard blijven de schema’s uit de eerste en tweede generatie geldig. Maar het gaat hier nu over meerdere organisaties die, als het goed is, doelen nastreven die minstens gedeeltelijk worden gedeeld door de betrokken organisaties en de mensen die er in werken. leermechanismen Boundary crossing Binnen de ‘activity theory’ gaat er recent veel aandacht naar het gegeven ‘boundary crossing’. Dit wordt gedefinieerd als het overschrijden van de grenzen tussen verschillende types van professionals en tussen verschillende instellingen die elk hun eigen cultuur en geschiedenis hebben. Akkerman maakte een review van 181 studies over ‘boundary crossing’ (Akkerman, 2011). In deze studies wordt aangetoond dat ‘boundary crossing’ vier soorten leermechanismen in gang kan zetten. 43 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium identificatie coördinatie reflectieproces veranderingsproces Het eerste leermechanisme is wederzijdse identificatie waarbij overlappende praktijken worden gedefinieerd of geherdefinieerd in het licht van elkaar. In dit proces focussen de betrokkenen op hoe de overlappende praktijken van elkaar verschillen en hoe ze legitiem naast elkaar kunnen bestaan. Het tweede leermechanisme is de coördinatie van de verschillende praktijken. Dit houdt in dat er middelen worden gezocht en procedures ontwikkeld die het mogelijk maken dat er efficiënt kan worden samengewerkt in de werkverdeling. Consensus over de praktijken en de manier waarop ze overlappen is hierbij wenselijk doch niet noodzakelijk. Het derde leermechanisme is een reflectieproces. Hier gaat het over het wederzijds definiëren van de verschillende perspectieven die elk van de verschillende praktijken met zich mee kan brengen en het creëren van openheid om vanuit het perspectief van de ander te kijken naar de eigen praktijken. Het vierde mechanisme is een veranderingsproces. Hier wordt, vaak in antwoord op een confrontatie met een nieuw vraagstuk of probleem, een gedeeld kader afgesproken waarbinnen oplossingen kunnen worden gezocht voor dit vraagstuk of probleem. De oplossingen houden in dat overlappende praktijken worden geïntegreerd door het ontwikkelen van hybride perspectieven en/of activiteiten. Aan de tafel participatie van cliënten in samenwerking tussen hulpverleningsorganisaties van het worldcafé werd het thema cliëntparticipatie als voorbeeld gegeven van een domein waarop via boundary crossing veel van elkaar kan worden geleerd. Je vindt het verslag van deze tafel op pagina 52 of via deze link. In het worldcafé ging het aan één tafel over boundary crossing. Je vindt het verslag van deze tafel op pagina 52 of via deze link. 44 V Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 45 VI WORLDCAFÉ Het namiddagluik van het symposium werd opgevat als een World Café waarbij in blokjes van telkens 20 minuten enkele topics uit de voormiddag verder werden uitgediept. De gastheren en –vrouwen bezorgden achteraf volgend verslag. Meer info over de World Café methode vind je op: http://www.theworldcafe.com/ method.html. 6.1.Tafel 1: gastheer Jan Vos Thema: samen effectiever verwonderd, bezorgd en verontwaardigd? gemis Het vertrekpunt van de eerste tafel was de vaststelling dat er op het vlak van het signaleren van structurele problemen nog nauwelijks of niet wordt samengewerkt tussen de sectoren geestelijke gezondheidszorg en de CAW’s. De deelnemers aan dit Worldcafé benoemen dit als een gemis én werkten al dadelijk twee voorbeelden uit die illustreren hoe dit gemis ingevuld kan worden. Iedereen wint Het eerste gaat over de woonproblematiek: thema zijn de normen voor de kwaliteit van de woningen, die worden opgelegd in het pandendecreet, waardoor heel wat kamers niet meer beschikbaar zijn voor mensen in trajecten van begeleid wonen. Het is, aan de ene kant, goed dat deze normen verbeteren maar wanneer er geen betaalbare alternatieven zijn voor kamers die niet aan de normen beantwoorden verdwijnt wel een deel van de woningmarkt dat essentieel is voor de begeleidingsvorm begeleid wonen. Hiermee samenhangend stellen de deelnemers vast dat cliënten die gebruik maken van de regeling voor beschut wonen geen aanspraak kunnen maken op huursubsidie. Ook ontbreekt voor beschut wonen nog een agogisch voortraject waarin de mensen getraind worden in de vaardigheden die nodig zijn om zelfstandiger te wonen. Ook het gebrek aan een partnerschap met de CLB’s is hier een hiaat. Een meer omvattende Vlaamse regelgeving op dit vlak is nodig. Deze thema’s zijn weliswaar opgenomen in de ad hoc werkgroep wonen-welzijn wat resulteerde in een conceptnota wonen-welzijn van het Kabinet van Vlaams minister van Energie & Wonen en het Kabinet van Vlaams minister van Welzijn Volksgezondheid & Gezin (Jo Vandeurzen, 2010). Doch dit blijft in te grote mate een ad hoc gebeuren en zou volgens de deelnemers beter in een gezamenlijk project van Zorgnet, FDGG en SOM kunnen opgenomen worden. Conflicterende belangen Het tweede voorbeeld wordt aangebracht door medewerkers van ’t Kruispunt. Zij wijzen op het gat waarin mensen vallen die worden verwezen vanuit een CAW naar organisaties uit de geestelijke gezondheidszorg. Dit gat heeft te maken met een gebrek aan capaciteit op de eerste lijn van de geestelijke gezondheidszorg. 46 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Naast dit capaciteitstekort zien de deelnemers ook aspecten van regelgeving die voor verbetering vatbaar zijn: ■■ Een afstemming van de regels m.b.t. cliëntinformatie dringt zich op. ■■ Er is geen afstemming van de prijssystemen voor aanbodsvormen van begeleid wonen in de verschillende sectoren. niet ernstig Wat het capaciteitstekort betreft wijzen enkele deelnemers erop dat de omzetting van een residentieel aanbod naar een ambulant aanbod nog niet ernstig aangevat is. Achtergrond bij deze vaststellingen is dat in het kader van de implementatie van art. 107 van de wet betreffende de ziekenhuizen en de verzorgingsinstellingen (Gecoördineerde wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, 2008) de omzetting van residentieel aanbod naar de eerste drie kernfuncties van zorgcircuits en netwerken erg moeilijk van de grond komt. Ter herinnering, deze eerste drie functies zijn: ■■ Functie 1: activiteiten inzake preventie en promotie van geestelijke gezondheidszorg, vroegdetectie, screening en diagnosestelling. ■■ Functie 2: ambulante intensieve behandelteams voor zowel de acute als chronische problemen inzake geestelijke gezondheid. ■■ Functie 3: rehabilitatieteams die werken rond herstel en sociale inclusie (Interministeriële Conferentie Volksgezondheid, 2010). De gesprekken aan deze tafel waaraan zowel medewerkers van CAW’s, CGG’s en ziekenhuizen deelnamen gaf aan dat vooral met betrekking tot het laatste voorbeeld de belangenconflicten tussen de verschillende sectoren een belangrijke rol spelen. 6.2.Tafel 2: gastvrouw Like Vandamme Thema: samen effectiever verontwaardigd Aan deze tafel werd de vraag als confronterend ervaren. Vermaatschappelijken heeft inderdaad ook een structurele en maatschappelijke kant waarbij een kritische kijk vanuit het werkveld onontbeerlijk is. Tegelijk zagen de deelnemers dat deze alertheid grotendeels afwezig is in de huidige samenwerkingsverbanden tussen CAW’s, CGG’s en GGZ en dat het zinvol was om dit aspect meer uit de verf te laten komen. Krachten bundelen op beleidsniveau leek dan een logische vertaling. Onbekend is … Een eerste stap is het beter leren kennen en benutten van elkaars aanbod. Enkel op die manier kunnen hiaten in het aanbod op een goede manier worden geduid. De bedoeling moet zijn te komen tot een meer geïntegreerd aanbod, dat in de plaats komt van het huidige aanbod dat door de deelnemers als gefragmenteerd werd ervaren. kansen Kansen in samenwerking werden er vooral gezien in de aanwezigheid van aan de ene kant de GGZ-specifieke competenties en know how en aan de andere kant de brede kijk van CAW-medewerkers. 