Uitgangspunt nieuw examenprogramma Het nieuwe eindexamenprogramma voor economie Tweede Fase gaat uit van een andere benadering van economie. De kern van het nieuwe examenprogramma is het onderscheid tussen concepten (theorie) en contexten (praktijk). Leerlingen moeten met behulp van acht economische concepten verschillende economische verschijnselen (contexten) begrijpen. Het gaat erom dat leerlingen een economische kijk aanleren. Het nieuwe eindexamenprogramma moet de leerlingen motiveren om zelf op onderzoek uit te gaan. Daarom wordt de theorie ook steeds met praktijkvoorbeelden, de contexten, uitgewerkt. Daarnaast moeten er in het nieuwe eindexamenprogramma twee experimenten uitgevoerd worden. Het experiment moet ervoor zorgen dat leerlingen economische principes aan den lijve ondervinden. In bijvoorbeeld een vrij eenvoudige spelsituatie in de klas doet zich een economisch principe voor, bijvoorbeeld leerlingen onderhandelen over een ruil of een prijs, met verschillende kennisniveaus, en daardoor komt een optimale prijs tot stand. Concepten Er wordt in het nieuwe eindexamenprogramma uitgegaan van 8 theoretische concepten. De 8 concepten zijn: Schaarste Ruil Markt Ruilen over de tijd Samenwerken en onderhandelen Risico en informatie Welvaart en groei Goeden en slechte tijden De concepten zijn gerangschikt naar complexiteit. De basale concepten zoals schaarste, ruil en markt vormen de basis. De daarop volgende concepten worden steeds complexer. Contexten In een context wordt de kern van de theorie uit het theorieboek aan de hand van een concrete praktijksituatie uitgewerkt. In een context wordt de theorie dan toegepast. De leerlingen leren zo de theorie via een praktijksituatie toe te passen. Maar in een context kan ook theorie worden aangeleerd. Dan komt de theoretische onderbouwing als het ware voort uit de context en wordt de theorie niet zozeer toegepast, maar is de relatie meer ‘ontdekkenderwijs’: aan de hand van een bepaald te onderzoeken probleem of situatie komt bepaalde theorie naar voren. Verplichte contexten De contexten kunt u naar eigen inzicht behandelen. U kunt ook contexten die u zelf tegenkomt of maakt gebruiken in de klas. Bepaalde contexten worden door de examencommissie als zo essentieel gezien dat ze moeten worden behandeld. Dit zijn de verplichte contexten: Concept Ruil - Verplichte context: Functieverdeling binnen bedrijf en gezin Concept Markt - Verplichte context: Arbeidsmarkt Concept Ruilen over de tijd - Verplichte context: Huis en hypotheek - Verplichte context: Onderwijs en menselijk kapitaal - Verplichte context: Pensioen Concept Samenwerken en onderhandelen - Verplichte context: Prijzenoorlog - Verplichte context: Cao-onderhandelingen - Verplichte context: Europese integratie - Verplichte context: Maatschappelijk verantwoord ondernemen Concept Risico en informatie - Verplichte context: Sociale zekerheid - Verplichte context: Faillissement en aansprakelijkheid Concept Goede tijden, slechte tijden - Verplichte context: ECB en stabiliteitspact Experimenten Er is in dit eindexamenprogramma vastgesteld dat u als docent twee experimenten met de leerlingen moeten uitvoeren. Experimenten kunnen de leerstof verduidelijken maken. Abstracte begrippen zoals vraag- en aanbodcurves, concurrentieoverwegingen en consumenten- en producentensurplus komen door experimenten tot leven. Experimenten werken verhelderend en de kans is ook groter dat de stof langer beklijft wanneer de begrippen niet alleen figuren op papier of schoolbord blijven. Daarnaast hebben experimenten het voordeel dat men ziet welke grenzen aan de verklaringskracht van theoretische concepten gesteld kunnen worden. De manier waarop aan experimenten kan worden deelgenomen is divers. Iedere methode zal hier zijn eigen invulling aangeven. Het kan in de vorm van o.a. een simulatiespel en via de ict of gedragsspellen (kaarten, onderhandelen, reageren op elkaar etc.) Op de site van het slo vindt u een overzicht van verschillende experimenten. © Noordhoff Uitgevers, 2009 Vaardigheden De eindexamencommissie wil dat de leerlingen door middel van dit eindexamenprogramma een overkoepelende vaardigheid ontwikkelen, namelijk het ontwikkelen van een economische kijk. Oftewel: ‘het leren herkenen en toepassen van economische concepten in uiteenlopende contexten. De volgende algemene vaardigheden zij daarvoor geformuleerd: - Informatievaardigheden - Rekenvaardigheden - Standpuntbepaling - Strategisch inzicht - Experimenteren Voor een verdere uitwerking van deze vaardigheden, klik hier. Werkwijze voor docent Het nieuwe examenprogramma economie verwacht in meer of mindere mate een andere werkwijze van de docent. Deze zal meer praktijk- en ervaringsgericht bezig moeten zijn. De nadruk op een scheiding van concept en contexten en de verplichte experimenten vormen hiervan de tastbare onderdelen. © Noordhoff Uitgevers, 2009