Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool Hilde De Smedt Hilde De Smedt is logopediste en al 29 jaar werkzaam in het Integratiecentrum Foyer te Brussel (www.foyer.be). Vanuit een nauw contact met de allochtone gemeenschap en via heel wat projecten (onder meer meertalig onderwijs voor allochtonen) bouwde zij expertise op rond meertalig opgroeien. Ze ontwikkelde in dit kader ondersteunende materialen voor onderwijs, ouders en hulpverlening en verzorgt ook vormingen. De taalontwikkeling van een kind is altijd weer een boeiend verhaal, vaak verrassend, grappig maar soms ook met de nodige onzekerheid over het hopelijk happy end. Woorden zijn belangrijke bouwstenen van taal. Het tempo waarop kinderen woordenschat verwerven verschilt sterk, ook bij eentalige kinderen. Ter illustratie staan in tabel 1 resultaten over het aantal woorden dat kinderen gebruiken tussen de leeftijd van 1 en 2,5 jaar, afkomstig uit een grootschalig onderzoek bij 1800 Amerikaanse eentalige peuters. Als eentalige kinderen al sterk onderling verschillen (zie de spreiding in tabel 1), dan geldt dat voor de ontwikkeling van het Nederlands bij meertalige kinderen zeker. Het tijdstip, de intensiteit en de regelmaat Tabel 1. Aantal woorden dat kinderen gebruiken tussen 1 en 2,5 jaar Caleidoscoop jg. 25 nr. 5 6 Leeftijd Spreiding Mediaan 1;0 0-52 6 1;4 0-347 40 1;8 3-544 170 2;0 onbekend 311 2;6 208-675 574 (bron: van der Linden & Kuiken, 2012) Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool BOX 1. BASISBEGRIPPEN M.B.T. MEERTALIG OPGROEIEN Verwervingsmoment van de taal Er kunnen drie groepen meertalige kinderen onderscheiden worden op basis van het moment waarop ze de talen verwerven (De Houwer, 1998): • Simultane tweedetaalverwerving: het kind hoort twee of meer talen vanaf ongeveer de geboorte (voor de leeftijd van drie jaar) • Successieve tweedetaalverwerving: Vroege tweedetaalverwerving: het kind hoort pas een tweede taal nadat het zelf in een eerste taal is beginnen praten, tussen de leeftijd van drie en zes jaar. Late tweedetaalverwerving: het kind leert de tweede taal na de leeftijd van zes jaar. waarmee deze kinderen met het Nederlands in contact komen, verschilt immers sterk. Bij meertalige kinderen, zeker in de beginfase, zal de woordenschat zich meestal spreiden over de talen heen: sommige woorden begrijpt of gebruikt het kind in de ene taal en andere in de andere taal. Wanneer kinderen overschakelen op een andere taal spreken we van codewisseling (zie box 1). De vraag is dus: hoe vinden we in al die variatie de taalverhalen terug die mis dreigen te lopen en waarvan de goede afloop is bedreigd? In dit artikel focussen we specifiek op de taalverhalen van meertalige kinderen. Vertraagde taalontwikkeling of taalstoornis Van een langzamere of vertraagde taalontwikkeling (taalachterstand) wordt gesproken wanneer het taalgebruik van een kind kenmerken vertoont van het taalgebruik van een jonger kind. Kinderen vertonen vaak in de peuterkleuterperiode een vertraging in spraak- of taal(ontwikkeling). Wanneer de vertraging aanhoudt en wanneer ze de communicatieve functie belemmert, dan spreekt Invloed van het verwerven van een tweede taal op de eerste taal • Subtractieve taalontwikkeling: een taal verdringt de andere. In tegenstelling tot wat wordt gedacht, gaat het hier vaak over de thuistaal, bijvoorbeeld wanneer het kind naar school begint te gaan. • Additieve taalontwikkeling: de eerste taal wordt goed ondersteund en de tweede taal wordt “toegevoegd”. Bovenstaande begrippen zijn te bekijken als polen van een continuüm. Transfer Interferentie of language transfer is de invloed van overeenkomsten en verschillen tussen twee talen die simultaan of successief worden. • Positieve transfer: overeenkomsten tussen twee talen (bijvoorbeeld in de zinsbouw) vergemakkelijken het leren van een andere taal. • Negatieve transfer: het mixen van verschillen tussen talen waardoor fouten worden gemaakt (vaak verbonden met aanbod). Codewisseling Codewisseling betekent dat een taalgebruiker van de ene op de andere taal overschakelt. Codewisseling treedt vaak op wanneer de situatie verandert (bv. van formeel naar informeel) of wanneer het kind de conversatie een ander accent wil geven (bv. bij emoties). Het kan uit onmacht zijn maar ook uit gewoonte. men van een stoornis. Een kind heeft een taalontwikkelingsstoornis als de taalontwikkeling beduidend achterblijft of negatief afwijkt van het normale verloop van het taalverwervingsproces. Er is bij deze kinderen niet alleen sprake van een vertraagde taalontwikkeling, maar de taalontwikkeling vertoont ook een gestoord