47 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 6.3.Tafel 3: gastvrouw Kristin Nuyts Thema: participatie van cliënten in samenwerking tussen hulpverleningsorganisaties Micro & meso beslisser De rode draad in de gesprekken aan deze tafel is het onderscheid tussen participatie op microniveau en op mesoniveau. Bij participatie op microniveau gaat het over de cliënt die inzage heeft in zijn dossier en/of het in grote mate zelf beheert en die de uiteindelijke beslisser is in het verloop van het hulpverleningstraject, ook wanneer bij dit traject organisaties uit verschillende sectoren betrokken zijn. Participatie op mesoniveau gaat dan over het betrekken van cliënten bij beslissingen op niveau van de organisatie of het samenwerkingsverband. Dit kan gaan over de keuze van een organisatie om meer dan wel minder in te zetten op residentiële hulp, de keuze in grote bijscholingstrajecten voor medewerkers, maar ook inzet van mensen uit de doelgroep bij intervisie en supervisie en de opleiding van nieuwe medewerkers. Dit onderscheid kwam op verschillende momenten in de gesprekken aan bod. Ambulant & residentieel Verder werd aan deze tafel een verschil vastgesteld tussen ambulante en residentiële settingen. Participatie is in residentiële settingen al meer ingebed in de werking stelden de deelnemers vast. Dit zowel op micro- als op mesoniveau. De deelnemers uit ambulante deelwerkingen, met vaak minder ervaring met cliëntparticipatie, gaven in de gesprekken aan te willen leren van de ervaring van hun collega’s uit residentiële settingen. Ook de medewerkers uit CAW’s gaven aan dat ze nog erg zoekend zijn als het gaat om cliëntparticipatie. Zowel medewerkers uit residentiële als uit ambulante settingen stelden dat er nog een lange weg te gaan is wanneer het gaat over participatie, zowel op micro- als op mesoniveau. Creatief met obstakels Hindernissen op weg naar meer participatie die werden geïdentificeerd zijn gebrek aan tijd en middelen, de niet evidente doelgroepen en contexten waarmee en waarin gewerkt wordt en last but not least de vraag in welke mate cliënten zelf vragende partij zijn. Onafhankelijk van het niveau (micro-meso) waarop de participatie zich moest afspelen bleek een tekort aan middelen vaak een struikelblok. Het gaat dan om extra vergadertijd die er omwille van deadlines niet is of om geld om opgeleide ervaringsdeskundigen te betalen. Andere stemmen aan de tafel stelden dit in vraag: als participatie echt is ingebouwd in de werking zijn deze budgetten voorzien en worden deadlines hierop afgestemd. geïnterneerden 48 Participatie in samenwerking tussen organisaties bleek, zowel op micro- als op mesoniveau ook sterk af te hangen van de context waarin werd gewerkt en de doelgroep. Een voorbeeld dat werd gegeven was het verhaal met veel vallen en opstaan van OPZC Rekem waar de medewerkers ook de ‘geïnterneerden vrij op proef’ meer wil laten participeren. In de context van het sterk gestructureerde VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium regime en de therapie die gebaseerd is op token economy system is dit een ambitieus doel. Maar ook hier was de boodschap dat een moeilijke doelgroep geen excuus mag zijn om de participatie van cliënten maar te laten voor wat het is. Ook de vraag naar de mate waarin cliënten zelf vragende partij zijn naar participatie werkt soms als een rem. Het antwoord op deze vraag bleek echter eenvoudig: Begin met het hen te vragen en stel de vraag zowel op micro- als op mesoniveau. VAPH positieve ervaringen vaardigheden en attitudes Inspiratie m.b.t. beide niveaus van participatie kon volgens de deelnemers gevonden worden in Nederland. Een zoektocht van het Overlegplatform Geestelijke Gezondheid en Psychiatrie Antwerpen leidde naar Nederlandse voorbeelden waar een wettelijke basis voor deze particiatie is gelegd. Maar ook wat er op dit vlak nu al in de Vlaamse sector VAPH gebeurt, werd door de deelnemers met interesse en vaak bewondering gevolgd. Er werd uiteraard ook naar de eigen organisaties gekeken. In de eigen positieve ervaringen op mesoniveau vermelden de deelnemers hun erg positieve ervaringen met bewonersraden, opgeleide ervaringsdeskundigen van o.a. TAO, de Gentse deelwerking van De Link, Open armen, een Vereniging waar armen het woord nemen in Halle, en de Werkgroep Verder, een organisatie van nabestaanden na zelfdoding; Uilenspiegel, Ups & Downs, Similes, … Op microniveau leken de uitdagingen groter. Bijvoorbeeld: medewerkers van de CAW’s gaven aan dat ze het moeilijk vinden om de Eigen Kracht Conferenties een plaats te geven binnen, of aansluitend bij, hun reguliere aanbod. Ook medewerkers uit de geestelijke gezondheidszorg benoemden de eigen twijfels over de capaciteiten van de cliënt om meer dan nu het touw in handen te nemen in de hulpverlening. Het is geen verhaal van willen alleen. Verder doorgedreven participatie op microniveau veronderstelt vaardigheden en attitudes als het durven loslaten, het kunnen werken met meerzijdige partijdigheid, het zich hierin gesteund voelen door team en teamverantwoordelijke, … . Methodische handvatten waren volgens de deelnemers te vinden in het verhaal van de Eigen Kracht Conferenties (Doolan, 2011) en in CAPA, de Choice And Partnership Approach (York & Kingsbury, 2009). Samenvattend: wat cliëntparticipatie betreft hebben de CAW’s en de actoren uit de geestelijke gezondheidszorg nog een lange weg te gaan. Dit zowel wat betreft participatie op meso- als op microniveau. Inspiratie valt te halen bij de Nederlandse collega’s maar ook in de sector VAPH. De functie van samenwerken op dit vlak is dan vooral het samen experimenteren en delen van kennis. Deze tafel in het Worldcafé deed verlangen naar meer. 6.4.Tafel 4: gastvrouw Helen Blow Thema: brokeren in de hulpverlening Tiens, ik ben een broker Herkenning in de groep van het pleidooi dat Peter Raeymaeckers hield: ■■ Het groeiende belang van netwerken in de hulpverlening ■■ De rol van sleutelorganisaties ■■ Het generalistische profiel van deze sleutelorganisaties 49 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Voorbeelden van good practices die werden gegeven waren: Welzijnsraad Regio Gent, Welzijnsoverleg, Welzijnsraad in Zuid West-Vlaanderen, het overleg dat Sociale Huisvestingsmaatschappij Dijledal in Leuven organiseert over zowel wonen als sociale thema’s. Hulpverleners ervaarden de werking van deze overlegstructuren over het algemeen als positief. Tegelijk echter gaven ze aan dat ze vaak in het duister tasten over de manier waarop verschillende overlegtafels zich tot elkaar verhouden. De deelnemers aan het World café zien deze overlegtafels vooral adviezen uitbrengen over projecten die dan al dan niet worden opgestart, de evaluaties van deze projecten bespreken, de ervaring en kennis die in projecten werd opgedaan bundelen en verspreiden. Er kwamen duidelijke verschillen aan bod in de manier waarop de vertegenwoordiging van de organisaties opgenomen wordt. In sommige CAW’s nam een vaste hulpverlener deel aan één bepaald overleg. In andere CAW’s waren er één of meer directieleden die deze overleggen voor hun rekening namen. Beide pistes veronderstellen wel dat wie het overleg volgt ook binnen de organisatie nog gericht doorcommuniceert wat er op het overleg is gedeeld. Het gesprek kwam waarschijnlijk door recente fusie en schaalvergrotingen ook terecht bij de interne overlegstructuren in de nieuw gevormde organisaties. Ook hier wordt als vanzelfsprekend gebrokerd en worden ‘boundaries gecrossed’. Echter, dit alles riskeert te resulteren in een overvloed aan informatie waarin medewerkers/hulpverleners verdwalen. Onzichtbaar & onmisbaar en toch te leren De functies die hulpverleners zagen weggelegd voor de overlegstructuren op regionaal vlak waren het delen van informatie en leren van elkaar en het creëren van draagvlak voor gezamenlijke initiatieven. Het brokeren zoals Peter Raeymaeckers het omschreef in zijn presentatie in de voormiddag bleef volgens de deelnemers in de huidige overlegstructuren nog onderbelicht. Ze herkennen dit brokeren wel wanneer het wordt benoemd maar stellen vast dat het bijvoorbeeld in agendapunten voor een vergadering niet terug te vinden is. Te vaak nog hangt het af van personen die deze rol spontaan opnemen. een competentie kosten/batenanalyse 50 Het brokeren werd door de deelnemers ook benoemd als een competentie. Sommige mensen lijken het van nature te hebben. De ideale gastheer/vrouw die de competenties van de deelnemers aan een overleg perfect inschat, hun interessesferen en achtergronden kent, mensen vlot met elkaar in verbinding brengt, inzicht heeft in belangenconflicten en deze met enige flair kan hanteren, de juiste informatie bezorgt aan de juiste personen zonder voor information overload te zorgen, … . Veel van dit alles kan volgens de deelnemers ook worden geleerd. Ondanks het feit dat de deelnemers de regionale overlegstructuren over het algemeen positief evalueerden pleitten ze toch voor het maken, met enige regelmaat, van een kosten/batenanalyse voor elk overleg. Hoeveel tijd stoppen we erin, met voorbereiden, doorcommuniceren binnen de eigen organisatie, verplaatsingen, …. En wat brengt het aan meerwaarde op de werkvloer? VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 6.5.Tafel 5: gastvrouw Kris Stas Thema: wat met cliëntinformatie in het netwerk? Onderscheid en nuance Aan deze tafel werd van in het begin een duidelijk onderscheid gemaakt tussen beleidsoverleg, consult en overleg over gemeenschappelijke cliënten. beleidsoverleg consult gedeelde cliënten Een voorbeeld van beleidsoverleg was een overleg tussen CAW’s, actoren uit de sector geestelijke gezondheidszorg, politie en parket waarin een actieplan werd opgesteld tegen partnergeweld en familiaal geweld. Kader voor dit