Angst voor terugkeer borstkanker Notitie Angst voor terugkeer van borstkanker na genezing: de rol van somatosensore amplificatie en trekangst Katrien Verhoeven, Geert Crombez en Stefaan Van Damme* * Alle auteurs zijn werkzaam bij de Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, België. Correspondentieadres: Katrien Verhoeven, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie, Universiteit Gent, Henri Dunantlaan 2, 9000 Gent, België. E-mail: [email protected] 1 Angst voor terugkeer borstkanker Summary Fear of breast cancer recurrence : The role of somatosensory amplification and trait anxiety This study investigates the fear of breast cancer recurrence and its relationship with trait anxiety and somatosensory amplification. Fifty-six former Belgian breast cancer patients participated in a questionnaire study which included the ‘Fear of Recurrence Questionnaire’ (Northouse, 1981), the ’Somatosensory Amplification Scale’ (Barsky et al., 1988) and the ‘State-Trait Anxiety Inventory’ (Spielberger et al., 1983). Results indicated that the majority experienced fear of cancer recurrence. Participants who were more vigilant to somatic arousal, reported more fear of disease recurrence. Results are discussed in terms of the prevention of fear of recurrence. 2 Angst voor terugkeer borstkanker INLEIDING Borstkanker is een van de meest voorkomende kankers in Vlaanderen en Nederland (Van Eyken, 1998; Visser, Coeberg, Van Dijck, & Siesling, 2002). Efficiënte behandelingsvormen zorgen ervoor dat steeds meer patiënten de ziekte overwinnen. Hierdoor dringt zich een wijziging in focus op. In het verleden ging alle interesse uit naar de behandeling en het overleven. Stilaan wordt echter duidelijk dat ook aandacht besteed moet worden aan de levenskwaliteit van de ex-patiënt. Angst voor terugkeer van de ziekte kan de levenskwaliteit op een negatieve wijze beïnvloeden (Mulan, 1984; Muzzin, Anderson, Figueredo, & Gudelis, 1994; WelchMcCaffrey, Hoffman, Leigh, Loescher, & Meyskens, 1989). Na de behandeling wordt de ex-patiënt immers geconfronteerd met de onzekerheid omtrent zijn gezondheidsstatus. De ziekte is dan wel overwonnen, maar de patiënt heeft geen enkele garantie dat de kanker niet opnieuw zal toeslaan. Deze onwetendheid kan het gevoel van zelfcontrole aantasten en roept angst op. In welke mate ex-kankerpatiënten dergelijke angsten ervaren, is nog onduidelijk (Lee-Jones, Humphris, Dixon & Hatcher, 1999). De ervaring van lichamelijke gewaarwordingen speelt mogelijk een rol in het uitlokken van ‘angst voor terugkeer’ (Easterling & Leventhal, 1989; Somerfield, Stefanek, Smith, & Padberg, 1999). Sommige personen zijn sterker gefocust op lichamelijke sensaties dan anderen. Bepaalde persoonlijkheidsfactoren zoals ‘somatosensore amplificatie’ (Barsky, Goodson, Lane, & Cleary, 1988) en ‘negatieve affectiviteit’ (Watson & Pennebaker, 1989) zouden hierbij een rol spelen. Personen die hoog scoren op deze constructen zijn hypervigilant voor somatische en viscerale sensaties en zijn meer geneigd om deze sensaties als bedreigend te interpreteren. 3 Angst voor terugkeer borstkanker Verwacht wordt dat deze personen meer lichamelijke symptomen zullen rapporteren, deze sneller als bedreigend zullen interpreteren en bijgevolg meer ‘angst voor terugkeer’ zullen ervaren (Somerfield et al, 1999). Deze hypothese werd tot op heden niet getoetst. Deze studie heeft als doel om na te gaan in hoeverre een proefgroep van Belgische ex-borstkankerpatiënten ‘angst voor terugkeer’ ervaart. Daarnaast zal het verband onderzocht worden tussen ‘angst voor terugkeer’, ‘somatosensore amplificatie’ en ‘negatieve affectiviteit’. Verwacht wordt dat personen die hypervigilant zijn voor somatische en viscerale sensaties (somatosensore amplificatie) en die deze sensaties eerder als bedreigend gaan ervaren (negatieve affectiviteit), meer ’angst voor terugkeer’ zullen ervaren. METHODE Deelnemers De deelnemers werden gecontacteerd via de Belgische borstkankerzelfhulpgroep ‘Leven zoals Voorheen’. Deze zelfhulpgroep wordt gedragen door 33 vrijwilligers, zelf exborstkankerpatiënten, die lotgenoten met steun en raad bijstaan. Alle vrijwilligers kregen een pakket toegestuurd met drie vragenlijstenveloppen. Eén enveloppe was bestemd voor de vrijwilliger zelf, de twee andere waren voor lotgenoten, die eveneens de ziekte overwonnen hadden. In totaal werden 57 van de 99 enveloppen teruggestuurd (58%). Bij de verwerking werden de gegevens van 1 mannelijke respondent buiten beschouwing gelaten, zodat de onderzoekspopulatie uitsluitend uit vrouwelijke ex-borstkankerpatiënten bestond (N=56). De leeftijd van de respondenten varieerde van 4 Angst voor terugkeer borstkanker 38 tot 75 jaar (M=57.70, SD=8.83). Het merendeel was gehuwd (73.2%) en had kinderen (82.2%). Bij 62.5% werd de kankerdiagnose 5 jaar of langer geleden gesteld. 83.9% kende geen herval. Verdere sociodemografische gegevens staan vermeld in Tabel 1. 5 Angst voor terugkeer borstkanker Tabel 1 Sociodemografische gegevens van de steekproef N=56 % Behandeling N=56 % Lengte overlevingsinterval % Opleiding Lumpectomie 19 33.9 < 1 jaar 2 3.6 Mastectomie 39 69.6 1-2 jaar 7 12.5 Chemotherapie 26 46.4 2 -3 jaar 3 Radiotherapie 36 64.3 3 - 4 jaar Hormoontherapie 15 26.8 4 7.1 Andere N=56 Lager onderwijs 4 7.1 Lager secundair onderwijs 10 17.9 5.4 Hoger secundair onderwijs 23 41.1 4 7.1 Hoger onderwijs buiten 16 28.6 4 - 5 jaar 4 7.1 universiteit > 5 jaar 25 44.6 Universitair onderwijs 3 5.4 6 Angst voor terugkeer borstkanker Meetinstrumenten Angst voor terugkeer Angst voor terugkeer van de kanker werd gemeten met de ‘Fear of Recurrence Questionnaire’ (FOR-Q; Northouse, 1981). Deze vragenlijst werd in samenwerking met de auteur in het Nederlands vertaald (vertaling/terugvertaling). De vragenlijst bestaat uit 22 items gemeten op een vijfpuntsschaal. De antwoordalternatieven variëren van (1) ‘volledig akkoord’, tot (5) ‘helemaal niet akkoord’. Trekangst Volgens Watson en Pennebaker (1989) vindt ‘negatieve affectiviteit’ een goede operationalisatie in trekangst. In deze studie werd trekangst gemeten met de angstdispositieschaal van de ‘Zelfbeoordelingsvragenlijst’ (ZBV; Van der Ploeg, 2000), een Nederlandse vertaling van de State-Trait Anxiety Inventory (STAI; Spielberger, Gorsuchn, Lushene, Vagg, & Jacobs, 1983). Deze vragenlijst bestaat uit 20 items gemeten op een Likert-schaal van 1 (bijna nooit/geheel niet) tot 4 (bijna altijd/zeer veel). Psychometrisch onderzoek toont een sterke interne consistentie voor deze schaal (Hermans, 1994). Somatosensore amplificatie Om na te gaan in hoeverre de proefpersonen hypervigilant zijn voor somatische en viscerale sensaties werd de ‘Somatosensore Amplificatie Schaal’ (SSAS; Barsky et al., 1988) afgenomen. De SSAS bestaat uit 10 items gemeten op een 5-punt-Likertschaal. De antwoordalternatieven variëren van 0 (niet) tot 4 (volledig). Onderzoek bij hypochondriepatiënten toont een goede interne consistentie en test-hertest betrouwbaarheid van deze schaal (Barsky, Wyshak & Klerman, 1990). 7 Angst voor terugkeer borstkanker RESULTATEN Via descriptieve analyses werd de aanwezigheid van ‘angst voor terugkeer’ nagegaan. Opmerkelijk is dat twee derde van de respondenten (66.2%) op één item, dat rechtstreeks vraagt naar de bezorgdheid voor de terugkeer van de ziekte, positief antwoordde. Om de relatie te bestuderen tussen ‘angst voor terugkeer’, ’somatosensore amplificatie’ en ‘trekangst’ werden correlaties berekend (Pearson). Er werden significante verbanden gevonden tussen ‘angst voor terugkeer’ en zowel ‘trekangst’ (r=.55, p<.01) als ‘somatosensore amplificatie’ (r=.54, p<.01). Deelnemers