profiel. Taalontwikkelingsstoornissen zijn dus hardnekkige en ernstige beperkingen op het vermogen de taal te leren (bv. beperkt verstaan of produceren van woordenschat, moeilijkheden met het uiten van ideeën, immature grammaticale patronen). Wanneer de taalontwikkeling bij meertalige kinderen niet goed verloopt, kan screening1 helpen om drie groepen kinderen te onderscheiden: - de kinderen waarover we ons geen zorgen hoeven te maken; - de kinderen die het wat moeilijker hebben maar die met extra zorg van school en ouders waarschijnlijk aansluiting vinden. Het gaat hier vaak om kinderen met een vertraagde taalontwikkeling in de eerste taal (T1 of thuistaal, zie box 1), bijvoorbeeld door taalarme omgeving of veelvuldige ziekte op jonge leeftijd. Hier moeten we vooral met ouders aan de slag. Of de vertraging situeert zich op het vlak van het Nederlands (T2, zie box 1) en dan zal men dit op de eerste plaats binnen de school in het kader van zorg opnemen; - de kinderen waarvan de taalontwikkeling over de hele lijn zo moeizaam verloopt dat doorverwijzing noodzakelijk is. Deze laatste groep is de groep kinderen die vermoedelijk een taalstoornis heeft. Omdat kinderen sowieso erg van elkaar verschillen, is het onderscheid tussen de drie groepen niet altijd onmiddellijk duidelijk. In sommige gevallen zullen we best werken met een “uitgestelde diagnose of beoordeling”. In dit artikel gaan we na hoe screening bij meertalige kinderen kan helpen om die kinderen te detecteren: 1. waarbij voor verdere hulp en/of onderzoek best kan worden doorverwezen en samengewerkt met een externe dienst (d.w.z. kinderen die vermoedelijk een taalstoornis hebben); 2. waarbij de taalontwikkeling moeizamer verloopt en waarbij we kunnen nagaan hoe we ouders en leerkrachten tot nog sterkere ondersteuners kunnen maken. Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool Caleidoscoop jg. 25 nr. 5 Verworven taal • Eerste taal (T1): de taal die het kind als moedertaal verwerft, vaak ook de thuistaal genoemd. Soms krijgen twee talen dit label. • Tweede taal (T2): de taal die het kind verwerft nadat het al een basis in zijn moedertaal verwierf, of gelijktijdig met de moedertaal maar met een duidelijk veel beperkter aanbod. De taal is aanwezig in de primaire sociale omgeving. • Vreemde taal: de taal die het kind verwerft nadat het al een basis in zijn moedertaal verwierf. De taal wordt binnen een leercontext aangebracht. 7 Aandachtspunten bij taalscreening Er zijn een aantal aandachtspunten die kunnen helpen bij de screening van meertalige kinderen. Er is minimaal twee jaar input nodig om een taal te kunnen beoordelen. Er wordt algemeen van uitgegaan dat men de taalontwikkeling van kinderen pas kan beoordelen na een regelmatige, intensieve input van twee jaar (Boyle, 2009). Voor de meeste meertalige kinderen die pas op school beginnen met Nederlands betekent dit dat we in de onthaalklas en de eerste kleuterklas kinderen tijd moeten geven. Dit betekent niet dat we de kinderen niet kunnen opvolgen. Bij twijfels kunnen we bijvoorbeeld voor onszelf noteren welke woorden en uitdrukkingen het kind volgens ons al begrijpt en/of gebruikt. We kunnen dit ook samen met de ouders doen voor de thuistaal. Deze oefening kan opnieuw gebeuren (zonder de vorige notities terug te bekijken) na twee à drie maanden om te vergelijken. Het belangrijkste is dat er evolutie is. Meertalige kinderen die pas op school starten met Nederlands maken een stille periode door. In een eerste fase is het voldoende als het begrip groeit. Bij kansarme kinderen is er soms een langere “inloopperiode”. Wanneer zij uit een omgeving komen met weinig taalstimulans moet de aandacht en gevoeligheid voor taal nog worden opgebouwd. Bij een kind dat stagneert, kunnen alvast randvoorwaarden zoals gehoor en algemene ontwikkeling worden gecontroleerd. Een taalstoornis wordt sneller duidelijk bij observatie van de eerste taal. Caleidoscoop jg. 25 nr. 5 8 Bij meertalige kinderen zullen we taalproblemen vaak moeilijker kunnen beoordelen als we enkel naar de tweede taal (het Nederlands) kijken. Het is immers normaal dat kinderen aanvankelijk minder vaardig zijn als ze wat later beginnen met een taal. Kinderen nemen ook zaken over uit de thuistaal (men spreekt van positieve of negatieve transfer, zie box 1) waardoor we andere patronen krijgen die niet verward mogen worden met een taalstoornis. Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool BOX 2. WERKWOORD VERVOEGING IN PRO-DROPTAAL (BOS, 2012) Een pro-droptaal is een taal waarin voornaamwoorden in bepaalde contexten kunnen worden weggelaten, omdat men ze kan afleiden tijdens het taalgebruik. Het Marokkaans Arabisch is een pro-droptaal: het persoonlijk voornaamwoord mag wegvallen omdat men aan de werkwoordsvorm kan zien welke persoon onderwerp is (man, vrouw, enkelvoud, meervoud, eerste, tweede of derde persoon). Bijvoorbeeld: “yekhdem” betekent “hij werkt”. Het Nederlands is geen pro-droptaal. In pro-droptalen hebben kinderen het systeem van werkwoordvervoeging veel sneller onder de knie dan in talen zonder pro drop. Op 2,5 à 3 jaar kan men in pro-droptalen vaststellen of een kind een achterstand heeft op werkwoordvervoeging. In het Arabisch merkt men dat kinderen met taalstoornissen meestal de ene werkwoordsvorm vervangen door een andere foutieve vorm. Bij Marokkaanse kinderen kan dus het bevragen van de werkwoordcongruentie in het Arabisch belangrijk zijn, in combinatie met de analyse van een beperkt aantal spontane taaluitingen van het kind die hierop worden bekeken met ouder of tolk. Een probleem met de werkwoordvervoeging in het Arabisch kan dan wijzen in de richting van een taalstoornis. Is er op dat vlak geen probleem, dan is er bijvoorbeeld mogelijk sprake van een vertraging in het Nederlands. In talen waar geen pro drop is, zoals het Nederlands, zullen kinderen met taalstoornissen vaker werkwoorden gewoon weglaten of de infinitief gebruiken. We kunnen er echter van uitgaan dat de taalontwikkeling in de moedertaal wel volgens een eenduidig patroon verloopt. Voor veel talen is de moedertaalontwikkeling beschreven en blijkt die volgens redelijk vaste patronen te verlopen. Zo zullen kinderen rond dezelfde leeftijd de werkwoorden correct vervoegen, maar naargelang de taal kan dit wel verschillen (zie box 2 voor een voorbeeld). Meertalige kinderen worden dus het best getest in hun moedertaal, maar vaak zijn de testen niet voorhanden of ontbreken de moedertaalsprekers om ze af te nemen (Bos, 2012). Meertalige kinderen zijn niet vaker taalgestoord dan eentalige kinderen. Cijfers over het voorkomen van taalontwikkelingsstoornissen bij kinderen lopen wat uiteen. Algemeen wordt aangenomen dat tussen 3% en 7% van alle kinderen een taalstoornis heeft (bv. Boyle 2009; De Jong, 2012). In de loop van de kleuterjaren merken we dat een taalachterstand nog zonder specifieke interventie kan verdwijnen (bij ongeveer 60% van de jonge kinderen). Daarna gebeurt dit niet meer. Vooral bij kinderen die alleen een achterstand hebben op expressief vlak (spreken) is de kans groot dat de achterstand wordt ingehaald. Wanneer zowel begrip als spreken problemen vertonen, is de prognose minder gunstig. Meertalige kinderen zijn niet vaker taalgestoord dan andere kinderen. Ze komen gemiddeld wel vaker uit een kansarme omgeving en dit kan een vertraging van de taalontwikkeling tot gevolg hebben die zowel in de thuistaal als het Nederlands is te merken. Nooit taalgestoord in één taal. Bij een taalontwikkelingsstoornis spreken we van een fundamenteel probleem om taal te verwerven. Voorbeelden hiervan zijn het moeilijker verwerken van woordenschat en begrippen, en het vertonen van meer fouten in grammaticale patronen. Dit soort problemen is nooit gebonden aan één taal. Zoals eerder gezegd zijn dergelijke problemen wel vaak duidelijker te merken in de eerste taal van het kind. Onderzoek wijst erop dat onder meer het bekijken van de werkwoordvervoeging interessant is. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis vertonen bij de werkwoordvervoeging immers vaak foutenpatronen die niet voorkomen in een normale taalontwikkeling. Een vertraagde taalontwikkeling kan zich wel in één taal voordoen. Vaak komt dit omdat een bepaalde taal voor het kind minder intensief of communicatief betekenisvol aanwezig is. Wanneer thuis meerdere talen worden gebruikt, dan zal het kind die taal het snelst leren die het als het meest noodzakelijk ervaart. Ook de wijze waarop de talen worden aangeboden (frequentie, consistentie, kindgerichtheid…) speelt een rol. De interactie met leeftijdsgenoten blijkt eveneens een significante factor te zijn. Tabel 2. Mogelijke besluiten na een screening bij meertalige leerlingen Normale taalontwikkeling Gestoorde taalontwikkeling/ taalontwikkelingsstoornis Vertraagde taalontwikkeling T1 = T2 → geen acties nodig T1 en T2 zijn gestoord → professionele hulp nodig + acties naar ouders en omgeving T1 is vertraagd / T2 is ok → begeleiding ouders staat centraal → meestal accent op dagelijkse communicatie T1 > T2 (aanbodsgebonden) → geen acties nodig, tips voor T2-aanbieders T1 is ok / T2 is vertraagd → begeleiding ouders/ school staat centraal → focus op dagelijkse communicatie en schooltaal T1 < T2 (aanbodsgebonden) → geen acties nodig, tips