overleg was een convenant tussen justitie, politie, CAW’s en actoren uit de geestelijke gezondheidszorg. De beleidsbasis was een rondzendbrief van Minister van Justitie Onkelinx en het college van procureurs generaal. Er was binnen dit overleg niet de behoefte om cliëntinformatie uit te wisselen en het overleg werd als erg positief ervaren. Het zorgde voor tal van tastbare verbeteringen op de werkvloer. In een voorbeeld van een samenwerking i.f.v. consult werden de casussen steeds ook geanonimiseerd besproken. Het ging in dit voorbeeld om een medewerker van een CGG die consult geeft aan medewerkers van een CAW. Het anonimiseren van de hulpverleningssituaties bleek vrij vlot te gaan en de inbrengers van deze good practice zagen geen negatieve invloed op de kwaliteit van het consult omwille van het anoniem zijn van de casus. In overleg over gedeelde cliënten kwamen voorbeelden aan bod waarin strikte en heldere afspraken werden gemaakt over het delen van cliëntinformatie. Een eerste voorbeeld is een overleg waarin gemeenschappelijke cliënten van CGG’s, GGZ en CAW’s besproken worden. De afspraken m.b.t. dit overleg zijn strikt. Zo moet de cliënt z’n toestemming geven voor dit overleg, worden de besluiten die uit het overleg komen teruggekoppeld naar de cliënt en wordt er aan de hulpverleners gevraagd om bij het brengen van informatie een relevantiefilter te hanteren. Dit overleg kan ook plaats vinden in aanwezigheid van de cliënt en uiteraard kan de cliënt zijn toestemming voor dit overleg weigeren. Het overleg gaat dan niet door. Dit overleg werd aan de World Café tafel voorgesteld door een CAW-medewerker die werkte voor een project in het kader van Alternatieve Gerechtelijke Maatregelen. Het overleg werd vooral ingezet voor cliënten die veroordeeld waren wegens drug- of gewelddelicten. In het eerste gesprek over iedere cliëntsituatie wordt stilgestaan bij de verwachtingen van alle betrokkenen bij dit overleg rond deze concrete cliëntsituatie en worden de deontologische regels nog eens duidelijk gesteld. De medewerkers die dit voorbeeld inbrachten gaven aan dat het advies dat vanuit het overleg kwam vaak neerkwam op een aanmoediging om op de ingeslagen weg verder te gaan, dit is een belangrijke boodschap in situaties waar twijfel voor de hulpverlener die de casus brengt verlammend kan gaan werken. Overleg over en/of met cliënten co-hulpverlening In een ander voorbeeld werkten twee hulpverleners uit verschillende organisaties nauw samen in één team. De inbrenger noemde dit cohulpverlening. Eén hulpververlener wordt mee in de casus betrokken om een specifiek aspect van de hulpverlening op te nemen. Dit wordt vooraf met de cliënt besproken, de cliënt moet zijn toestemming geven, de cliënt moet ook zijn toestemming geven voor overleg tussen deze hulpverleners. 51 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium over en niet mét zorgschakels Verder werd stilgestaan bij situaties waarin de samenwerking het omgaan met cliëntinformatie meer haken en ogen had. Vaak gaat het om experimenten in intersectoraal overleg waarin men door samenwerking een antwoord tracht te bieden aan een urgente nood. Een eerste voorbeeld was de experimentele betrokkenheid van de Centra Geestelijke Gezondheidszorg in de knelpuntdossiers binnnen Integrale Jeugdhulp. Bijzonder is hier uiteraard dat het gaat om minderjarigen en hun context maar ook de intensieve manier waarop werd samengewerkt. Er werden zelfs gezamenlijke handelingsplannen uitgewerkt bijvoorbeeld met CLB, CGG en organisaties uit de bijzondere jeugdzorg. Als meerwaarde van dit project vermeldde de inbrenger de betere afstemming die er kwam tussen de samenwerkende organisaties, die haast als één team overleg pleegden en de kruisbestuiving die er spontaan tussen hen ontstond. Een kritische bedenking die hier werd gemaakt is dat het in hoofdzaak een overleg over de clënten is, en niet mét die cliënten. Uit het voorbeeld bleek ook niet duidelijk of cliënten binnen het kader van dit experiment inzage hadden in hun dossier of in het handelingsplan dat op deze manier tot stand kwam. Een ander voorbeeld in deze reeks schetste een samenwerking in Antwerpen over dossiers van geïnterneerden waar het de bedoeling is een doorstroom naar andere voorzieningen te realiseren, het werken met zogenaamde zorgschakels. Ook in dit project gaat het over een overleg waarbij de geïnterneerde zelf niet is betrokken. Zijn wel betrokken: mensen uit omgeving van de geïnterneerde, de verwijzende instelling en instellingen waarnaar mogelijk verwezen zal worden. In deze situatie vond het overleg plaats wanneer de cliënt hiervoor zijn toestemming gaf en goed geïnformeerd werd over de inhoud die men voorzag voor het overleg (informed consent). Hier kwam de bedenking dat de positie waarin de cliënt zit weinig ruimte voor keuze laat in het al dan niet geven van toestemming. Een derde voorbeeld in deze reeks was het CO3 overleg in de provincie Antwerpen. Het gaat over een permanente overlegstructuur waarbij partners uit de sectoren veiligheid en justitie en hulpverlening de meest complexe en chronische situaties van familiaal geweld bespreken. Als wettelijk kader gelden hier de uitbreiding van art. 458bis voor feiten inzake partnergeweld, art. 422bis inzake schuldig verzuim en de eigen samenwerkingsverklaring. Voorzichtig samenvattend: heel wat intersectoraal beleidsoverleg levert een grote meerwaarde op de werkvloer en hiervoor hoeft helemaal geen cliëntinformatie te worden gedeeld. Alvast één voorbeeld geeft aan dat consult kwalitatief kan gebeuren op basis van geanonimiseerde cliëntsituaties. Ook zagen we voorbeelden waar overleg over gemeenschappelijke cliënten kan binnen een strikte toepassing van de bestaande wettelijke kaders. Daarnaast leverde deze tafel van het World Café enkele voorbeelden van situaties waarin er voorzichtig moet worden gewikt en gewogen als het gaat over het omgaan met cliëntinformatie. Dit wikken en wegen is vaak al aanwezig wanneer er in de hulpverlening niet wordt samengewerkt tussen verschillende partners, maar dit wikken en wegen wordt er niet makkelijker op wanneer partners uit verschillende sectoren samenwerken. 52 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 6.6.Tafel 6: gastvrouw Evelien Demaerschalk Thema: boundary crossing We doen dit en we doen dit graag In iedere groep die aan deze tafel passeerde werd eerst gezocht naar concrete voorbeelden van wat boundary crossing zou kunnen betekenen in de huidige werkcontexten. Hierin werd bevestigd wat Akkerman al aangaf: boundary crossing kan vele vormen aannemen: een externe die deelneemt aan de teambespreking, iemand die een dag of een week komt meelopen, een supervisor uit een andere sector, een nieuw samengesteld team dat bestaat uit hulpverleners uit verschillende sectoren, … . Nadat deze voorbeelden werden verzameld bleek dat de deelnemers aan het World Café positief stonden tegenover het idee van boundary crossing. Ze herkennen de positieve impact die het kan hebben op de werking. Dit was bijvoorbeeld zo in het CO3 project, maar ook in projecten waar medewerkers uit een CGG supervisie bieden in een CAW-werking, en ook in situaties waar die boundary crossing eerder een onbedoeld neveneffect was in concrete samenwerking rond één cliënt. Gekend is niet altijd … Toch ook één nuchtere bedenking bij het idee van boundary crossen: het kan ook tegenvallen wanneer je de professionals uit andere teams persoonlijk leert kennen. In zulke situaties zal er weinig geleerd worden uit het boundary crossen en kan de impact op de werking van een netwerk negatief zijn. leren uit verschillen De deelnemers zagen als pluspunten: het leren uit verschillen. Dit kunnen verschillen in visie zijn, maar ook in positionering van de setting waarin je werkt (eerste vs tweede lijn) en tussen sectoren (AWW, CGG, residentiële psychiatrische voorziening, …). De deelnemers aan het world café gaven aan dat boundary crossen ook leidt tot meer appreciatie voor elkaars werk in de verschillende samenstellende delen van een hulpverleningsnetwerk. Obstakels Vervolgens werd er stilgestaan bij de drempels die maken dat boundary crossing nog weinig wordt georganiseerd. “Want als we het zo vlot herkennen, en we staan er zo positief tegenover, waarom doen we het dan niet veel meer?” Hiervoor werden tal van redenen gegeven: een aantal hebben te maken met tijden en middelen. Gelet op de wachttijden die er nu al zijn in de sector en de beperkte tijd die er is om met cliënten te werken, is het dan wel verantwoord dat we mensen dubbel gaan inzetten? Daarnaast zijn er organisatorische drempels: zo moeten er uiteraard goede afspraken gemaakt worden over de hantering van het beroepsgeheim. Ook moet het bekendgemaakt worden dat je team vragende partij is naar deze manier van leren. Vooral voor situaties van boundary crossing waarin een medewerker mee kwam draaien in een andere deelwerking leek een inlooptraject vooraf wel belangrijk. Het gaat dan om het wat beter leren kennen van de deelwerking waarin je gaat meedraaien, de collega’s daar, de woordenschat, …. En wanneer je zulke mogelijkheden tot boundary crossen organiseert leek het de deelnemers ook een goede zaak dat dit achteraf werd geëvalueerd. Boundary crossen kan dus heel wat voeten in de aarde hebben. 