Taalscreening van meertalige kinderen in de

advertisement
Taalscreening van
meertalige
kinderen
in de basisschool
Hilde De Smedt
Hilde De Smedt is logopediste en al 29 jaar werkzaam in het Integratiecentrum Foyer te
Brussel (www.foyer.be). Vanuit een nauw contact met de allochtone gemeenschap en
via heel wat projecten (onder meer meertalig onderwijs voor allochtonen) bouwde zij
expertise op rond meertalig opgroeien. Ze ontwikkelde in dit kader ondersteunende
materialen voor onderwijs, ouders en hulpverlening en verzorgt ook vormingen.
De taalontwikkeling van een kind is altijd
weer een boeiend verhaal, vaak verrassend, grappig maar soms ook met de
nodige onzekerheid over het hopelijk
happy end. Woorden zijn belangrijke
bouwstenen van taal. Het tempo waarop
kinderen woordenschat verwerven
verschilt sterk, ook bij eentalige kinderen.
Ter illustratie staan in tabel 1 resultaten
over het aantal woorden dat kinderen
gebruiken tussen de leeftijd van 1 en
2,5 jaar, afkomstig uit een grootschalig
onderzoek bij 1800 Amerikaanse
eentalige peuters.
Als eentalige kinderen al sterk onderling
verschillen (zie de spreiding in tabel 1), dan
geldt dat voor de ontwikkeling van het
Nederlands bij meertalige kinderen zeker.
Het tijdstip, de intensiteit en de regelmaat
Tabel 1. Aantal woorden dat kinderen
gebruiken tussen 1 en 2,5 jaar
Caleidoscoop jg. 25 nr. 5
6
Leeftijd
Spreiding
Mediaan
1;0
0-52
6
1;4
0-347
40
1;8
3-544
170
2;0
onbekend
311
2;6
208-675
574
(bron: van der Linden & Kuiken, 2012)
Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool
BOX 1. BASISBEGRIPPEN M.B.T. MEERTALIG OPGROEIEN
Verwervingsmoment van de taal
Er kunnen drie groepen meertalige kinderen onderscheiden worden op
basis van het moment waarop ze de talen verwerven (De Houwer, 1998):
• Simultane tweedetaalverwerving: het kind hoort twee of meer
talen vanaf ongeveer de geboorte (voor de leeftijd van drie jaar)
• Successieve tweedetaalverwerving:
Vroege tweedetaalverwerving: het kind hoort pas een tweede taal nadat
het zelf in een eerste taal is beginnen praten, tussen de leeftijd van drie
en zes jaar.
Late tweedetaalverwerving: het kind leert de tweede taal na de leeftijd
van zes jaar.
waarmee deze kinderen met het
Nederlands in contact komen, verschilt immers sterk. Bij meertalige kinderen, zeker
in de beginfase, zal de woordenschat zich
meestal spreiden over de talen heen:
sommige woorden begrijpt of gebruikt het
kind in de ene taal en andere in de andere
taal. Wanneer kinderen overschakelen op
een andere taal spreken we van codewisseling (zie box 1).
De vraag is dus: hoe vinden we in al die
variatie de taalverhalen terug die mis
dreigen te lopen en waarvan de goede
afloop is bedreigd? In dit artikel focussen
we specifiek op de taalverhalen van
meertalige kinderen.
Vertraagde taalontwikkeling of
taalstoornis
Van een langzamere of vertraagde
taalontwikkeling (taalachterstand)
wordt gesproken wanneer het taalgebruik
van een kind kenmerken vertoont van
het taalgebruik van een jonger kind.
Kinderen vertonen vaak in de peuterkleuterperiode een vertraging in spraak- of
taal(ontwikkeling). Wanneer de vertraging
aanhoudt en wanneer ze de communicatieve functie belemmert, dan spreekt
Invloed van het verwerven van een tweede taal op de eerste taal
• Subtractieve taalontwikkeling: een taal verdringt de andere.
In tegenstelling tot wat wordt gedacht, gaat het hier vaak over de
thuistaal, bijvoorbeeld wanneer het kind naar school begint te gaan.
• Additieve taalontwikkeling: de eerste taal wordt goed ondersteund
en de tweede taal wordt “toegevoegd”.
Bovenstaande begrippen zijn te bekijken als polen van een continuüm.
Transfer
Interferentie of language transfer is de invloed van overeenkomsten en
verschillen tussen twee talen die simultaan of successief worden.
• Positieve transfer: overeenkomsten tussen twee talen (bijvoorbeeld
in de zinsbouw) vergemakkelijken het leren van een andere taal.
• Negatieve transfer: het mixen van verschillen tussen talen waardoor
fouten worden gemaakt (vaak verbonden met aanbod).
Codewisseling
Codewisseling betekent dat een taalgebruiker van de ene op de andere taal
overschakelt. Codewisseling treedt vaak op wanneer de situatie verandert
(bv. van formeel naar informeel) of wanneer het kind de conversatie een
ander accent wil geven (bv. bij emoties). Het kan uit onmacht zijn maar ook
uit gewoonte.
men van een stoornis. Een kind heeft een
taalontwikkelingsstoornis als de
taalontwikkeling beduidend achterblijft of
negatief afwijkt van het normale verloop
van het taalverwervingsproces. Er is bij
deze kinderen niet alleen sprake van een
vertraagde taalontwikkeling, maar de
taalontwikkeling vertoont ook een
gestoord profiel. Taalontwikkelingsstoornissen zijn dus hardnekkige en ernstige
beperkingen op het vermogen de taal te
leren (bv. beperkt verstaan of produceren
van woordenschat, moeilijkheden met
het uiten van ideeën, immature grammaticale patronen).