voor T1-aanbieders T1 en T2 zijn vertraagd → idem, soms professionele hulp nodig Nederlands én thuistaal beoordelen Het eerste doel van taalscreening bij meertalige kinderen is bepalen welke kinderen een vertraagde taalontwikkeling hebben - en dus extra ondersteuning nodig hebben op school en via de ouders (in T1 of T2) - en bepalen welke kinderen mogelijk een taalontwikkelingsstoornis hebben en waarbij verder doorverwezen en samengewerkt wordt met een logopedist. In tabel 2 worden mogelijke uitkomsten van de screening samengevat. Zoals eerder aangegeven is het niet altijd makkelijk om een taalstoornis en ernstige vertraging van elkaar te onderscheiden. Om dit onderscheid te kunnen maken is de belangrijkste vraag of de problemen voorkomen in de verschillende talen die het kind leert. Hiermee bedoelen we die talen die functioneel in de omgeving van het kind aanwezig zijn en (bijna) dagelijks worden gebruikt in de directe communicatie met het kind.2 Wanneer de ontwikkeling in de eerste en/of tweede taal goed verloopt, is doorverwijzing meestal niet nodig. Mogelijk moet een van de talen wel extra ondersteuning krijgen. Vertonen beide talen ernstige problemen, dan is doorverwijzing voor verder onderzoek aangewezen. het kind. En zoals eerder gezegd geeft de inschatting van de thuistaal, zeker bij jonge kinderen, hierbij vaak duidelijker informatie dan de beoordeling van het Nederlands. Dit is niet vanzelfsprekend, want we kunnen niet altijd beroep doen op professionele krachten die de thuistaal van het kind beheersen. Sociaal tolken of bemiddelaars kunnen hier een oplossing bieden, maar zijn niet altijd beschikbaar. Er is wel een groeiende aandacht om tolken en bemiddelaars beter in te werken in deze thematiek in functie van een meer verantwoorde diagnose bij meertaligen (zie box 3). Thuistaal beoordelen Voor de eerste beoordeling van de thuistaal zullen we dus meestal beroep doen op de ouders. In tegenstelling tot wat soms wordt gedacht, kunnen ouders betrouwbare informatie geven. Ze moeten natuurlijk vertrouwen hebben in de persoon die hen bevraagt. Hun informatie over het actuele functioneren van het kind is daarbij betrouwbaarder dan informatie over een verder verleden (bv. wanneer sprak uw kind voor het eerst?). Voor de beoordeling van de thuistaal door ouders kunnen we gebruik maken van observatielijsten. Uit een recente casestudie met meertalige kinderen (Frans–Nederlands met en zonder taalstoornis) bleek het volgende: “Er kan geconcludeerd worden dat voor de moedertaal het oordeel van de ouders vrij betrouwbaar is. De ouders zijn meestal wel in staat om aan te geven of al dan niet een taalproblematiek aanwezig is. Voor het Nederlands zijn noch het oordeel van de ouders, noch het oordeel van de leerkracht voldoende betrouwbaar.” (Vanoeteren & Steijns, 2012) Nederlands beoordelen Voor de beoordeling van het Nederlands kunnen we de leerkracht bevragen, maar moeten we rekening houden met de conclusie van Vanoeteren en Steijns (2012). Het is begrijpelijk dat leerkrachten niet meteen duidelijk kunnen omschrijven welk meertalig kind een problematische taalontwikkeling heeft. De ontwikkeling van het Nederlands van meertalige kinderen vertoont grote onderlinge verschillen en verschilt natuurlijk ook van het referentiepunt waarmee leerkrachten meestal meer vertrouwd zijn, namelijk het taalontwikkelingsprofiel van eentalige kinderen. Het zal dus beter zijn om via specifieke vragen de visie van leerkrachten in kaart te brengen dan om een globaal oordeel te vragen. BOX 3. SOCIAAL TOLKEN ONDERSTEUNEN LOGOPEDISTEN Met de steun van het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid ontwikkelt Code een autodidactische opleiding voor sociaal tolken tot taalanalist. Dankzij deze opleiding zullen sociaal tolken logopedisten kunnen ondersteunen in de taaldiagnostiek bij meertalige kinderen, meer bepaald op het vlak van taalanalyse in de verschillende thuistalen. Op die manier is een verantwoorde taaldiagnostiek bij deze doelgroep mogelijk en worden misdiagnoses vermeden. Meer informatie over het project “Meer-TaalInZicht: Naar een verantwoorde taaldiagnostiek bij meertalige kinderen” via [email protected], Code - expertisecentrum van Thomas More (www.codelessius.eu). We staan dus voor de opdracht inzicht te verwerven in de verschillende talen van Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool 9 Tabel 3. Overzicht screeningsinstrumenten bij meertalige kinderen BRON Thema Ouders Leerkrachten informatie over context in T1 en T2 AMK gesprek vaardigheden in T1 Sneltest, lexiconlijsten, NCDI’s, AMK vaardigheden in T2 Instrumenten voor screening