53 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Als laatste soort drempels kwamen de psychologische drempels aan bod. Het getuigt van realiteitszin wanneer men enige achterdocht tussen medewerkers uit verschillende teams veronderstelt. Dit maakt dat er durf voor nodig is om bijvoorbeeld iemand uit een ander team uit te nodigen om deel te komen nemen aan een teamvergadering of om te komen meedraaien en observeren in een werking. Veel kan volgens de deelnemers aan dit world café echter weggenomen worden door voldoende aandacht te besteden aan de organisatorische drempels die hierboven al werden aangehaald. Vooral stilstaan bij de verwachtingen die beide partijen hebben bij het boundary crossen leek de deelnemers essentieel. Stilstaan bij wederzijdse verwachtingen tastbaar resultaat Een voorzichtig getrokken conclusie uit deze World Café-tafel is dat het zeker de moeite loont om alert te zijn voor de mogelijkheden die boundary crossing biedt. Het kan een manier van leren zijn die erg praktijkgericht is en snel tastbaar resultaat oplevert op de werkvloer. De belangrijkste drempels kunnen worden weggenomen door uitdrukkelijk stil te staan bij de wederzijdse verwachtingen. 6.7.Tafel 7: gastvrouw Lifa Ouald Chaïb Thema: de rol van generalisten in het netwerk De gesprekken aan deze tafel begonnen met een korte samenvatting van wat men leerde uit de presentatie van Peter Raeymaeckers. “Wanneer we goed hebben geluisterd dan stelt de spreker dat de aanwezigheid van meer generalisten in een netwerk leidt tot betere integratie tussen de onderscheiden organisaties met als gevolg een betere samenwerking.” De bevindingen van Peter Raeymaeckers werden beaamd door de deelnemers aan deze World Café tafel. Zo zagen medewerkers van justitieel welzijnswerk dat trajectbegeleiders het generalistisch stuk op zich nemen maar stellen ze tegelijk vast dat de vraag groter is dan het aanbod. De medewerkers van justitieel welzijnswerk gaven aan dat ze te weinig generalisten in het netwerk telden. Dat maakt het moeilijk werken omdat de verwachtingen van anderen hoog zijn en ze er niet altijd aan kunnen tegemoetkomen. Generalist vermist Vanuit twee voorbeelden werden de bevindingen van Raeymaeckers in negatieve zin beaamd. Het eerste is een GGZ netwerk waarin op dit moment nog geen CAW participeert. Volgens de inbrenger bestond het netwerk uit verschillende specialisten bij mekaar en ontbreken de generalisten. In dit netwerk is het nu de bedoeling om de samenwerking met eerste lijn, in de vorm van een CAW, verder uit te bouwen. Maar dit is nog niet gebeurd. Azis Ook in de praktijk van Reling (artikel 107, begeleiding van langdurig psychatrisch patiënten) was geen CAW vertegenwoordigd. Volgens de inbrenger van dit voorbeeld zou dit zeker een meerwaarde zijn. Het gaat hier over gespecialiseerde medewerkers die werken rond de verschillende levensdomeinen maar toch allemaal een sterke psychiatrische focus hebben. Men tracht om de verschillende focussen (generalistisch en specialistisch) te hanteren maar dit lukt moeilijk. Met een positief voorbeeld beaamt de coördinator van Azis de bevindingen. Azis staat voor assertieve zorg in de samenleving en is een samenwerkingsverband dat focust op zorgwekkende zorgmijders. “Wij zitten met heel wat generalisten in een netwerk aan tafel en dat is een meerwaarde.” 54 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Kijk ook onder het etiket Eén van de deelnemers die de voormiddag niet had kunnen bijwonen vroeg naar de definities van generalist en specialist en generalistische en specialistische organisaties. Hiervoor werd verwezen naar de definities die Peter Raeymaeckers in de voormiddag had gegeven. Ter herinnering: “Onderscheid tussen organisaties met een generalistische of een specialistische domeinafbakening: Generalisten hanteren in deze opdeling een holistisch perspectief op cliënten en werken op verschillende probleemdomeinen of hulpvragen. Specialisten specialiseren zich dan in één probleemdomein of hulpvraag. Het heropfrissen van deze definitie ontlokte bij een deelnemer, die werkte in slachtofferhulp in een CAW, dat ook in haar deelwerking het generalistische aspect te vaak ontbreekt. Deze deelnemer maakte de bedenking dat slachtofferhulp binnen het algemeen welzijnswerk in het licht van wat Raeymaeckers aantoont misschien te veel een specialisme op zich is geworden. Ook in het project wonen-welzijn (CAW) zag men de bevindingen bevestigd. Het generalisme (zicht op alle levensdomeinen) is belangrijk en een meerwaarde. In dit project gaf men wel aan dat er rond de tafel van dit project wonen-welzijn behoefte was aan meer specialisten. Beide zijn dus nodig. 6.8.Tafel 8: gastheer Ludo Serrien Thema: de rol van generalisten in het netwerk Kwetsbare goede praktijken Aan deze tafel werden een aantal ‘good practices’ geschetst: een eerste was Azis. Dit project richt zich op zorgmijders. Betrokken actoren zijn de spoedafdeling van een ziekenhuis, sociale huisvestingsmaatschappijen, OCMW, CAW, psychiatrische ziekenhuizen en CGG. Het overleg wordt gecoördineerd door een psychiater. Voor dit overleg zijn middelen voorzien vanuit art. 107. Het gaat om een intensief overleg: de partners komen wekelijks samen. De inbrenger van dit voorbeeld gaf aan dat dit overleg niet zou kunnen werken zonder de mix van generalisten en specialisten. Tegelijk gaf de inbrenger aan dat dit project kwetsbaar is omdat het voor de financiering afhangt van artikel 107. onthaalpunt Een ander voorbeeld dat werd ingebracht was Het Kruispunt (Kalmthout). Dit project werd opgezet om een hiaat in de regio te vullen. De partners zijn een CGG, een CAW, Klina en een organisatie met zowel een erkenning in de bijzondere jeugdbijstand als in het VAPH. Samen organiseren deze diensten een onthaalpunt in de regio. Hierbij opereren de gedetacheerde medewerkers als één team. Het CAW is de trekker van dit project. Als meerwaarde zag de inbrenger het feit dat er één duidelijk herkenbaar adres is voor laagdrempelige hulpverlening in deze regio waar dit er vroeger niet was. Daarnaast verloopt ook het doorverwijzen naar andere partners in de regio vlot. Ook hier werd het samenleggen van zowel de generalistische als de specialistische expertise als een sterk punt gezien. Tegelijk werd er gewezen op de kwetsbaarheid van dit initiatief omdat het zwak verankerd is in de regelgeving. Een ander voorbeeld dat werd ingebracht was minder gestructureerd: het team JOVO. Hierin participeren medewerkers uit het JAC-team van het CAW, het OCMW, sociale huisvestingsmaatschappijen en een CGG. De doelgroep van dit project zijn jonge thuislozen. 55 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Ook hier: onder het etiket kijken Vanuit deze drie voorbeelden werd stilgestaan bij de definities die Raeymaeckers gaf van zowel generalistische als specialistische organisaties. Het onderscheid bleek niet zo zwart-wit te maken. Zo zullen er binnen organisaties die men op het eerste zicht generalistisch bestempelt toch personen, en zelfs deelwerkingen, te vinden zijn waar die holistische kijk ontbreekt of in verdrukking raakt. Een voorbeeld dat in deze groep gegeven werd zijn hulpverleners in een OCMW die erg sterk gespecialiseerd zijn in financiële hulpverlening en schuldhulpverlening. (Aan een andere tafel werd over hetzelfde thema het voorbeeld gegeven van medewerkers uit de deelwerking slachtofferhulp van een CAW). De deelnemers stelden ook vast dat een multidisciplinair team niet noodzakelijk generalistisch is. Veel zal in deze teams afhangen van het feit of er al dan niet personen aanwezig zijn die deze generalistische competenties hebben en zich als generalist profileren. Aan de andere kant zal men bijvoorbeeld ook in specialistische organisaties, mensen, maar misschien ook afdelingen of beroepsgroepen aantreffen die wel een generalistische, holistische focus hanteren. 