Wanneer de taalontwikkeling bij meertalige kinderen niet goed verloopt, kan
screening1 helpen om drie groepen
kinderen te onderscheiden:
- de kinderen waarover we ons geen
zorgen hoeven te maken;
- de kinderen die het wat moeilijker
hebben maar die met extra zorg van
school en ouders waarschijnlijk
aansluiting vinden. Het gaat hier vaak
om kinderen met een vertraagde
taalontwikkeling in de eerste taal (T1 of
thuistaal, zie box 1), bijvoorbeeld door
taalarme omgeving of veelvuldige ziekte
op jonge leeftijd. Hier moeten we
vooral met ouders aan de slag.
Of de vertraging situeert zich op het
vlak van het Nederlands (T2, zie box 1)
en dan zal men dit op de eerste plaats
binnen de school in het kader van zorg
opnemen;
- de kinderen waarvan de taalontwikkeling over de hele lijn zo moeizaam
verloopt dat doorverwijzing noodzakelijk is. Deze laatste groep is de groep
kinderen die vermoedelijk een
taalstoornis heeft.
Omdat kinderen sowieso erg van elkaar
verschillen, is het onderscheid tussen de
drie groepen niet altijd onmiddellijk
duidelijk. In sommige gevallen zullen we
best werken met een “uitgestelde
diagnose of beoordeling”.
In dit artikel gaan we na hoe screening bij
meertalige kinderen kan helpen om die
kinderen te detecteren:
1. waarbij voor verdere hulp en/of
onderzoek best kan worden doorverwezen en samengewerkt met een
externe dienst (d.w.z. kinderen die
vermoedelijk een taalstoornis hebben);
2. waarbij de taalontwikkeling moeizamer
verloopt en waarbij we kunnen nagaan
hoe we ouders en leerkrachten tot nog
sterkere ondersteuners kunnen maken.
Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool
Caleidoscoop jg. 25 nr. 5
Verworven taal
• Eerste taal (T1): de taal die het kind als moedertaal verwerft, vaak ook
de thuistaal genoemd. Soms krijgen twee talen dit label.
• Tweede taal (T2): de taal die het kind verwerft nadat het al een basis
in zijn moedertaal verwierf, of gelijktijdig met de moedertaal maar met
een duidelijk veel beperkter aanbod. De taal is aanwezig in de primaire
sociale omgeving.
• Vreemde taal: de taal die het kind verwerft nadat het al een basis in
zijn moedertaal verwierf. De taal wordt binnen een leercontext
aangebracht.
7
Aandachtspunten
bij taalscreening
Er zijn een aantal aandachtspunten die
kunnen helpen bij de screening van
meertalige kinderen.
Er is minimaal twee jaar input nodig om
een taal te kunnen beoordelen.
Er wordt algemeen van uitgegaan dat
men de taalontwikkeling van kinderen pas
kan beoordelen na een regelmatige,
intensieve input van twee jaar (Boyle,
2009). Voor de meeste meertalige
kinderen die pas op school beginnen met
Nederlands betekent dit dat we in de
onthaalklas en de eerste kleuterklas
kinderen tijd moeten geven. Dit betekent
niet dat we de kinderen niet kunnen
opvolgen.
Bij twijfels kunnen we bijvoorbeeld voor
onszelf noteren welke woorden en
uitdrukkingen het kind volgens ons al
begrijpt en/of gebruikt. We kunnen dit
ook samen met de ouders doen voor de
thuistaal. Deze oefening kan opnieuw
gebeuren (zonder de vorige notities terug
te bekijken) na twee à drie maanden om
te vergelijken. Het belangrijkste is dat er
evolutie is.
Meertalige kinderen die pas op school
starten met Nederlands maken een stille
periode door. In een eerste fase is het
voldoende als het begrip groeit. Bij
kansarme kinderen is er soms een
langere “inloopperiode”. Wanneer zij uit
een omgeving komen met weinig
taalstimulans moet de aandacht en
gevoeligheid voor taal nog worden
opgebouwd. Bij een kind dat stagneert,
kunnen alvast randvoorwaarden zoals
gehoor en algemene ontwikkeling
worden gecontroleerd.
Een taalstoornis wordt sneller duidelijk
bij observatie van de eerste taal.
Caleidoscoop jg. 25 nr. 5
8
Bij meertalige kinderen zullen we
taalproblemen vaak moeilijker kunnen
beoordelen als we enkel naar de tweede
taal (het Nederlands) kijken. Het is
immers normaal dat kinderen aanvankelijk minder vaardig zijn als ze wat later
beginnen met een taal. Kinderen nemen
ook zaken over uit de thuistaal (men
spreekt van positieve of negatieve transfer,
zie box 1) waardoor we andere patronen
krijgen die niet verward mogen worden
met een taalstoornis.
Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool
BOX 2. WERKWOORD VERVOEGING IN PRO-DROPTAAL (BOS, 2012)
Een pro-droptaal is een taal waarin voornaamwoorden in bepaalde contexten kunnen worden
weggelaten, omdat men ze kan afleiden tijdens het taalgebruik. Het Marokkaans Arabisch is een
pro-droptaal: het persoonlijk voornaamwoord mag wegvallen omdat men aan de werkwoordsvorm kan zien welke persoon onderwerp is (man, vrouw, enkelvoud, meervoud, eerste, tweede
of derde persoon). Bijvoorbeeld: “yekhdem” betekent “hij werkt”. Het Nederlands is geen
pro-droptaal.