Er bestaan verschillende instrumenten die kunnen helpen om thema’s te selecteren waarrond de opvoeders mogelijk ondersteuning nodig hebben en om de vraag over het al dan niet doorverwijzen van een meertalig kind te beantwoorden. In tabel 3 staat een beknopt schema van mogelijke instrumenten. De Anamnese Meertalige Kinderen – AMK Een goede anamnese kan helpen om de problematiek juist te omschrijven. Bij een anamnese gaan we specifiek op zoek naar de volgende elementen: - kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het taalaanbod in de verschillende talen (zie box 4) - de waardering van de ouders en het kind voor de diverse talen en hun context - de manier waarop ouders de talige toekomst van hun kind zien - de maatschappelijke situatie van de ouders - de belangrijkste kenmerken van het oudergedrag Toetsen observatielijst TAK, KOBI-TV, TAL, sociale vaardigheden, TAK SALTO, TASAN schoolse resultaten Er bestaan verschillende vragenlijsten om de meertalige context van het gezin te bevragen en na te gaan hoe ouders de taalvaardigheid van hun kind benaderen (eisen, inschatting, leerwijze…): - Anamnese Taalaanbod (Julien, 2008) - Anamnese Meertaligheid (versie 2) ontwikkeld door M. Blumenthal en M. Julien (Blumenthal, 2009) - Anamnese Meertalige Kinderen - AMK (Intervisiegroep SIG vzw, 2006) We lichten hier kort de AMK verder toe omdat deze naast aandacht voor taal ook het omgaan met spel en speelgoed bevraagt. Voor het opstellen van de AMK werd de oorspronkelijke anamnesevragenlijst van Blumenthal en Julien verder aangepast voor Vlaanderen. Dit gebeurde door de intervisiegroep “Kinderen in een meertalige context” die werkt vanuit SIG vzw. Men kan deze lijst in verschillende talen downloaden op www.sig-net.be. Er verscheen ook een artikel over in Caleidoscoop (SIG interviesiewerkgroep, 2008). Via de lijst wordt getracht om zo concreet mogelijke informatie te krijgen. Zo wordt er aan de ouders gevraagd om voor zichzelf en hun kind een taalscore te geven voor de verschillende talen die BOX 4.TE BEOORDELEN ASPECTEN VAN HET TAALAANBOD Caleidoscoop jg. 25 nr. 5 10 Annick De Houwer (1997) onderscheidt de volgende belangrijke aspecten van het taalaanbod in een meertalige situatie: • het tijdstip waarop een taal voor het eerst wordt aangeboden (vanaf de geboorte of niet) • de frequentie waarmee een taal wordt gebruikt bij het kind • de regelmaat waarmee een taal wordt gehanteerd • de continuïteit van het taalaanbod in een bepaalde taal • de noodzaak om in die taal te communiceren Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool ze gebruiken. We weten dat ouders een betere inschatting maken van de eerste taal (thuistaal). Het subjectieve beeld is echter sowieso belangrijk en kan ons iets leren over de attitude van de ouders ten aanzien van de talen en de taalontwikkeling van het kind. In het kader van een screening is het niet nodig steeds de volledige lijst te doorlopen. Men kan hem gebruiken als een leidraad. Aarzel ook niet om door te vragen. Zo is het bijvoorbeeld interessant te horen hoe de ouders het probleem van hun kind omschrijven en hoe ze het kind met andere kinderen vergelijken (al dan niet uit het gezin). Gegevens over hun culturele oriëntatie zijn ook belangrijk. Het is aan te raden hier vrij direct naar te vragen (bv. Voelen jullie je eerder Belg of Turk? Zien jullie je kind eerder als Belgisch of Turks?). Noteer zeker ook de gevoelens die ouders uiten tegenover een groep of taal (bv. “Nederlands is vreselijk moeilijk”). Voor het verzamelen van de informatie kan de taal een probleem zijn. Voor zover mogelijk verdient het de voorkeur als hulpverlener zelf direct het gesprek te voeren. In andere gevallen zal men een tolk moeten inschakelen. Eventueel kan een familielid of kennis die rol op zich nemen. Ouders schuiven soms een oudere broer of zus van het kind naar voor, maar dat is geen goede optie. Bespreek in ieder geval vooraf met de tolk het belang van een goede anamnese. SNELtest De SNELtest (Spraak- en taal Normen Eerste Lijn) kan helpen om een beeld te krijgen van de thuistaal. Deze test is terug te vinden op www.kindentaal.nl (rubriek Testen). De SNELtest is speciaal ontwikkeld voor ouders. De test duurt maar een vijftal minuten en heeft een goede betrouwbaarheid en nauwkeurigheid. De screening werkt eenvoudig. Eerst geeft men de leeftijd van het kind in. Deze moet tussen 12 en 82 maanden liggen, maar bij grote twijfels bij iets oudere kinderen is de lijst ook bruikbaar. Daarna doorloopt de ouder een reeks ja-neevragen. Men kan de vragen voor de ouders vertalen om hen te helpen bij het beantwoorden van de vragen van de