6.9.Tafel 9: gastvrouw Itte Van Hecke Thema: emergentie hardnekkig vasthouden Bij de gasten aan deze tafel had Anja Declercq een gevoelige snaar geraakt met wat ze vertelde over het zich organiseren voor emergentie. Dat houdt in dat je dingen niet vastzet, maar openheid maakt om nieuwe ideeën, en nieuwe mogelijkheden een nieuwe kans te bieden. De deelnemers aan deze tafel zagen vaak het tegenovergestelde gebeuren: hardnekkig vasthouden aan het oude. Aan deze tafel kwamen heel wat werkvloermedewerkers, die nauw betrokken waren bij samenwerkingen op werkvloerniveau, hun hart luchten. Ze vertelden over samenwerkingsinitiatieven die op de werkvloer veel dynamiek genereerden, waarbij voor de betrokken medewerkers het voordeel van samenwerken als een paal boven water stond maar die door beslissingen op directieniveau gefnuikt werden. De dooddoeners waren dan: “Dit behoort eigenlijk niet tot onze opdracht, maar tot die van partner X.” ofte “Hier investeren we overmaats in een opdracht die volgens decreet Y een opdracht is voor partner Z in de samenwerking en niet voor ons”, … . doen alsof De winst voor cliënten, of voor de bevolking komt volgens de deelnemers in zulke redeneringen op het tweede plan. Ook de ‘winst’ voor de eigen organisatie op langere termijn valt buiten de focus. “Soms lijkt het erop dat men ons bij elkaar zet om te doen alsof we samenwerken. Maar wanneer er een dynamiek ontstaat, wanneer de direct betrokkenen zien dat de samenwerking begint te leven, wordt de handrem opgetrokken. En dan is samenwerkende stilstand het resultaat.” Excuses om een opdracht niet uit te voeren of op z’n smalst te interpreteren zijn dan gauw gevonden. Exclusiecriteria naar nieuwe partners ook. Gelukkig waren er ook voorbeelden van hoe het anders kon. De medewerkers die betrokken waren bij ‘t Kruispunt vertelden enthousiast over de mogelijkheden die ze van hun directie kregen. Bij ’t Kruispunt gaat de samenwerking zover dat de betrokken medewerkers opereren als een nieuw samengesteld team. Het vraagt durf van de moederorganisaties om dit te laten gebeuren. 56 VI Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Organisatiecultuur was hier volgens hen bepalend: hoe dynamisch is je organisatie? Hoeveel ruimte durft ze te geven aan creativiteit? Hoe wordt er gecommuniceerd binnen de organisatie? En hoe gaat men om met verantwoordelijkheid? Kortom: kan ze zich organiseren op emergentie? 57 VII INSPIRERENDE SAMENWERKING TUSSEN ALGEMEEN WELZIJNSWERK EN GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG IN DE SCHIJNWERPER In de voorbereiding van het symposium verzamelden we good practices bij de CAW’s. De CAW’s kregen een mail met de vraag om initiatieven te signaleren waaraan ze zelf deelnamen. Een eerste criterium om een good practice voor te dragen was dat het moest gaan om een samenwerkingsverband dat inspeelde op vermaatschappelijking van de zorg voor personen met psychische problemen zoals hierboven omschreven. Daarnaast moest het gaan om een samenwerking die al uit de startblokken was. Het laatste criterium valt samen te vatten onder de noemer fierheid: het moest gaan over samenwerkingen die als inspiratie konden dienen voor collega’s of om samenwerkingen waarover ze meer wilden communiceren met beleidsmakers en sleutelfiguren. momentopname Deze mail leverde in eerste instantie een beperkte respons op. Deze respons werd gebundeld en in een tweede oproep meegestuurd. Blijkbaar strekten de voorbeelden. De respons op de tweede oproep was veel groter. Een opmerking bij deze lijst is dat het gaat om een momentopname. Tijdens het samenstellen van de lijst in de aanloop naar het symposium kregen we zowel signalen over nieuwe inspirerende initiatieven die niet in de eerste twee inventarissen waren opgenomen, maar ook de vragen om initieel als inspirerende initiatieven voorlopig even uit de lijst te laten. Hieronder een overzicht. 7.1.CAW Antwerpen ‘t Kruispunt In de regio Antwerpen Noord (zorgregio Brasschaat) zijn er weinig tot geen voorzieningen voor geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen. Afstanden tot voorzieningen in Antwerpen stad of tot aan de stadsrand zijn groot. Vier bij deze problematiek betrokken organisaties (AZ KLINA, DBC Openluchtopvoeding, CAW De Terp en CGG Andante) startten in mei 2011 een gezamenlijk intersectoraal, experimenteel initiatief om de toegankelijkheid tot zorg voor nieuwe hulpvragers uit de regio Antwerpen Noord te verbeteren: ‘t Kruispunt. 58 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Bij ‘t Kruispunt kunnen volwassenen terecht met een brede waaier van problemen. Zowel bij eerste- als tweedelijnsvragen, emotionele, relationele, psychische als psychiatrische problemen, willen de medewerkers van ‘t Kruispunt advies en/of hulp bieden. Naast het ‘brede’ onthaal, met ruimte voor informatie en advies, worden volgende zorgfuncties voorzien: ■■ De screeningsfunctie staat centraal. Elke hulpvrager wordt onthaald via een screeningsgesprek. Indien aangewezen zal verdere diagnostiek en indicatiestelling in functie van verdere hulp plaatsvinden. ■■ Na de screening kan een kortdurend hulptraject opgezet worden in het onthaalpunt: maximaal à 10 contacten, aansluitend op de hulpvraag van de cliënt. ■■ Voor langdurende begeleiding/behandeling gebeurt een gerichte (geïndiceerde) verwijzing. Website www.kruispunt-kalmthout.be Contact Mia Gys CAW Antwerpen Lange Lozanastraat 200 2018 Antwerpen 03 326 00 00 [email protected] Samenwerking binnen VDIP Antwerpen VDIP staat voor Vroege Detectie en Interventie bij Psychiatrische (Psychotische) Stoornissen en is een project in het kader van het Vlaams actieplan suïcidepreventie. Een VDIP-team helpt jonge mensen tussen 16 en 35 jaar én hun omgeving om een eerste of tweede psychose te voorkomen. VDIP wil mensen met “psychotischachtige” ervaringen en mensen met een eerste psychose zo snel mogelijk bereiken om de situatie grondig te evalueren en waar nodig gepaste behandeling te starten. Ook wil VDIP de alertheid voor psychose vergroten en streven naar een positieve beeldvorming. VDIP is een initiatief van de Vlaamse Gemeenschap Preventie en Gezondheid. Website www.vdip.be Contact: Julie Degrieck CAW Antwerpen Korte Nieuwstraat 26 2000 Antwerpen 03 232 27 28 [email protected] 59 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 7.2.CAW Brussel I.T.E.R. CAW Brussel participeert al sinds 1998 aan het samenwerkingsverband I.T.E.R., een ambulant centrum voor preventie, begeleiding en behandeling van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Van bij de start van de convenanten daderhulp voor CAW’s en CGG’s hebben we als CAW ervoor gekozen om onze middelen en specifieke deskundigheid te bundelen met het betrokken CGG van de regio (eerst CGG Aeneas, later CGG Ahasverus). Ook de Leerprojecten Daders Seksueel Geweld participeren van bij de start als partner. Toen binnen I.T.E.R. een apart jongerenteam geïnstalleerd werd, kwam vzw Alba er vanuit Bijzondere Jeugdzorg als vierde werkgever bij. I.T.E.R. functioneert als multidisciplinair team op basis van gelijkwaardige deskundigheden. Als CAW kunnen we onze welzijnsmethodieken ten volle inbrengen en voor de cliënten met vaak een heel complexe problematiek van seksueel grensoverschrijdend gedrag biedt dit het voordeel van een totaalaanpak: sociaal-maatschappelijk, psychosociaal, psychotherapeutisch en psychiatrisch in één aanbod. Als CAW brengen we bijvoorbeeld ook extra methodieken als laagdrempeligheid, vroegpreventie, slachtofferperspectief en herstelgerichte delict verwerking in. Website www.iter-hulp.be Contact Alain Rogiers CAW Brussel Antwerpselaan 34 1000 Brussel 02 514 40 25 [email protected] Multi Methodisch Maatschappelijk Werk Doel is de verhoging van de competenties van de maatschappelijk werkers (vandaar MMMW) en het uitbouwen van een toegankelijk aanbod eerste lijn, zoals mindfulness. Het CAW heeft geïnvesteerd in de opleiding Multi Methodisch Maatschappelijk Werk, en in het bijzonder binnen de werking Vrienden van het Huizeke (transitwonen voor thuisloze mannen) en Puerto (dienst begeleid wonen voor thuislozen). In 2013 werd de opleiding ook intern gegeven aan hulpverleners binnen het CAW. Cliëntgericht multimethodisch maatschappelijk werk (C-MMMW) werd beschreven door Herman de Mönnink en zorgt er voor dat het onderscheid tussen eerste en tweede lijn opnieuw duidelijk wordt, dat tweede lijn in dienst staat van de eerste lijn (coaching, ondersteuning) én voor tweedelijnsproblemen (= gecompliceerde reacties op probleemsituaties). Dit kan alleen wanneer de eerste lijn competent genoeg is om de ongecompliceerde reacties op probleemsituaties te herkennen, te analyseren en te interveniëren. C-MMMW biedt hiervoor tools aan (de Mönnink, 2009). Ook Vrienden van het Huizeke heeft meegewerkt aan een toegankelijk aanbod van mindfulness aan kansarmen. Mindfulness is voor cliënten een methode om via groepswerk te werken aan de eigen zelfredzaamheid (= empowerment). De 60 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium wijkgezondheidscentra spreken ons op dit ogenblik aan om trainingen te gaan geven voor zeer kwetsbare mensen (armen, asielzoekers,..). Contact Kris Raemdonck CAW Brussel Vossenplein 23 1000 Brussel 02 513 28 46 [email protected] Samenwerking met VDIP Brussel VDIP projecten binnen het CGG houden zich bezig met detectie en vroegtijdige