In pro-droptalen hebben kinderen het systeem van werkwoordvervoeging veel sneller onder
de knie dan in talen zonder pro drop. Op 2,5 à 3 jaar kan men in pro-droptalen vaststellen of
een kind een achterstand heeft op werkwoordvervoeging. In het Arabisch merkt men dat
kinderen met taalstoornissen meestal de ene werkwoordsvorm vervangen door een andere
foutieve vorm. Bij Marokkaanse kinderen kan dus het bevragen van de werkwoordcongruentie
in het Arabisch belangrijk zijn, in combinatie met de analyse van een beperkt aantal spontane
taaluitingen van het kind die hierop worden bekeken met ouder of tolk. Een probleem met de
werkwoordvervoeging in het Arabisch kan dan wijzen in de richting van een taalstoornis.
Is er op dat vlak geen probleem, dan is er bijvoorbeeld mogelijk sprake van een vertraging in
het Nederlands. In talen waar geen pro drop is, zoals het Nederlands, zullen kinderen met
taalstoornissen vaker werkwoorden gewoon weglaten of de infinitief gebruiken.
We kunnen er echter van uitgaan dat de
taalontwikkeling in de moedertaal wel
volgens een eenduidig patroon verloopt.
Voor veel talen is de moedertaalontwikkeling beschreven en blijkt die volgens
redelijk vaste patronen te verlopen. Zo
zullen kinderen rond dezelfde leeftijd de
werkwoorden correct vervoegen, maar
naargelang de taal kan dit wel verschillen
(zie box 2 voor een voorbeeld). Meertalige kinderen worden dus het best getest
in hun moedertaal, maar vaak zijn de
testen niet voorhanden of ontbreken de
moedertaalsprekers om ze af te nemen
(Bos, 2012).
Meertalige kinderen zijn niet vaker
taalgestoord dan eentalige kinderen.
Cijfers over het voorkomen van taalontwikkelingsstoornissen bij kinderen lopen
wat uiteen. Algemeen wordt aangenomen
dat tussen 3% en 7% van alle kinderen
een taalstoornis heeft (bv. Boyle 2009; De
Jong, 2012). In de loop van de kleuterjaren
merken we dat een taalachterstand nog
zonder specifieke interventie kan
verdwijnen (bij ongeveer 60% van de
jonge kinderen). Daarna gebeurt dit niet
meer. Vooral bij kinderen die alleen een
achterstand hebben op expressief vlak
(spreken) is de kans groot dat de
achterstand wordt ingehaald. Wanneer
zowel begrip als spreken problemen
vertonen, is de prognose minder gunstig.
Meertalige kinderen zijn niet vaker
taalgestoord dan andere kinderen. Ze
komen gemiddeld wel vaker uit een
kansarme omgeving en dit kan een
vertraging van de taalontwikkeling tot
gevolg hebben die zowel in de thuistaal
als het Nederlands is te merken.
Nooit taalgestoord in één taal.
Bij een taalontwikkelingsstoornis spreken
we van een fundamenteel probleem om
taal te verwerven. Voorbeelden hiervan
zijn het moeilijker verwerken van
woordenschat en begrippen, en het
vertonen van meer fouten in grammaticale patronen. Dit soort problemen is
nooit gebonden aan één taal. Zoals
eerder gezegd zijn dergelijke problemen
wel vaak duidelijker te merken in de
eerste taal van het kind. Onderzoek
wijst erop dat onder meer het bekijken
van de werkwoordvervoeging interessant
is. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis vertonen bij de werkwoordvervoeging immers vaak foutenpatronen die
niet voorkomen in een normale
taalontwikkeling.
Een vertraagde taalontwikkeling kan zich
wel in één taal voordoen. Vaak komt dit
omdat een bepaalde taal voor het kind
minder intensief of communicatief
betekenisvol aanwezig is. Wanneer thuis
meerdere talen worden gebruikt, dan zal
het kind die taal het snelst leren die het
als het meest noodzakelijk ervaart. Ook
de wijze waarop de talen worden
aangeboden (frequentie, consistentie,
kindgerichtheid…) speelt een rol. De
interactie met leeftijdsgenoten blijkt
eveneens een significante factor te zijn.
Tabel 2. Mogelijke besluiten na een screening bij meertalige leerlingen
Normale taalontwikkeling
Gestoorde taalontwikkeling/
taalontwikkelingsstoornis
Vertraagde taalontwikkeling
T1 = T2
→ geen acties nodig
T1 en T2 zijn gestoord
→ professionele hulp nodig
+ acties naar ouders
en omgeving
T1 is vertraagd / T2 is ok
→ begeleiding ouders staat
centraal
→ meestal accent op
dagelijkse communicatie
T1 > T2 (aanbodsgebonden)
→ geen acties nodig,
tips voor T2-aanbieders
T1 is ok / T2 is vertraagd
→ begeleiding ouders/
school staat centraal
→ focus op dagelijkse
communicatie en
schooltaal
T1 < T2 (aanbodsgebonden)
→ geen acties nodig,
tips voor T1-aanbieders
T1 en T2 zijn vertraagd
→ idem, soms professionele
hulp nodig
Nederlands én thuistaal
beoordelen
Het eerste doel van taalscreening bij
meertalige kinderen is bepalen welke
kinderen een vertraagde taalontwikkeling
hebben - en dus extra ondersteuning
nodig hebben op school en via de
ouders (in T1 of T2) - en bepalen welke
kinderen mogelijk een taalontwikkelingsstoornis hebben en waarbij verder
doorverwezen en samengewerkt wordt
met een logopedist. In tabel 2 worden
mogelijke uitkomsten van de screening
samengevat.