Observatielijsten voor ouders Er bestaan heel wat observatielijsten voor ouders die men kan gebruiken om iets dieper in te gaan op de eerste taal (thuistaal). Er zijn 3 mogelijkheden om dergelijke lijsten te gebruiken: - Ze samen uitgebreid met de ouders doornemen. - De ouders nemen ze mee naar huis en daarna volgt een bespreking. - De onderzoeker observeert eerst interactie tussen ouder en kind en bespreekt die aan de hand van een lijst. We bespreken hier kort twee lijsten die men vooral kan gebruiken om na te gaan of de beginnende communicatie goed verloopt. De LEXICONLIJSTEN (Schlichting & Spelberg, 2006) zijn ontwikkeld voor het Marokkaans Arabisch, Tarifit Berbers en Turks. Aan ouders wordt gevraagd in een lijst met woorden aan te geven welke woorden het kind actief gebruikt in de eerste taal en/of het Nederlands. Aan de hand van het totaal van de aangeduide woorden kunnen dan een lexiquotiënt en een taalleeftijd worden berekend. Deze lijst is dus niet samengesteld om specifiek naar één taal te kijken, maar geeft een beeld van de beginnende verbale communicatievaardigheid. N-CDI Lijsten voor communicatieve ontwikkeling werden oorspronkelijk ontworpen door MacArthur Bates en worden momenteel in veel landen vertaald en waar nodig aangepast. Meer informatie is terug te vinden op www.sci.sdsu.edu/cdi. Voor Vlaanderen gebeurden de aanpassingen door Zink en Lejaegere (2002, 2003, 2007). In het Nederlands vind je volledige en korte vormen voor verschillende leeftijdsgroepen: 8-16 maanden (woorden en gebaren), 16-30 maanden (woorden en zinnen), 30-37 maanden (woorden, zinnen, pragmatiek). De verkorte vormen (d.w.z. alleen over woorden) volstaan voor een eerste beeldvorming en zijn makkelijker bruikbaar bij minder geletterde ouders. Men heeft hier twee mogelijkheden: de Nederlandstalige lijsten voor zichzelf gebruiken als leidraad om ouders te bevragen, of via de website op zoek gaan naar de lijsten in een andere taal. In dat laatste geval is het nuttig dat men beroep kan doen op een moedertaalspreker voor de interpretatie. Taaltoets Alle Kinderen - TAK (passieve woordenschat en begrippentoets) De Taaltoets Alle Kinderen (TAK, Verhoeven & Vermeer, 2001) kan helpen om bij de screening de Nederlandse Caleidoscoop jg. 25 nr. 5 SNELtest. Automatisch krijgt men dadelijk de conclusie: of er zijn geen bijzonderheden (alles is in orde) of men wordt doorverwezen naar een arts of logopedist om de taalontwikkeling van het kind van naderbij te bekijken. Men kan deze SNELtest eventueel ook met leerkrachten overlopen om een eerste beeld te vormen van de Nederlandse taalvaardigheid van een leerling. Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool 11 foto: Stephen Tainton taalvaardigheid in te schatten. De bedoeling van de toets is om de taalproblemen bij kinderen van vier tot negen jaar op te sporen. De toets bevat deeltoetsen die zowel taalbegrip als actief gebruik nagaan. De TAK kan worden gebruikt in het kader van screening. Het is dan niet noodzakelijk dat de hele toetsbatterij wordt afgenomen. Dit kan indien nodig in een later stadium gebeuren. Algemeen wordt aangenomen dat het meten van taalbegrip een betere voorspellende waarde heeft dan het nagaan van taalproductie. Bij benoemen en praten kunnen kinderen verlegen en angstig zijn. Het is ook zo dat taalbegrip zelden slechter is dan taalproductie. Wanneer een kind alleen problemen heeft met productie is op jonge leeftijd afwachten vaak meer verantwoord. Dit geldt niet voor taalbegrip. Caleidoscoop jg. 25 nr. 5 12 In de screeningsfase kan men aan de hand van de deeltoets “passieve woordenschat” en “zinsbegrip 1” van de TAK een eerste beeld vormen. De normering is gekoppeld aan kinderen die het Nederlands als moedertaal verwerven. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om de kinderen te vergelijken met tweetalige kinderen die thuis vooral de eigen taal spreken, dan wel overwegend Nederlands. Wanneer een kind laag scoort in vergelijking met de kinderen van de taalgroep waartoe het zelf behoort, dan wijst dit mogelijk op een probleem. Sinds kort is er ook een Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool Vlaamse normering, maar deze maakt alleen het onderscheid tussen Nederlandstalige en allochtone kinderen (Manders, Cornette, & Peeters, 2012). Deze TAK bevat ook een korte observatielijst voor de sociale taalvaardigheid om communicatieve doelen te bereiken. Het gaat hier om het volgen van sociale gedragsregels (bv. “kent verschillende aanspreekvormen”) maar ook over individueel sociaal gedrag (bv. “vertelt vrijuit wat het denkt en voelt”). Het kan interessant zijn aan de