interventie bij mensen met een hoog risico op een psychose en mensen met een eerste psychose. CAW medewerkers kunnen op deze dienst beroep doen indien dit risico opgemerkt wordt binnen de eerstelijnsbegeleidingen. Contact Ann Van Malderen CAW Brussel Triomflaan 1 1050 Etterbeek 02 629 23 45 [email protected] 7.3.CAW Centraal West Vlaanderen Meet & Greet Tot vorig jaar organiseerde het toenmalig CAW Midden West-Vlaanderen jaarlijks een Meet & Greet voor de regio, een intersectoraal gebeuren waarop diverse organisaties en beleid uitgenodigd werden rond een concreet thema om vanuit regionale realiteiten/signalen aan te moedigen tot oppikken van die signalen, daadwerkelijk iets op gang te trekken (intern in eigen dienst of over organisaties heen) en samen waar mogelijk actie te ondernemen. Zo kwam in 2012 de link “welzijnwonen” aan bod (vnl. rond kwetsbare doelgroepen) en in 2013 welzijn- geestelijke gezondheidszorg. Deze initiatieven worden steeds positief geëvalueerd door een (deels) wisselende groep van deelnemers, met de vraag om jaarlijks dit aanbod te herhalen. Het is vanuit het oogpunt van preventie en vroegdetectie letterlijk werken aan ontschotting en bruggen bouwen tussen sectoren, omdat welzijn nu eenmaal veel linken heeft met andere beleidsdomeinen. De formule behelst het uitnodigen van zowel beleid, leidinggevenden als basismedewerkers voor een halve dag interactieve vorming met een spreker van formaat, wat theoretische inzichten, enkele getuigenissen uit de praktijk, én een aantal oefeningen in groepjes. Het nieuwe fusie-CAW wil deze traditie verderzetten. Steeds wordt afgerond met het aanbod dat men beroep kan doen op de beleidsmedewerker om in eigen dienst aan de slag te gaan met deskundig signaleren en actie ondernemen. Over sectoren heen werken vanuit dezelfde inzichten en met dezelfde tools, versterkt de samenwerking. 61 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Contact Johan Vandamme CAW Centraal West Vlaanderen Nijverheidsstraat 11 8800 Roeselare 051 26 98 00 [email protected] Vormingsreeks: Deskundigheidbevordering in het omgaan met mensen met psychische problemen In het kader van de vermaatschappelijking van de Geestelijke Gezondheidszorg werd een vormingsreeks ‘Deskundigheidsbevordering in het omgaan met mensen met psychische problemen’ opgezet. Deze vormingsreeks wil eerstelijnsen welzijnswerkers deskundig maken in het detecteren van psychiatrische problemen. Daarnaast wil men een aantal kapstokken aanreiken in het omgaan met de verschillende problematieken om gericht te kunnen doorverwijzen naar gespecialiseerde GGZ-diensten. Deze reeks richt zich tot medewerkers uit de eerstelijns- en welzijnszorg in de regio Ieper-Diksmuide. Deze vormingsreeks is ontstaan in de schoot van het netwerk geestelijke gezondheidszorg voor deze regio en beoogde om zoveel mogelijk sprekers te rekruteren die actief zijn binnen het netwerk en vanuit verschillende diensten. Voor de module ‘omgaan met moeilijk gedrag’ werd beroep gedaan op de expertise van het CAW Centraal West Vlaanderen in het omgaan met mensen in kansarmoede. Mensen met ernstige psychische problemen zijn vaak ook mensen die kampen met kansarmoede. Deze vormingsreeks is zo succesvol dat ze integraal herhaald wordt vanaf het najaar 2014. Contact Koen Demuynck [email protected] 7.4.CAW De Kempen Gedeelde zorg voor mensen met dubbele diagnose Mensen met zowel een psychiatrische als een verslavingsproblematiek vallen in arrondissement Turnhout door de mazen van het net; met een boutade ‘te verslaafd voor de psychiatrie en te gek voor de verslavingszorg’. Daarom zijn het vooral diensten in de eerste lijn, zoals OCMW, laagdrempelige hulpverlening van het CAW en politie die geconfronteerd worden met deze mensen. De eerste lijn is echter niet gespecialiseerd m.b.t. psychiatrie of verslaving, terwijl zij dikwijls de enige houvast of binding met de hulpverlening vormen voor deze doelgroep. Er dringt zich dus een gedeelde zorg op, waarbij alle zorgpartners hun expertise m.b.t. een deelaspect van de problematiek voor de cliënt kunnen garanderen. Het opzetten van een zorgtraject gedeelde zorg voor mensen met een dubbele diagnose, via het op te richten Netwerk Dubbele Diagnose (beleid) en de goede samenwerking tussen de betrokken zorgpartners (op de werkvloer/ hulpverleners professionals) werd zo dus het doel. Het project ‘Gedeelde zorg voor mensen met dubbeldiagnose’ kwam tot stand met de steun van de Vlaamse Overheid, minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. 62 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Website www.steunpunt.be/onderwerpen/thuisloosheid/inspirerende_praktijken_voor_ de_aanpak_van Contact Jos Bortels CAW De Kempen Hofkwartier 23 2200 Herentals 014 23 55 38 [email protected] Bea De Potter SPK vzw Campus Blairon 714 2300 Turnhout 014 71 11 10 [email protected] 7.5.CAW Limburg Let op de kleintjes Limburg Groepsprogramma voor kinderen (6-12jarigen) en hun ouders rond verwerking van familiaal geweld. Het programma bestaat uit een vijftiental bijeenkomsten rond thema’s die te maken hebben met ruzie en geweld in het gezin. De eerste vier sessies zijn voor de ouders alleen en gaan over hun eigen verhaal en hun zorgen om de kinderen. Daarna komen ouders en kinderen samen naar de sessies. Tijdens het eerste deel van de bijeenkomst werken ouders en kinderen in aparte groepen en in het tweede gedeelte gaan de ouders naar de kindergroep en werken ouders en kinderen samen. Dit groepsprogramma is een samenwerking tussen de Limburgse CGG’s, het VK, vzw Daidalos en CAW Limburg en is een initiatief van de regionale stuurgroep IJH. Contact Jaklien Eyckerman [email protected] 7.6.CAW Oost Brabant Ambupuur: stuurgroep en werkgroep Deelnemers aan dit samenwerkingsinitiatief zijn CGG Vlaams Brabant-Oost; art 107 mobiel Team Aarschot; Beschut wonen; CAW Oost Brabant; OCMW Aarschot; Stad Aarschot (Stafmedewerker en opbouwwerker); Komaraaf vzw (voedselbedeling Aarschot). Het initiatief werkt met een stuurgroep en een werkgroep. De stuurgroep heeft als doelstelling het doen van een haalbaarheidsonderzoek voor de opstart van een intersectoraal inloopcentrum in Aarschot op basis van de basisschakelmethodiek. 63 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium In de werkgroep plegen hulpverleners van de verschillende organisaties casusoverleg in het kader afstemming en de uitbouw van gedeelde zorg. Contact Lieve Polfliet CAW Oost Brabant Redingenstraat 6 3000 Leuven 016 21 01 58 [email protected] Forumfuncties artikel 107 CAW Oost Brabant is actieve partner binnen verschillende overlegfora/functies in het kader van art. 107. Functie 1 omvat preventie, promotie van de geestelijke gezondheid, vroegdetectie, screening en diagnosestelling. Concrete activiteiten hier zijn: ■■ Telefonische psychosociale consultdesk: op vraag van de huisartsen deden we een projectaanvraag voor de uitbouw van een telefonische psychosociale consultdesk naast de telefonische psychologische consultdesk die reeds actief is via CGG Passant. Deze consultdesk zou georganiseerd worden door het CAW en de diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen. Deze projectaanvraag werd ingediend maar niet weerhouden. ■■ GOAL vzw ontwikkelt een zorgpad voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. In dit zorgpad ligt de focus op eerstelijnsthuisverzorgenden. CAW, CGG sluiten nu aan om het model te verbreden naar eerstelijns welzijnswerk en tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. ■■ Inhoudelijk mee vorm geven aan de nieuwe portaalsite van VLABO: Op deze portaalsite wordt het ganse aanbod van eerste tot en met derde lijn van de geestelijke gezondheidszorg vanuit de visie getrapte zorg in kaart gebracht en op een toegankelijke wijze beschikbaar gesteld voor ‘patiënten/cliënten’ en hulpverleners. ■■ Uitbouw van een samenwerking met CGG Vlaams Brabant Oost in het kader van het project VDIP (vroegdetectie en interventie psychose) met CAW Oost Brabant, Halte 51 (opvangcentrum voor jongvolwassenen). Functie 2 omvat ambulante intensieve behandelteams voor zowel acute als chronische psychische problemen. Concreet nemen we deel aan de stuurgroep mobiele teams Tienen Aarschot en Diest, de FACT teams. Op casusniveau nemen we deel aan cliëntoverleg in het kader van afstemming van de zorg. Het gaat dan meer specifiek over de doorstroom vanuit mobiele teams naar eerstelijns welzijnszorg. Functie 3 bestaat uit rehabilitatieteams die werken rond herstel en sociale inclusie. Concreet houdt dit in dat we als CAW lid zijn van de werkgroep uitbouw dagactiviteitencentrum in Leuven. In zijn algemeenheid en over de drie forumfuncties heen is het voor CAW Oost Brabant belangrijk dat we onze visie m.b.t. de kansen tot samenwerking/complementariteit tussen eerstelijnswelzijnszorg en tweede- en derdelijnsgeestelijke