Zoals eerder aangegeven is het niet altijd
makkelijk om een taalstoornis en ernstige
vertraging van elkaar te onderscheiden.
Om dit onderscheid te kunnen maken is
de belangrijkste vraag of de problemen
voorkomen in de verschillende talen die
het kind leert. Hiermee bedoelen we die
talen die functioneel in de omgeving van
het kind aanwezig zijn en (bijna) dagelijks
worden gebruikt in de directe communicatie met het kind.2 Wanneer de
ontwikkeling in de eerste en/of tweede
taal goed verloopt, is doorverwijzing
meestal niet nodig. Mogelijk moet een
van de talen wel extra ondersteuning
krijgen. Vertonen beide talen ernstige
problemen, dan is doorverwijzing voor
verder onderzoek aangewezen.
het kind. En zoals eerder gezegd geeft de
inschatting van de thuistaal, zeker bij
jonge kinderen, hierbij vaak duidelijker
informatie dan de beoordeling van het
Nederlands. Dit is niet vanzelfsprekend,
want we kunnen niet altijd beroep doen
op professionele krachten die de thuistaal
van het kind beheersen. Sociaal tolken of
bemiddelaars kunnen hier een oplossing
bieden, maar zijn niet altijd beschikbaar.
Er is wel een groeiende aandacht om
tolken en bemiddelaars beter in te
werken in deze thematiek in functie van
een meer verantwoorde diagnose bij
meertaligen (zie box 3).
Thuistaal beoordelen
Voor de eerste beoordeling van de
thuistaal zullen we dus meestal beroep
doen op de ouders. In tegenstelling
tot wat soms wordt gedacht, kunnen
ouders betrouwbare informatie geven.
Ze moeten natuurlijk vertrouwen
hebben in de persoon die hen bevraagt.
Hun informatie over het actuele
functioneren van het kind is daarbij
betrouwbaarder dan informatie over een
verder verleden (bv. wanneer sprak uw
kind voor het eerst?). Voor de beoordeling van de thuistaal door ouders kunnen
we gebruik maken van observatielijsten.
Uit een recente casestudie met meertalige kinderen (Frans–Nederlands met en
zonder taalstoornis) bleek het volgende:
“Er kan geconcludeerd worden dat voor
de moedertaal het oordeel van de
ouders vrij betrouwbaar is. De ouders
zijn meestal wel in staat om aan te
geven of al dan niet een taalproblematiek aanwezig is. Voor het Nederlands
zijn noch het oordeel van de ouders,
noch het oordeel van de leerkracht
voldoende betrouwbaar.” (Vanoeteren &
Steijns, 2012)
Nederlands beoordelen
Voor de beoordeling van het Nederlands
kunnen we de leerkracht bevragen, maar
moeten we rekening houden met de
conclusie van Vanoeteren en Steijns
(2012). Het is begrijpelijk dat leerkrachten niet meteen duidelijk kunnen
omschrijven welk meertalig kind een
problematische taalontwikkeling heeft.
De ontwikkeling van het Nederlands van
meertalige kinderen vertoont grote
onderlinge verschillen en verschilt
natuurlijk ook van het referentiepunt
waarmee leerkrachten meestal meer
vertrouwd zijn, namelijk het taalontwikkelingsprofiel van eentalige kinderen. Het
zal dus beter zijn om via specifieke
vragen de visie van leerkrachten in kaart
te brengen dan om een globaal oordeel
te vragen.
BOX 3. SOCIAAL TOLKEN ONDERSTEUNEN LOGOPEDISTEN
Met de steun van het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid ontwikkelt Code een
autodidactische opleiding voor sociaal tolken tot taalanalist. Dankzij deze opleiding zullen
sociaal tolken logopedisten kunnen ondersteunen in de taaldiagnostiek bij meertalige kinderen,
meer bepaald op het vlak van taalanalyse in de verschillende thuistalen. Op die manier is een
verantwoorde taaldiagnostiek bij deze doelgroep mogelijk en worden misdiagnoses vermeden.
Meer informatie over het project “Meer-TaalInZicht: Naar een verantwoorde taaldiagnostiek
bij meertalige kinderen” via [email protected], Code - expertisecentrum van
Thomas More (www.codelessius.eu).
We staan dus voor de opdracht inzicht te
verwerven in de verschillende talen van
Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool
9
Tabel 3. Overzicht screeningsinstrumenten bij meertalige kinderen
BRON
Thema
Ouders
Leerkrachten
informatie over
context in T1 en T2
AMK
gesprek
vaardigheden in T1
Sneltest,
lexiconlijsten,
NCDI’s, AMK
vaardigheden in T2
Instrumenten voor screening
Er bestaan verschillende instrumenten die
kunnen helpen om thema’s te selecteren
waarrond de opvoeders mogelijk
ondersteuning nodig hebben en om de
vraag over het al dan niet doorverwijzen
van een meertalig kind te beantwoorden.
In tabel 3 staat een beknopt schema van
mogelijke instrumenten.