leerkracht te vragen om deze observatielijst in te vullen. Bij een vraag over de taalvaardigheid van een kind zullen leerkrachten vaak vooral de schoolse taalvaardigheden aangeven waarin het kind laag scoort (bv. men deelt mee dat wiskundige begrippen zwak zijn maar geeft spontaan niet aan dat het kind eigenlijk met veel humor kan vertellen). Op basis van deze observatielijst kan een kort gesprek met de leerkracht de kans geven om bepaalde antwoorden uit te diepen. In het kader van dergelijk gesprek kan dan wel naar een globaal beeld worden gevraagd. Het is interessant om de leerkracht te stimuleren om het kind te vergelijken met andere kinderen die volgens haar in een gelijkaardige taalsituatie opgroeien. De schoolse resultaten komen in dit gesprek natuurlijk ook aan bod. Men kan samen met de leerkrachten bekijken waar taal een struikelblok vormt en hen ook vragen naar het beeld dat zij hebben van de taalcontext thuis. Toetsen voor schoolse vorderingen in T2 KOBI-TV Het KleuterObservatie-Instrument Taalvaardigheid (KOBI-TV, Gysen, Rossenbacker, & Verhelst, 1999) werd ontwikkeld vanuit de idee dat taalvaardigheidsproblemen best zo snel mogelijk worden opgespoord. Het is een observatie-instrument voor de tweede kleuterklas dat bestaat uit een reeks opdrachten gerangschikt volgens stijgende moeilijkheidsgraad. De opdrachten zelf zijn echte (school) taalgebruiksituaties. Ze zijn afgestemd op de ontwikkelingsdoelen Nederlands. Men gaat uit van de visie dat taalvaardigheid niet het toepassen van een groot aantal los te verwerken regels en elementen inhoudt, maar het talig kunnen functioneren in taalgebruiksituaties. Normen laten toe het kind te situeren tegenover het gemiddelde Vlaamse kind. Er zijn drie meetmomenten in het schooljaar (december, maart en mei/juni). TAL De Taaltoets Aanvang Lager Onderwijs (TAL, Steunpunt NT2, 1995) schetst een algemeen beeld van de mate waarin een leerling over de taalvaardigheid beschikt die noodzakelijk is om in het eerste leerjaar te functioneren. Elk kind krijgt een kopieerset met tekeningen. Bij elke tekening horen een of meerdere stukjes tekst die de kinderen moeten begrijpen om de opdracht goed uit te voeren. De minimumscore werd vastgelegd op 42. Leerlingen die lager scoren dan 42 hebben een grote kans zwak te presteren in het eerste leerjaar. Leerlingen met een score tussen 42 en 46 hebben een grotere kans op moeilijkheden dan leerlingen die boven de 46 scoren. De Taalvaardigheidstoets Aanvang Laatste Kleuterklas (TALK, Steunpunt NT2, 1996) bevat dertig van de vijftig items uit de TAL. SALTO Eind 2006 gaf de minister van Onderwijs opdracht om een criteriumgerelateerd screeningsinstrument taalvaardigheid te ontwikkelen voor het scharniermoment kleuter – lager onderwijs. Het Screeningsinstrument Aanvang Lager Onderwijs Taalvaardigheid (SALTO) heeft als bedoeling om de leerkracht begin eerste leerjaar informatie en aangrijpingspunten te bieden om het onderwijsproces af te stemmen op de specifieke noden van leerlingen. Het geeft ook info op schoolniveau en is een ondersteuning om de nodige acties te ondernemen op het vlak van diagnose en/of remediëring bij taalproblemen. Deze toets gaat alleen receptieve schoolse taalvaardigheid en kan gratis worden gedownload op http:// www.ond.vlaanderen.be/toetsenvoorscholen. TASAN De Taalvaardigheidstoets Aanvang Secundair Onderwijs (TASAN, Gysen, Ramaut, & Sterckx, 2003) wordt afgenomen in de zesde klas of aan het einde van het onthaaljaar in het secundair onderwijs. De toets gaat na of een anderstalige nieuwkomer voldoende taalvaardig is om de lessen in de eerste graad secundair onderwijs te volgen en op welke vlakken hij nog ondersteuning nodig heeft. Er zijn ook tips voor de verdere opvang opgenomen. Wordt vervolgd… Bij een vermoeden van een taalprobleem bij meertalige kinderen moeten we ons op de eerste plaats een beeld vormen van het totale taalaanbod. De kwaliteit van het aanbod kan worden beïnvloed door de maatschappelijke situatie van het gezin. We moeten hier ook aandacht hebben voor de gevoelens en houding van de gezinsleden tegenover de verschillende talen en het leren van talen. Bijvoorbeeld: vanuit een Afrikaanse meertalige traditie beschouwen sommige gezinnen meertaligheid als erg vanzelfsprekend, maar staan ze onvoldoende stil bij de hoge eisen die in onze maatschappij worden gesteld aan bijvoorbeeld de kennis van het Nederlands. Ouders die zelf opgroeiden in een eentalige context zijn dan soms weer erg onzeker over het meertalig opgroeien van hun kinderen. Met behulp van de instrumenten die besproken werden in dit artikel zullen we een aantal kinderen