die vigilant waren voor lichamelijke gewaarwordingen en die deze eerder als bedreigend interpreteerden rapporteerden meer ‘angst voor terugkeer’. ‘Somatosensore amplificatie’ en ‘trekangst’ waren ook onderling gerelateerd (r=.51, p<.01). Om na te gaan of ‘somatosensore amplificatie’ en ‘trekangst’ een significant deel van de variantie van ‘angst voor terugkeer’ verklaarden werd een stepwise regressieanalyse uitgevoerd. Naast ‘somatosensore amplificatie’ en ‘trekangst’ werden als onafhankelijke variabelen de behandeling, overlevingsduur, leeftijd en opleiding van de respondenten in de analyse betrokken. Resultaten (Tabel 3) tonen aan dat ‘somatosensore amplificatie’, het ‘overlevingsinterval’, ‘mastectomie’ en de leeftijd van de proefpersonen unieke voorspellers waren voor ‘angst voor terugval’. Samen verklaarden deze variabelen 53.0% van de variantie. ‘Somatosensore amplificatie’ verklaarde het grootste deel van de variantie (R2 change = .28, =.27). ‘Trekangst’ was geen significante voorspeller. 8 Vrees voor herval Tabel 2 Descriptieve statistieken van de vragenlijsten en interne consistentie (Cronbach’s ) Cronbach α Mogelijk bereik Studie bereik M SD Angst voor terugkeer .93 22-110 33-109 74.32 16.64 Somatosensore amplificatie (SSAS) .70 0-40 0-33 15.82 6.59 Trekangst (ZBV DY-2) .96 20-80 21-80 42.08 14.32 Tabel 3 Stepwise Regressie Analyse R2 Change R2 Adj R2 .27** .28 .28 .27 .40* .12 .53 .50 Overlevingsinterval -.37* .13 .41 .38 Leeftijd -.23** .05 .58 .53 Afhankelijke variabele Predictoren Angst voor terugkeer Somatosensore amplificatie Mastectomie *p<.05,** p<.01 9 Vrees voor herval DISCUSSIE In deze studie werd nagegaan in hoeverre een Belgische groep van exborstkankerpatiënten kampt met de angst om weer kanker te krijgen. Het is moeilijk om in absolute termen aan te geven in hoeverre er sprake is van ‘angst voor terugkeer’. Er bestaan immers geen cut-off scores noch normen voor de vertaalde ‘Fear of Recurrence Questionnaire’ (‘Vrees voor Herval Vragenlijst’). De gemiddelde score op deze vragenlijst komt evenwel overeen met wat andere onderzoekers vonden (Northouse, 1981; Mast, 1998). Blijkbaar treedt ‘angst voor terugkeer’ bij ex-borstkankerpatiënten frequent op en is het eigen aan het overlevingsproces (Johnson Vickberg, 2001). In deze studie geeft twee derde van de proefpersonen aan zich wel eens zorgen te maken over een mogelijk terugkeer van de kanker. Zoals verwacht spelen ‘trekangst’ en ‘somatosensore amplificatie’ een belangrijke rol bij het voorkomen van ‘angst voor terugkeer’. Het lijkt er dus op dat het ervaren van lichamelijke sensaties, het aandachtig zijn voor dergelijke sensaties en het interpreteren van deze gewaarwordingen een grote rol spelen in het uitlokken van ‘angst voor terugkeer’. Uit deze studie blijkt dat het voornamelijk de alertheid voor de ervaring van lichamelijke symptomen is die een uitlokkende rol speelt. ‘Trekangst’ speelt een minder belangrijke rol. Het is mogelijk dat ‘trekangst’ eerder als een kwetsbaarheidsfactor fungeert in de wijze waarop een patiënt omgaat met lichamelijke gewaarwordingen. Zo zal een angstig persoon de lichamelijke symptomen die hij ervaart sneller als een bedreiging gaan interpreteren (Cameron, Leventhal & Love, 1998; Goubert, Crombez, & Van Damme, 2004). Een bedreigende gedachte kan in dit geval zijn : ‘Ik voel iets, misschien is de kanker terug’. Kenmerkend voor angst - en wellicht ook voor ‘angst 10 Vrees voor herval voor terugkeer’ - is dat deze gepaard gaat met een aantal angstsymptomen. Samen met de initiële lichamelijke gewaarwordingen kunnen ze de gedachte dat de kanker teruggekeerd is voeden. Dit heeft tot gevolg dat de ‘angst voor terugkeer’ bij de patiënt steeds groter wordt. We krijgen dus als het ware een vicieuze cirkel. Als de patiënt daarenboven een aandachtsstijl (zoals ‘somatosensore amplificatie’) hanteert die ervoor zorgt dat hij sneller dergelijke lichamelijke symptomen bij zichzelf opmerkt, dan zal bovenstaand proces sneller optreden. Voor de klinische praktijk betekent dit dat hulpverleners ervoor moeten zorgen dat de vicieuze cirkel doorbroken wordt. Dit kan bijvoorbeeld door de patiënt te leren een onderscheid te maken tussen symptomen die er effectief op wijzen dat de kanker teruggekeerd is en symptomen die neutraal zijn en horen bij het dagelijkse leven. Op die manier kan de patiënt neutrale symptomen normaliseren, zodat deze niet onnodig stress en angst uitlokken. Daarnaast kan de patiënt, als hij weet voor welke gewaarwordingen alert te zijn, sneller hulp zoeken indien er sprake is van terugkeer van de kanker. Naast ‘somatosensore amplificatie’ bleken de duur van het overlevingsinterval, mastectomie als behandelingsvorm en de leeftijd van de ex-patiënt eveneens belangrijke voorspellende factoren van ‘angst voor terugkeer’. De bevinding dat de angst voor een mogelijke terugkeer vermindert met de tijd wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten van Ellman en Thomas (1995) en Mast (1998). Informatie over ‘angst voor terugkeer’ en de uitlokkende rol van lichamelijke sensaties wordt dan ook best gegeven in de periode direct na de behandeling. Uit dit onderzoek blijkt dat patiënten die een mastectomie ondergaan hebben eveneens meer ‘angst voor terugkeer’ rapporteren. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat mastectomiepatiënten door de littekens van deze toch wel ingrijpende 11 Vrees voor herval operatie telkens opnieuw herinnerd worden aan de ziekte, waardoor de ‘angst voor terugkeer’ levend gehouden wordt (Hall & Fallowfield, 1989). Hulpverleners houden best in gedachten dat mastectomiepatiënten in deze context mogelijk een risicogroep vormen. Ook jongere patiënten vormen mogelijk een risicogroep. ‘Angst voor terugkeer’ neemt af met de leeftijd, wat eveneens door andere studies ondersteund wordt (Hilton, 1989; Mast, 1998; Stanton, Danoff-Burg & Huggins). Het geven van informatie kan van belang zijn om jongere patiënten gerust te stellen, waardoor angsten minder kans krijgen te ontsporen. Dit onderzoek had een aantal beperkingen. Ten eerste bestond de proefgroep uitsluitend uit personen van een zelfhulpgroep. Het is dus niet ondenkbeeldig dat enkel diegenen die het best met hun ziekte omgingen onderzocht werden. Daarnaast kon geen onderscheid gemaakt worden tussen de vrijwilligers van de zelfhulpgroep en de gekozen lotgenoten, omdat vragenlijsten anoniem ingevuld werden. Mogelijk is er een verschil in ervaren vrees tussen beide groepen, dat aldus onopgemerkt bleef. Toekomstig onderzoek zal dus moeten uitwijzen of de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar ex-borstkankerpatiënten die via andere selectiekanalen benaderd worden. Een tweede beperking had te maken met de medische parameters van deze studie. De precieze aard van de borstkanker (zoals type, prognose) zou mogelijk een invloed kunnen hebben op de mate van ervaren angst. Omdat de proefpersonen niet via medische kanalen benaderd werden, kon deze informatie echter niet verkregen worden. Een derde beperking had te maken met de ondergane behandeling. In dit onderzoek werd een verband gevonden tussen mastectomie en ‘angst voor terugkeer’. Aangezien 12 Vrees voor herval het merendeel van de patiënten meerdere behandelingen ondergaan had – borstkanker wordt immers meestal behandeld met een combinatietherapie – is het moeilijk uit te maken in hoeverre de positieve relatie tussen beide variabelen uitsluitend met de mastectomie op zich te maken had. Toekomstig onderzoek zal zich moeten toespitsen op de precieze relatie tussen beide variabelen. Tenslotte dient opgemerkt te worden dat in toekomstig onderzoek verdere validering