De Anamnese Meertalige Kinderen
– AMK
Een goede anamnese kan helpen om de
problematiek juist te omschrijven. Bij een
anamnese gaan we specifiek op zoek
naar de volgende elementen:
- kwantitatieve en kwalitatieve aspecten
van het taalaanbod in de verschillende
talen (zie box 4)
- de waardering van de ouders en het
kind voor de diverse talen en hun
context
- de manier waarop ouders de talige
toekomst van hun kind zien
- de maatschappelijke situatie van de
ouders
- de belangrijkste kenmerken van het
oudergedrag
Toetsen
observatielijst
TAK, KOBI-TV, TAL,
sociale vaardigheden, TAK SALTO, TASAN
schoolse resultaten
Er bestaan verschillende vragenlijsten om
de meertalige context van het gezin te
bevragen en na te gaan hoe ouders de
taalvaardigheid van hun kind benaderen
(eisen, inschatting, leerwijze…):
- Anamnese Taalaanbod (Julien, 2008)
- Anamnese Meertaligheid (versie 2)
ontwikkeld door M. Blumenthal en M.
Julien (Blumenthal, 2009)
- Anamnese Meertalige Kinderen - AMK
(Intervisiegroep SIG vzw, 2006)
We lichten hier kort de AMK verder toe
omdat deze naast aandacht voor taal ook
het omgaan met spel en speelgoed
bevraagt. Voor het opstellen van de AMK
werd de oorspronkelijke anamnesevragenlijst van Blumenthal en Julien verder
aangepast voor Vlaanderen. Dit gebeurde
door de intervisiegroep “Kinderen in een
meertalige context” die werkt vanuit SIG
vzw. Men kan deze lijst in verschillende
talen downloaden op www.sig-net.be. Er
verscheen ook een artikel over in
Caleidoscoop (SIG interviesiewerkgroep,
2008). Via de lijst wordt getracht om zo
concreet mogelijke informatie te krijgen.
Zo wordt er aan de ouders gevraagd om
voor zichzelf en hun kind een taalscore
te geven voor de verschillende talen die
BOX 4.TE BEOORDELEN ASPECTEN VAN HET TAALAANBOD
Caleidoscoop jg. 25 nr. 5
10
Annick De Houwer (1997) onderscheidt de volgende belangrijke aspecten van het taalaanbod
in een meertalige situatie:
• het tijdstip waarop een taal voor het eerst wordt aangeboden (vanaf de geboorte of niet)
• de frequentie waarmee een taal wordt gebruikt bij het kind
• de regelmaat waarmee een taal wordt gehanteerd
• de continuïteit van het taalaanbod in een bepaalde taal
• de noodzaak om in die taal te communiceren
Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool
ze gebruiken. We weten dat ouders een
betere inschatting maken van de eerste
taal (thuistaal). Het subjectieve beeld is
echter sowieso belangrijk en kan ons iets
leren over de attitude van de ouders ten
aanzien van de talen en de taalontwikkeling van het kind.
In het kader van een screening is het niet
nodig steeds de volledige lijst te doorlopen. Men kan hem gebruiken als een
leidraad. Aarzel ook niet om door te
vragen. Zo is het bijvoorbeeld interessant
te horen hoe de ouders het probleem
van hun kind omschrijven en hoe ze het
kind met andere kinderen vergelijken (al
dan niet uit het gezin). Gegevens over
hun culturele oriëntatie zijn ook belangrijk. Het is aan te raden hier vrij direct
naar te vragen (bv. Voelen jullie je eerder
Belg of Turk? Zien jullie je kind eerder als
Belgisch of Turks?). Noteer zeker ook de
gevoelens die ouders uiten tegenover
een groep of taal (bv. “Nederlands is
vreselijk moeilijk”).
Voor het verzamelen van de informatie
kan de taal een probleem zijn. Voor
zover mogelijk verdient het de voorkeur
als hulpverlener zelf direct het gesprek te
voeren. In andere gevallen zal men een
tolk moeten inschakelen. Eventueel kan
een familielid of kennis die rol op zich
nemen. Ouders schuiven soms een
oudere broer of zus van het kind naar
voor, maar dat is geen goede optie.
Bespreek in ieder geval vooraf met de
tolk het belang van een goede anamnese.
SNELtest
De SNELtest (Spraak- en taal Normen
Eerste Lijn) kan helpen om een beeld te
krijgen van de thuistaal. Deze test is terug
te vinden op www.kindentaal.nl (rubriek
Testen).
De SNELtest is speciaal ontwikkeld voor
ouders. De test duurt maar een vijftal
minuten en heeft een goede betrouwbaarheid en nauwkeurigheid. De
screening werkt eenvoudig. Eerst geeft
men de leeftijd van het kind in. Deze
moet tussen 12 en 82 maanden liggen,
maar bij grote twijfels bij iets oudere
kinderen is de lijst ook bruikbaar. Daarna
doorloopt de ouder een reeks ja-neevragen. Men kan de vragen voor de ouders
vertalen om hen te helpen bij het
beantwoorden van de vragen van de
Observatielijsten voor ouders
Er bestaan heel wat observatielijsten voor
ouders die men kan gebruiken om iets
dieper in te gaan op de eerste taal
(thuistaal).
Er zijn 3 mogelijkheden om dergelijke
lijsten te gebruiken:
- Ze samen uitgebreid met de ouders
doornemen.
- De ouders nemen ze mee naar huis en
daarna volgt een bespreking.