detecteren waarbij we een probleem vaststellen in de algemene taalontwikkeling (T1 en T2). Is het probleem erg duidelijk dan is snel doorverwijzen belangrijk. Kinderen die naast de taalproblematiek ook kampen met andere ontwikkelingsproblemen kunnen terecht in revalidatiecentra. Voor specifieke taaltherapie kan men een logopedist aanspreken. Soms kan men beroep doen op een centrum voor ontwikkelingsstoornissen om een ruime en diepgaande diagnostiek te verzorgen. Is het beeld wat diffuser en/of had het kind nog niet veel taalervaring, dan kunnen we na een periode van gerichte stimulans opnieuw evalueren. Stellen we een probleem vast in een van de talen dan zal de ondersteuning van de opvoeders (ouders en leerkrachten) op de voorgrond treden. In een volgend artikel (dat verschijnt in een van de volgende nummers van Caleidoscoop) wordt ingegaan op de ondersteuning van meertalige kinderen met een taalproblematiek. De focus zal hierbij liggen op de manier waarop therapeuten, ouders en leerkrachten hierbij kunnen samenwerken. nnn REFERENTIES BOS, P. (2012). Taalstoornissen en meertaligheid. Marokkaanse kinderen in Nederland. Levende talen magazine, 8, 16-19. BOYLE, J.M., MC CARTNEY, E., O’HARE, A., & FORBES, J. (2009). Direct versus indirect and individual versus group modes of language therapy for children with primary language impairment: principal outcomes from a randomized controlled trial and economic evaluation. International journal of language and communication disorders,44(6), 826-846. DE HOUWER, A. (1997). Tweetalige taalverwerving. Stem-, Spraak- en Taalpathologie, 2 (6), 69-85. JULIEN, M. (2008). Taalstoornissen bij meertalige kinderen. Diagnose en behandeling. Amsterdam: Harcourt. VERHOEVEN, L., & VERMEER, A. (2001). Taaltoets Alle kinderen. Arnhem: Cito. MANDERS, E., CORNETTE, C., & PEETERS, L. (2012). De taaltoets alle kinderen: normeringsonderzoek bij kinderen uit Vlaanderen. Vlaamse vereniging voor logopedisten. WERKGROEP TAALTOETSEN (1995) Taalvaardigheidstoets Aanvang Lager onderwijs. (TAL) Steunpunt NT2 SCHLICHTING, L., & SPELBERG, H.L. (2006). Lexiconlijsten Marokkaans-Arabisch, Tarifit-Berbers en Turks. Instrumenten om de taalontwikkeling te onderzoeken bij jonge Marokkaanse en Turkse kinderen in Nederland. Amsterdam: Jip-Uitgeverij. SIG INTERVISIEWERKGROEP MEERTALIGE KINDEREN (2006). Anamnese meertalige kinderen-vragenlijst. (www. sig-net.be) STEUNPUNT NT2 (1995). Taaltoets aanvang lager onderwijs (TAL). DE JONG, J. (2012). Diagnostiek van taalstoornissen bij kinderen in een tweetalige context. Logopedie, 25(6), 32 – 39. VAN DER LINDEN, E., & KUIKEN, F. (2012). Het succes van tweetalig opvoeden. Gids voor ouders en opvoeders. Leuven/Den Haag: Acco. GYSEN, S., RAMAUT, G., & STERCKX, M. (2003). Toets Aanvang Secundair onderwijs Anderstalige Nieuwkomers (TASAN). Steunpunt NT2. ZINK, I., & LEJAEGERE, M. (2003). N-CDI Lijsten voor communicatieve ontwikkeling korte vorm. Leuven: Acco. ZINK, I., & LEJAEGERE, M. (2007) N-CDI 3. Leuven: Acco. SIG INTERVISIEWERKGROEP (2008). Anamnesegesprekken met ouders van tweetalige kinderen. Caleidoscoop, jg20 nr 6, 37-41. DE HOUWER, A. (1998). Jonge meertalig opgroeiende kinderen en mogelijke taalleerproblemen: enkele aandachtspunten voor de logopedische praktijk. Logopedie, jaargang 11/3, 9-12. GYSEN, S., ROSSENBACKER, K., & VERHELST, M. (2001). Kleuterobservatie-instrument Taalvaardigheid (KOBI-TV). Steunpunt NT2. ZINK, I., & LEJAEGERE, M. (2002). N-CDI Lijsten voor communicatieve ontwikkeling. Leuven: Acco. STEUNPUNT NT2 (1996). Taalvaardigheidstoets Aanvang Laatste Kleuterklas (TAL-K). VANOETEREN, S., & STEIJNS, S. (2012). Verkennend onderzoek naar de diagnostische waarde van analyse van de narratieve vaardigheden bij meertalige kinderen Frans-Nederlands: Casestudies. Eindwerk 2011-2012, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende. 1In het kader van dit artikel bedoelen we met “taalscreening” het onderzoek van individuele meertalige kinderen waarover leerkrachten, ouders of CLB-medewerkers een zorg hebben. Deze taalscreening heeft als bedoeling taalproblemen tijdig op te sporen en kinderen op de juiste manier hulp te bieden. 2Wanneer een kind bijvoorbeeld alleen in het weekend bij de grootouders met Grieks in contact komt, maakt deze taal wel deel uit van een gesprek met de ouders maar moeten de vaardigheden van het kind in die taal niet in kaart worden gebracht. Taalscreening van meertalige kinderen in de basisschool Caleidoscoop jg. 25 nr. 5 BLUMENTHAL, M. (2009). Meertalige ontwikkeling. Adviezen over meertalige opvoeding bij een auditief/communicatieve beperking. Leuven: Acco. 13