van onze vertaling van de FOR-Q noodzakelijk is. Literatuur Barsky, A.J., Goodson, J.D., Lane, R.S., & Cleary, P.D. (1988). The amplification of somatic symptoms. Psychosomatic Medicine, 50, 510-519. Barsky, A.J., Wyshak, G. & Klerman, G.L. (1990). The somatosensory amplification scale and its relationship to hypochondriasis. Journal of Psychiatric Research, 24, 323-334. Cameron, L.D., Leventhal, H., & Love, R.R. (1998). Trait anxiety, symptom perception and illness-related responses among women with breast cancer in remission during a tamoxifen clinical trial. Health psychology, 17, 459-469. Easterling, D.V., & Leventhal, H. (1989). Contribution of concrete cognition to emotion: Neutral symptoms as elicitors of worry about cancer. Journal of applied psychology, 74, 787-796. Ellman, R., & Thomas, B.A (1995). Is psychological wellbeing impaired in long term survivors of breast cancer? Journal of Medical Screening, 2, 5-9. Goubert, L., Crombez, G, & Van Damme, S. (2004). The role of neuroticism, pain 13 Vrees voor herval catastrophizing and pain-related fear in vigilance for pain: a structural equations approach. Pain, 107, 234-241. Hall, A. & Fallowfield, L. (1989). Psychological outcome of treatment for early breast cancer: a review. Stress Medecine, 5, 167-175. Hermans, D. (1994). Kort instrumenteel : De 'Zelf-Beoordelings-Vragenlijst' (ZBV). Gedragstherapie, 27, 145-148. Hilton, B.A. (1989). The relationship of uncertainty, control, commitment and threat of recurrence to coping strategies used by women diagnosed with breastcancer. Journal of Behavioral Medecine, 12, 39-54. Johnson Vickberg, S.M. (2001). Fears of cancer recurrence. Cancer Practice, 9, 237243. Lee-Jones, C., Humphris, G., Dixon, R., & Hatcher, M.B. (1997). Fear of cancer recurrence – a literature review and proposed cognitive formulation to explain exacerbation of recurrence fears. Psycho-oncology, 6, 95-105. Mast, M.E. (1998). Survivors of breast cancer: illness uncertainty, positive reappraisal, and emotional distress. Oncology Nursing Forum, 25, 555 – 562. Mulan, F. (1984). Re – entry : The educational needs of a cancer survivor. Health Education Quarterly, 10, 88-94. Muzzin, L.J., Anderson, N.J, Figueredo, A.T., & Gudelis, S.O.(1994). The experience of cancer. Social Science and Medecine, 38, 1201-1208. Northouse, L.L. (1981). Mastectomy patients and the fear of cancer recurrence. Cancer Nursing, 4, 213-220. Ploeg, H.M. van der (2000). Een Nederlandstalige bewerking van de Spielberger StateTrait Anxiety Inventory STAI-DY. Lisse: Swets Test Publishers. 14 Vrees voor herval Somerfield, M.R., Stefanek, M.E., Smith, T.J., & Padberg, J.J. (1999). Adaptation to somatic distress in cancer. Psycho-oncology, 8, 334 – 343. Spielberger, C.D., Gorsuchn, R.L., Lushene, R., Vagg, P.R., & Jacobs, G.A. (1983). Manual for the State-Trait Anxiety Inventory. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press. Stanton, A.L., Danoff-Burg, S., & Huggins, M.E. (2002). The first year after breast cancer diagnosis: hope and coping strategies as predictors of adjustment. Psychooncology, 11, 93-102. Van Eycken, E. (1998). Kankerregistratie in Vlaanderen: resultaten van het Vlaamse registratienetwerk: 1998. Vlaamse Liga tegen Kanker, 104 - 114. Visser, O., Coebergh, J.W.W., Dijck, J.A.A.M. van, & Siesling, S. (2002). Incidence of cancer in the Netherlands 1998. Tenth report of the Netherlands Cancer Registry. Utrecht: Vereniging van Integrale Kankercentra. Watson, D., & Pennebaker, J.W. (1989). Health complaints, stress and distress: Exploring the central role of negative affectivity. Psychological review, 2, 234-254. Welch-McCaffrey, D., Hoffman, B., Leigh, S.A., Loescher, L.J., & Meyskens, J. (1989). Surviving adult cancers. Part 2: Psychosocial implications. Annals of Internal Medecine, 111, 517-524. 15