- De onderzoeker observeert eerst
interactie tussen ouder en kind en
bespreekt die aan de hand van een lijst.
We bespreken hier kort twee lijsten die
men vooral kan gebruiken om na te gaan
of de beginnende communicatie goed
verloopt.
De LEXICONLIJSTEN (Schlichting &
Spelberg, 2006) zijn ontwikkeld voor het
Marokkaans Arabisch, Tarifit Berbers en
Turks. Aan ouders wordt gevraagd in een
lijst met woorden aan te geven welke
woorden het kind actief gebruikt in de
eerste taal en/of het Nederlands. Aan de
hand van het totaal van de aangeduide
woorden kunnen dan een lexiquotiënt en
een taalleeftijd worden berekend. Deze
lijst is dus niet samengesteld om specifiek
naar één taal te kijken, maar geeft een
beeld van de beginnende verbale
communicatievaardigheid.
N-CDI Lijsten voor communicatieve
ontwikkeling werden oorspronkelijk
ontworpen door MacArthur Bates en
worden momenteel in veel landen
vertaald en waar nodig aangepast.
Meer informatie is terug te vinden op
www.sci.sdsu.edu/cdi. Voor Vlaanderen
gebeurden de aanpassingen door Zink en
Lejaegere (2002, 2003, 2007). In het
Nederlands vind je volledige en korte
vormen voor verschillende leeftijdsgroepen: 8-16 maanden (woorden en
gebaren), 16-30 maanden (woorden en
zinnen), 30-37 maanden (woorden,
zinnen, pragmatiek). De verkorte vormen
(d.w.z. alleen over woorden) volstaan
voor een eerste beeldvorming en zijn
makkelijker bruikbaar bij minder geletterde ouders. Men heeft hier twee
mogelijkheden: de Nederlandstalige
lijsten voor zichzelf gebruiken als leidraad
om ouders te bevragen, of via de website
op zoek gaan naar de lijsten in een
andere taal. In dat laatste geval is het
nuttig dat men beroep kan doen op een
moedertaalspreker voor de interpretatie.
Taaltoets Alle Kinderen - TAK
(passieve woordenschat en
begrippentoets)
De Taaltoets Alle Kinderen (TAK,
Verhoeven & Vermeer, 2001) kan helpen
om bij de screening de Nederlandse
Caleidoscoop jg. 25 nr. 5
SNELtest. Automatisch krijgt men dadelijk
de conclusie: of er zijn geen bijzonderheden (alles is in orde) of men wordt
doorverwezen naar een arts of logopedist om de taalontwikkeling van het kind
van naderbij te bekijken. Men kan deze
SNELtest eventueel ook met leerkrachten
overlopen om een eerste beeld te
vormen van de Nederlandse taalvaardigheid van een leerling.
Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool
11
foto: Stephen Tainton
taalvaardigheid in te schatten. De
bedoeling van de toets is om de
taalproblemen bij kinderen van vier tot
negen jaar op te sporen. De toets bevat
deeltoetsen die zowel taalbegrip als actief
gebruik nagaan. De TAK kan worden
gebruikt in het kader van screening. Het is
dan niet noodzakelijk dat de hele
toetsbatterij wordt afgenomen. Dit kan
indien nodig in een later stadium
gebeuren.
Algemeen wordt aangenomen dat het
meten van taalbegrip een betere
voorspellende waarde heeft dan het
nagaan van taalproductie. Bij benoemen en
praten kunnen kinderen verlegen en
angstig zijn. Het is ook zo dat taalbegrip
zelden slechter is dan taalproductie.
Wanneer een kind alleen problemen heeft
met productie is op jonge leeftijd
afwachten vaak meer verantwoord. Dit
geldt niet voor taalbegrip.
Caleidoscoop jg. 25 nr. 5
12
In de screeningsfase kan men aan de hand
van de deeltoets “passieve woordenschat”
en “zinsbegrip 1” van de TAK een eerste
beeld vormen. De normering is gekoppeld
aan kinderen die het Nederlands als
moedertaal verwerven. Daarnaast wordt
de mogelijkheid geboden om de kinderen
te vergelijken met tweetalige kinderen die
thuis vooral de eigen taal spreken, dan wel
overwegend Nederlands. Wanneer een
kind laag scoort in vergelijking met de
kinderen van de taalgroep waartoe het zelf
behoort, dan wijst dit mogelijk op een
probleem. Sinds kort is er ook een
Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool
Vlaamse normering, maar deze maakt
alleen het onderscheid tussen Nederlandstalige en allochtone kinderen
(Manders, Cornette, & Peeters, 2012).
Deze TAK bevat ook een korte observatielijst voor de sociale taalvaardigheid om
communicatieve doelen te bereiken. Het
gaat hier om het volgen van sociale
gedragsregels (bv. “kent verschillende
aanspreekvormen”) maar ook over
individueel sociaal gedrag (bv. “vertelt
vrijuit wat het denkt en voelt”). Het kan
interessant zijn aan de leerkracht te
vragen om deze observatielijst in te
vullen. Bij een vraag over de taalvaardigheid van een kind zullen leerkrachten
vaak vooral de schoolse taalvaardigheden
aangeven waarin het kind laag scoort (bv.
men deelt mee dat wiskundige begrippen
zwak zijn maar geeft spontaan niet aan
dat het kind eigenlijk met veel humor kan
vertellen). Op basis van deze observatielijst kan een kort gesprek met de
leerkracht de kans geven om bepaalde
antwoorden uit te diepen. In het kader
van dergelijk gesprek kan dan wel naar
een globaal beeld worden gevraagd. Het
is interessant om de leerkracht te
stimuleren om het kind te vergelijken met
andere kinderen die volgens haar in een
gelijkaardige taalsituatie opgroeien. De
schoolse resultaten komen in dit gesprek
natuurlijk ook aan bod. Men kan samen
met de leerkrachten bekijken waar taal
een struikelblok vormt en hen ook
vragen naar het beeld dat zij hebben van
de taalcontext thuis.