gezondheidszorg kunnen toelichten. Daarnaast vinden we het ook belangrijk dat we via dit forum lid zijn van het regionaal overleg geestelijke gezondheidszorg. Op de agenda van dit regionaal overleg staat: beleidssignalering en het nemen van gemeenschappelijke initiatieven in het kader van de vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg. 64 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Contact Lieve Polfliet CAW Oost Brabant Redingenstraat 6 3000 Leuven 016 21 01 58 [email protected] Goed weekend! De chronische impact van stress die armoede met zich meebrengt, maakt dat gezinnen in armoede vaak fysieke, sociale en mentale ruimte missen voor de opvoedingsrelatie. Deze vaststelling, samen met de vraag van heel wat gezinnen naar een toegankelijk aanbod in het weekend, vormde de aanleiding voor ons project. Goed weekend! is een samenwerking tussen CAW Oost Brabant, CGG Vlaams Brabant Oost, Vereniging tegen armoede, Leren Ondernemen, vzw De Mobim, vzw De Wissel (bijzondere jeudzorg) en DOMO Leuven vzw. We stelden onszelf vier doelen: 1. Inschrijving binnen de bestaande werkingen en de doelgroep: Een psychotherapeut van het CGG-team voor kinderen en jongeren is aanwezig in het inloopcentrum De Meander, in Leren Ondernemen en in het Inloopteam Mobil (gezinsgerichte werking, op dezelfde locatie als Leren Ondernemen). Vanuit een basishouding die presentie vooropstelt, staat hij open voor momenten waarop een therapeutische interventie wenselijk of gepast is. 2. Toeleiding van het CGG-denkkader naar gezinnen in armoede én omgekeerd: De inbedding van een psychotherapeut binnen de bestaande werkingen met gezinnen in armoede is een noodzakelijke voorwaarde om tot interventie te kunnen komen. Door de aanwezigheid van de psychotherapeut in de basiswerkingen en tijdens de weekendmomenten ontstonden vele dialoogmomenten. Een bevraging van mensen in armoede rond de kennis en perceptie van de klassieke CGG-werking bracht nieuwe inzichten voor het CGG en de andere betrokken partners. 3. Fysieke en mentale ruimte bieden in het weekend opdat het gesprek rond (het ontbreken van) mentale ruimte kan worden aangegaan: De psychotherapeut begeleidde mee de zoektocht naar een weekendplek, waar de interactie tussen ouders en hun kinderen op de voorgrond kan treden. In de betrokken basiswerkingen liep tegelijk een themawerking rond ‘plekken in het weekend, ruimte in je hoofd’. Daarnaast verzorgde het project weekendmomenten, waar fysieke en mentale ruimte gecreëerd werd voor gezinnen in armoede. De psychotherapeut van het CGG ging met deze gezinnen het gesprek aan rond innerlijke ruimte, het gebrek eraan en de impact hiervan op hun ouder-kind relatie. 4. Het spanningsveld tussen presentie en interventie verkennen. Een actieve groep van hulpverleners en basiswerkers van vijf organisaties (Leren Ondernemen, CAW Oost-Brabant, CGG Vlaams Brabant Oost, Inloopteam Mobil en het Wijkgezondheidscentrum) beoogden een verbreding in het werkveld rond het thema presentie en interventie ten aanzien van gezinnen in armoede. De nulde, eerste en tweede lijn werden hier op elkaar afgestemd, elk vanuit de eigen kerntaak, maar met oog voor elkaar. 65 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium Contact Gert Vits CGG Vlaams Brabant Oost, afdeling Kinderen en Jongeren Kapucijnenvoer 35 3000 Leuven 016 33 69 32 [email protected] Ondersteuning mantelzorgers van personen met problemen geestelijke gezondheidszorg Nieuw goedgekeurd project. Deze actie past in de functie van artikel 107. Een familiecoach ondersteunt families en gaat na wat de noden van de mantelzorgers zijn. De betrokken partners zijn: CGG Oost Brabant, CGG Passant, Similes en CAW Oost Brabant Contact Lieve Polfliet CAW Oost Brabant Redingenstraat 6 3000 Leuven 016 21 01 58 [email protected] Participatie aan Te GEK CAW Oost Brabant werkt actief mee aan de activiteiten die georganiseerd worden in het kader van de Te Gek-campagne en maakt deze campagne ook mee bekend. Website www.sad.be/tegek/ Contact Greet Monstrey CAW Oost Brabant Redingenstraat 6 3000 Leuven 0016 21 01 66 [email protected] Structureel overleg dak-en thuislozen met verslavings- en/ of psychiatrische problemen Dit initiatief is gestart vanuit het structureel overleg (opdrachtgever OCMW Leuven) over dak- en thuislozen, waarbij een onderzoek werd uitgevoerd door het HIVA. Een van de aanbevelingen uit het rapport was om de kracht van het opgezette netwerk in de focusgroep structureel uit te zetten, door een deel van de inhoud van het rapport om te zetten in concrete acties en beleidssignalen. De opdracht bestaat uit kennisdeling, de uitbouw van gedeelde zorg, afstemming, samenwerking en beleidssignalering. Tot de doelgroep behoren dak- en thuislozen met psychiatrische en/of verslavingsproblemen, ook wel ‘zorgwekkende zorgmijders’ genoemd. Het samenwerkingsverband is als volgt georganiseerd: er is een brede groep met 66 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium alle partners en een meer beperkte kerngroep die ook als stuurgroep fungeert. De kerngroep ter voorbereiding van dit overleg bestaat uit: OCMW Leuven Stad Leuven Dijledal CAW Leuven, CGG, VBO Walden vzw en ’t Lampeke. De coördinatie berust bij het CAW regio Leuven en kadert binnen het lokaal sociaal beleid. Middelen: er zijn geen financiële middelen voorzien voor dit overleg. Alle partners rond de tafel engageren zich vanuit eigen middelen voor deelname aan het overleg. De rol van coördinatie wordt opgenomen door CAW regio Leuven binnen de functie regio-netwerking. Het structureel overleg steunt op twee grote pijlers: ten eerste werd een gezamenlijk initiatief genomen voor het uitschrijven van een project over aanklampende zorg voor de kerngroep dak-en thuislozen met een verslavingsen/of psychiatrische problematiek, die aanwezig is op verschillende plaatsen in Leuven maar niet bereikt worden; mensen die vaak alle verbinding verloren hebben met zichzelf, anderen en de samenleving. Voor de uitvoering van het project (duurtijd jaar) werd een projectaanvraag ingediend bij de Koning Boudewijnstichting. Daarnaast werd een bedrag van 80.000€ goedgekeurd in het kader van het Lokaal Sociaal beleid (Stad Leuven) en zowel het OCMW als het CAW investeren elk 20.000€. Er werden twee outreach medewerkers aangeworven, tewerkgesteld in het ‘mobiel team Minderbroederstraat’ (art. 107) met de volgende opdrachten: 1) vindplaatsgerichte presentie/interventie, 2) toeleiding naar bestaande hulpverlening op maat en 3) de deskundigheid van de medewerkers van de partnerorganisaties bevorderen, op het vlak van presentie/ interventie voor deze doelgroep. De stuurgroep structureel overleg is ook de stuurgroep van dit project; de leden van het structureel overleg vormen een ‘adviesgroep’. Ten tweede: werken aan afstemming en gedeelde zorg. De partners rond de tafel worden uitgenodigd om casussen (anoniem) voor te leggen. Samen zoeken ze uit wie in een casus hulpverlening op maat kan aanbieden, vertrekkend vanuit de visie krachtgericht werken en de minst ingrijpende zorg. Ze bekijken wat goed loopt en wat moeilijk loopt en zoeken naar verbetermogelijkheden. Daarbij brengen ze de mogelijkheden en grenzen van ieders aanbod in beeld. Indien er geen zorg op maat kan aangeboden worden is de uitdaging (voor de toekomst) om uit te zoeken of er, mits enige aanpassing in het bestaande aanbod, toch een aanbod op maat kan gerealiseerd worden. De vaststelling dat er hiaten zijn in het aanbod kan ook leiden tot een gezamenlijk beleidssignaal. Website: Achter deze link. Contact: Lieve Polfliet CAW Oost Brabant Redingenstraat 6 3000 Leuven 016 21 01 58 [email protected] 67 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium 7.7.CAW Oost Vlaanderen AZIS+, Vangnet-, advies en bemiddelingsfunctie AZIS+ is een cliëntoverleg m.b.t. volwassenen met complexe en chronische psychiatrische problematieken, voor wie het huidige hulpaanbod er niet in slaagt een passend antwoord te formuleren. Het aanbod bestaat uit: het geven van advies aan en het ondersteunen van het al aanwezige zorgnetwerk, snelle toeleiding naar hulp en zorg, uitwerken en coördineren van een zorgtraject. Men maakt op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid afspraken over gedeelde zorg voor de cliënt. Daartoe is een aanmeldingsprocedure uitgewerkt. AZIS heeft naast het cliëntoverleg ook een stuurgroep. Het samenwerkingsverband beschikte over middelen vanuit het RIZIV, de therapeutische projecten. Website www.azis.be Contact Netwerkpunt 09 216 74 70 [email protected] Mind-Spring Internationaal onderzoek maakt duidelijk dat asielzoekers klachten ondervinden op zowel sociaal, psychisch als somatisch gebied, als gevolg van wat zij in het land van herkomst dan wel tijdens de vlucht doormaakten. Ook in Vlaanderen werden dezelfde signalen gehoord. Het psychisch onwelzijn