Toetsen voor
schoolse vorderingen in T2
KOBI-TV
Het KleuterObservatie-Instrument
Taalvaardigheid (KOBI-TV, Gysen, Rossenbacker, & Verhelst, 1999) werd ontwikkeld vanuit de idee dat taalvaardigheidsproblemen best zo snel mogelijk
worden opgespoord. Het is een
observatie-instrument voor de tweede
kleuterklas dat bestaat uit een reeks
opdrachten gerangschikt volgens
stijgende moeilijkheidsgraad. De
opdrachten zelf zijn echte (school)
taalgebruiksituaties. Ze zijn afgestemd op
de ontwikkelingsdoelen Nederlands.
Men gaat uit van de visie dat taalvaardigheid niet het toepassen van een groot
aantal los te verwerken regels en
elementen inhoudt, maar het talig
kunnen functioneren in taalgebruiksituaties. Normen laten toe het kind te
situeren tegenover het gemiddelde
Vlaamse kind. Er zijn drie meetmomenten in het schooljaar (december, maart
en mei/juni).
TAL
De Taaltoets Aanvang Lager Onderwijs
(TAL, Steunpunt NT2, 1995) schetst een
algemeen beeld van de mate waarin een
leerling over de taalvaardigheid beschikt
die noodzakelijk is om in het eerste
leerjaar te functioneren. Elk kind krijgt
een kopieerset met tekeningen. Bij elke
tekening horen een of meerdere stukjes
tekst die de kinderen moeten begrijpen
om de opdracht goed uit te voeren. De
minimumscore werd vastgelegd op 42.
Leerlingen die lager scoren dan 42
hebben een grote kans zwak te
presteren in het eerste leerjaar. Leerlingen met een score tussen 42 en 46
hebben een grotere kans op moeilijkheden dan leerlingen die boven de 46
scoren. De Taalvaardigheidstoets
Aanvang Laatste Kleuterklas (TALK,
Steunpunt NT2, 1996) bevat dertig van
de vijftig items uit de TAL.
SALTO
Eind 2006 gaf de minister van Onderwijs
opdracht om een criteriumgerelateerd
screeningsinstrument taalvaardigheid te
ontwikkelen voor het scharniermoment
kleuter – lager onderwijs. Het Screeningsinstrument Aanvang Lager Onderwijs Taalvaardigheid (SALTO) heeft als
bedoeling om de leerkracht begin eerste
leerjaar informatie en aangrijpingspunten
te bieden om het onderwijsproces af te
stemmen op de specifieke noden van
leerlingen. Het geeft ook info op
schoolniveau en is een ondersteuning
om de nodige acties te ondernemen op
het vlak van diagnose en/of remediëring
bij taalproblemen. Deze toets gaat alleen
receptieve schoolse taalvaardigheid en
kan gratis worden gedownload op http://
www.ond.vlaanderen.be/toetsenvoorscholen.
TASAN
De Taalvaardigheidstoets Aanvang
Secundair Onderwijs (TASAN, Gysen,
Ramaut, & Sterckx, 2003) wordt afgenomen in de zesde klas of aan het einde
van het onthaaljaar in het secundair
onderwijs. De toets gaat na of een
anderstalige nieuwkomer voldoende
taalvaardig is om de lessen in de eerste
graad secundair onderwijs te volgen en
op welke vlakken hij nog ondersteuning
nodig heeft. Er zijn ook tips voor de
verdere opvang opgenomen.
Wordt vervolgd…
Bij een vermoeden van een taalprobleem
bij meertalige kinderen moeten we ons
op de eerste plaats een beeld vormen van
het totale taalaanbod. De kwaliteit van het
aanbod kan worden beïnvloed door de
maatschappelijke situatie van het gezin.
We moeten hier ook aandacht hebben
voor de gevoelens en houding van de
gezinsleden tegenover de verschillende
talen en het leren van talen. Bijvoorbeeld:
vanuit een Afrikaanse meertalige traditie
beschouwen sommige gezinnen meertaligheid als erg vanzelfsprekend, maar staan
ze onvoldoende stil bij de hoge eisen die
in onze maatschappij worden gesteld aan
bijvoorbeeld de kennis van het Nederlands. Ouders die zelf opgroeiden in een
eentalige context zijn dan soms weer erg
onzeker over het meertalig opgroeien van
hun kinderen.
Met behulp van de instrumenten die
besproken werden in dit artikel zullen we
een aantal kinderen detecteren waarbij we
een probleem vaststellen in de algemene
taalontwikkeling (T1 en T2). Is het probleem erg duidelijk dan is snel doorverwijzen belangrijk. Kinderen die naast de
taalproblematiek ook kampen met andere
ontwikkelingsproblemen kunnen terecht in
revalidatiecentra. Voor specifieke taaltherapie kan men een logopedist aanspreken.
Soms kan men beroep doen op een
centrum voor ontwikkelingsstoornissen om
een ruime en diepgaande diagnostiek te
verzorgen. Is het beeld wat diffuser en/of
had het kind nog niet veel taalervaring, dan
kunnen we na een periode van gerichte
stimulans opnieuw evalueren. Stellen we
een probleem vast in een van de talen dan
zal de ondersteuning van de opvoeders
(ouders en leerkrachten) op de voorgrond
treden.
In een volgend artikel (dat verschijnt in een
van de volgende nummers van Caleidoscoop) wordt ingegaan op de ondersteuning van meertalige kinderen met een
taalproblematiek. De focus zal hierbij
liggen op de manier waarop therapeuten,
ouders en leerkrachten hierbij kunnen
samenwerken.
nnn
REFERENTIES
BOS, P. (2012). Taalstoornissen en meertaligheid.
Marokkaanse kinderen in Nederland. Levende talen
magazine, 8, 16-19.
BOYLE, J.M., MC CARTNEY, E., O’HARE, A., & FORBES, J.
(2009). Direct versus indirect and individual versus group
modes of language therapy for children with primary
language impairment: principal outcomes from a
randomized controlled trial and economic evaluation.
International journal of language and communication
disorders,44(6), 826-846.
DE HOUWER, A. (1997). Tweetalige taalverwerving. Stem-,
Spraak- en Taalpathologie, 2 (6), 69-85.
JULIEN, M. (2008). Taalstoornissen bij meertalige kinderen.
Diagnose en behandeling. Amsterdam: Harcourt.
VERHOEVEN, L., & VERMEER, A. (2001). Taaltoets Alle
kinderen. Arnhem: Cito.
MANDERS, E., CORNETTE, C., & PEETERS, L. (2012). De
taaltoets alle kinderen: normeringsonderzoek bij kinderen uit
Vlaanderen. Vlaamse vereniging voor logopedisten.
WERKGROEP TAALTOETSEN (1995) Taalvaardigheidstoets Aanvang Lager onderwijs. (TAL) Steunpunt NT2
SCHLICHTING, L., & SPELBERG, H.L. (2006). Lexiconlijsten
Marokkaans-Arabisch, Tarifit-Berbers en Turks. Instrumenten om
de taalontwikkeling te onderzoeken bij jonge Marokkaanse en
Turkse kinderen in Nederland. Amsterdam: Jip-Uitgeverij.
SIG INTERVISIEWERKGROEP MEERTALIGE KINDEREN
(2006). Anamnese meertalige kinderen-vragenlijst. (www.
sig-net.be)
STEUNPUNT NT2 (1995). Taaltoets aanvang lager
onderwijs (TAL).
DE JONG, J. (2012). Diagnostiek van taalstoornissen bij
kinderen in een tweetalige context. Logopedie, 25(6), 32 – 39.
VAN DER LINDEN, E., & KUIKEN, F. (2012). Het succes
van tweetalig opvoeden. Gids voor ouders en opvoeders.
Leuven/Den Haag: Acco.
GYSEN, S., RAMAUT, G., & STERCKX, M. (2003). Toets
Aanvang Secundair onderwijs Anderstalige Nieuwkomers
(TASAN). Steunpunt NT2.
ZINK, I., & LEJAEGERE, M. (2003). N-CDI Lijsten voor
communicatieve ontwikkeling korte vorm. Leuven: Acco.
ZINK, I., & LEJAEGERE, M. (2007) N-CDI 3. Leuven: Acco.
SIG INTERVISIEWERKGROEP (2008). Anamnesegesprekken met ouders van tweetalige kinderen. Caleidoscoop, jg20
nr 6, 37-41.
DE HOUWER, A. (1998). Jonge meertalig opgroeiende
kinderen en mogelijke taalleerproblemen: enkele
aandachtspunten voor de logopedische praktijk. Logopedie,
jaargang 11/3, 9-12.
GYSEN, S., ROSSENBACKER, K., & VERHELST, M. (2001).
Kleuterobservatie-instrument Taalvaardigheid (KOBI-TV).
Steunpunt NT2.
ZINK, I., & LEJAEGERE, M. (2002). N-CDI Lijsten voor
communicatieve ontwikkeling. Leuven: Acco.
STEUNPUNT NT2 (1996). Taalvaardigheidstoets Aanvang
Laatste Kleuterklas (TAL-K).
VANOETEREN, S., & STEIJNS, S. (2012). Verkennend
onderzoek naar de diagnostische waarde van analyse van de
narratieve vaardigheden bij meertalige kinderen Frans-Nederlands: Casestudies. Eindwerk 2011-2012, Katholieke
Hogeschool Brugge-Oostende.
1In het kader van dit artikel bedoelen we met
“taalscreening” het onderzoek van individuele meertalige
kinderen waarover leerkrachten, ouders of CLB-medewerkers een zorg hebben. Deze taalscreening heeft als
bedoeling taalproblemen tijdig op te sporen en kinderen
op de juiste manier hulp te bieden.
2Wanneer een kind bijvoorbeeld alleen in het weekend bij
de grootouders met Grieks in contact komt, maakt deze
taal wel deel uit van een gesprek met de ouders maar
moeten de vaardigheden van het kind in die taal niet in
kaart worden gebracht.
Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool
Caleidoscoop jg. 25 nr. 5
BLUMENTHAL, M. (2009). Meertalige ontwikkeling. Adviezen
over meertalige opvoeding bij een auditief/communicatieve
beperking. Leuven: Acco.
13
Download