van vluchtelingen en asielzoekers stond in schril contrast met de moeilijke doorstroom naar de reguliere welzijnsvoorzieningen. De lange wachtlijsten voor de individuele hulpverlening in de Centra Algemeen Welzijnswerk en Centra Geestelijke Gezondheidszorg waren in dat opzicht bijzonder problematisch voor de betrokken doelgroep. Een Mind-Spring programma formuleert hierop een antwoord. Het bestaat uit zes bijeenkomsten in eigen taal met ontspanningsoefeningen. Gedurende deze zes bijeenkomsten zoeken de deelnemers gericht in hun eigen taal hoe ze aan hun toekomst kunnen werken. Er wordt tijdens de cursussen uitvoerig aandacht besteed aan het aanpassen aan de nieuwe situatie en het (her)vinden van een positieve, ‘nieuwe’ identiteit van vluchtelingen en asielzoekers in België. Daarnaast krijgen vluchtelingen inzicht in veel voorkomende psychosociale en psychische klachten zoals stress, depressie, lusteloosheid, trauma, rouw ... Zij verwerven ook vaardigheden om hiermee om te gaan, dat leidt tot een betere ‘coping’. De sessies worden in de eigen taal gegeven van de deelnemers door de Mind-Springtrainer. De Mind-Spring trainer is een erkend vluchteling die zelf de asielprocedure heeft doorlopen. Naast de Mind-Spring-trainer wordt de groep mee begeleid door de co-begeleider, een hulpverlener uit de reguliere welzijnssector. Meestal gaat het hier om hulpverleners uit de Centra Algemeen Welzijnswerk en de Centra Geestelijke Gezondheidszorg. Een cursus bestaat uit zes sessies van twee uur. Elke sessie eindigt met een ontspanningsoefening. Deze oefeningen helpen de deelnemers zich te 68 VII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium ontspannen in het leven van alledag. De thema’s die tijdens de cursus aan bod komen zijn: ■■ ■■ ■■ ■■ ■■ de normale reactie op abnormale gebeurtenissen omgaan met stress en spanning gedachten bepalen je gevoel en je gedrag omgaan met verlies identiteit Het Mind-Spring Junior programma richt zich naar minderjarigen tussen 14 en 18 jaar. Het gaat hier om niet begeleide minderjarige vreemdelingen, begeleide minderjarige vreemdelingen en anderstalige nieuwkomers. Website www.mindspring.be Contact Joke Impens Mind-Spring 09 267 68 19 [email protected] 7.8.CAW Zuid West-Vlaanderen Ik en de Ander In maart 2014 werd het project “Ik en de Ander” opnieuw gestart. Dit is een samenwerking van CGG Mandel en Leie Menen (Vicky Veys) en CAW ZuidWest Vlaanderen. De formule is licht gewijzigd tegenover de vorige jaren. We houden het op drie groepsbijeenkomsten met elk hun thema: identiteit, rouw en relaties. De groep is bedoeld voor mannen en vrouwen uit onze residentiële opvangcentra. Het positieve aan het feit dat dit in groep gebeurt, is dat onze mensen zich minder geïsoleerd voelen en meer gesteund. Ook kunnen ze van elkaar leren. We zorgen ervoor dat dit alles in een positieve sfeer gebeurt met respect voor de eigenheid en het tempo van ieder individu. Momenteel hebben er al twee sessies plaatsgevonden (identiteit en rouw). De cliënten komen terug en stellen vast dat praten helpt. In een poging om van de zeer divers samengestelde en niet-zelfgekozen groep een (h)échte groep te maken, kozen we ervoor om gezamenlijk vervoer te organiseren naar CGG in Menen én gaan we achteraf ook samen iets eten. De start vervangt de anders noodzakelijke ijsbrekers en de groepsmaaltijd zorgt voor de noodzakelijke nazorg. Er wordt stoom afgelaten en de mensen bekomen letterlijk bij een hapje en een drankje. Er wordt nagekaart over de sessies maar ook gebabbeld over andere dagdagelijkse zaken. Contact Pieterjan Glorieux CAW Zuid West Vlaanderen Blekersstraat 33 8500 Kortrijk 056 21 59 09 [email protected] 69 VIII BIBLIOGRAFIE ■■ Akkerman, S. F. (2011). Learning at boundaries. International Journal of Educational Research, 50(1), 21–25. doi:10.1016/j.ijer.2011.04.005 ■■ Atkinson, M., Wilkin, A., Stott, A., Doherty, P., & Kinder, K. (2002). Multiagency working: a detailed study (p. 238). Slough, Berkshire. ■■ Burt, R.S., 2002. The Social Capital of Structural Holes. In M. Guillén, ed. The New Economic Sociology: Developments in an Emerging Field. New York: Russell Sage Foundation, pp. 201–247. ■■ De Mönnink, H. (2009). De gereedschapskist van de maatschappelijk werker (p. 608). Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. ■■ Demeyer, B., Princen, M., & Van Regenmortel, T. (1997). Maatzorg in de thuislozenzorg. Een proces van herankeren (p. 231). Leuven: Hoger Instituut voor de arbeid. ■■ Doolan, M. (2011). The Family Group Conference : Changing the face of Child Welfare. Ontario Association of Children’s Aid Societies, 56(Fall), 15–24. ■■ Dowling, B., Powell, M., & Glendinning, C. (2004). Conceptualising successful partnerships. Health & Social Care in the Community, 12(4), 309–17. doi:10.1111/j.1365-2524.2004.00500.x ■■ El Ansari, W., Phillips, C. J., & Hammick, M. (2001). Collaboration and partnerships: developing the evidence base. Health & Social Care in the Community, 9(4), 215–27. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/ pubmed/11560737 ■■ Gecoördineerde wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen (2008). Brussel: Kamer van Volksvertegenwoordigers. Retrieved from: Justel – geconsolideerde wetgeving ■■ Gray, B. (1989). Collaborating: Finding Common Ground for Multiparty Problems (p. 329). San Francisco: Jossey-Bass Publishers. ■■ Huxham, C. (2003). Theorizing collaboration practice. Public Management Review, 5(3), 401–423. doi:10.1080/1471903032000146964 ■■ Innes, J. E., & Booher, D. E. (1999). Consensus building and complex adaptive systems : A framework for evaluating collaborative planning. Journal of the American Planning Association, 65(4), 412–423. ■■ Interministeriële Conferentie Volksgezondheid. (2010). Gids naar een betere ggz door de realisatie van zorgcircuits en zorgnetwerken (p. 38). Brussel. Retrieved from www.psy107.be ■■ Kabinet van Vlaams minister van Energie, Wonen, S. en S. E. F. V. den B., & Kabinet van Vlaams minister van Welzijn Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen. (2010). Conceptnota: afsprakenkader samenwerking wonen welzijn (p. 16). Brussel. Retrieved from http://www.jovandeurzen.be ■■ Kates, N., & Mazowita, G. (2011). The evolution of collaborative mental health care in Canada: A shared vision for the future. Canadian Journal of …, 56(5), 1–10. Retrieved from http://cat.inist.fr ■■ Laming. (2003). The Victoria Climbié Inquiry (p. 427). London. 70 VIII Samen vermaatschappelijken. Verslagboek symposium ■■ Marsden, P.V. & Lin, N., 1982. Social Structure and Network Analysis, Beverly Hills, California: SAGE. ■■ Marx, A. J., Test, M. A., & Stein, L. I. (1973). Extrahospital Management of Severe Mental Illness. Archives of General Psychiatry, 29(5), 669–675. ■■ Mattessich, P. W., & Monsey, B. R. (1992). Collaboration: What makes it work A Review of Research Literature on Factors influencing Succesful Collaboration (p. 57). St. Paul, MN. ■■ McDonald, M., & Rosier, K. (2011). Interagency collaboration Part B. Does collaboration benefit children and families? Exploring the evidence (pp. 1–12). Melbourne. ■■ Prigogine, I., & Stengers, I. (1984). Order Out of Chaos: Man’s New Dialogue with Nature (p. 349). Ann Arbor: Bantam Books. ■■ Provan, K. G., & Kenis, P. (2008). Modes of Network Governance : Structure , Management , and Effectiveness. Journal of Public Administration Research and Theory, 18, 229–252. doi:10.1093/jopart/mum015 ■■ Provan, K. G., & Milward, H. B. (2001). Do Networks Really Work ? Framework for Evaluating Public-Sector Organizational Networks. Public Administration Review, 61(4), 414–423. ■■ Raeymaeckers, P. (2014). Tussen centrum en periferie. Over de integratie van netwerken tussen hulpverleningsorganisaties (p. 428). Leuven: Acco. ■■ Roovers, S. E., & Wilken, J. P. (2000). Van zorgcoördinatie naar integrale zorg. De ontwikkeling van casemanagement. In M. Nuy (Ed.), Zorgcoördinatie, casemanagement en bemoeizorg. Tussen Chaos en orde (pp. 23–32). SWP. ■■ Stacey, R. (1996). Complexity and Creativity in Organizations (p. 312). San Francisco: Berrett-Koehler. ■■ Statham, J. (2011). A review of international evidence on interagency working , to inform the development of Children ’ s Services Committees in Ireland (p. 60). Dublin. ■■ Van de Lindt, S. (2000). Bemoei je ermee! (p. 116). Uitgeverij Van Gorcum. ■■ Vangen, S., & Huxham, C. (2011). The Tangled Web: Unraveling the Principle of Common Goals in Collaborations. Journal of Public Administration Research and Theory, 22(4), 731–760. doi:10.1093/jopart/mur065 ■■ York, A., & Kingsbury, S. (2009). The Choice and Partnership Approach: A Guide to CAPA (p. 240). London: CaMHS Network. 71 Steunpunt Algemeen Welzijnswerk vzw Diksmuidelaan 36a • 2600 Berchem tel. 03 366 15 40 • email: [email protected] www.steunpunt.be • www.kennisplein.be